Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660 (1935)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.91 MB)

XML (3.25 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660

(1935)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen
[pagina 118]
[p. 118]

P. Ovidius Nazoos Herscheppinge.
Het vyftiende boek.



illustratie

Inhout.

1 Numa volghde Romulus, en Krotons oorsprong naerspoorende, bevont hoe eertijtsGa naar voetnootr. 1 2 zwarte in witte keursteentjes veranderden. Hy luisterde naer Pitagoras leeringen, rede- 3 kavelende van der dingen geduurige veranderingen. Egeria sedert Numaes doot beschreien-Ga naar voetnoot3 4 de, en geensins hoorende naer Hippolitus rampen, haer ten troost voorgestelt, smilt alGa naar voetnoot4 5 quijnende in eene bron; geen minder wonder dan Romulus speer, in eenen boom ver- 6 keert, of Cippus met hoornen gekroont. Endelyk wort Julius Cezar, na zijn overlijden, 7 in eene starre herschapen, en Augustus een plaets onder de goden beschoren.Ga naar voetnoot7
[pagina 119]
[p. 119]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

1[regelnummer]
Men zocht vast midlerwyl een' heer, een brave loote,Ga naar voetnootvs. 1
 
Die tegens 't onweêr en den last van dezen staetGa naar voetnoot2
 
Was opgegroeit, en waert met wysheit raet en daet
 
Den koning Romulus te volgen in 't regeeren.Ga naar voetnoot3-4
5[regelnummer]
De Faem, een voorbodin van waerheit, snel van veêren,Ga naar voetnoot5
 
Gaf den voorzichtigen heer Numa haere stem.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot6
 
Hy, niet alleen op 't out Sabynsche recht, dat hem
 
Kon dienen, afgerecht, begreep in zyn gedachtenGa naar voetnoot7-8
 
En ruim vernuft wat groots, en onderzocht de krachtenGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
En aert van vrou natuur, den dingen ingeplant.Ga naar voetnoot10
 
Dees leerzucht noopte hem zyn eigen vaderlantGa naar voetnoot11
 
En teffens Kurien te ruimen, en te trekkenGa naar voetnoot12
 
Naer eene Grieksche stadt, in Italjaensche plekken
 
Gebout van Herkules, uit goddelyken stam,
15[regelnummer]
Toen hy, een vreemdeling, by d'Italjaenen quam:Ga naar voetnoot14-15
 
Gelyk een lantzaet, out en geensins onervaeren
 
In zaeken lang gebeurt, ons klaer wist t' openbaeren.
 
Men zegt dat Herkules, Jupyns befaemde spruit,
 
Zeeghaftigh keerende, gelaên met ryken buitGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
Van ossen, uit het Spaensch geweste langs de stranden,
 
Quam in Lacinium, en weidende op dees landenGa naar voetnoot20-21
 
Zyn vee, in 't gastvry huis van Kroton, groot geacht,
 
Zich neêrsloegh, en vermoeit hier zocht den eersten nacht,
 
Na lang omsukkelen, te rusten. in 't vertrekkenGa naar voetnoot22-24
[pagina 120]
[p. 120]
25[regelnummer]
Sprak helt Alcides, om d'aenstaende tyt t'ontdekken:Ga naar voetnoot25
 
'k Zie den nakoomling hier een nieuwe stadt bestaen
 
Te bouwen met der tyt. de daet wees sedert aenGa naar voetnoot26-27
 
Dat 's helts voorspellinge gegrontvest was op reden:Ga naar voetnoot28
 
Want Miscelus, de zoon van een' uit Grieksche steden,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
(Alemon hiet hy,) was bemint in dezen tytGa naar voetnoot30
 
By al het godendom. Alcides wyt en zyt
 
Befaemt, verscheen hem in den slaep met knods en wapen,Ga naar voetnoot31-32
 
En sprak: ontwaek, rys op: het is geen tyt te slaepen.Ga naar voetnoot33
 
Verlaet het vaderlant, en reis naer Ezars vliet,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Die tusschen rotsen ruischt. gehoorzaemt gy ons niet,Ga naar voetnoot35a
 
Zoo zultge elendigh uw weêrspannigheit beweenen.
 
Hiermede was de slaep en Herkules verdweenen.Ga naar voetnoot36-37
 
Alemons zoon ontwaekt, en overlegt al stil
 
't Gezicht, dat hem verscheen, en voelt in zynen wil
40[regelnummer]
Een' stryt: want godt gebiet gestreng hy zal vertrekken,
 
De wet verbiet het. wie uit lust tot andre plekken
 
Het vaderlant verlaet, verbeurt hier lyf en goet.Ga naar voetnoot42
 
De moede westzon doopt haer aenschyn in den vloet.Ga naar voetnoot43
 
De starrelichte nacht verryst uit duisterheden,Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Wanneer de zelve godt hem weder hier beneden
 
Verscheen, vermaende zich te geven op de reis,
 
En harder dreighde, ontzegt hy 's hemels wil en eisch.Ga naar voetnoot45-47
 
Hy angstigh rust zich toe te scheiden uit dees hoekenGa naar voetnoot48
 
Des lants, en elders heene een nieu verblyf te zoeken.
50[regelnummer]
Hierover mort de stadt, die van zyn reis gewaeght.Ga naar voetnoot50
[pagina 121]
[p. 121]
 
Hy wort gestreng, als een wetschender, aengeklaeght,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot51
 
En deze zaek bepleit, zoo blykt de schult des droevenGa naar voetnoot52
 
Beklaeghden, zonder eens getuigen te behoeven:Ga naar voetnoot53
 
En d'aengeklaeghde heft bedroeft zyn dootsch gezichtGa naar voetnoot54
55[regelnummer]
Met bey de handen naer den hemel en het licht,
 
En bidt: Alcides, die door twalef heldenstukkenGa naar voetnoot56
 
Verdiende in 't hof der goôn te zitten, zie 't verdrukkenGa naar voetnoot57
 
Van uwen dienaer aen, en sta hem by in noot:Ga naar voetnoot58
 
Want gy zyt oorzaek van dees misdaet, en myn doot.Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Men was van outs gewoon met witte en zwarte steenen
 
Gedaeghden, in 't gerecht voor rechteren verscheenen,
 
Te doemen, ofte vry te spreeken van hun schult.
 
Nu strykenze op dien gront het vonnis, en men vultGa naar voetnoot63
 
De keurbus wederom met zwarten: maer de heerenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Zien al de zwarten, uit de bus gerolt, verkeerenGa naar voetnoot65
 
In witte steenen: want Alcides zegen wentGa naar voetnoot66
 
Het pleit tot heil des mans, in 't halsrecht vry gekent.Ga naar voetnoot67
 
Hy dankt den zoone van Alkmene, die hem teelde,Ga naar voetnoot68
 
Zeilt naer d'Ioonsche zee, voorspoedigh en vol weelde,Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Voorby 't Spartaensch Tarente, en Sibaris, en voort
 
Langs Salentyn, en langs Neëtus met zyn boort,
 
De zeeboght van Turin, Temeze, Iäpix landen,Ga naar voetnoot70-72
 
En naulyx op de zee gezeilt langs deze stranden,Ga naar voetnoot73
[pagina 122]
[p. 122]
 
Genaekt in 't ent den stroom van Ezar, door den godt
75[regelnummer]
Alcides hem getoont, en toegelegt by lot.Ga naar voetnoot75
 
Hier zagh men Krotons graf bewaeren 't vroom gebeente.Ga naar voetnoot76
 
Hier boude hy een stadt, ten dienst van zyn gemeente,Ga naar voetnoot77
 
Gelyk hem was geboôn, ter plaets hiertoe bequaem,Ga naar voetnoot78b
 
En noemdeze, als het voeght, naer 's overledens naem.Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
De Faem getuight noch van den oorsprong dezer stede,
 
Op d'Italjaensche grens gebout in vollen vrede.Ga naar voetnoot81
 
Hier woonde een staetigh man van Samos, doch beduchtGa naar voetnoot82
 
Voor zyne heeren, dies hy tydigh nam de vlugt,Ga naar voetnoot83
 
En ging vrywilligh, als 's lants balling, ommedwaelenGa naar voetnoot84
85[regelnummer]
Uit 's dwingelants gezicht. hoewel de heldre straelenGa naar voetnoot85
 
Der goden, boven 't zwerk gezeten hemelhoogh,
 
Niet nederflonkren in der sterfelyken oogh,
 
En vrou natuur 't gezicht zoo veele dingen weigert,
 
Nochtans bespiegelde hy, waekende opgesteigert,
90[regelnummer]
Al wat verborgen blinkt in eenen andren dagh,
 
En eerde in 't harte, 't geen hy nimmer hoorde of zagh,Ga naar voetnoot85-91
 
En drukte in 's leerlings ziel stilzwygende op te merken,Ga naar voetnoot92
 
Den oorsprong van 't heelal, en d'oorzaek aller werken
 
Te kennen, en al wat natuur ons zegt en leert:Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
Wat godt in wezen is: hoe damp in sneeu verkeert:Ga naar voetnoot95b
 
Wat blixem teelt, en of Jupyn of stormwint dondert
[pagina 123]
[p. 123]
 
En blixemt door een barst der wolke, en elk verwondert:Ga naar voetnoot96-97
 
Wat d'aerde schudt en schokt: den loop van zon en maen,
 
En wat noch schuilt. hy straft die hunnen buik verzaênGa naar voetnoot93-99aGa naar voetnoot99
100[regelnummer]
Met vee, en onbeschroomt den disch met vleesch stoffeeren.
 
Hy was wel d'eerste die het volk aldus quam leeren,
 
Doch niemant hoorde naer 's mans billyk onderwys.Ga naar voetnoot102
 
Hy riep: o menschen, smet u niet met snoode spys:Ga naar margenoot+
 
Maer leert met veltgewas en ooft de maegh verzaden,
105[regelnummer]
Waerme de boomgaert en de boom hangt overladen.Ga naar voetnoot104-05
 
Plukt muskadellen. kiest de beste trossen uit.Ga naar voetnoot106
 
Ook vint men liefelyk en geen onheilzaem kruit,Ga naar voetnoot107
 
En meer gewassen om te nutten, gaer gezoden.Ga naar voetnoot108
 
Geen melk noch honigh wort den mont en tong verboden,
110[regelnummer]
Die geurigh naer den tym en schoone bloemen ruikt.Ga naar voetnoot110
 
Het aertryk schenkt u milt, op dat gy 't vry gebruikt,
 
Zoo veelerhande spys. geen nootdruft kan u schorten,
 
Noch voetsel, zonder moort en eenigh bloet te storten.Ga naar voetnoot113
 
Het wilt gedierte boet den honger slechts met vleisch,Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
Nochtans niet ieder dier. het vee leeft naer den eisch
 
By gras en weide, paert en kudden, en de tammen:Ga naar voetnoot115-16
 
Maer wilde dieren die op roof en vrybuit vlammen,
 
Verwildert in den aert, de leeu, die gruwzaem brult,Ga naar voetnoot118
 
d'Armeensche tyger, die het wout met schrik vervult,Ga naar voetnoot119
[pagina 124]
[p. 124]
120[regelnummer]
De beer, en wolven zich by vleesch en bloet geneeren.Ga naar voetnoot120
 
Hoe schendigh luit het op raeu ingewant te teeren,Ga naar voetnoot121
 
Zoo vraetigh lichaemen met lichaemen verzaên,
 
En dat een levend lyf moet leven en bestaen
 
By 't sterven en de doot des andren, wien het leven,
125[regelnummer]
Een levendige ziel, is van natuur gegeven!Ga naar voetnoot123-25
 
'k Zegge onder duizenden van middelen om 't lyfGa naar voetnoot126
 
Te voeden, ons van d'aerde, een moeder van geryf,Ga naar voetnoot127
 
Genadigh opgedischt, lust geene ons aen te randen
 
Dan droeve wonden, en het vleesch met wreede tandenGa naar voetnoot129
130[regelnummer]
Te kaeuwen smaekelyk: voorwaer een brasseryGa naar voetnoot128-30aGa naar voetnoot130
 
Die Polifeemen past. o helsche razerny!Ga naar voetnoot131
 
Den honger van den buik, zoo gulzigh en onmaetigh,
 
Met 's anderen bederf, afgrysselyk en vraetigh
 
Te paeien! d'oude tyt, een gulde tyt, is zoet,Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
En leeft alleen by kruit, en ooft, en stort geen bloet.
 
De vogels vloogen door den hemel, vry van schrikken.Ga naar voetnoot136
 
De hazen renden langs den akker, voor geen strikken
 
Noch hazewint beducht. de domme visch, noit moe
 
Van zwemmen, raekte in fuik noch net, en angelroe.Ga naar voetnoot137-39
140[regelnummer]
Men legt geen laegen, noch men vreest bedrogh noch listen.Ga naar voetnoot140
 
De vre staet alsins vol, en schuwt krakkeel en twisten:Ga naar voetnoot141
 
Maer als een heiloos mensch, wie 't was, van akkervrucht
 
De walgh stak, sloegh hy 't vleesch uit eene lekkre zuchtGa naar voetnoot142-43
[pagina 125]
[p. 125]
 
In zynen graegen balgh. zoo quam allengs de boosheitGa naar voetnoot144
145[regelnummer]
Door vraetzucht op de baen. ik hou dat door godtloosheit
 
Van veeslaght menschenbloet het zwaert eerst hebb' besmet.Ga naar voetnoot146
 
Beruste 't hier, men had veel zwaerigheên belet.Ga naar voetnoot147
 
Wy willen evenwel heel gaerne dit bekennen
 
Dat zonder eenighzins godtvruchtigheit te schennenGa naar voetnoot149
150[regelnummer]
Men dieren, die den mensch verslinden, dooden magh,
 
Doch geensins eeten. maer dit bleef niet als het plagh,Ga naar voetnoot150-51
 
En d'ongebondenheit liep hooger: want elk achte
 
Het billyk dat men gode een vette zeuge slaghte,Ga naar voetnoot153
 
Gelyk een offerhant, dewylze snoot en vuilGa naar voetnoot154
155[regelnummer]
Het zaet omwroete met den hongerigen muil,
 
En 's lantmans akkerhoop en vrucht ter leure zette.Ga naar voetnoot156
 
Toen sleepte men den bok, die zyne tanden wetteGa naar voetnoot157
 
Op rank en wynstok, naer godt Bacchus outer heen,
 
En slaghte hem. hun schuit vereischte twee met reên
160[regelnummer]
En recht te slaghten. o gy schaepen, waert geschoren,Ga naar voetnoot159-60
 
Onnoosle kudden, slechts tot 's menschen heil geboren,Ga naar voetnoot161b
 
Wier uier overlaên hem melk en room beschaft,
 
Wat hebtge toch verdient, dat noodigh dient gestraft?Ga naar voetnoot163
 
Gy die ons kleet met wolle, en nutter met uw leven
165[regelnummer]
Dan door uw sterven zyt: en wat heeft d'os misdreven,Ga naar voetnoot164-65
 
Een kudde zonder ergh en list, vol simpelheit,Ga naar voetnoot165-66
 
Geschapen, ons ten dienst, ten zwaeren arrebeit?Ga naar voetnoot167
 
Hy is ondankbaer, en geen oogst noch koren waerdigh,Ga naar voetnoot168
[pagina 126]
[p. 126]
 
Die zynen bouwer uit den ploegh spant, onrechtvaerdighGa naar voetnoot169
170[regelnummer]
Het leven neemt, en wreet den afgesleeten nek,Ga naar voetnoot170
 
Die d'akkers ploegende, en zyn' meester, nimmer vrekGa naar voetnoot171
 
Maer milt, den oogst schenkt, met de byl ter neêr durf vellen.
 
Noch is het niet genoegh aldus het vee te quellen,
 
En zich te buiten gaen. men zegt: 't is d'eisch der goôn.Ga naar voetnoot174
175[regelnummer]
Men dryft, het godendom in 's hemels hoogen troonGa naar voetnoot175
 
Wort door het slaghten van lastdraegend vee en dieren
 
Gedient. een offer, vry van vlek, en vet van spieren,Ga naar voetnoot177
 
En overschoon van leest [want schoon te zyn in 't oogh
 
Is dieren schadelyk] met eenen hooftbant, hooghGa naar voetnoot179
180[regelnummer]
En net bewonden, en vergult om zynen horen,Ga naar voetnoot180
 
Geleit men ten altaere, en d'os hoort met zyne oorenGa naar voetnoot181
 
Den priester prevlen, ziet onweetende zyn vrucht,Ga naar voetnoot182
 
Gewonnen nat bezweet, op 't voorhooft, onbeducht
 
Voor 't sterven, zetten, en misschien voor 't slaghten mede
185[regelnummer]
De wreede slaghtbyl in het water, scherp van snede.Ga naar voetnoot185
 
Maer d'offervinder let alree met zyn verstantGa naar voetnoot186
 
Op vezels, en op aêr in 't lillende ingewant,Ga naar voetnoot187
 
Om wys den rechten wil der goden aen te wyzen.
 
Waerher spruit in ons trek naer die verbode spyzen?Ga naar voetnoot189
190[regelnummer]
O stervenden, durft gij dit eeten, godt ten smaet?Ga naar voetnoot190
 
Ik bidde u houdt eens op, en neemt toch onzen raet
[pagina 127]
[p. 127]
 
Ter harte, en als gy 't vleesch van dees geslaghte stieren
 
Met uwe tanden kaeut, gedenkt dat gy de dieren,Ga naar voetnoot192-93
 
Uwe akkerbouwers knaeght en knabbelt met den tant:
195[regelnummer]
En aengezien godt zelf myn tong en ryp verstantGa naar voetnoot195
 
Bestiert, zoo wil ik godt, die mynen mont leert spreeken,
 
Ook volgen naer den eisch, en Delfis licht opsteeken,Ga naar voetnoot197b
 
En spraek, en hemelval ontvouwen, en godts montGa naar voetnoot198
 
Verklaeren. 'k wil u der geheimenissen gront,
200[regelnummer]
Zoo lang verborgen, noit van wyze en gryze haerenGa naar voetnoot200
 
Voorheene nagespoort, ter stichtinge openbaeren.Ga naar voetnoot201
 
Het lustme d'aerde, dom en vol onweetentheên,Ga naar voetnoot202
 
Om laegh te laeten, op een dunne wolk te treên,Ga naar voetnoot203
 
Op Atlas sterke schoft te staen, en hoogh van bovenGa naar voetnoot204
205[regelnummer]
Te zien beneden hoe de menschen, hier verschovenGa naar voetnoot205
 
Alsins omdwaelende, en vervreemt van recht en reên,Ga naar voetnoot206
 
Voor sterven sidderen en schrikken. 'k wil met eenGa naar voetnoot207
 
Hun nootlot op een ry aenwyzen en ontvouwen.
 
O arm vertwyfelt volk, wat schroomtge uit los mistrouwenGa naar voetnoot209-vlg.Ga naar voetnoot209
210[regelnummer]
Voor grynzen en grimmas der koude en kille doot,Ga naar voetnoot210
 
Voor duistren jammerpoel, een gallem zonder noot,Ga naar voetnoot211
[pagina 128]
[p. 128]
 
's Waerzeggers stof, gedicht zoenoffer voor misdaeden,
 
Om uwen hals van een verzierde straf t'ontladen?Ga naar voetnoot212-13
 
Denk geenerwyze dat u pyn te lyden sta;Ga naar voetnoot214(-16)
215[regelnummer]
Het zy uw lichaem op het lykhout hier verga
 
In vier, of door een ziekte, en 't slyten van de jaeren.
 
De zielen sterven niet, en uit haer hut vervaeren,
 
Zoo leven ze in een nieuw verblyf na dezen tyt.Ga naar voetnoot218
 
Ik zelf, het heughtme, was, geduurende den strytGa naar margenoot+Ga naar voetnoot219
220[regelnummer]
Voor Troie, Euforbus, zoon van Panton, en gevaerlykGa naar voetnoot220
 
Voorheene in myne borst getroffen zoo bezwaerlykGa naar voetnoot221
 
Van Menelaüs speere. ook zagh ik sedert zelfGa naar voetnoot222
 
Noch t'Argos, Abas stadt, in Junoos kerkgewelfGa naar voetnoot223
 
Myn' eigen beukelaer. de dingen gaen en keeren,
225[regelnummer]
Doch niets vergaet. de geest gaet heene en weêr spansseeren.
 
Hy vaert uit dieren in den mensch, en weder uit
 
Den mensch in eenigh dier, en volgens myn besluitGa naar voetnoot226-27
 
Weet nimmer van vergaen. gelyk men alle stukken
 
En vormen, hoe men wil, in buighzaem wasch kan drukkenGa naar voetnoot228-29
230[regelnummer]
Het welk niet blyft als 't was, noch eenen vorm behout,Ga naar voetnoot230
 
Doch 't zelve wasch blyft in zyn wezen even stout;Ga naar voetnoot231
[pagina 129]
[p. 129]
 
Zoo sluite ik dat de ziel behoudt een zelve wezen,Ga naar voetnoot232
 
Maer in verscheiden vorm verandert, en verrezen,Ga naar margenoot+
 
Verhuist van wooningen. op dat dan ons genaGa naar voetnoot233-34a
235[regelnummer]
En 't mededoogen door 's buix vraetzucht niet verga,Ga naar voetnoot234b-35
 
Verhoet, ik waerschuw 't u, de hut van 's maegschaps zielen
 
Met vuilen neêrslagh om te worpen en vernielen,Ga naar voetnoot236-37
 
En voet geen bloet met bloet: en aengezien ik ree
 
Met volle zeilen spoede in eene groote zee,Ga naar voetnoot238-39
240[regelnummer]
Zoo luistert scherp. geen ding ter werrelt blyft bestendigh.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot240
 
Al wat'er is vervloeit, uitwendigh en inwendigh,Ga naar voetnoot241
 
En alle beelden wuft heenzwevende vergaen.
 
Zy neemen eene wyl den schyn van buiten aen.Ga naar voetnoot242-43
 
De tyden gaen hunn' gank, gelyk de waterstroomen.
245[regelnummer]
De stroom noch d'uuren staen. de baren gaen en komen,Ga naar voetnoot245
 
En d'een dryft d'andre voort, en d'allereerste wort
 
Van eene tweede voortgedreven en geport,
 
Die dryft weêr d'eerste voort. zoo gaen de tyden stryken,Ga naar voetnoot245b-48
 
En volgen te gelyk. zoo dra als d'oude wykenGa naar voetnoot249a
250[regelnummer]
Verschynen nieuwe: want al wat te voren was
 
Wort nagelaeten, en 't geen niet is arbeit rasGa naar voetnoot251
 
Om iet te worden. zoo vernieuwen d'oogenblikken.Ga naar voetnoot252
 
Gy ziet de nachten 't licht, dat d'oogen kan verquikken,
 
Verjaegen, en den glans van 't licht den duistren nacht
255[regelnummer]
Op zyne hielen treên. de hemel trekt te wacht,Ga naar voetnoot253-55aGa naar voetnoot255b
 
En houdt geene eenerley gedaente, als alle dingen
[pagina 130]
[p. 130]
 
Vermoeit te ruste gaen, in naere schemeringen.
 
De klaere morgenstar, als zy op 't witte paert
 
Genaekt, ziet anders, en wanneerze nedervaert
260[regelnummer]
Ook anders, als zy droef de werrelt komt misverven.Ga naar voetnoot256-60
 
Vroeghmorgens uit de kimme, op datwe 't licht niet derven,
 
Aensteigrende, is zy root, en root wanneerze daelt.Ga naar voetnoot261-62
 
In top des hemels ziet zy wit, en ryk bestraelt,
 
En vlugt de nevels, schuw van mist en aertsche dampen.Ga naar voetnoot263-64
265[regelnummer]
Ook houdt de maen by nacht, beneden 's hemels lampen,Ga naar voetnoot265
 
Geen eenerley gelaet. z'is nu en morgen kleen,Ga naar voetnoot266
 
En grooter als zy vol de horens buight aen een.
 
Gy ziet hoe 't ronde jaer zich deelt in vier getyden,Ga naar margenoot+
 
Als een nabootser van ons leven, snel in 't glyden.
270[regelnummer]
De kintsheit, teêr van aert en zuigende, is de lent.Ga naar margenoot+
 
Dan zyn de kruiden, groen en zwak, doorgaens gewentGa naar voetnoot271
 
Te zwillen, 's lantmans hart met vaste hoop te sterken.Ga naar voetnoot272
 
Dan bloeit al wat'er is. elk lantschap, kloek in 't werken,
 
Verquikt en koestert, lacht ons bly met bloemen aen,
275[regelnummer]
En levendige verf: doch alle kruiden staenGa naar voetnoot273-75
 
Ontlooken zonder pit. dan volght de vruchtbre zomerGa naar voetnoot276
 
Den lentetyt. 't gewas wort maghtiger en vroomer.Ga naar voetnoot277
 
Dan kryght de jongeling ook maght in zyne leên.
 
Geen oude is sterker, geen zoo vruchtbaer: ook is geenGa naar voetnoot279
280[regelnummer]
Getyde heeter. maer de herrefsttyt, veel grover,Ga naar voetnoot280
 
Is na den brant der jeught heel ryp en morw, en over
 
De kintsheit, tusschen jeught en hoogen ouderdom,Ga naar voetnoot281-82
[pagina 131]
[p. 131]
 
Gemaetighder van bloet, met gryze lokken om
 
Het hoofd bezwaeit. dan komt langs nedergaende trappenGa naar voetnoot284
285[regelnummer]
De winter, out en kout, al sidderende aenstappen,
 
Berooft van haer, of grys, indien'er haer bleef staen.Ga naar voetnoot268-286Ga naar voetnoot286
 
Het lyf verkeert. het geen wy waren zal vergaen,
 
En morgen zynwe niet de zelve mensch als heden.Ga naar voetnoot288
 
Wy 't zaet en slechts de hoop der menschen hier beneden,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot289
290[regelnummer]
Toen d'ouders leefden, trou verbonden, hant aen hant,Ga naar voetnoot290
 
Besloegen heimelyk vrou moeders ingewant.
 
De geestige natuur schiep lust de ledemaetenGa naar voetnoot292
 
In moeders zwanger lyf niet meer benaeut te laeten,Ga naar voetnoot293
 
En holp het vruchtjen uit zyn hol in ope lucht.Ga naar voetnoot294
295[regelnummer]
Daer lagh het maghteloos en kroop uit eene zucht
 
Om aêm te scheppen, als een dier, op twee paer voeten,Ga naar voetnoot295-96
 
En quam al waggelende allengs, na byster wroeten,
 
Met zwakke beenen op te staen door oefening
 
Van zenuwen. 't wert sterk en vlug. de jongkheit gingGa naar voetnoot298-99
300[regelnummer]
Voorby. de jaeren in het midden omgekoomen,Ga naar voetnoot300
 
Gevoelt de mensch hoe hy in kracht heeft afgenomenGa naar voetnoot301
 
Door 't nederglyden van den zwakken ouderdom.
 
Hy struikelt, en gaet af, en neêrgebukt, en krom,
 
Gedrukt van 't zwaere pak des tyts voorbygegleden:Ga naar voetnoot304
305[regelnummer]
Want ouderdom verdryft en velt de kracht der leden.
 
Stokoude Milon zagh zyn sterke spieren vast,
 
Eerst Herkules gelyk, bezwyken voor den last,
 
En d'armen heel verslapt by 't lichaem nederhangen.Ga naar voetnoot306-08
 
Hy schreide, en ook Heleen, nu dor en schor van wangenGa naar voetnoot309
310[regelnummer]
Most weenen, toenze zwak in haeren ouden daghGa naar voetnoot310
[pagina 132]
[p. 132]
 
De rimpels op de kaek in beek en spiegel zagh.Ga naar voetnoot311
 
Zy mompelde: waerom liet ik my tweewerf schaeken?Ga naar voetnoot312
 
De tyt verslint het al, en gy misverfde kaeken,Ga naar voetnoot313
 
En nydige ouderdom, vernielt al wat men vint,
315[regelnummer]
En knaegend met den tant der vlugtige eeu, verslint
 
Door eene traege doot der dingen kracht en leven.Ga naar voetnoot287-316
 
Ook al wat wy met recht den naem van hooftstof geven
 
Kan niet bestaen. 'k wil u leeraeren, luistert vry,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot318
 
Hoe elke hooftstof houdt haer beurten en gety.
320[regelnummer]
De zichtbre werrelt heeft vier lichaemen, die teelen.Ga naar voetnoot320
 
Twee zyn zwaerwichtigh, aerde en water. dees verscheelen,Ga naar voetnoot321
 
En zakken naer beneên: en d'andre twee, die licht
 
En ongedrukt zyn, vliên, belast van geen gewight,Ga naar voetnoot323
 
Naer boven, lucht en vier, 't welk zuiverder van wezenGa naar voetnoot324
325[regelnummer]
Dan lucht is. deze twee, tot teelen uitgelezen,Ga naar voetnoot325
 
Elk op een eige plaats, zyn vruchtbaer, teelen 't al,Ga naar voetnoot326
 
Dat weder in hun smilt, een wonderlyk geval,Ga naar voetnoot327
 
Dan d'aerde in water: dan is vocht in lucht vervloogen.Ga naar voetnoot328
 
Wanneer de zwaerte van de lucht is afgetogenGa naar voetnoot329
330[regelnummer]
Verkeertze in hemelsch vier. dan keerenze weêromGa naar voetnoot330
 
In haeren eersten staet, en eerste wezendom.Ga naar voetnoot331
 
Als vier in lucht verdikt, de lucht in watersprongen,
 
Wort aerde in water kort en dicht in een gedrongen,Ga naar voetnoot317-33Ga naar voetnoot332-33
 
En niets behout'er zyn natuur, gedaente, en aert.Ga naar voetnoot334
335[regelnummer]
Der dingen teelster 't een uit 's anders wezen baert.Ga naar voetnoot335
 
In zulk een groot gevaert der werrelt, staêgh ontfangbaer,Ga naar voetnoot336
[pagina 133]
[p. 133]
 
Gelooftme, is nergens iet, dat wezen heeft, vergangbaer.
 
Natuur herschept verkeert den schyn, elk ingestortGa naar voetnoot338
 
En ingeboezemt, en al wat geboren wort
340[regelnummer]
Begint wat anders in natuure en aert te worden
 
Dan 't van te voren was. het sterven, volgens d'ordenGa naar voetnoot339b-341a
 
Der dingen, is alleen het zelve niet te zyn.Ga naar voetnoot342
 
Wanneer die dingen hier niet langer in hunn' schyn
 
Gevonden worden, dan zynze elders heen te vinden.
345[regelnummer]
Elk houdt zyn wezen. ik geloof geen dingen bindenGa naar voetnoot343-45
 
Zich aen een' zelven schyn geduurigh doorgaens heen.Ga naar voetnoot346
 
Zoo quaemtge, o werrelt, toen de goude tyt verdween,
 
Aen d'ysre werrelt. zoo zytge, o Fortuin, ook medeGa naar voetnoot347-48
 
Niet eens maer menighmael verhuist van uwe stede.Ga naar voetnoot348b-49
350[regelnummer]
'k Zagh dikwyl 't vaste lant verkeert in bare zee,
 
De zee in 't vaste lant, en verre van de ree
 
En 't water schulpen, en men vont, zoo veelen zeggen,
 
Oude ankers op de kruin van hooge bergen leggen.
 
De waterval verneêrt de velden tot een dal.
355[regelnummer]
De bergh, van 't water en den sterken waterval
 
Gespoelt, wert vlak. de poel verdrooghde in zant en gronden.Ga naar voetnoot356
 
De gront verkeerde in moer, van eenen poel verslonden.
 
Hier teelt natuur een bron, en ginder stoptze d'aêr.
 
Van outs her sprooten zoo veel stroomen door gevaer
360[regelnummer]
Van een aertbevinge, of hun loop, van groot vermogen,Ga naar voetnoot359-60
 
Verging allengs, zoo dra de kil begon te droogen.Ga naar voetnoot361
 
Aldus wert Likus van een lantklove opgeslorpt.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot362
 
Dees stroom verloopt heel verre en elders heene, en worpt
 
Zich weder op. zoo wort nu Erazyn gezoopen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot363-64
365[regelnummer]
Dan heimlyk door een kolk van d'aerde heengekroopen,Ga naar voetnoot365
 
Komt t'Argos wederom opborlen uit den gront.Ga naar voetnoot366
[pagina 134]
[p. 134]
 
Men zegt dat Mizus, toen hy geen genoegen vont
 
In 's oevers oorsprong, van zyn eerste kil verdoolde,
 
En nu Kaïkus heet. nu komt door d'uitgehooldeGa naar margenoot+Ga naar voetnoot367-69a
370[regelnummer]
Verzande kil van 't vet Siciljen Amenaen,
 
Wiens bron zomwyl verdrooght. men kon den dorst verslaen,Ga naar voetnoot369b-71
 
Zoo lang Anigrus zoet en drinkbaer viel: nu smaekenGa naar margenoot+
 
Zyn watren bitter, met geen lippen aen te raeken,Ga naar voetnoot372-73
 
Na dat Centauren [zoo men dichtren niet mistrou]Ga naar voetnoot374
375[regelnummer]
Van Herkles knods en boogh getroffen, en vol rou,Ga naar voetnoot375
 
Hun wonden in dien stroom afspoelden na het stryden.
 
Wat zegge ik? Hipanis, die stroomende komt glydenGa naar margenoot+
 
Van 't Russische geberghte, eerst zoet, is dees niet zoutGa naar voetnoot377-78
 
En bitter op de tong? Antissa, Farus, outGa naar margenoot+Ga naar voetnoot379
380[regelnummer]
Fenicisch Tirus, daer de zee op plagh te breeken,Ga naar voetnoot380
 
Zyn nu geene eilanden in zee, maer vaste streeken.
 
Van outs lagh Leukade aan het vaste lant gebout
 
Door zyne inwooners, en nu bruischt de zeegolf stoutGa naar voetnoot382-83
 
Hier om en weder om: en Zankle, ryk van zegen,
385[regelnummer]
Lagh aen Italje vast, en wist van geen beweegen.Ga naar voetnoot384-85
 
De zee borst tusschen beide, en scheurde het van 't lant.
 
Zoek Buris, Helice in Achaie: niets houd stant:Ga naar voetnoot387
 
Gy vintze in zee vergaen. maetroos heeft lang voor dezen
 
Die steên en muuren diep in zee van ver gewezen.Ga naar voetnoot388-89
[pagina 135]
[p. 135]
390[regelnummer]
By 't lang bekent Trezeensch Pittean legt in 't lantGa naar voetnoot390
 
Een hooge heuvel, met geboomt' noch bosch beplant,Ga naar margenoot+
 
Voorheene een effen velt: nu is het opgezwollen.Ga naar voetnoot392
 
De storremwinden eens gevaerlyk aen het hollen,Ga naar voetnoot393
 
't Luit yslyk, in den buik der aerde, dicht gestopt,Ga naar voetnoot394
395[regelnummer]
Vergeefs om ope lucht fel worstlende, en verkropt,Ga naar voetnoot395
 
En nergens eene spleet verneemende onder 't reppen,
 
Om vryen adem en een opening te scheppen,
 
Den gront opspanden tot een' hoogen krommen bult:Ga naar voetnoot398
 
Gelyk men met den mont een blaes met wint vervult,
400[regelnummer]
Of eenigh boxvel. dus bleef door het groot vermogen
 
Der bulderaeren, die het aertsch gevaert bewogen,Ga naar voetnoot400-01
 
Een bochel hier en daer. dees schynt voor ons gezichtGa naar voetnoot402
 
Een heuvel, met der tyt allengs verhardt en dicht.Ga naar voetnoot403
 
Meer dingen speelen my voor d'oogen in 't leeraeren.
405[regelnummer]
Ik wil u zommigen uit veelen openbaeren,Ga naar voetnoot404-05
 
Behalve 't geen gy hoorde, en u wel is bekent.Ga naar voetnoot406
 
Wat zegge ik? levert ons het vochtigh elementGa naar margenoot+Ga naar voetnoot407
 
Niet veel gedaenten, en neemtze aen, gelyk herboren.
 
O stroomgodt Ammon, trots op uwen sterken horen,
410[regelnummer]
Gy zyt te middagh kout, vroegh morgens en heel spa
 
By avont wortge warm. slaenwe Atamanis ga;Ga naar voetnoot409-11aGa naar voetnoot411b
 
Men zegt by nieuwe maen ontsteekt hy hout en boomen.
 
Wie der Cikonen vliet durf drinken zonder schroomen,Ga naar voetnoot413
 
Gevoelt zyn ingewant in harden steen vergaen.
415[regelnummer]
Al wat dit water raekt neemt strax het wezen aenGa naar voetnoot415
[pagina 136]
[p. 136]
 
Van marmer. Kratis en ook Sibaris, twee vlieten,Ga naar voetnoot416
 
Die, als gebuuren, langs ons grenzen heeneschieten,Ga naar voetnoot417
 
Verleenen 't haer een' glans van gout en barrensteen.
 
Noch vreemder luit dit, dat het water niet alleen
420[regelnummer]
Het lichaem, maer den aert des menschen kan verkeeren.
 
Elk weet hoe Salmacis de schaemte kan verleeren,Ga naar voetnoot421
 
En 't Moorenlantsche meer gedronken en gelektGa naar voetnoot422
 
Den mensch aen 't razen helpt, of dommen slaep verwekt.Ga naar voetnoot423
 
Wie uit Klitorius eens drinkt is Bacchus tegen,Ga naar voetnoot424
425[regelnummer]
Onthout zich van den wyn, en is alleen genegen
 
Tot water: 't zy de kracht in 't water schuil', die sterk
 
De warmte van den wyn verdaeght in 't oorloghsperk:Ga naar voetnoot426-27
 
Of als de lantzaet zich noch heden laet verluidenGa naar voetnoot428
 
Dat Amitaons zoon [toen hy door toverkruidenGa naar voetnoot429
430[regelnummer]
En toverzangen loos de Pretiden met krachtGa naar voetnoot430
 
Van haere dolheit tot gezonde reden bragt]Ga naar voetnoot431
 
Dit water met een' aert beschonk, om 't brein te vaegen,
 
Te zuiveren, en van dien tyt tot onze dagenGa naar voetnoot432-33
 
Bleef eene tegenheit van wynen in dit nat:Ga naar voetnoot433-34
435[regelnummer]
Maer stroom Lincestius heeft een natuur gevatGa naar voetnoot435
 
Dien stroom gansch ongelyk: want wie dit water drinken
 
Gaen, als verzoopen in den wyn, by straet rinkinkenGa naar voetnoot437
 
En waggelen. in hoogh Arkadie is een wykGa naar voetnoot438
 
By d'ouden Feneon genoemt, en iegelykGa naar voetnoot439
440[regelnummer]
Verdacht om 't water, staende alleen by nacht te vlugten:Ga naar voetnoot440b
[pagina 137]
[p. 137]
 
Want 's nachts is 't ongezont, by daegh geensins te duchten.
 
Aldus houdt ieder stroom, elk meer zyn' eigen aert.Ga naar voetnoot442
 
Ortigie, om wiens zoom de zeeman heenevaert,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot443
 
Plagh eer te hobbelen, nu is het vast gezeten.
445[regelnummer]
Voorheen schrikte Argo voor het heene en weêrgesmeetenGa naar voetnoot445
 
Geberghte en steenrots der Simplegaden, nu vastGa naar margenoot+Ga naar voetnoot446
 
Geberghte en zeeklip, van geen' storremwint verbast.Ga naar voetnoot447
 
De barnende Etna braekt nu vier, en vlam, en zwavel,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot448
 
Uit zyne schoorsteen, en zal diep uit 's aertryx navelGa naar voetnoot449
450[regelnummer]
Niet eeuwigh branden: want hy brande niet altyt.
 
't Zy d'aerde een levendigh gedierte is, en heel wytGa naar voetnoot451
 
Haer kloven opent, die op veele plaetsen vonkenGa naar voetnoot452
 
Uitwaessemen, noch kan zy weder haer spelonkenGa naar voetnoot453
 
En openingen licht verandren, en ontrustGa naar voetnoot454
455[regelnummer]
Hier sluiten, ginder weêr ontsluiten, zoo 't haer lust:
 
Het zy de lichte wint, ten boezem ingedrongen,Ga naar voetnoot456
 
In zyn beslooten hol geboeit zitte, en bedwongen:
 
't Zy steenen tegens steen, of stof, daer zaet van vierGa naar voetnoot458
 
In vast zit, tegens een aenklinken met getier,
460[regelnummer]
Dat vlam en vonken hier uitspringen, zooze zeggen:
 
De holen worden kout, wanneer de wint gaet leggen:Ga naar voetnoot461
 
Het zy harsachtige aert heel schichtigh brant ontvonk',Ga naar voetnoot462
 
Of blaeuwe zwavel meer verdrooge in zyn spelonk;Ga naar voetnoot463
[pagina 138]
[p. 138]
 
Als 't aertryk weigert aen de vlammen aes te geven,
465[regelnummer]
De krachten met der tyt, die by vet voeder leven,Ga naar voetnoot465
 
Verzwakken: dan verdraeght 's viers vraetzucht afgepynt
 
Geen' honger, en haer aes ontbeerende verdwynt,Ga naar voetnoot466-67
 
En al de brant vergaet. men vint in 't Noortsch Pallene,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot468
 
Ten minste zoo men zegt, en om die lantstreek heene,Ga naar voetnoot469b
470[regelnummer]
Noch mannen, die gedoopt in Pallas staende meer,Ga naar voetnoot470
 
Met vlugge vederen betogen, heene en weêr
 
[Het welk ik niet geloof] omzweven. in de wykenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot471-72
 
Van Ruslant, zeggenze, zyn wyven, die zich strykenGa naar voetnoot473
 
Met wonderbaer venyn, en vliegen naer de maen.
475[regelnummer]
Indien men magh op proef en ondervinding staen,Ga naar voetnoot474-75
 
't Verrotte lichaem zietge in eenen worm verkeeren.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot476
 
Begraef een' vetten stier; ervaerentheit zal 't leeren,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot477
 
Uit rottende ingewant verryst een byenzwarm,Ga naar voetnoot478
 
Die wasch en honigh zuight uit bloemen, nimmer arm,Ga naar voetnoot479
480[regelnummer]
Het velt bemint, en kloek op hoop van winst wil werken,Ga naar voetnoot480
 
Gelyk haere ouders. delf een oorloghspaert, tot sterkenGa naar margenoot+
 
En slaefschen arrebeit gewoon, in eenen put,
 
Zoo teelt het horsels aen. zoo gy den kreeft, beschutGa naar margenoot+Ga naar voetnoot481-83a
 
Met bek en scheeren, van de scheeren wilt besnoeien,
485[regelnummer]
Zal 't scorpioen uit dien gedolven romp aengroeien,Ga naar voetnoot483b-85
 
Dat met den krommen staert fel van zich steekt en quaet.Ga naar voetnoot486
[pagina 139]
[p. 139]
 
De veltmot pestigh hangt aen eenen zomerdraetGa naar margenoot+
 
In bladren [huisliên is 't bekent door ondervinden]
 
Verandert licht in een' vyfwouter, op een' lindenGa naar voetnoot487-89
490[regelnummer]
Of andren boom. het zaet van slym in slymigh kroosGa naar margenoot+Ga naar voetnoot490
 
Baert groene vorschen, in het eerste voeteloos,
 
Dan groeien beenen om te zwemmen, en de lesteGa naar voetnoot492
 
Zyn langer dan de voorste, en dienen hun ten besteGa naar voetnoot493
 
Om hoogh te huppelen. de woutbeerin, heel plomp,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot494
495[regelnummer]
Worpt geen rechtschapen jong in 't eerste, maer een lomp
 
En ongevormt stuk vleesch. de moêr bootseert de leden,
 
En helptze al likkende aen een' vorrem, die besnedenGa naar voetnoot497
 
Haer endelyk gelykt: en hebtge noit bevroetGa naar margenoot+Ga naar voetnoot498
 
Hoe 't honighdraegende en wasteelende gebroet
500[regelnummer]
In zyn zeskante cel geen leden wort gegevenGa naar voetnoot499-500
 
In 't eerste, en endelyk op vleugels aen komt zweven,
 
Op voeten aentreên: en de paeu, zoo trots van aert,Ga naar margenoot+
 
Vrou Junoos vogel, ryk van oogen in den staert,Ga naar voetnoot503
 
De schiltknaep van Jupyn, een arent, Venus dierenGa naar voetnoot504
505[regelnummer]
En al 't gevogelte, eer 't zich reppen kan en zwieren,
 
Deze allen spruiten uit den doier van het ey,
 
En wist men 't niet, wie zou 't gelooven, zoo men zey
 
Dat dit waerachtigh is. men vint'er die 't niet spotten,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot508
 
Dat 's menschen ruggebeen en merregh na het rotten
510[regelnummer]
In eene slang verkeert. zy scheppen nieteminGa naar voetnoot510
 
Uit andre dingen eerst hunn' oorsprong en begin.
[pagina 140]
[p. 140]
 
Een eenigh vogel wort ter werrelt noch gevonden,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot512
 
Die zich herbaert en teelt, de Fenix op de grondenGa naar voetnoot513
 
Des Assiriers genoemt. dees leeft by kruit noch vrucht,Ga naar voetnoot514
515[regelnummer]
Maer slechts by wierrook en kanneel in zuivre lucht.Ga naar voetnoot515
 
Vyfhondert jaeren out, sticht dees met bek en pooten,Ga naar voetnoot516
 
In eik of dadelboom zyn nest, met geur begooten,Ga naar voetnoot517
 
En nardus, en kanneel, en mirre, en riekend hout.Ga naar voetnoot518
 
Hier zet hy zich, en endt zyn leven, eeuwen out,Ga naar voetnoot519
520[regelnummer]
In 't midden van dien geur. men zegt uit's vaders assenGa naar voetnoot520
 
Verryst een jonge zoon, wiens jaeren weder wassen,Ga naar voetnoot521
 
En haelen vaders tyt. wanneer dees magtigh wortGa naar voetnoot522
 
Om last te draegen, dan verlicht hy, aengeportGa naar voetnoot523
 
Van zyne drift, dien boom, voert heiligh en godtvruchtighGa naar voetnoot524
525[regelnummer]
Zyn wiegh en vaders graf in Zonnestadt wydtluchtighGa naar voetnoot525
 
En verre, en zetze neêr voor godts gewyde kerk.Ga naar voetnoot526
 
Acht iemant dat hier schuilt een heiligh wonderwerk
 
Van kunne en beurten te verandren en verkeeren;
 
Laet een Hiëne ons dit dan met verwondren leerenGa naar margenoot+
530[regelnummer]
Hoe 't met zyn wederga niet onervaeren is
 
In tweederhande kunne. ook weetenze gewisGa naar voetnoot527-31
 
Dat een kameleon by wint en lucht kan leven,Ga naar margenoot+
 
En alle verwen en gedaenten hier op kleven.Ga naar voetnoot533
 
Verwonnen Indien teelt panters voor den godtGa naar margenoot+
[pagina 141]
[p. 141]
535[regelnummer]
Des wyns, en stort dit dier zyn water buiten 't slot
 
Der blaze in ope lucht, de druppels worden steenen.Ga naar voetnoot534-36
 
Aldus verhardt korael, als het door 't water heenenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot537
 
In wint en lucht groeit. maer de dagh zal onder gaen,
 
De zonnewagen in den diepen oceaen
540[regelnummer]
Zich domplen, eer ik elx verandring zou verhaelen.
 
Zoo zienwe tyden van hun streeken staegh verdwaelen,Ga naar voetnoot541
 
De volken klimmen en opkoomen, wederomGa naar margenoot+
 
Neêrdaelen. zoo was Troie een magtigh koningsdom,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot542-43
 
En storte zoo veel bloets, den tyt van vyf paer jaeren.
545[regelnummer]
Nu legt het plat, en in een' puinhoop heengevaeren,
 
Vertoont in ste van schat alleen der oudren graf.Ga naar voetnoot546
 
Micene en Sparte, groot van faeme, naemen af,
 
Voorheene groote steên, ook Cekrops stadt, Atheenen,
 
Amfions Tebe. Sparta is heel en al verdweenen,
550[regelnummer]
En nu een effen velt. Micene legt ter neêr.
 
Wat 's Edips Tebe? een klucht, een fabel, en niets meer.
 
Pandions stadt, Athene, och wat's hier nagebleven
 
Dan slechts de bloote naem? nu schept out Troie levenGa naar voetnoot547-53a
 
In Rome, zoo men zegt, nu leght nieu Rome vastGa naar margenoot+Ga naar voetnoot553b-54a
555[regelnummer]
Een diepe grontvest by den Tyber tegens last,Ga naar voetnoot555
 
Omtrent den Appenyn. dees stadt, zoo hoogh aen 't wassen,Ga naar voetnoot556
 
Verandert haer gestalte, en zal aen 's hemels assen
 
Gesteigert, als het hooft van 's werrelts heerschappy,Ga naar voetnoot557-58
 
In top staen aengebeên. 's waerzeggers wichlery
[pagina 142]
[p. 142]
560[regelnummer]
En nootlotspellers ons die wonderheên ontvouwen.
 
Ook plagh dit Helenus voorheen, naer myn onthouwen,Ga naar voetnoot561
 
Een zoon van Priam, ons van helt Eneas wis
 
Te spellen; toen dees aen zyn stadts behoudenis
 
Vertwyfelende, weende, en Troies hof en wallenGa naar voetnoot564
565[regelnummer]
Vast wankelden, gereet ter aerde in d'asch te vallen.
 
Hy sprak: o Venus zoon, kuntge onze spraek verstaen,Ga naar voetnoot566b
 
De stadt van Troie zal geensins tot niet vergaen,Ga naar voetnoot567
 
Blyft gy behouden; vier en zwaert u onder 't vlugtenGa naar voetnoot568
 
Verschoonen. gy zult vry vertrekken: staek dit zuchten.
570[regelnummer]
Gy zult het uit den brant verdelghde Pergamom
 
Met u vervoeren, tot dat Troies volk weêromGa naar voetnoot569-71
 
En u een uitheemsch erf getoont werde aengeprezen,Ga naar voetnoot572
 
Het welk u liever dan het vaderlant zal wezen.Ga naar voetnoot573
 
Ik zie den Frigischen nakomeling verplichtGa naar voetnoot574
575[regelnummer]
U trou te leveren een ryxstadt vast gesticht,Ga naar voetnoot575
 
Hoedaenige geen was, noch is, noch oit zal koomen.
 
Het staet den oversten, en dapperen, en vroomen
 
Dees stadt veele eeuwen eerst te zetten in haer kracht.Ga naar voetnoot577-78
 
Maer eene telgh uit helt Iülus voortgebragt,Ga naar voetnoot579
580[regelnummer]
Wil haer verheffen tot een koningin der aerde,Ga naar voetnoot580
 
En 't aertryk onder zyn gebiet, dat helden baerde,Ga naar voetnoot581
 
Opluikende, zal hy, met blyschap ingehaelt
 
Ten hemel, zitten van al 't godendom bestraelt.Ga naar voetnoot582-83
 
Dit spelde Helenus Eneas, voor 't verstroien,Ga naar voetnoot584
585[regelnummer]
Die vroom zyn huisgoôn met zich ommevoerde uit Troien.
 
'k Verhaele 't geen my heught, en het verheughtme dat
 
Myn maeghschaps vesten en de lang verwachte stadt
[pagina 143]
[p. 143]
 
Alreede ryzen, en de Grieken de Troiaenen
 
Tot heil zoo zegenryk verwonnen met hun vaenen.Ga naar voetnoot589
590[regelnummer]
Doch om ons zelven niet vergeetende, te ver
 
Te rennen buiten het bestek met paert en kar:Ga naar voetnoot590-91
 
De hemel, en al wat de hemel kan bedekken,Ga naar voetnoot592
 
En d'aerde, en wat men vint op d'aerde, en haere plekken,
 
Verandert van gestalt, wy me door veel geval,Ga naar voetnoot594
595[regelnummer]
Gelyk een medelit van 't overgroot heelal.
 
Naerdienwe dan niet slechts bestaen uit lyf en leden,Ga naar margenoot+
 
Maer ook uit eene ziel, en stadigh hier benedenGa naar voetnoot597
 
Verwandelen in vee, en dieren, of een lyf,
 
Dat broedren, oudren, en bloetvrienden een verblyfGa naar voetnoot599
600[regelnummer]
Verstrekt voor hunne ziel, gewoon hierin te waeren;Ga naar voetnoot598-600Ga naar voetnoot600
 
Zoo laet ons boven al des menschen lichaem spaeren,Ga naar voetnoot601
 
En niet mishandelen, en als Tiëst gevoet,
 
Niet brassen aen den disch ons eigen vleesch en bloet.
 
Hoe snoot is 't uit gewoonte een' anders tyt te korten!
605[regelnummer]
Hoe vuil hoe godtloos luit het menschenbloet te storten,
 
En met een bloedigh mes te keelen kalf of koey,Ga naar voetnoot604-06
 
En doof en onbeweeght te hooren dit geloey!
[pagina 144]
[p. 144]
 
Wie keelt met lust een' bok, en hoort hem deerlyk blaeten,
 
Gelyk een krytend kint? wat vraet zou nu verwatenGa naar voetnoot609
610[regelnummer]
Een' vogel eeten, dien hy aesde in zyne kou?Ga naar voetnoot610
 
En wat ontbreekt'er om een schelmstuk zonder rou
 
Volkomen aen te gaen? helaes, waer loopt dit heene!Ga naar voetnoot611-12
 
Gedooght dat d'os den ploegh vry trekke, en zwoege, en steene,Ga naar voetnoot613
 
Doch sterf van ouderdom. gedooght dat schaep en lamGa naar voetnoot614
615[regelnummer]
U kleeden tegens koude, en laet de geitemam
 
Zich in het mellekvat van haere melk ontladen.
 
Wech wech met netten, strik, en angel, die slechts schaden.Ga naar voetnoot617
 
Wech wech met lymstang, slechts der vogelen verdriet.
 
Bedrieght, belaeght, verschalkt het pluimgedierte niet
620[regelnummer]
Met looze treken, noch misleit geen bloode hartenGa naar voetnoot620
 
Met bonte vederen. bedekt noch voedt geen smerten
 
Met aes en worrem, die den scherpen angel blint.Ga naar voetnoot621-22
 
Doot schadelyk gediert, dat mensch en vee verslint.Ga naar voetnoot623
 
Gy mooght het dooden, doch niet eetende misbruiken.
625[regelnummer]
Past tot uw nootdruft kruit en veltgewas te pluiken.Ga naar voetnoot625
 
Na deze en andre reên vertrekt Pitagoras
 
In 't oude vaderlant, daer hy geboren was,Ga naar voetnoot626-27
 
En Numa, lang verzocht, heeft endelyk de toomenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot628
 
Van 't ryk en Latium gewilligh aengenomen.Ga naar voetnoot629
630[regelnummer]
Hy paerde heilzaem zich met zyne Egeria,
 
En by den zangbergh milt begunstight, voert hier naGa naar voetnoot630-31
 
Veele offerwyzen in, en leeraert strytbre zinnen
 
En kryghsmans uit den aert den nutten vre beminnen.Ga naar voetnoot632-33
[pagina 145]
[p. 145]
 
De koning, out en grys en afgeleeft, het ryk
635[regelnummer]
Bevestight ziende, komt te sterven, en het lykGa naar voetnoot634-35
 
Wort van het Roomsche volk en alle wyze raedenGa naar voetnoot636
 
Beweent. de weduwe, van droefheit overladen,Ga naar voetnoot637
 
Begeeft de stadt, en slaet zich neder in een dal,
 
En 't Aricynsche bosch, om daer heur ongeval
640[regelnummer]
En leet te klaegen. och hoe dikwyl zou haer kermen
 
Het offer van Diaen in Tauren uit ontfermenGa naar voetnoot639-41
 
Verhinderen! hoe dik vermaent de boschgodinGa naar voetnoot642
 
En meermaeght datze toch den rou uit haeren zin
 
Zou zetten, en 't gewoone en droevigh schreien staeken,Ga naar voetnoot644
645[regelnummer]
En zochtenze met troost te stillen en vermaeken!Ga naar voetnoot645
 
Hoe dikwyl trooste haer Hippolitus, en zey,Ga naar voetnoot646
 
Wanneerze weende: staek dit treurigh lykgeschrey.Ga naar voetnoot647
 
Gy zyt alleen niet, wien haer wensch niet magh gebeuren.Ga naar voetnoot648
 
Zie hoe ook andren in gelyke droefheit treuren,
650[regelnummer]
Dan zal de droefheit min u raeken aen het hart.
 
Och of het voorbeelt van veele anderen uw smart,
 
En niet myn eigen leet, kon stillen en genezen!Ga naar voetnoot652
 
Myn ongeval kan u een nutte troostzalf wezen.
 
'k Geloof gy hoorde van Hippolitus voorheen,Ga naar margenoot+
655[regelnummer]
Die door het licht geloof van vader en 't gesteen
 
En loos bedrogh van zyn stiefmoeder raekte om 't leven.
 
Gy zout verwondert staen om 't lasterstuk, en geven
 
Myn woorden naeuwelyx geloof, en evenwelGa naar voetnoot657-58
 
Ben ik de zelve zoon van Tezeus, t'onrecht fel
660[regelnummer]
Op my gestoort. zyn vrou, een ritsige aert, geborenGa naar voetnoot659-60
 
Uit dees Pasifaë, wiens faem zich wyt laet hooren,Ga naar voetnoot661
 
Betighte my voorheen dat ik heer vaders bedt
 
Schoffeeren wou met kracht, een gruwelyke smet,
[pagina 146]
[p. 146]
 
Waermé d'onkuische my bezoedelde en onteerde,
665[regelnummer]
En zy was zelve die dit snoot van my begeerde.Ga naar voetnoot665
 
Nu tydigh in de weer en voorbaet, schuiftze valschGa naar voetnoot666
 
De schult, by haer begaen, van zich op mynen hals,Ga naar voetnoot667
 
Uit angst of't uitquaem, om my in de schult te leggen,Ga naar voetnoot668
 
Of uit een spyt dat ik haer bede durf ontzeggen.Ga naar voetnoot669
670[regelnummer]
Heer vader Tezeus, van de waerheit onbewust,Ga naar voetnoot670
 
Dreef op haer klaght den zoon ter stede uit langs de kust,Ga naar voetnoot671
 
Vervolghde in 't vlugten hem met vloeken en gebaeren.Ga naar voetnoot672
 
Ik snel te wagen flux naer Trezen heengevaeren,Ga naar voetnoot673
 
Was aen 't Korintisch strant gekoomen, toen de zee
675[regelnummer]
Gelyk een waterbergh opsteigerende, alreeGa naar voetnoot675
 
Voor bey myne oogen scheen te loeien en te bersten.Ga naar voetnoot676
 
De baren opgescheurt van krachten, die haer persten,
 
Zoo quam een zeestier, spits van hoornen, voor den dagh,Ga naar voetnoot677-78
 
En stak met hals en hooft ter borst toe, zoo men zagh,
680[regelnummer]
Te water uit, en braekte, en snoof door balgh en snuitenGa naar voetnoot680
 
Een maght van water in d'ontsloote lucht naer buiten.Ga naar voetnoot681
 
Myn makkers schrikten. ik stont even moedigh schrap,
 
En wonderlyk gerust in myne ballingschap:Ga naar voetnoot683
 
Wanneer myn trots gespan schuimbekkende, zyne oorenGa naar voetnoot684
685[regelnummer]
Opsteekende, naer zee zich keert, en voor den toren
 
Van 't zeegedroght verschrikt, gezwint aen 't hollen raekt,
 
En met de radren in de rotsen, dat het kraekt,
[pagina 147]
[p. 147]
 
Komt aengeronnen. ik houde even onverschootenGa naar voetnoot687-88
 
Den teugel in de hant, maer van de zee begooten,Ga naar voetnoot689b
690[regelnummer]
En leggende op den rug, poogh zonder schrik en schroomGa naar voetnoot690a
 
De paerden kort te rug te houden met den toom:Ga naar voetnoot691
 
Noch zou de dolheit van de paerden, in 't verheffenGa naar voetnoot692
 
Van hunne kracht, myn' moedt en kracht niet overtreffen,
 
Ten waere 't radt, het welk om d'as geduurigh rent,Ga naar voetnoot694
695[regelnummer]
Door 't los bejegenen van eenen pael in 't entGa naar voetnoot695
 
Aen stukken vloogh en spatte. ik worde flux ten wagen
 
Hardt uitgeschokt, en hang gekneust, gescheurt, geslagen,Ga naar voetnoot697
 
Met leên en ingewant aen teugel, en aen zeel.
 
De zenuw van den pael geschut, bleef 't lyf ten deel
700[regelnummer]
Al voortgerukt, ten deel gehaekt. de beenders kraeken.Ga naar voetnoot699-700
 
Gy zout my afgemat de ziel in bloet zien braeken,Ga naar voetnoot701
 
En niet een eenigh lidt meer kennen aen myn lyf.
 
Al 't lichaem was een wonde. o boschvrou, al te styf
 
En onverzetbaer, kuntge ons leedt by 't uw gelyken?Ga naar voetnoot703-04
705[regelnummer]
'k Bezocht het zonneloos geweste in Plutoos wyken,Ga naar voetnoot705
 
En koesterde myn lyf gerabraekt in godts poel,Ga naar voetnoot706
 
En quam alleen weêrom uit onderaertsch gewoel
 
Te leven door de kracht der heelzaeme artsenyenGa naar voetnoot707-08
 
Van Eskulapius, Apols zoon, vry van lyen.Ga naar voetnoot709
710[regelnummer]
Toen dekte Cintia my met een dikke wolk,Ga naar voetnoot710
[pagina 148]
[p. 148]
 
Op dat ik onbenyt moght komen onder 't volk,Ga naar voetnoot711
 
En om onaengerant myn dagen door te brengen,Ga naar voetnoot712
 
Zoo kanze door haer kracht myn levens tyt verlengen,Ga naar voetnoot713
 
Verkeert myn aenzicht, om te blyven onbekent.Ga naar voetnoot714
715[regelnummer]
Zy twyfelt langen tyt, voor haer besluit in 't ent,Ga naar voetnoot715
 
Of Hippolyt in Krete of Delos zoude blyven:
 
Doch hy liet Kretenlant en Delos heenedryven,
 
En zette zich hier neêr. Diane, my getrou,Ga naar voetnoot717-18
 
Belaste streng dat ik myn' naem verandren zou,Ga naar voetnoot719
720[regelnummer]
Op dat men 't ongeval, veroorzaekt door myn rossen,
 
Moght zetten uit den zin. zy sprak: o eer der bossen,Ga naar voetnoot720-21aGa naar voetnoot721b
 
Gy hiet eerst Hippolyt, nu Virbius: en ikGa naar margenoot+Ga naar voetnoot722
 
Bewoonde na dien tyt dit lustbosch zonder schrik,Ga naar voetnoot723
 
En onder het getal der mindre goôn gerekent,Ga naar voetnoot724
725[regelnummer]
Schuile onder gunste van dees kuische, zoo uitsteekend
 
Tot my genegen, en blyf by haer in gena.Ga naar voetnoot726
 
Noch kan een anders rou en ramp EgeriaGa naar voetnoot727
 
Geensins vertroosten in haer droefheit. zy legt nederGa naar margenoot+.
 
Beneden aen den bergh, en smilt, helaes te teder
730[regelnummer]
Van aert, in traenen wech, tot dat Diane, diepGa naar voetnoot729-30
 
In 't hart geraekt, haer leên tot eene springaêr schiep,
 
En 't lichaem in een bron, die eeuwigh springt, herbaerde.Ga naar voetnoot732
 
Maer een nieu wonderwerk verbaesde de vergaerde
 
Godinnen van het velt, en d'Amazoonsche spruit
735[regelnummer]
Hippolitus stak mede in dit verwondren uit:
 
Gelyk toen d'akkerman, gezeten in Tirrene,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot733-36
[pagina 149]
[p. 149]
 
De klay, beschoren ter verandering, met eene
 
Gevulde waterkruik besprengde, en zaghze op 't velt,Ga naar voetnoot737-38
 
Ook zonder iemants hulp, verandert en herstelt,Ga naar voetnoot739
740[regelnummer]
En van een' aerden klomp in eenen mensch herboren,
 
Die zynen mont ontsloot, om voor een ieders ooren
 
Wat nieus te spellen: en men gaf hem, kloek en tuk,Ga naar voetnoot741-42a
 
Den naem van Tages, die Hetrusschen elx gelukGa naar voetnoot742-43
 
Leert spellen. Romulus zagh dus in 's Tibers streekenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot744
745[regelnummer]
De kryghsspeer, in den bergh van Palatyn gesteeken,Ga naar voetnoot745
 
Op zynen wortel, niet op 't punt van yzer, staen,
 
Die nu geen speer, maer eer een boom met groene blaên
 
En taeie takken schynt, en dekt den gront beneden
 
Met koele schaduwe, als een wonder boven reden:Ga naar voetnoot748-49
750[regelnummer]
Of als helt Cippus, toen hy keerende uit den slaghGa naar margenoot+Ga naar voetnoot750
 
Zyn kromme horens in het klaere water zagh,Ga naar voetnoot751
 
Den weêrschyn valsch hiel, met de beide handen woelde,Ga naar voetnoot752
 
En 't hooft betaste reis op reis, tot dat hy voelde
 
't Geen d'oogen zagen, en verbaest bleef staen en stom,
755[regelnummer]
En heilryk uit den stryt, 't gezicht naer 't hemelschdomGa naar voetnoot755
 
Met zyne hoornen hief, en sprak: ontvout onslieden,Ga naar voetnoot756
[pagina 150]
[p. 150]
 
O goden, klaarlyk wat dit voorspook wil bedieden.Ga naar voetnoot757
 
Is 't voorspoet, het gedy tot heil van dezen staet,
 
En 't volk van Romulus: bediet het onheil, laetGa naar voetnoot758-59
760[regelnummer]
Dit my slechts treffen. hy, verplicht aen godts geboden,Ga naar voetnoot760
 
Verzoent het outer, hier van kruit en groene zodenGa naar voetnoot761
 
Gebout, met vier, giet wyn uit zynen offerkelk,Ga naar voetnoot762
 
Leeft raet met lillend groom van lammeren, voor elkGa naar voetnoot763
 
Geslagen, en slaet gade, als d'ingewanden lillen,
765[regelnummer]
Wat dingen vezel, aêr, en draet bedieden willen.Ga naar voetnoot765
 
Een offervinder van Tirrene ziet dit aen,Ga naar voetnoot766
 
En zaeken van gewight hierin, noch onverstaenGa naar voetnoot767
 
En twyfelachtigh. maer de wichlaer riep in 't ende,
 
Toen hy 't gezicht, van 't groom, naer Cippus horens wende:
770[regelnummer]
O koning Cippus, zyt gewelkomt, en gegroet:Ga naar voetnoot770
 
Want dit gewest, het welk Latynen draeght en voet,Ga naar voetnoot771
 
Zal willigh en van zelf voor uwe horens nygen.
 
Nu toef niet langer. ay genaek vry, en ga stygen
 
Door d'ope poorten: want het nootlot dit begeert.Ga naar voetnoot774
775[regelnummer]
Gy zult, ontfangen als een koning, en ge-eertGa naar voetnoot775
 
Door alle tyden heen, den ryxstaf veiligh zwaeien.
 
Hy schoorvoet, en schynt wars het aengezicht te draeienGa naar voetnoot777
 
Van deze veste, en zegt: de goden wenden vryGa naar voetnoot778
 
Dit voorspook, dezen last van heerschen, ver van my.
780[regelnummer]
'k Zal veel rechtvaerdiger, indienze dit gehengen,Ga naar voetnoot780
[pagina 151]
[p. 151]
 
Myn tyt in ballingschap en stilheit overbrengen,
 
Dan 't Kapitool my heffe in 's konings stoel en staet.
 
Zoo spreekt hy, en vergaêrt terstont gemeente en raet:
 
Nochtans bekranst hy eerst het hooft met lauwerblaêren.Ga naar voetnoot784
785[regelnummer]
De kryghsliên bouwen, op 't gejuich der blyde schaeren,
 
Van zoôn een' heuvel. hier zet Cippus zich in stant,Ga naar voetnoot785-86
 
En daegende de goôn, naer d'oude wys van 't lant,Ga naar voetnoot787
 
Spreekt luide: hier staet een zoo hoogh in top geheven,
 
Die, zoo hy niet van u ter stadt werde uitgedreven,Ga naar voetnoot789
790[regelnummer]
Uw koning wezen zal. wat man dit is of niet
 
Wil ik betekenen, niet noemen. merkt en ziet:Ga naar voetnoot790-91
 
Hy voert twee horens op het hooft, en trekt dees binnen
 
In Rome, een wichlaer zal, op datge hem mooght minnen,
 
U toonen die u wet en rechten leeren zal.Ga naar voetnoot792-94
795[regelnummer]
Hy kon door d'ope poort inbreeken met geschal,Ga naar voetnoot795
 
Maer wy beletten dit, schoon niemant dezen naderGa naar voetnoot796
 
Bestaet dan ik alleen. Romainen, wilt den vaderGa naar voetnoot797
 
De stadt verbiên, of acht gy billyk altemaelGa naar voetnoot798
 
Hem straf waert, ketent hem met yzer en metael,Ga naar voetnoot799
800[regelnummer]
Of helpt ons door de doot des dwingelants uit vreezen,Ga naar voetnoot800
 
Eer hy u trappe op 't hart. als d'oostewint gerezenGa naar voetnoot801a
 
Het pynbosch schokt en ruischt, of storrem uit de kolkGa naar voetnoot802
 
Van verre onze ooren vult, zoo buldert al het volk:Ga naar voetnoot803
 
Doch onder het verwart geroep des volx, van toren
805[regelnummer]
Opsteekende, laet zich dees stem voorbaerigh hooren:Ga naar voetnoot804-05
 
Wat man is dit? elk ziet nieusgierigh hem naer 't hooft,Ga naar voetnoot806
 
En zoekt de horens, als een teken hun belooft.
[pagina 152]
[p. 152]
 
Maer Cippus antwoort flux: gy hebt den man gevonden,
 
Dien gy begeert en wenscht. hy rukt den omgewondenGa naar voetnoot808-09
810[regelnummer]
Laurier, in wederwil des volx, van zyne kruin,Ga naar voetnoot810
 
En toont de horens op het voorhooft krom en schuin.Ga naar voetnoot811
 
Zy neigen 't hooft op dit gezicht terstont ter aerde,
 
En steenen luide, en zien, huns ondanx, hier de waerde
 
[Wie zou 't gelooven?] van dien man nu recht van pas,
815[regelnummer]
Die om zyn daeden en verdienst doorluchtigh was;Ga naar voetnoot812-15Ga naar voetnoot813-15
 
En niet gedoogende dat d'eer hem werde onttrokken,Ga naar voetnoot816
 
Zoo zettenze de kroon van eere op zyne lokken.Ga naar voetnoot817
 
Maer d'oversten, naerdien gestreng u wort verboônGa naar voetnoot818
 
Te trekken in de stadt, vereeren met een' toon
820[regelnummer]
Van zege u zoo veel lants, als gy, tot uw genoegen,Ga naar voetnoot820
 
In eenen dagh met een paer ossen kunt beploegen.Ga naar voetnoot821
 
Zy snyden op den post van koper voor de liênGa naar voetnoot822
 
De horens, die 't verloop der eeuwen niet ontzien.Ga naar voetnoot823
 
O zanggodinnen, die den dichter begenadight,
825[regelnummer]
Ontvout ons toch [want u, van kennis onverzadight,
 
Ontbreekt geen weetenschap van tyden, lang geleên]Ga naar voetnoot824-26
 
Hoe Eskulapius, Koronis zoon, voorheenGa naar voetnoot827
 
Te Rome, daer de stroom des Tibers door komt vaeren,Ga naar voetnoot828
 
Met offerhanden, als een godtheit, op altaeren
830[regelnummer]
Geviert wort en gedient. een ysselyke pestGa naar voetnoot830
 
Smette eertyts al de lucht in 't Latiumsch gewest.
 
De menschen gingen dootsch van stank en etter quynen.Ga naar voetnoot832
[pagina 153]
[p. 153]
 
Toen zy, begravens moede, en afgemat van pynen,
 
Geene uitkomst zagen, en de moedt den arts ontviel,
835[regelnummer]
Riep elk den hemel aen met een benaeude zielGa naar voetnoot835
 
Om bystant, en men ging met Delfis mont te raede,Ga naar voetnoot836
 
Het middelpunt der aerde, en hiel daer om genadeGa naar voetnoot837
 
By godts orakel aen, en badt dat hy den staetGa naar voetnoot838
 
In dezen hoogen noot toch redden wou met raet,
840[regelnummer]
En eenigh heilzaem woort en antwoort, hun gegeven.Ga naar voetnoot840
 
Op 't smeekende verzoek der afgezanten beven
 
En sidderen de plaets, en Febus lauwerier,
 
En pylekoker, die om hoogh hing, en van hierGa naar voetnoot842-43
 
Klonk van den dryvoet, uit de godtgewyde kooren,
845[regelnummer]
Een stem, die 't hart vertrooste, en zich aldus liet hooren:
 
Romain, het geen gy hier komt zoeken in uw kruis,Ga naar voetnoot846
 
Is dicht by u alleen te vinden. zoek het t'huis.Ga naar voetnoot847
 
Gy hoeft Apol om u te helpen, niet te praemen,
 
Maer godt Apolloos zoon. gaet heenen al te zamen,
850[regelnummer]
Gaet heen ter goeder tyt: gaet heene, haelt hem zelf.Ga naar voetnoot848-50
 
De wyze raet hoort godts bevel uit zyn gewelf,Ga naar voetnoot851
 
En onderzoekt in welk een stadt, in welk geweste
 
Zich Febus zoon onthoude, en zent beducht ten lesteGa naar voetnoot853
 
Naer Epidaurus zyn gezanten, die belant
855[regelnummer]
By Grieksche heeren, streng aenhouden in dien stantGa naar voetnoot855
[pagina 154]
[p. 154]
 
Om dezen godt, die met zyn gunste en artsenyeGa naar voetnoot856
 
Auzonie van sterfte en doots gevaer bevrye:Ga naar voetnoot857
 
Gelyk 't orakel, dat niet dwaelt noch faelt, beveelt.
 
De raet is onderling oneenigh en gedeelt.
860[regelnummer]
d'Een acht men moetze in noot niet weigren noch verlaeten:
 
Een ander dryft men magh het heil der onderzaetenGa naar voetnoot860-61
 
Niet overlevren en verzenden elders heen.
 
Toenze in raetspleegen een poos twyfelden, verdweenGa naar voetnoot863
 
De dagh voor 't schemerlicht, en d'avont quam de plekken
865[regelnummer]
Des aertboôms meer en meer met donkre schaduw dekken;
 
Toen godt de heilant, o Romain, godt EskulaepGa naar voetnoot866
 
U in den droom verscheen, en uwen dunnen slaep,Ga naar voetnoot867
 
Gelyk hy in de kerk zich eer plagh t'openbaeren,Ga naar voetnoot868
 
Met eenen ruwen staf, in 't bloeienste der jaeren,Ga naar voetnoot869
870[regelnummer]
In zyne slinke hant. de rechte streek bedaert
 
En opgetogen vast den langen breeden baert.Ga naar voetnoot870-71
 
Hy sprak heel minzaem: ay laet uwe vrees verdwynen.
 
'k Zal koomen, hout dit vast, maer anders u verschynen.
 
Bezichtigh deze slang, rondom den staf gekrult,Ga naar voetnoot873-74
875[regelnummer]
Dat gy haer kennen mooght. ik zal u, neem gedult,Ga naar voetnoot875
 
Aldus verschynen, doch veel grooter, en als lyven
 
Van hemelingen, die voor 's menschen oogen dryven.Ga naar voetnoot876-77
 
Terstont verdwynt de godt, met d'aengenaeme stem,
 
Gehoort by duister, en de godt des slaeps met hem.Ga naar voetnoot878-79
880[regelnummer]
Het koesterende licht quam na den slaep weêr boven.
[pagina 155]
[p. 155]
 
De dagh had 's andren daeghs de starren wechgeschoven.Ga naar voetnoot881
 
De hoofden, in den raet en heerelyke kerk
 
Van godt Apolloos zoon gedaghvaert styf en sterk,Ga naar voetnoot882-83
 
Gaen bidden dat hem toch believe hier te woonen,
885[regelnummer]
En hun door hemelsche kentekens klaer te toonen
 
Waer hy zich neêr wil slaen. 't gebedt was naulyx uit,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot884-86a
 
Of godt, met eenen kam van gout, en langs de huit
 
Vol schubben blaekende, als een veltslang, geeft een tekenGa naar voetnoot887-88
 
Met schuifelen, dat hy hierheen komt aengestreeken,
890[regelnummer]
En schokt met zyne komste altaerbeelt, en poortael,Ga naar voetnoot890
 
Den marmervloer, en 't hoogh gewelf, vergult tot prael;
 
En midden in de kerk gerezen overende,Ga naar voetnoot892
 
Slaet d'oogen overal. het vollek, dat hem kende,Ga naar voetnoot893
 
Begon te sidderen, van schrikken aengerant.Ga naar voetnoot894
895[regelnummer]
De kuische priester, met den witten offerbantGa naar voetnoot895
 
Om 't hooft bewonden, kent de godtheit nu niet duister,Ga naar voetnoot896
 
En roept: ziet daer is godt: daer is hy: dat elk luister':
 
Datze alle opmerken, die hier tegenwoordigh zyn.Ga naar voetnoot897-98
 
O openbaeringe, in dien overschoonen schyn,
900[regelnummer]
Gedy al 't volk tot heil! helpze alle op hun begeeren,Ga naar voetnoot900
 
Die zoo godtvruchtigh u met offerhanden eeren.
 
Zy eeren al den godt op 't hoogh bevel terstont,Ga naar voetnoot902
 
En volgen 's priesters stem godtvruchtigh met den mont.Ga naar voetnoot903
[pagina 156]
[p. 156]
 
Eneas afkomste is gewilligh, en stemt styver
905[regelnummer]
Met hart en mont, elk om 't godtvruchtighste, dien yver.Ga naar voetnoot904-05
 
De godt begunstight hun, en sterkt wat hy belooft,Ga naar voetnoot906
 
Met neigen van zyn' kam, en glinsterende hooft,
 
En schuifelt drywerf met de tong, die vierigh drilde.Ga naar voetnoot908
 
Toen gleed hy neder langs den trap van marmer, wildeGa naar voetnoot909
910[regelnummer]
Vertrekken, keerde 't hooft eens om, en zagh nu vlug
 
Naer 't overoude altaer, dat hem geviel, te rug,
 
En groete het verblyf en kerken voor 't vervaeren,Ga naar voetnoot912
 
Waerin zyn godtheit plagh te woonen en te waeren.
 
Nu kroop hy uitgestrekt, dan boghtigh slibbergladtGa naar voetnoot914
915[regelnummer]
Langs d'aerde, dicht bestroit met bloemen, door de stadtGa naar voetnoot915
 
In 't midden naer den dyk en haven, doorgaens heenen
 
Van wederzy gesterkt en opgehaelt met steenen.Ga naar voetnoot916-17
 
Hier houdt de godtheit stant, en 't schynt dat zy, niet vreemt
 
Van 't volk, 't welk haer geleit en toejuicht, oorlof neemt.Ga naar voetnoot918-19
920[regelnummer]
Godt in 't Auzoonsche schip, gesprongen in 't krioelen,Ga naar voetnoot920
 
Zoo schynt de kiel den last des reisbren godts te voelen,Ga naar voetnoot921
 
Eneas afkomst lust te scheppen op dit pas,Ga naar voetnoot922
 
Dewyl 't reisvaerdigh schip met godt geladen was.Ga naar voetnoot923
 
Men slacht'er eenen stier, om godt zyn recht te geven,Ga naar voetnoot924
[pagina 157]
[p. 157]
925[regelnummer]
Ontbint het tou van den gekransten achtersteven.Ga naar voetnoot925
 
Het luchtje blaest in 't zeil. De godt munt uit om hoogh,Ga naar voetnoot926
 
En gaet'er boven op zich vlyen voor elx oogh,Ga naar voetnoot927
 
En zagh'er diep in zee, en over 't water heenen.
 
De westewinden, die de reize gunstigh scheenen,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot929
930[regelnummer]
Geleidenze over den Ioonschen vloet. men lant
 
Den zesten dagh met spoet aen 't Italjaensche strant,Ga naar voetnoot930-31
 
Vaert dicht voorby en langs de kerk van Lacinye,Ga naar voetnoot932
 
Befaemt door haer godin, langs Scilles razernye,Ga naar voetnoot933
 
Laet Iäpigie van achter, en vermytGa naar voetnoot934
935[regelnummer]
Amfrizisch rotsgevaer ter slinke zyde, snyt
 
Het water met den riem, en schaeft ter rechte zydeGa naar voetnoot935-36
 
Het steil Ceraunien, en spoet in 't vaeren blyde
 
Recht langs Romechium, en Kaulon, en Naryt,Ga naar voetnoot938
 
Geraekt door d'engte van Pelorus, en vermyt
940[regelnummer]
Sicilje, en 't winthof van Eool, Temezes mynen.Ga naar voetnoot939-40
 
Men wint Leukozie, en de zomerzonneschynen,
 
Die roozengaerden van het laeuwe Pestus voên.Ga naar voetnoot941-42
 
Men zeilt langs Kapre, en ook Minervaes kaep, noch groen
 
En geel van vette olyf, en yvert om te koomenGa naar voetnoot943-44
945[regelnummer]
By heuvels, trots op Surrentynsche dadelboomen,Ga naar voetnoot945
[pagina 158]
[p. 158]
 
De stadt van Herkules, Stabias, Partenoop,Ga naar voetnoot946
 
Tot ledigheit geteelt. men schuurt met eenen loopGa naar voetnoot947
 
Sibilles kerk te Kume, en d'altyt warme baden,Ga naar voetnoot948
 
Linturnum, ryk van gom, in bosschen, dicht van bladen,Ga naar voetnoot949
950[regelnummer]
Vulturnus, schaver van de kolk, daer 't zant vergaêrt,Ga naar voetnoot950
 
En Sinuësse, dat de witte slangen baert,Ga naar voetnoot951
 
Minturne, met een' damp en zwavellucht behangen,Ga naar voetnoot952
 
En 't hof van Antifaet, wiens grafste heeft ontfangen
 
De waerde voestervrou; wint Trachas, dat naer d'asGa naar voetnoot953-54a
955[regelnummer]
Des hemels styght, gebout in poelen en moeras,Ga naar voetnoot954b-55
 
En Circes eilant, tot datze Antium bekenden.Ga naar voetnoot956
 
Toen nu maetroozen 't schip in 't zeilen herwaert wenden,Ga naar voetnoot957
 
Ontvoude [want de zee ging hol] de godtheit voort
 
Haer krollen, boght by bogt, en glippende over boortGa naar voetnoot958-59
960[regelnummer]
Kroop in haer vaders kerk, gebout omtrent de baren.Ga naar voetnoot960
 
Godt Eskulaep verlaet de vaderlyke altaeren,
 
Als 't water stilt, en hout in Febus tempel stant.Ga naar voetnoot962
 
De godt schuurt sleepende een lang spoor door 't zandigh strant
 
Met zyn geschubde huit, en quam op 't roer te leunen,
965[regelnummer]
En achter op het schip met kam en hooft te steunen,
 
Tot dat hy endelyk gelant te Kastrum stont,
 
In een Lavynsche kerk, getimmert aen den mont
[pagina 159]
[p. 159]
 
Des blonden Tybers. al het volk, en mans en vrouwenGa naar voetnoot966-68
 
En nonnen, die het vier bewaekende onderhouwenGa naar voetnoot969
970[regelnummer]
Voor Vesta, schieten toe, begroetende den godtGa naar voetnoot970
 
Met eene blyde stem, waer 't snelle vaertuigh vlot,Ga naar voetnoot971
 
Den stroom wort opgevoert. hier staen van wederzye
 
Gewyde altaeren, langs den oever op een rye.
 
De wierook smookt en kraekt, en spreit een' zoeten geur.
975[regelnummer]
Men slaght en keelt' er vee. godt Eskulaep was deurGa naar voetnoot975
 
De poort van Rome, 't hooft der werrelt, ingetogen.Ga naar voetnoot976
 
De slang stak, hooger dan de mast, naer 's hemels boogen
 
Den hals om hoogh, en zagh naer een verblyf rondom,Ga naar voetnoot977-78
 
Dat haer gelegen scheen. de lantstroom deelt zich kromGa naar voetnoot979
980[regelnummer]
In een paer killen, vormt een eilant, slaet zyne armenGa naar voetnoot980
 
Beide even lang rondom de kanten, die beschermen
 
Zich voor zyn drift. de slang, Apolloos waerde zoon,Ga naar voetnoot981-82
 
Begeeft zich van den mast nu derwaert, trekt zyn schoonGa naar voetnoot983
 
En goddelyk gestalt weêr aen, en dempt ten lesteGa naar voetnoot984
985[regelnummer]
De droeve sterfte en plaegh, de gansche stadt ten beste.Ga naar voetnoot985b
 
Dees godt vermeert, als een aenkomeling, alomGa naar voetnoot986
 
In onze kerken het getal van 't godendom:
 
Maer CEZAR wort van elk, gelyk een' godt, alreedeGa naar margenoot+
 
Geviert en aengebeên, in zyn doorluchte stede.Ga naar voetnoot988-89
990[regelnummer]
Dees overtreffelykste in oorloge en in pais,Ga naar voetnoot990
[pagina 160]
[p. 160]
 
Is niet zoo zeer [door zyne oorlogen reis op reis
 
In zegestaetsien geviert en aengebeden,
 
En zyne uitheemsche en uitgevoerde dapperheden,
 
Ook snel behaelden prys, en heerelyken lof]Ga naar voetnoot991-94
995[regelnummer]
Nu in een nieu gestarnte en licht aen 't hemelsch hofGa naar voetnoot995
 
Verkeert, als door zyn' zoon: want onder Cezars daedenGa naar voetnoot996
 
En wapenroof, waerme hy ryk en overladen
 
Braveerde, rekent men geen werrekstuk gewis
 
Zoo groot en goddelyk dan dat hy vader isGa naar margenoot+
1000[regelnummer]
Van dezen zoone, op stoel na hem in top gezeten:Ga naar voetnoot996b-1000
 
Dat is, het eilant van Britanje, zoo vermeeten,Ga naar voetnoot1001
 
Te winnen, en den Nyl papierryk, die trots ruischt,
 
Met zeven monden in de baren schuimt en bruischt,
 
Zeeghaftigh met een vloot te temmen en te toomen,Ga naar voetnoot1002-04
1005[regelnummer]
Weêrspannigh Numidye in 't harnas op te komen,Ga naar voetnoot1005
 
Cinifisch Jube, een ryk van Pontus, dat ons haet,
 
En op de titels van den koning Mitridaet
 
Trotseert, aen 't Roomsch gebiet zoo zegenryk te hechten,Ga naar voetnoot1006-08Ga naar voetnoot1008
[pagina 161]
[p. 161]
 
Veel zegestaetsien verdienen en bevechten,
1010[regelnummer]
Om zommigen alleen te triomfeeren; datGa naar voetnoot1009-10
 
Is geenerwys zoo groot, als endelyk dus prat
 
Te teelen zulk een' man, hanthaver aller menschen,Ga naar voetnoot1012
 
Door wien gy goden al het menschdom naer zyn wenschen
 
Behoede in eenen staet van zegen zonder endt.Ga naar voetnoot1014
1015[regelnummer]
De vader most eerst voor een godtheid staen gekent,Ga naar voetnoot1015
 
Op dat de zoon niet quaeme uit sterflyk zaet te groeien.Ga naar voetnoot1016
 
Eneas moeder dit wel konnende bevroeien,
 
[Want zelve zaghze klaer uit 's hemels goude poort
 
Het hooft des priesterdoms op 't Kapitool vermoort,
1020[regelnummer]
En zulk een' burgerkrygh opryzen] en verlegenGa naar voetnoot1017-20
 
En bleek in 't aengezicht, sprak droevigh en verslegenGa naar voetnoot1021
 
Tot alle goôn, die haer bejegenden: och ochGa naar voetnoot1022
 
Hoe vinde ik my omringt van laegen en bedrogh!
 
Met wellek een verraet wort naer den hals gedongen
1025[regelnummer]
Van d'eenige afkomste en het oir uit mynen jongen
 
Iülus den Troiaen gesprooten! och hoe naer
 
Blyve ik rampzalige gedompelt in gevaer!Ga naar voetnoot1025-27
 
De Kalidonsche speer van Diomedes wondeGa naar voetnoot1028
 
My voortyts: dan ontstelt de Troische muur in 't rondeGa naar voetnoot1029
1030[regelnummer]
Zoo lang verdaedight, my, die noch aenschouwen moet,Ga naar voetnoot1030
[pagina 162]
[p. 162]
 
Hoe mynen zoon dus lang vast omzwerft op den vloet,Ga naar voetnoot1031
 
Den stillen afgront gaet bezoeken en beroeren,Ga naar voetnoot1032
 
En tegens Turnus dien gestrengen oorlogh voeren,Ga naar voetnoot1033
 
Ja om rontuit te gaen, eer tegens Juno stryt.Ga naar voetnoot1034
1035[regelnummer]
Wat hael ik rampen op van dien voorleden tyt?Ga naar voetnoot1035
 
De tegenwoordige verdrieten, die my krenken,
 
Gedoogen geen voorgaende elenden te gedenken.Ga naar voetnoot1037
 
Gy ziet het moortgeweer ter sluik op my gewet.Ga naar voetnoot1038
 
Ik bidde, o goden, dat gy tydigh dit belet,
1040[regelnummer]
Dit lasterstuk verhoet, en keert van onzen stamme,
 
Op dat 's aertspriesters bloet niet blussche Vestaes vlamme.Ga naar voetnoot1041
 
Vergeefs berst Venus dus van angst in klaghten uit,Ga naar voetnoot1042
 
Dat al de hemel galmt op dit bedroeft geluit,
 
En zy de goden zelfs beweeghde tot medoogen;Ga naar voetnoot1044
1045[regelnummer]
Die, schoonze 't noodlot, hardt als yzer, niet vermogen
 
Te smydigen, nochtans vermelden overal
 
Door wisse tekens het toekomende ongeval.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1045-47
 
Men hoorde wapens en geklikklak in de wolken.Ga naar voetnoot1048
 
Trompetklank en klaeroen van strydende oorloghsvolkenGa naar voetnoot1049
1050[regelnummer]
Voorspelden 't gruwelstuk. de werrelt staet verschrikt.Ga naar voetnoot1050
 
De zon schynt duister, en gedootverft, en verstikt.
 
By wylen zagh men roode en gloênde fakkels gloeien,Ga naar voetnoot1052
 
In 't ryk der starren, en by wylen nedervloeien
 
En drupplen vlaegh op vlaegh een' regen, root als bloet.Ga naar voetnoot1054
1055[regelnummer]
De blaeuwe morgenstar besprengkelt, flaeu van moedt,Ga naar voetnoot1055
 
Haer aengezicht met roest. de maenehorens blonkenGa naar voetnoot1056
[pagina 163]
[p. 163]
 
Zoo vierigh root als bloet. de nachtuil geeft, in 't ronken
 
Der slaependen, alsins een voorspook van ons leet.
 
't Yvoore altaerbeelt weent alom, en beeft en zweet.Ga naar voetnoot1057-59
1060[regelnummer]
Men zegt in 't kerkwout, dat men aen de goden wyde,
 
Wort vogelegeschrey en dreigement t'ontydeGa naar voetnoot1061
 
Vernomen. offervee noch geen zoenoffer baet.Ga naar voetnoot1062
 
De vezels van het groom bedieden dat verraet
 
En oproer smeult en smookt. men vont, eer 't offer brande,Ga naar voetnoot1063-64
1065[regelnummer]
Een afgehouwen hooft in 't groom der offerhande.Ga naar voetnoot1065
 
De honden huilden naer, by nacht op 't Kapitool,Ga naar voetnoot1066
 
In huis en kerken; en het geestendom, daer 't schoolGa naar voetnoot1067
 
By duister, spookte alom. de stadt begon te bevenGa naar voetnoot1067-68
 
Van schrik. hoewel de goôn gewisse tekens geven
1070[regelnummer]
Van 't geen voorhanden is, noch kunnenze den drukGa naar voetnoot1069-70
 
Niet keeren, noch verraet en 't naekende ongeluk.Ga naar voetnoot1071
 
Men vint in kerken bloot geweer, ten moort beschoren.Ga naar voetnoot1072
 
Geen plaets in al de stadt was tot dien moort gekoren,
 
En 't gruwelyk verraet dan 't Kapitoliom:Ga naar voetnoot1073-74
1075[regelnummer]
En Venus slaende bey de handen, dootsch en stom
 
Van rouwe, voor haer borst, zocht bang voor looze treken,Ga naar voetnoot1075-76
 
Zich zelve in eene wolk te bergen en versteeken,
 
Waermede Paris eer zyn' vyant, Atreus zaet,Ga naar voetnoot1078
 
Ontvoert wiert: en de helt Eneas's vyants haet
1080[regelnummer]
En 't zwaert van Tideus zoon ter goeder uure ontvlugte.Ga naar voetnoot1079-80
[pagina 164]
[p. 164]
 
De vader sprak haer aen, terwylze steende en zuchte:Ga naar voetnoot1081
 
O dochter, wiltge alleen het onverzetbre lot
 
Bedwingen? zoo gy voert heel diep in 't scheutvry slotGa naar voetnoot1083
 
Der dry gezusteren, gy zout'er zien en vatenGa naar voetnoot1084
1085[regelnummer]
Die zwaere kopere en zwaerwichtige ysre plaeten,Ga naar voetnoot1085
 
Daer 't onveranderbaer beloop der staeten in
 
Gedreven staet, en die onkrenkbaer al den zin
 
Van 't eeuwige beloop der starren vast bewaeren,Ga naar voetnoot1088
 
Met geene blixemen noch dondren te vervaeren.Ga naar voetnoot1089
1090[regelnummer]
Daer zultge vinden al het nootlot van uw plant
 
En stam, gehouwen in geduurzaem diamant.Ga naar voetnoot1090-91
 
Ik las het zelf, en print dit diep in myn gedachten,Ga naar voetnoot1092
 
En wil ontvouwen wat uw neven sta te wachten,Ga naar voetnoot1093
 
Op datge hier van niet zoudt blyven onbewust.Ga naar voetnoot1094
1095[regelnummer]
Dees helt, om wien gy dus bezorght zyt en ontrust,
 
Voltrok zyn levens tyt op aerde zoo veel jaeren,Ga naar margenoot+
 
Op dat hy, als een godt, ten hemel in moght vaeren,
 
In alle kerken hier geviert staen om zyn faem.Ga naar voetnoot1096-98
 
Gy zult uitwerken dat de zoon, uw erfgenaem,Ga naar margenoot+
1100[regelnummer]
Den last der stadt, hem opgeleght, zal konnen draegen,
 
En hy, een wreeker van zyn' vader, droef verslaegen,
 
By ons gehanthaeft werde in oorlogh zonder scha.Ga naar voetnoot1099-1102
 
De sterke muuren van 't belegen MutinaGa naar voetnoot1103
 
Verwonnen, zullen op zyn woort dan vre verzoeken.
[pagina 165]
[p. 165]
1105[regelnummer]
Farzalje zal zyn' arm gevoelen, en vervloeken.
 
Men zal weêr Flippen in 't Ematiaensche bloetGa naar voetnoot1106
 
Zien dryven na den slagh afgryslyk en verwoet.Ga naar voetnoot1105-07
 
De naem des grooten mans, die trots zyn standers plante,
 
En tegens d'adelaers in 't velt den arent kante,
1110[regelnummer]
Zoo zorgelyk een kans dorst waegen en bestaen,
 
Wil in de baren van Siciljen ondergaen.Ga naar voetnoot1108-11
 
De fiere koningin van 't korenryk Egipte,
 
Beducht of haer in noot de hant en trou ontglipte
 
Des Roomschen veltheers, dreight vergeefs ons raethuis straf
1115[regelnummer]
Te brengen onder 't juk van haeren ysren staf.Ga naar voetnoot1112-15
 
Wat hael ik op onroomsch geweste, en zulk een' zegen
 
Des heirs, van weêrzyde aen den oceaen verkregen?Ga naar voetnoot1116-17
 
Hy zal den aertkloot, en zoo wyt men menschen vontGa naar voetnoot1118
 
En ook de gansche zee beheerschen in het ront.
1120[regelnummer]
De werrelt stil in vrede, als niemant zich durf roeren,Ga naar voetnoot1120a
 
Zal hy het burgerrecht en zeden innevoeren,
 
Ook wyze wetten elk voorschryven, en treên voor
 
Den onderzaet, geleit op 's voorzaets zedigh spoor.Ga naar voetnoot1122-23
 
Hy zal d'aenstaende tyt en zyn nakomelingen
1125[regelnummer]
Bezorgende gebiên, en vaderlyk bedwingen,Ga naar voetnoot1124-25
 
Dat d'afkomst, by een recht godtvruchte bedgenoot
 
Gewonnen, zynen naem, befaemt en overgroot,
 
Met eere draege, 't volk bezorge, en hy, de jaerenGa naar voetnoot1126-28
[pagina 166]
[p. 166]
 
Des vaders haelende, niet eer koome op te vaeren
1130[regelnummer]
In 't ryk der starren, hem vermaeghschapt en verwant.Ga naar voetnoot1128-30
 
De ziel, getoogen uit het lichaem, nu vermantGa naar voetnoot1131
 
En jammerlyk vermoort, wort midlerwyl van verre
 
Verandert in een klaere en flonkerende starre,Ga naar voetnoot1131-33
 
Op dat godt JULIUS van 't hemelsch hofgebou
1135[regelnummer]
Altyt ons merrektvelt en Kapitool aenschouw'.Ga naar voetnoot1135
 
Zoo sprak hy naeulyx, of Eneas milde moederGa naar voetnoot1136
 
Stont in het raetsgestoelte onzichtbaer, daer 's ryx hoederGa naar voetnoot1137
 
Vermoort lagh, en geensins gedoogende al beschreitGa naar voetnoot1138
 
Dat Cezars ziel, daer 't lyf benaeut op sterven leit,
1140[regelnummer]
In dunne lucht versmelt, namze uit het lichaem mede,Ga naar voetnoot1140
 
En voerdeze in 't gestarnte en volle ruste en vrede.Ga naar voetnoot1141b
 
In 't ryzen merktze hoe de ziel, na 's lichaems doot,Ga naar voetnoot1142
 
Begon te flonkeren, en schuddeze uit haer' schoot.Ga naar voetnoot1143
 
De ziel vloogh hooger dan de maen en maenetranssen,
1145[regelnummer]
En sleepte een haervlecht na, en lange streek van glanssen,Ga naar voetnoot1145
 
Gelyk een star verschiet aen 's hemels hoogen troon.Ga naar voetnoot1146
 
Hy ziet de dapperheên van dien doorluchtsten zoon,Ga naar voetnoot1147
 
Bekent met blyschap dat zy ver hem overtreffen.Ga naar voetnoot1148
 
Hoewel de zoon verbiet zyn daeden te verheffen
1150[regelnummer]
Noch hooger dan 't bedryf des vaders, en zyn' naem:
 
Nochtans verheft de stoute en ongebonde FaemGa naar voetnoot1151
 
Hem tegens zynen dank, en stelt den zoon oneven.Ga naar voetnoot1152
[pagina 167]
[p. 167]
 
Aldus zwicht Atreus voor den naem van dien verheven
 
Vorst Agamemnon. dus wort Egeus van den zoon,
1155[regelnummer]
En Peleus van Achil ontluistert door zyn kroon.Ga naar voetnoot1153-55
 
Ten leste, om naer den eisch voorbeelden by te brengen
 
Die hier op passen, Godt Saturnus moet gehengenGa naar voetnoot1157
 
Dat hem Jupyn verkleen'. Jupyn bestuurt den borghGa naar voetnoot1158
 
Des hemels, en de trits der werrelt met zyn zorgh,
1160[regelnummer]
Den hemel, 't vier, de lucht, die laeger hangt beneden;Ga naar voetnoot1159-60
 
AUGUSTUS d'aerde. bey, gedient en aengebeden,
 
Verstrekkenze elk ten beste, in wonderbaer beleit,
 
Een vader en een vooght in alle billykheit.Ga naar voetnoot1160-63
 
Ik bidde, o goden, reisgenoots des helts van Troien,Ga naar voetnoot1164
1165[regelnummer]
Voor wien de zwaerden, vier en vlam in noot verschoien;Ga naar voetnoot1165
 
En u, verkore goôn van 't lieve vaderlant;Ga naar voetnoot1166
 
U, godt Quiryn, die Rome eerst stichte met uw hant,Ga naar voetnoot1167
 
Gelyk een vader; u, godt Mars, de rechte vader
 
Van den grootdaedigen Quiryn, en niemant nader;Ga naar voetnoot1168-69
1170[regelnummer]
U, moeder Vesta, tot een huisgodin gewyt
 
Van CEZAR; Febus, die met Cezars Veste altytGa naar voetnoot1170-71
 
Zyn hof bewoont; en u, Jupyn, wien boven allen
[pagina 168]
[p. 168]
 
Tarpeius burghkerk is ter eere toegevallen,Ga naar voetnoot1172-73
 
En andren, die te recht verheven op den troon,
1175[regelnummer]
Van dichtren wort gebeên met een' godtvruchten toon:Ga naar voetnoot1174-75
 
Laet spa na mynen tyt aenbreeken en verschynen
 
Den dagh en uur, waerop AUGUSTUS al de zynenGa naar voetnoot1176-77Ga naar voetnoot1177
 
En deze werrelt, lang by hem beheerscht, verlaet',
 
Ten hemel opvaere, en in dien vergoden staetGa naar voetnoot1179
1180[regelnummer]
Elk begenadige, die hem aenbidt hier onder.Ga naar voetnoot1180
 
'k Heb nu een werk volwrocht voor blixemvier, noch donder,
 
Noch gramschap van Jupyn, noch woedende oorloghszwaert,
 
Noch bitsen ouderdom, die 't al verslint, vervaert.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1181-83
 
Laet nu dien dagh, wien slechts 't vermogen is gegevenGa naar voetnoot1184
1185[regelnummer]
Dit lyf te krenken, vry den tyt van 't onwis levenGa naar voetnoot1185
 
Afsnyden, als hy wil; 'k zal evenwel bestaen,Ga naar voetnoot1186
 
Myn eedle geest zoo verre als alle starren gaen,Ga naar voetnoot1187
 
Myn dichtfaem duuren, noit verdonkert maer verheven.Ga naar voetnoot1188
 
'k Zal op der volken tong door al de werrelt zwevenGa naar voetnoot1189
1190[regelnummer]
Zoo wyt het Roomsche ryk zich uitbreit hier en gins.Ga naar voetnoot1190
 
Indien 't voorspellen van den dichtren eenichzinsGa naar voetnoot1191
[pagina 169]
[p. 169]
 
Waerachtigh zy, myn lof blyft bloeien onbederfelyk
 
En eeuwigh, in elx mont naemhaftigh en onsterfelyk.Ga naar voetnoot1192-93Ga naar voetnoot+
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: r. 2 oude uitg.: luisterden; H: -e.

voetnootr. 1
volghde: volgde op.
voetnoot3
sedert: nadien.
voetnoot4
rampen; Lat. conversiones: ‘veranderingen’ vgl. echter vs. 727.
voetnoot7
en Augustus... beschoren, niet bij Canterus.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK vs. 9 oude uitg.: En rijk. - 21 oude uitg.: in dees landen; ook Ung., Dif.
voetnootvs. 1
brave loote (1e lez.: schoote); versta: een wakker man; de gedachte aan afstamming treedt op de achtergrond.
voetnoot2
't onweêr: de stormachtige moeilikheden; niet bij Ov.; en den last; 1e lez.: en gevaer; Lat. tantae pondera molis.
voetnoot3-4
opgegroeit: opgewassen; met.... daet vervangt het Lat. tanto (regi): ‘zulk een grote koning’.
voetnoot5
voorbodin; H. over bodin naast gemeenslachtig bode (e.d.), aan welk laatste hij de voorkeur geeft; voorbodin van waerheit, in dit geval nl.; vgl. Dl. VI, 558: 234-vlg.; snel van veêren (vleugels), niet bij Ov.
margenoot+
[Randschrift:] Numa Romulus nazaet.
voetnoot6
voorzichtigen: beleidvolle, wijze; Lat. clarum: ‘roemrijke’, nl. door zijn rechtvaardigheid en vroomheid, en een consultissimus vir (Livius, I, 18, 1); V. 1e lez. was den doorluchtigen: hij heeft met zijn wijziging bedoeld de réden der vermaardheid aan te geven; de aant. v. Schrev. noemt hem: bekend door rechtvaardigheid en onkreukbaarheid.’
voetnoot7-8
recht.... afgerecht (bekwaam in) is wel een onbedoelde annominatio; Sabynsche recht (Lat. ritus, ‘zeden en gebruiken’); hij was nl. van Cures, de hoofdstad der Sabijnen; begreep: vatte op.
voetnoot9
En ruim; zie Tekstkrit.; sterke aarzeling in het hs.: En ruim was de 1e lez., die niet geschrapt werd, ofschoon V. het daarna probeerde met goet erboven en ryk eronder, beide wèl geschrapt; in de druk werd 't weer rijk; Lat. capaci, ‘veel kunnende bevatten’; ruim heeft V. wschl. ten slotte toch te neutraal gevonden.
voetnoot10
aert van vrou natuur; de persoonsvoorstelling (vrou) niet bij Ov. (evenmin in vs. 88); Lat. rerum natura, met toespeling op Lucretius' wijsgerig leerdicht van die naam.
voetnoot11
noopte: dreef.
voetnoot12
Kurien; zie bij vs. 7-8.
voetnoot14-15
van Herkules; Lat. Herculei hospitis: ‘(de stad) van Hercules' gastheer’, nl. Croton; zie het vervolg; V. vatte verkeerdelik Herculei (2e nv. van 't bnw. Herculeus) als 2e nv. van Hercules op, en hospes als ‘vreemdeling’.
voetnoot19
gelaên met is in het verband (ossen) kras gebruikt.
voetnoot20-21
vs. 21 in het hs. tussengevoegd; Spaensch geweste; het waren de Hiberiese runderen van Geryones, over wie zie Bk. IX, vs. 261-62; langs de stranden.... Lacinium; Lat. ab Oceano.... littora... tenuisse Lacinia, d.w.z. dat hij van de Oceaan (Spanje's westkust) de Laciniese kust had bereikt; Lacinium, voorgebergte bij Croton, een stad aan de oostkust van Bruttium, in Zd. Italië.
voetnoot22-24
Bij Ov. de tegenstelling: terwijl het vee in het zachte gras rondzwierf, betrad hij zelf Croton's huis; groot geacht, Ov.: de grote Cr.; den eersten nacht niet bij Ov., maar ook V. bedoelt niet, dat het bij die eerste nacht bleef; omsukkelen, vgl. Bk. IV, vs. 775.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 30 komma na hy niet geheel zeker; zij staat in de oude uitg.; vgl. Bk. XIV, vs. 780. - 40 oude uitg.: Godt; na vertrekken dubbelpunt.
voetnoot25
Alcides (aldus de juiste klemtoon): Hercules; kleinzoon van Alceus; 25b niet bij Ov.; d'aenstaende tyt: de toekomst.
voetnoot26-27
bestaen: ondernemen; Ov. enkel: ‘ten tijde uwer (of algemener: onzer; het Lat. bezigt hier geen pronomen) nakomelingen zal hier een stad worden gesticht’; 1e lez. 'k Zie namaels hier een stadt den blooten gront beslaen Voor den nakomeling.
voetnoot28
1e lez.: Dat 's godts; Hercules echter was nog geen god; vgl. bij vs. 36-37; en Bk. IX, vs. 355-vlg.
voetnoot29
Myscelos (-us); uit Grieksche steden; Lat. Argolicus: eigl.: uit Argolis, een landschap in de Peloponnesus; maar in ruimere zin ook ‘Grieks’; hij stamde uit Rhiphae in Achaia, N. Wl. van Argolis.
voetnoot30
bemint (1e lez. gezien), en zelfs: de meest beminde, zegt Ov.
voetnoot31-32
wyt.... befaemt, niet bij Ov.; met knods en wapen geeft, aldus gezegd, een onbedoelde nadruk aan 't Lat. epitheton ornans: ‘de knotsdragende Hercules’.
voetnoot33
ontwaek.... slaepen, voor het enkele age: ‘op!’
voetnoot34
De Aesar, bij Croton.
voetnoot35a
Lat. lapidosas (undas): kiezelrijk; diversi ‘ver verwijderd’ is alleen aangeduid, nl. in reis.
voetnoot36-37
Klemtoon op en in 37; 1e lez.: Zoo zullen u veel zwaere en droeve elenden (multa ac metuenda) prangen. Hierop verdween de slaep, de Slaepgodt (vergissing, voor Lat. deus, d.i. Hercules) ging zyn gangen.
voetnoot42
hier; 1e lez.: zyn; en goet, niet bij Ov., evenmin als hier.
voetnoot43
De moede; 1e lez.: De klaere; Lat. candidus sol; klaere bij de zon had voor V. niet voldoende het karakter van een epitheton ornans, om in dit verband te kunnen dienen.
voetnoot44
Ov.: ‘en de zeer duistere nacht had haar sterrehoofd (uit de Oceaan) geheven’; dus een contrasterende parallel naast vs. 43, die bij V. minder spreekt, maar door een fraaie visie vergoed wordt.
voetnoot45-47
ontzegt hy enz.: indien hij.... weigert te vervullen; 1e lez.: godt hem weder hier beneden (2e lez.: godt hier wederom beneden) Verscheen, vermaende (2e lez.: en maende) flux te scheiden uit dien oort, En schrikkelyker dreighde, indien hy godt niet hoort.
voetnoot48
angstigh, nl. zijnde.
voetnoot50
gewaeght: groot gewag maakt; vgl. Wdb. N.T. IV, 2008; Dl. VII, 379: 65, en ib. bl. 887.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 51 kantschrift: hs. en oude uitg.: Alemon aengeklaeght; de fout is alleen door Vondel opgemerkt, niet in de Drukfeilen, maar in de Bladwyzer, waar hij schrijft: Miscelus, of Alemons zoon, aengeklaeght; echter ook nog Alemon's avontuur, wat geen zin heeft. - 56 oude uitg.: na Alcides geen komma. - 61 oude uitg.: na gedaeghden geen komma. - 64 Ho. zwarte (maar vs. 65 zwarten).
margenoot+
[Randschrift:] Miscelus aengeklaeght.
voetnoot51
De zaak wordt behandeld als een Romeinse causa publica, waarbij het om het leven gaat; vgl. vs. 67.
voetnoot52
1e lez.: dit geschil, maar V. begreep terecht, dat het eigl. geen ‘geschil’ was; bepleit, wel te verstaan alleen van de zijde der aanklacht (: caussa prior); deze.... bepleit, absol. constr.
voetnoot53
Doordat hij, gelijk niet anders mogelik was, bekende; eens: ook maar.
voetnoot54
bedroeft (en ook dootsch?) staat voor squallidus, ‘met verwaarloosde kleding en haren’, zoals aangeklaagden, om medelijden op te wekken, verschenen. - Met bey de handen is een 2e lez.; oorspr. begon de regel met Heft (dat toen in vs. 54 nog niet stond; het onbedoeld komiese, - bij misvatting, - schijnt aan V. niet opgevallen; wijziging van met tot en was echter uitgesloten door het begin van het voorgaande en het volgende vers; hij zou minstens met.... handen tussen komma's geplaatst hebben.
voetnoot56
Vgl. Bk. IX, vs. 256-vlg.
voetnoot57
1e lez.: in 't godendom.
voetnoot58
eerdere lez.: stame.
voetnoot59
1e lez.: myn misdaet.
voetnoot63
1e lez.: sluitenze; op dien gront; Lat. sic. ‘op die wijze’; bedoeld schijnt dus: ‘op basis van dat gebruik’?
margenoot+
[Randschrift:] Zwarte keursteentjes in witte.
voetnoot64
wederom is misplaatst; allen wierpen een zwarte (d.i. veroordelende) stemsteen in de urn; de urn noemt Ov. immitem, ‘die geen meedogen kent’.
voetnoot65
uit de bus gerolt, nl. voor de stemopname.
voetnoot66
went: wendt.
voetnoot67
vry gekent: vrij (erkend; -) gesproken.
voetnoot68
Lat. .... parenti Amphitryonidae; de laatste aanduiding (Hercules als stiefzoon van Amphitryon; vgl. bij Bk. IX, vs. 195 waar V. haar door Alcides verving; en ib. bij vs. 24) verving V. door de vermelding van Herc.' moeder; die hem teelde, voor Lat. parenti, hier ‘vader’, als algemeene eretitel voor goden; door V. verstaan als: ‘van wie hij zijn afkomst rekende’.
voetnoot69
naer is onjuist; Lat. aequor navigat Ionium: ‘hij vaart over de I. zee’; 69b Ov.: ‘met gunstige wind’.
voetnoot70-72
De hier genoemde plaatsen e.d. liggen alle in de, aan de Ioniese zee aansluitende, golf van Tarente, maar zij worden niet in de juiste geografiese orde vermeld, zulks ter aanduiding van Myscelus' her-en-der-varen; Spartaensch Tarente; Tar. was gesticht door de Spartaan Phalantus; Salentyn en Neëtus is foutief voor: de Salentijnse Neaethus (aldus in V.'s tekst, en toegelicht als: een rivier in 't land der Salentijnen; vandaar met zyn boort); Turin, Lat, Thurinos (sinus) van Thurii; Temeze, vgl. bij Bk. VII, vs. 307; hier vs. 940; Iäpix landen: het Japygiese voorgebergte.
voetnoot73
naulyx doet zonderling na de beschreven zwerftocht, wat V. ook wel aanvoelde, te oordelen naar het vervangen van alle stranden door deze str.; Ov. echter zegt, dat hij op het land langs de kust nog maar weinig had getrokken.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 95 oude uitg.: Godt. - 105 oude uitg.: Waermé.
voetnoot75
by lot: bij lotsbeschikking, tot zijn lotsdeel (fatalia: ‘door het Lot, bij monde van H., toegewezen’).
voetnoot76
Hier; Ov. ‘niet ver van hier’.
voetnoot77
stadt, nl. Croton (de vaderstad van de befaamde athleet Milo).
voetnoot78b
niet bij Ov.
voetnoot79
Met dit vers eindigt het verhaal van de lantzaet (vs. 16).
voetnoot81
in vollen vrede, niet bij Ov.
voetnoot82
staetigh (niet bij Ov.): vol levensernst (vgl. Bk. VII, vs. 430); de man is Pythagoras, de wijsgeer, over wie zie Dl. VII, 380: 111; Koning Numa leefde anderhalve eeuw vroeger, maar dit was naar antieke opvatting geen bezwaar om hen, als geestverwanten, tot tijdgenoten te maken; Pythagoras genoot in de oudheid groot, en steeds groeiend, aanzien.
voetnoot83
heeren, van Samos nl.; dies hy, 1e lez.: want hy.
voetnoot84
's lants balling (vgl. Dl. VII, 381: 139; Bk. IX, vs. 570, 1e lez.); de hier gebezigde volgorde wijst erop, dat V.'s lants als een genit. subjectivus beschouwde); ‘ommedwaelen’ zegt Ov. niet.
voetnoot85
's dwingelants, voor Lat. tyrannidis: de (collectieve) aleenheerschappij (dier heren); of V. het zo bedoeld heeft? of dacht hij aan de tiran Polycrates?
voetnoot85-91
Ov.: ‘en tot de goden, schoon ververwijderd in de hemelruimte, drong hij door met zijn verstand (mente); en wat de natuur aan de blik der mensen ontzegde, zag hij met de ogen des geestes (oculis pectoris); bespiegelde hy; vgl. de aant. bij Schrev. bij mente: ‘mentis contemplatione’; waekende opgesteigert: met de aandacht van zijn geest omhooggestegen; Al wat (vs. 90); eerdere lez. Al wat, daarna Wat hier (wegens de 1e lez.: al 't geen in vs. 91), toen: Al wat, omdat hier niet paste bij de 2e vershelft; en 't geen in vs. 91.
voetnoot92
stilzwygende op te merken: zwijgend hun opmerkzaamheid te spannen; dit ziet op het langdurig stilzwijgen, de zgn. echemuthia, door P. van zijn leerlingen gevorderd; dictaque mirantum, (dat zij zijn uitspraken bewonderden) niet weergegeven; denk aan het autos epha: ‘hij-zelf heeft 't gezegd’.
voetnoot94
en .... leert; Ov.: ‘en wat de natuur is’.
voetnoot95b
Ov.: ‘waar de sneeuw vandaan komt’.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 119 oude uitg.: tiger; Vondel schreef eerst tiger, wijzigde dit, ofschoon niet overduidelik, in tyger; vgl. Bk. IX, vs. 871; maer ook Bk. VIII, vs. 165; XI, vs. 343.
voetnoot96-97
Het 2e of: dan wel; stormwint .... wolke; Ov.: ‘de winden door 't bersten der wolken’; vgl. Bk. I, bij vs. 69; blixemt; 1e lez. weêrlicht; vgl. Bk. XI, vs. 693; XIV, vs. 723; en elk verwondert (verbaasd doet staan), toevoeg, v.V.
voetnoot93-99a
Het hier vernoemde heeft in werkelikheid geen uitstaans met Pyth., maar is behandeld door Lucretius, die Ov. wilde eren door hem met Pyth. te verbinden.
voetnoot99
En... schuilt; Ov.: ‘en alwat verborgen is’; straft: gispt; 1e lez.: leert; Lat. arguit (Farn.; Schrev., N. Heins. arcuit), dat door Schrev. in nota met ‘reprehendit’ wordt toegelicht; voor de zaak vgl. Dl. VII, bij 380: 113-14; Dl. I, blz. 338-39; Vondelkron. III, blz. 122; de stof zijner naar de regels der rhetoriese techniek saamgestelde uiteenzetting van Pyth.'s leer heeft Ov. goeddeels aan Varro ontleend: een neopythagoreïese doctrien, door Stoïcisme en Platonisme beïnvloed; vgl. Wagenvoort, Varia Vita.
voetnoot102
hoorde naer: gaf gevolg aan.
margenoot+
[Randschrift:] Pitagoras leeringen.
voetnoot104-05
1e lez.: u zelfs verzaden. - De constr. is opmerkelik, daar veltgewas en ooft door de afwezigheid v.h. lidw. als groep gekenmerkt wordt, en nochtans Waerme alleen op ooft slaat; wie in boomgaert en boom een overtolligheid zou willen zien, bedenke dat dit vers van H.'s zijde geen kritiek heeft uitgelokt.
voetnoot106
Vgl. hiermee Ov.': ‘(sunt)... tumidaeque in vitibus uvae.
voetnoot107
en geen; 1e lez.: en niet, dat is dus juist, wat H. betoogt dat 't zou moeten zijn (nadrukkelik bijgevallen door B.); vgl. Dl. VII, blz. 16; tegen geen heeft H. het bezwaar van dubbelzinnigheid(!): wel kruid dat l. is, maar geen kruid dat o. is; niet moet onscheidbaar met onheilzaem verenigd blijven, en met geen (d.i. ‘eigelijk niet een, of een niet’) kan dat niet, ‘zoras'er eenige verschikking in de woorden gemaakt wordt’; V. dacht over de dubbelzinnigheid met reden anders, en niet-onheilzaem behaagde hem blijkbaar niet; vgl. voor zijn gebruik van geen in de antwoorden aan Moonen: ‘Als hyze geen ketters noemt. Geen moet men zeggen’; Dl. III, 280: 418-vlg.; Bk. V, vs. 126; VI, vs. 671; VIII, vs. 499 met de aant. daarbij van V.Ln.; X, Inh. r. 1; vs. 911(!); XI, vs. 55-56; vs. 631; 690; 832; XIII, vs. 99; XIV, 349; 702; 1052; en hier vs. 109, vs. 112.
voetnoot108
meer: nog weer andere.
voetnoot110
Lat. mella thymi redolentia florem; vgl. de aan Virgilius (hier Dl. VI, 320: 171) ontleende spreuk van Coster's Akademie; thym en schoone bloemen dus wel als hendiadys te verstaan.
voetnoot113
zonder....storten: zonder dat.... nodig is.
voetnoot114
slechts bij gedierte; vleisch (in rijm), vgl. vs. 100 vleesch; Van Helt. I, blz. 14.
voetnoot115-16
1e lez.: Doch niet een ieder; vgl. Dl. IV, 783: 389; vee correspondeert met Lat. pecudes (‘schapen’; vgl. Dl. I, 178: 1; hier vs. 146); kudden met armenta, ‘groot vee’ (vgl. vs. 161, 166); en de tammen (niet bij Ov.): en in 't algemeen de tamme dieren; vgl. pecudes et bestiae: ‘tamme en wilde dieren’; en Bk. X, vs. 759.
voetnoot118
Verwildert in den aert bevat een contradictio in adjecto; ook zijn zij wild, maar niet verwilderd; die.... brult, voor iracundi, ‘grimmig’.
voetnoot119
tyger, zie Tekstkrit.; die.... vervult, niet bij Ov.
voetnoot120
by: met.
voetnoot121
Lat. inviscera viscera condi: ‘dat ingewand (in ruimere zin: vlees) in ingewanden begraven wordt’; V. had dit eerst in vs. 122 benaderd: En ingewanden in den hollen darm te slaen.
voetnoot123-25
Ov.: ‘en dat een levend wezen leeft bij de dood van een ander levend wezen’; H. andermaal (ook bij Bk. II, vs. 310; VI, vs. 142)over levendig, levend; de onderscheiding noemt Hinl. ‘eene fraaie versieringe, welke alle nette Schryvers gaarne volgen, en meer niet’.
voetnoot126
'k Zegge eerst in 3e lez., Lat. scilicet.
voetnoot127
een.... geryf; Ov.: ‘de beste der moeders’; gewoner bij V. is gerief; zie Wdb. N.T. IV, 1667.
voetnoot129
droeve wonden, letterl. naar tristia vulnera, betrekking hebbend op het jammerlik stukgesneden vlees.
voetnoot128-30a
is als een onderstellende uitroep te verstaan; het Lat. heeft een vraag, en niet ‘ons’ maar ‘u’.
voetnoot130
1e lez.: met een smaek... lekkerny.
voetnoot131
Polifeemen; vgl. Bk. XIV, vs. 226-vlg.; 1e lez.: Die slechts den strantreus voeght; 2e lez.: Die Polifeem sl (sic); - razery; vgl. vs. 933; Bk. I, vs. 310, vs. 886; II, vs. 110; IV, vs. 640. vs. 658; VI, vs. 906; IX, vs. 572; XI, vs. 17; kennelik gaf V. de voorkeur aan -ny, dat hier t.p. ook een nuancering aan het rijm gaf; Bk. II, vs. 310 is om soortgelijke reden (:Emony e) -ery gekozen.
voetnoot134
een gulde tyt; Ov. zegt uitdrukkelik: ‘die wij de gulden genoemd hebben’; vgl. Bk. I, vs. 111-vlg.; is zoet, praes. hist.
voetnoot136
H. citeert uit Sewel, ‘dat men gemeenelijk zegt(!) de vogelen vliegen in de lucht’; vgl. daarbij Bi. en V. Ln.
voetnoot137-39
de strikken en de hazewint zijn een trekje, door V. toegevoegd; evenzo de specificatie in vs. 139b (1e lez.: fuik noch aen geene), en noit.... zwemmen.
voetnoot140
vreest: heeft te vrezen.
voetnoot141
Fraaie weergave van cuncta.... plena pacis erant; vgl. Bk. XII, vs. 279; 141b niet bij Ov.
voetnoot142-43
heiloos: snood; 1e lez.: schaedlyk (non utilis); de walg stak; H spreekt bij Bk. XIV, vs. 961 over onpers. en pers. gebruik van walgen, 't eerste door hem beter geoordeeld; en over de w. steken; in de hier gebruikte constr. beschouwt hij mensch als onderwerp, walg als voorw., en hij verwerpt haar geheel; maar de aantekening doet opmerken, dat mensch onzijdig is, en walg het onderwerp, en dat men in H.'s opvatting den walg zou moeten verwachten, daar deze het woord voor mannel. hield; heden ten dage schijnt het genus onvast (De Bo: m. en vr.; maar Teirlinck uitdrukkelik: m. niet vr.’, en hiermee stemt het Nd. Brab. overeen), en zo zal het ook vroeger wel geweest zijn; Mnl. walge, vr.; de constr. met de persoon als onderwerp is volgens De Bo in W. Vlaanderen algemeen in zwang; van mensch in bewijsbaar onz. gebruik ken ik bij V. geen voorbeeld; wel in composita: mansmensch (Bk. IX, Inh.), paerdemensch (Herk. in Tr., vs. 835); maar mensch neemt V. zelfs voor Pygmalions' beeldvrouw mann. (Bk. X, vs. 404); zie ook kantschr. bij vs. 289. - De lez. v.h. Lat. vers staat niet vast; V. volgde die van N. Heins en Schrev.: quisquis fuit ille virorum, en verstond victibus van 't tot dan toe gebezigde voedsel i.p.v. het van nu af begeerde, daarbij wschl. gesteund door een andersbedoelde aant. v. Schrev.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 149 oude uitg.: eenighsins: vgl. vs. 1191. - 153 oude uitg.: Gode. - 155 oude uitg.: hongerige, zoo ook H.; de andere: -en.
voetnoot144
graegen; 1e lez.: hollen (avidam).
voetnoot146
1e lez.: En slaghten van het vee het bloet den degen smet; veeslaght, vgl. broederslaght Bk. XI, vs. 370; vs. 515; vee beantwoordt hier (vgl. vs. 115) aan Lat. ferae: ‘wilde dieren’; vgl. Bk. II, vs. 559; menschenbloet: het menselik geslacht; (in juist dit verband geen gelukkige wijziging).
voetnoot147
Beruste 't hier: was 't daarbij gebleven; vgl. bij Bk. VI, vs. 212-vlg.
voetnoot149
godtvruchtigheit, wederom voor piëtas, hier ongeveer: ‘zedelike plicht’.
voetnoot150-51
Vóór de overgang op Doch zware pauze.
voetnoot153
gode; 1e lez.: godt; ‘de godheid’ vgl. vs. 195; maar het woord berust op misvatting van Lat. hostia (‘offerhant’; vandaar ook vette), dat hier niet meer is dan: ‘slachtoffer’ in algemene zin.
voetnoot154
1e lez.: offerhande, als een die doorgaens (geregeld) vuil; gewijzigd wegens gelyk...als; hongerigen, 1e lez.: opgesperden; Lat. pando: ‘krom’, door V. in zijn 1e lez. met pandere geassociëerd.
voetnoot156
akkerhoop en vrucht: hoop op akkervrucht; merkwaardige vorm van hendiadys.
voetnoot157
sleepte men; naar de lez. ducitur (Schrev., N. Heins.), niet dicitur (‘men zegt dat’; Farn.).
voetnoot159-60
Lat. nocuit sua culpa duobus: ‘hun eigen schuld bracht deze twee (zwijn en bok) in 't verderf’; 1e lez.: Zyn schult beschadigde (vgl. Bk. VII, vs. 764, vs. 777) niet een Maer twee al teffens; - o gy schaepen; versta: maar gij; de overgang is ook in 't Lat. niet uitgedrukt; waert geschoren, toevoeg. v.V., weinig gelukkig zowel naar de zin als omdat de zaak in vs. 164 terugkeert.
voetnoot161b
naar de lez. tuendos (Farn., N. Heins.; Schrev.: tegendos).
voetnoot163
Vgl. bij Bk. XIV, vs. 393; dient gestraft, zonder te worden, geen ellips, maar de oorspr. constr.
voetnoot164-65
met (uw leven); 1e lez.: met; 2e lez.: in; 3e lez.: met; (Dan) door; 1e lez.: met; 2e lez.: in; 3e lez.: door.
voetnoot165-66
Ploegossen slachten was bij Grieken en Romeinen verboden.
voetnoot167
Geschapen bij ten zw. arrebeit.
voetnoot168
Lat. immemor est demum: ‘en ondankbaar is al in 't biezonder hij’ (die het ákkerrund slacht); noch koren; 1e lez.: noch aertbes (vgl. Bk. XIII, vs. 1138); 2e lez.: noch aertvrucht; Lat. voor oogst noch koren alleen: frugum, ‘veldvruchten’.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 174 oude uitg.: 't is eisch; ook Ung., Dif. - 190 oude uitg.: Godt; hoofdletter ook in vs. 195, 196, 198, 526, 706, 760, 838, 851, 866, e.e., maar niet overal; bv. in vs. 866 de eerste maal wel, de tweede maal niet; vgl. vs. 1157.
voetnoot169
spant; versta: en hem aanstonds daarop enz.
voetnoot170
afgesleeten (trita labore).
voetnoot171
1e lez.: Op d'akkers ploegend; wschl. heeft V. verzuimd en te schrappen; nimmer.... milt weerspiegelt Lat. toties, ‘zo vaak’; maer: maar integendeel.
voetnoot174
en zich te buiten gaen; voor niet-herhaling van te (die hier de gelegenheid geeft te buiten gaen te bezigen) vgl. Dl. VII, 379: 76; 388: 56; Bk. III, vs. 955; IV, vs. 9-10, vs. 489; VII, vs. 158; IX, vs. 1078 (hier is het beginsel: groepering van zinverwante begrippen, ietwat geforceerd), XII, vs. 329-vlg.; vgl. nog Bk. VIII, vs. 1111 ter mage in en de darmen; en ib. vs. 885.
voetnoot175
dryft: beweert.
voetnoot177
vry van vlek (1e lez.: smet Lat. labe); het offerdier moest zonder gebreken zijn; en... spieren niet bij Ov., maar bij V. een variatie naast hetgeen volgt.
voetnoot179
1e lez.: Is 't offer; Lat. nam placuisse nocet; hooftbant, vgl. Bk. VII, vs. 590; hoogh.... bewonden hoort bij met.... hooftbant; de komma dient ter aanduiding der engere verbinding van hoogh en net; vgl. Bk. I, vs. 678; VIII, vs. 73.
voetnoot180
vergult; vgl. Bk. VII, vs. 238.
voetnoot181
met zyne ooren, niet bij Ov.
voetnoot182
De priester wordt eigl. bij Ov. niet genoemd (precantem: ‘iemand die bidt’); ignara is bij het volgende weergegeven (onweetende, en nogmaals: onbeducht enz.); vrucht; speltkorrels nl., met zout vermengd (de zgn. mola salsa; vgl. Dl. II, 150: 1001; 152: 1036).
voetnoot185
in het water, nl. van het offerbekken, dat voor hem stond.
voetnoot186
offervinder: de priester als orakelduider; ‘reeds doorzoekt de priester het ingewand’; vgl. bij vs. 766
voetnoot187
op aêr; 1e lez.: op d'aêr; vgl. Bk. VIII, vs. 885; V. Helt. II, blz. 109; hier doet zich de biezondere combinatie voor van een meerv. met een enkv.; voor vezels en aêr heeft 't Lat. fibras, hier ‘ingewanden’; vgl. vs. 765.
voetnoot189
Waerher: van waar; zeldzaam woord (in 't Mnl. oostelik); de 1e aanzet was H(iervan?); Lat. unde; het vers is te denken als inleiding tot het volgende; lez. en leeswijze van 't Lat. staan niet vast, maar Farn., Schrev., N. Heins. noteren het ook als een dóórlopende vraaguiting; die niet bij Ov.
voetnoot190
Voor stervenden, ‘stervelingen’ vgl. Bespi. I, vs. 25; godt ten smaet (niet bij Ov.) loopt vooruit op vs. 195.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 211 oude uitg.: een' gallem; ook Ung., Dif.
voetnoot192-93
De herhaling van tant niet bij Ov., die variëert door middel van ‘verhemelte’ en ‘kauwen’.
voetnoot195
godt; zie Tekstkrit. op vs. 153, 190; de godheid (Lafaye: un dieu); vgl. Kalff, L. Ts, XIII, 102; Bk. I, vs. 28; - en ryp verstant, niet bij Ov.; 1e lez.: en myn verstant; myn verwijderd wschl. omdat vs. 196 alweer mynen had; maar ryp is in de mond van Pyth.-zelf weinig geschikt.
voetnoot197b
1e lez.: en Delfis looze streeken; Ov.: ‘ik zal mijn Delphi (d.i. de mij geopenbaarde geheimen) ontsluiten’; opsteeken: ontsteken.
voetnoot198
En spraek (openbaring), bij 't voorgaande, mede blijkens de 1e lez. van 197b en Delfis looze streeken, 't welk in spraek zijn zeer nodige aanvulling kreeg; licht en spraek als hendiadys op te vatten, waarbij opsteeken zeugmaties; hemelval: mededelingen van hemelse herkomst; Lat. recludam aethera: ‘ik zal de hemel(-zelf) ontsluiten’; godts mont voor oracula, evenals Bk. II, vs. 13; XIII, vs. 961.
voetnoot200
haeren; 1e lez.: zinnen.
voetnoot201
1e lez.: ontsluiten en ontginnen; 2e lez. op(?) heden openbaeren; 3e lez.: gestichtigh openbaeren; ter stichtinge niet bij Ov.; Lat. magna: ‘grote, diepe (zaken)’ kan zijn weerslag hebben in gront.
voetnoot202
dom enz.; Lat. inerti (sede), ‘onbewegelike (woonplaats)’, in tegenstelling nl. met de wolken; ‘onbewegelik’ ook in een aant. van Regius bij Schrev.; niet vertaald is ire per alta astra: ‘tot boven in 't ghestert (Dl. I, 198: 498) doordringen’.
voetnoot203
dunne is een door V. toegevoegd bnw., gelukkiger als idee (wegens de suggestie van lichte beweging), dan als plastiek.
voetnoot204
Vgl. Bk. IV, vs. 888-vlg.
voetnoot205
verschoven; vgl. Bk. XIII, vs. 79.
voetnoot206
Alsins: in alle richtingen; vervreemt van kan eenvoudig zijn: ‘zonder’; Lat. egentes.
voetnoot207
Bij Ov. is trepidosque obitumque timentes object van exhortari, ‘bemoedigend toespreken’, dat door V., zonder het element van bemoediging, in het volgende is opgelost.
voetnoot209-vlg.
Hier ontwikkelt Pyth. zijn leer v.d. zielsverhuizing en de universele verandering, die zo wèl past in het slotgedeelte der Herscheppinge; reeds hier wordt ook gedoeld op de straks volgende voorspelling van Rome's grootheid (vs. 553-vlg.).
voetnoot209
vertwyfelt: verbijsterd; Lat. attonitum, maar met een bepaling (‘door’ enz.); schroomt: zyt bevreesd; los: ongegrond.
voetnoot210
grynzen en grimmas is van V;., de mm van grimmas in aansluiting bij grim(men).
voetnoot211
in 't hs., tussengeschreven; jammerpoel: de onderwereld; gallem zonder noot (ongevaarlik; het ongevaarlike spreekt ook al uit de keuze v.h. woord gallem; vgl. Dl. V, 676: 1597) naar de lez. nomina vana (Farn., N. Heins.; Schrev. numina): ‘namen zonder realiteit’ (nl. ‘de Styx en zijn duisternissen’); een gallem; voor appositie in de 1e naamv. vgl. Bk. XII, vs. 291(?); David Herst., Opdr.: Het luste Plutarchus, de doorzichtige zedekenner; Bespi., I, vs. 1242: Godt, de kenner...., Belieft het; voor beide laatste vbb. vgl. H. op XIII, vs. 1159; anders Bk. XIII, vs. 11; Van Helt. II, blz. 111; vgl. ook Bk. I, vs. 9 genoemt de (1e lez.: den) Baiert, met Bk. V, vs. 344; zie Tekstkrit.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 228 oude uitg.: na vergaen een dubbelpunt. - 229 oude uitg.: In vormen; ook Ung., Dif. Wegens de eerste lezing van vs. 230 zal na dit vers oorspr. een punt hebben gestaan, die daarna is weggemaakt zonder door een komma te worden vervangen; de oude uitg. heeft een komma.
voetnoot212-13
's Waerzeggers; Lat. vatum, hier beter: ‘dichters’; gedicht: verdicht; naar de lez. falsique piacula mundi: ‘en de boetstraffen van (d.i. in) een verdichte wereld’; naar vs. 213 te oordelen, waar verder bij Ov. niets aan beantwoordt, schijnt V. mundi voor het bnw. mundus, ‘rein’ te hebben aangezien.
voetnoot214(-16)
nadat nl. uw lichaam hetzij door verbranding, hetzij door ziekte of ouderdom vergaan is; i.p.v. ziekte of ouderdom bedoelt Ov. geleidelike ontbinding van het gestorven, niet-verbrande lichaam’ (vgl. Lafaye); u is ook min juist, daar speciaal van het lichaam sprake is.
voetnoot218
Zoo; vgl. Bk. VI, vs. 538; IX, vs. 340, waar dit zoo na absol. partic. de nazin inleidt; zij betrekken altijd weer een nieuwe woning, zegt Ov.; de zielsverhuizing was een louteringsproces.
margenoot+
[Randschrift:] Pitagoras in Euforbus.
voetnoot219
geduurende den stryt; welke casus in absol. constructie's bedoeld werd, is formeel vaak niet te onderscheiden; waar dat wel het geval is, bezigt V., en zoals H. getuigt, ‘al onze voornaamste Schryvers’, de nominativus, d.i. dus prakties geen gekwalificeerde naamval; blijkbaar voelde hij geduurende als voorzetsel; noch dit laatste noch bedoelde mogelikheid van de nominatief onderkende H., die daarom dit voorbeeld v.d. Ablativus Absolutus ‘aanmerkenswaardig’ vond, en overigens V.'s praktijk in abs. constructie's heftig bestreed, in een betoog, dat leerzaam is voor de 18e eeuwse debatten over deze zaak en de bevangenheid waarmee het Nederlands aan Lat. casusverhoudingen gemeten werd. Wat hij abl. noemde, is niet onze zgn. 4e, maar 3e nv.; vgl. nader, en in afwijking van H., de in H2 aangehaalde litt.; zie voorts enige opmerkelike gevallen van abs. constr. bij V.: Bk. IV, vs. 776-8; V, vs. 335, 496; VII, vs. 253; VIII, vs. 118 (een'); IX, vs. 178, 340; XIV, vs. 748; Bespi. III, vs. 437-38; Van Helt. II, blz. 149-vlg.; zie voorts de verstandige opmerkingen van Bi., die geduurende hier ook voorzetsel noemt.
voetnoot220
Euphorbus, zoon van (let wel) Panthus (of: Panthoüs; Gri. Panthous of Panthoös); vgl. Ilias, Bk. XVII, vs. 43-vlg.
voetnoot221
in 't hs. tussengeschreven; in myne borst; dus niet, als een vluchteling, in de rug; bezwaerlyk bedoelt Lat. gravis: ‘zware (speer)’ enig recht te doen; vgl. Bk. IX, vs. 67.
voetnoot222
sedert; Ov.: ‘onlangs’.
voetnoot223
Abas; Bk. IV, vs. 831.
voetnoot226-27
volgens myn besluit (slotsom van een gedachtegang) niet bij Ov.; 1e lez.: Hy komt en gaet, bezit de leden, en vaert uit De dieren in den mensch, en.
voetnoot228-29
alle stukken En (vgl. Tekstkrit.) vormen: voorwerpen van allerlei vorm; wasch; de spelling, hoewel zoals V. zeer wel wist onhistories, dient ter onderscheiding (vgl. losch: ‘lynx’); in de antwoorden aan Moonen bij dit geval Balzac aangehaald: ‘Pour parler clairement, il faut parler barbarement’; vgl. echter 'n compositum als wasteelende vs. 499.
voetnoot230
eenen, met nadruk.
voetnoot231
't zeve wasch, predikaatsnomen; even stout, niet veel meer dan ‘even zeer’
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 233 kantschrift, oude uitg.: zielverhuizinge - 242 oude uitg.: -zweevende.
voetnoot232
Zoo, met nadruk (sic).
margenoot+
[Randschrift:] Pitagoras ziel-verhuizingen.
voetnoot233-34a
sed in varias migrare figuras; Maer, 1e lez.: Doch (vgl. vs. 231).
voetnoot234b-35
gena En 't mededoogen; Lat. piëtas, hetzij het natuurlik menselik gevoel (W.) of eerder: de verwantschapsplicht (Lafaye; vgl. vs. 236); ook elders (Bk. IX, vs. 960; X, vs. 462, 1e lez.) is piëtas met me(de)doogen vertaald.
voetnoot236-37
Verhoet: hoed u; neêrslagh: doodslag; 1e lez.: Zoo wacht .... de bloetverwantsche zielen .... uit te jaegen (exturbare animas) en vernielen (2e lez.: te bederven door 't v.).
voetnoot238-39
overdrachtelik; ‘meegevoerd word door de stroom van mijn gedachten’.’
margenoot+
[Randschrift:] Veranderinge aller dingen.
voetnoot240
bestendigh, bijw.
voetnoot241
Het panta rhei van Heraclitus; 241b niet bij Ov.
voetnoot242-43
wuft: onbestendig, vlietend: eene wyl: slechts voor een poos; schyn van buiten: uitwendige gedaante; Lat, omnisque vagans (‘wuft heenzw.’; ‘eene wyl’) formatur (‘neemen den schyn.... aen’) imago (‘beelden’; uitwendig waarneembare dingen); vagans is het psych. predikaat.
voetnoot245
Versta: de stroom immers enz.; staen met nadruk.
voetnoot245b-48
Ov. (lez. v. N. Heins.): ‘en de eerste wordt voortgedreven door een (daarachter komende), en drijft zelf weer een (nog) eerdere voort; urgeturque prior venienti, urgetque priorem; de vertaling van V. dus onjuist; voor allereerste vgl. Bk. I, vs. 900.
voetnoot249a
‘En andere tijden volgen hun op’.
voetnoot251
wort nagelaeten (relictum est): telt niet meer; niet: niets (in de zin van: niet-bestaande); missch. bezigt V. arbeit om de associatie van dit woord met het baringsbegrip; Ov.: ‘wat nog niet geweest was, wordt’.
voetnoot252
d'oogenblikken; ‘alle ogenblikken’ zegt Ov.
voetnoot253-55a
Ov. uit één gedachte tweeledig: ‘gij ziet de.... nachten heenstreven naar 't licht, en het.... zonnelicht volgen op de nacht’; V.'s fraaie verzen betekenen schijnbaar ook een verrijking van de inhoud, maar zie het vervolg; zyne (255), 1e lez.: haere.
voetnoot255b
de hemel: de sterren aan het firmament; trekt te wacht: als hij te wacht trekt; vgl. Bk. II, vs. 149-50.
voetnoot256-60
naere schemeringen: sombere duisternis; Lucifer op een schimmel voorgesteld, vgl. Tristia III, 5, 55-vlg. V. Ln. merkt op dat de persoonsvoorstelling (Lucifer te paard) niet tot haar recht komt: en dat tegen opvatting van morgenstar als persoonsnaam bezwaar is wegens zy: men kan zich afvragen of een scherpe personifikatie hier de zaak mooier maakt; vgl. Bk. XI, vs. 375; vs. 467; en het bij Bk. XIV, vs. 1013 opgemerkte; in Lucifer vermijdt V. de moeilikheid; zie nog Dl. III, 168: 335; anders.... ook anders: anders dan (Latijnse manier); 1e lez. komt aengereên Op 't witte paert, voor 't licht, in oosten aengebeên, Ziet anders, wederom heel anders; bij Ov. is geen tegenstelling tussen op-, en ondergang van Lucifer (als avondster Hesperus; in beide gevallen Venus; 't behoud van morgenstar voor beide functies niet gelukkig); hij bedoelt hier te spreken van de opvolging van de nacht door dageraad en dag, en plaatst tegenover de kleur des hemels-bij-nacht die bij 't verschijnen van Lucifer en van de Dageraad, welke laatste straks de aarde overgeeft aan de Zon(negod): uit oorzaak van dit misverstand is ook in vs. 256 (houdt.... gedaente) de vertaling onjuist.
voetnoot261-62
Wonderlik ware het als V. niet gezien had, dat hier bij Ov. geen sprake meer is van de morgenster, maar van de zon: ipse Dei clypeus: ‘het schild, de schijfzelf van die (zonne)god’; wschl. zag hij over 't hoofd, dat hij zo juist over de morgenster had gesproken; op dat... derven, niet bij Ov.
voetnoot263-64
schuw, bij zy; Ov.: ‘maar wit is zij (de zonneschijf) op zijn hoogtepunt, wijl daar de natuur der bovenlucht beter is, en zij, op grote afstand, de aanraking der aarde mijdt’; 1e lez. En vlught (met geschrapte h) van verre snel, en schuwt alle aertsche dampen.
voetnoot265
de maen, met nadruk; beneden... lampen (de sterren) niet bij Ov.
voetnoot266
gelaet: vorm; 266b onjuist; Ov.: ‘en altijd is zij, wanneer zij wast, heden kleiner dan op de volgende dag’.
margenoot+
[Randschrift:] Vier jaergetyden.
margenoot+
[Randschrift:] Vierderhande oude der menschen.
voetnoot271
doorgaens: als vaste regel, vast.
voetnoot272
1e lez. hart; 2e lez. hert; 3e lez. hart; aanvankelike wijziging wel wegens de omringende a-klanken; de vorm met e bij V. minder gewoon, vgl. V. Helt. I, bl. 3; Dl. VII, blz. 865
voetnoot273-75
kloek in 't werken; Lat. almus: ‘voedend’; lacht.... aen; vgl. H., in aansluiting aan zijn nota bij Bk. XIV, vs. 341; elk.... verf is een uitbreiding van Lat.: florumque coloribus almus ridet ager.
voetnoot276
zonder pit: zonder kracht.
voetnoot277
vroomer: krachtiger.
voetnoot279
oude: leeftijd.
voetnoot280
veel grover; niet bij Ov.
voetnoot281-82
1e lez. murruw; 2e lez. murw, waarin ten slotte u gewijzigd tot o; vgl. Bk. XIV, vs. 924; Lat. mitis: ‘zacht’; over de kintsheit, weinig gelukkige inlas, wijl immers de kintsheit aan de lente parallel staat; jeught: jongelingsleef- tijd (vgl. b.v. Dl. II, 111: 186; hier Bk. VII, vs. 5; X, vs. 439).
voetnoot284
langs.... trappen, niet bij Ov.
voetnoot268-286
Vgl. betreffende de parallelisering van jaar-, en leeftijden Oudheidk. Jaarb., Mei 1934, blz. 127-vlg.
voetnoot286
grys; vgl. vs. 283; Ov. maakt de tegenstelling: wit (winter), grijs (herfst); 1e lez.: van zyne of met een anders lok gedekt (2 haerlok aen); 2e lez.: van haer, of grys, zoo noch wat haers bleef staen.
voetnoot288
1e lez.: recht als heden.
margenoot+
[Randschrift:] Het zaet des menschen in eenen mensch.
voetnoot289
der menschen; Lat. hominum, ‘van mensen’, dus nog slechts de kiem van wordende mensen.
voetnoot290
Een uitbreiding van V.
voetnoot292
geestige: kunstvolle.
voetnoot293
1e lez.: 's moeders.
voetnoot294
1e lez.: in d'ope lucht.
voetnoot295-96
en kroop, nl. vervolgens, want dit is het tweede stadium; uit... scheppen, niet bij Ov.
voetnoot298-99
door.... zenuwen; Ov. spreekt van ‘enig steunsel tot hulp van de spieren’; conamen door V. als abstractum opgevat; voor zenuwen voor nervi zie Bk. IX, vs. 243.
voetnoot300
jaeren in het midden: middenjaren; vgl. bij vs. 916.
voetnoot301
1e lez.: Bevint; heeft afgenomen, vgl. Dl. II, 323: 5 heeft toegenomen; bij Kern, Omschrev. Praet. § 153-vlg. niet vermeld (wel § 157 heeft doorgebroocken); vgl. § 186 over groeien; de aandacht valt minder op het voltrokken-zijn der verandering (is afgenomen) dan op het durend proces.
voetnoot304
voorbygegleden, laat voorbeeld (vgl. Bk. XII, vs. 572; IX, vs. 626; XIV, vs. 787) van achterplaatsing, te opmerkeliker bij voorgaande 2e nv.; met aevi prioris bedoelt Ov. de voorafgegane leeftijd.
voetnoot306-08
Milo(n) van Croton(e), de vermaarde athleet; vgl. Dl. I, 396; vgl. vs. 76-vlg., vs. 82; vast, bijwoord: gaandeweg; of: in die tijd (nl. van zijn ouderdom).
voetnoot309
1e lez.: van Paris eer gevangen (niet bij Ov.).
voetnoot310
1e lez.: Most schreien (vgl. vs. 309 schreide); ook Bk. X, vs. 541, vs. 718 (steent en weent), XIV, vs. 404 schreien door weenen vervangen; vgl. echter Bk. II, vs. 815; XI, vs. 711 (non tenet lacrymas); XIV, vs. 1107 (fletus); er is bij V. wel een tendenz tot scherper scheiding van schreien en weenen, wschl. ook hier bespeurbaar in de toedeling van het eerste aan Milo, het tweede aan Helena (Lat. beide flet); vgl. ook geschrey, ‘geschreeuw e.d.’.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 320 De regel springt niet in; wel in de oude uitg.; maar een bijgevoegd driehoekje in het hs. bedoelt: alinea. Evenzo bij vs. 727.
voetnoot311
in beek en spiegel; beek niet bij Ov.; 1e lez.: glas en spiegel; ook voor kaek eerst iets anders, wschl. wang; ook Bk. XIII, vs. 1048 wangen door kaeken vervangen.
voetnoot312
Ov.: ‘waarom zij (tot) tweemaal (toe) geschaakt was’! (nl. eerst door Theseus, later door Paris; vgl. Dl. IV, 400: 18-vlg.).
voetnoot313
misverfde kaeken, niet bij Ov. 315 eeu: tijd; Lat. aevi.
voetnoot287-316
Dit gedeelte handelt over de veranderingen van het menselik lichaam; Het lyf, versta: ook het lichaam.
margenoot+
[Randschrift:] Alle dingen uit vier hooftstoffen.
voetnoot318
bestaen: zijn oorspronkelike gedaant behouden; leeraeren, ook Bk. IX, vs. 695 met een persoonl. voorw. verbonden; vry, aansporend, niet met de nuance: ‘ondanks mogelike bezwaren’; vgl. vs. 778.
voetnoot320
1e lez.: D'eeuwige (aeternus); wegens het accent gewijzigd; volgens de school van Aristoteles bestond de wereld van eeuwig; vgl. over de elementen het begin van Bk. I.
voetnoot321
zwaerwichtigh; vgl. Bk. I, vs. 36; IX, vs. 62; dees verscheelen (niet bij Ov.) en zakken naer beneên; versta: hoewel onderling verschillend, enz.
voetnoot323
ongedrukt: zonder zwaarte; belast van geen gewight: daar niets hen drukt, naar onder houdt.
voetnoot324
lucht èn vier.
voetnoot325
deze twee; Ov. bedoelt: deze vier.
voetnoot326
Elk.... plaets; versta: ofschoon enz.; 1e aanzet: Schoon elk zyn eigen plaets.
voetnoot327
hun; zie Dl. VII, blz. 866; 327b niet bij Ov.
voetnoot328
Dan d'aerde in water; versta: is vervlogen, d.i. ongeveer: vervliegt, verdunt zich tot.
voetnoot329
afgetogen: eraan onttrokken; beter wordt het Lat. causaal verstaan: ‘daar alle gewicht eraan ontnomen is’.
voetnoot330
hemelsch vier, nl. v.d. aether; keerenze, en wel in de omgekeerde orde, zegt Ov.
voetnoot331
1e lez.: 't eerste.
voetnoot317-33
handelen over de elementen.
voetnoot332-33
De veranderingen zijn niet gelijktijdig, maar successief te denken; watersprongen is wel concreter, maar hier minder op zijn plaats; wort... gedrongen, Lat. tellus glomerata cogitur unda: uit het verdichte water wordt de aarde gevormd; lett. de aarde trekt zich samen, uit water verdicht; V.'s vertaling zou doen denken dat de aarde tot water overgaat; ook hij nochtans bedoelt wel: in 't water vormt zich door verdichting de aarde.
voetnoot334
Ofschoon V. geen insnede maakt, begint hier een nieuw gedeelte, dat loopt tot vs. 538; er, niet bij Ov.
voetnoot335
der dingen teelster, nl. de natuur.
voetnoot336
staegh ontfangbaer (niet bij Ov.): geschikt om steeds weer te ontvangen, d.i. om (schijnbaar) nieuwe dingen voort te brengen.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 341 oude uitg.: vooren.
voetnoot338
verkeert: veranderd (bij schyn en herschept); schyn: gedaante.
voetnoot339b-341a
Ov.: ‘wat men geboren worden noemt, is: begonnen iets anders te zijn dan 't geen een ding te voren was.’
voetnoot342
het zelve: hetzelfde; niet, versta: niet langer; denk achter alleen een dubbelpunt.
voetnoot343-45
Ov.: ‘Ofschoon (cum) wellicht het ene herwaarts (huc illa), het andere derwaarts (haec illuc) wordt verplaatst, in de totaliteit blijft nochtans alles onveranderd.’
voetnoot346
geduurigh; Ov. ‘lang’; - vgl. Bk. IV, vs. 294 doorgaens heen.
voetnoot347-48
quaemtge aen (venistis ad): zijt gij toegekomen aan; werrelt, 1e lez.: eeuwen (saecula); bij de wijziging is werrelt, vs. 348, over 't hoofd gezien.
voetnoot348b-49
Ov.: ‘zo heeft zo vaak de fortuin der verschillende streken zich gewijzigd’.
voetnoot356
wert kan bij V. zowel tegenw. als verl. tijd zijn; hier wel 't tweede; vgl. vs. 362, 364; en voor wisseling van tempora Bk. IV, vs. 761; V, vs. 398-vlg.; vs. 487-vlg.; vs. 727; VII, vs. 282; XIII, vs. 1223; XIV, vs. 469; vs. 618-20; X, vs. 899; X, vs. 902; zant en gronden: zandige grond.
voetnoot359-60
sprooten: ontsproten, sprongen te voorschijn; gevaer van een aertbevinge: gevaarvolle aardbeving; vgl. Dl. II, 710: 1479; 744: 2182; Dl. III, 115: 6; Bk. XIII, vs. 965.
voetnoot361
Verging; Lat. residunt: ‘zij zinken in de aarde terug’.
margenoot+
[Randschrift:] Likus natuur.
voetnoot362
Lycus, rivier in Phrygië.
margenoot+
[Randschrift:] Erazinus.
voetnoot363-64
worpt.... op; Ov. bezigt de term renascitur: ‘wordt herboren’; de Erasinus, rivier in Argolis; gezoopen: verzwolgen.
voetnoot365
heimlyk: in 't verborgen; vgl. Bk. VIII, vs. 723.
voetnoot366
t' Argos; Ov.: ‘in de Argoliese velden’.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 370 kantschrift; het Lat. bij Schrev. (vgl. Dl. VII, blz. 13) heeft hier, in overeenstemmingmet Schrev.' (en Farn.') lez. in de tekst, Amasenus fluvius; Amenanus bij N. Heins.-vs. 379-87; 't Lat. kantschrift heeft hier: ‘Eilanden in vast land. - Vast land in eilanden. - De steden Helice en Bura verdronken.’
margenoot+
[Randschrift:] Kaikus.
voetnoot367-69a
foutief; V. heeft Mysum.... Caycum voor twee namen (van dezelfde rivier) gehouden; Ov. spreekt van de Mysiese Caïcus, die van richting veranderd is: 's oevers oorsprong; Lat.: ‘zijn bron en eerste oevers (ripae prioris, 't geen weerkeert in eerste kil).
voetnoot369b-71
nu.... zomwyl, misverstaan voor Lat. nunc.... interdum: ‘nu eens.... dan weer soms’; Ov.: ‘de Amenanus stroomt nu eens voort, het Siciliaanse zand voortwentelend, dan weer, met verdroogde bronnen, ligt hij droog’.; uitgehoolde, vgl. Bk. I, vs. 695; de Amenanus ontspringt op de Etna; de droogte schijnt jaren te kunnen duren.
margenoot+
[Randschrift:] Anigrus.
voetnoot372-73
Anigrus, rivier in Elis, met kwalikriekend water; bitter, niet bij Ov.; 1e lez.: drinkbaer viel in 't smaeken. Nu geeft hy (2e schenkt hy) water.
voetnoot374
Het was volgens de sage maar één centaur, maar ook Ov. heeft het meerv.
voetnoot375
Herkles.... boogh; Ov.: ‘de boog van de knotsdragende Hercules’; vol rou (smart), niet bij Ov.
margenoot+
[Randschrift:] Hipanis.
voetnoot377-78
Hypanis, tans de Boeg, die in de Zwarte Zee uitmondt; de zoutsmaak v.h. water vindt zijn oorzaak in het opgestuwde zeewater; Herodotus 4, 52, vertelt, dat de H. zoet is tot aan de vermenging met het water van een kleine bron, de Exampaeus; Russische, vgl. Bk. I, vs. 79.
margenoot+
[Randschrift:] Steden vergaen.
voetnoot379
Antissa, stad op Lesbos, vroeger op een eilandje, dat echter door een aardbeving met Lesbos verenigd werd; Pharus, eiland en stad voor de haven van Alexandrië (vgl. Bk. IX, vs. 1100, en lees aldaar Alexandrye i.p.v. Aleyandrye), en door een dam daarmee verbonden.
voetnoot380
Tyrus werd eerst tijdens de belegering door Alexander de Grote door middel van een dam met het vasteland verbonden, dus aanmerkelik later dan Numa's tijd (vgl. de Inhout); vgl.vs. 387.
voetnoot382-83
Leukade: Leucas, bij de kust van het Griekse landschap Acarnanië, de vorm berust op de Gri.-Lat. accusatief Leucada; 1e lez.: Leukada aen 't; - gebout door zyne inwooners; Ov. zegt dat het in de tyd der oude bewoners aan 't vasteland verbonden was; stout, bijw. (vgl. vs. 304; 430; 487).
voetnoot384-85
Zankle, en daarmee Sicilië; vgl. Bk. XIV, vs. 5; ryk van zegen, niet bij Ov.; beweegen: losraken.
voetnoot387
Buris en Helice verzonken eerst (vgl. bij vs. 380) in 373 voor Chr., door een aardbeving; 1e lez.: Zoekt gy Helice, Achaie en Buris, noch in stant.
voetnoot388-89
maetroos; vgl. vs. 957 (maetroozen) Bk. XIV vs. 304; 1e lez,: .de zeeman heeft voor dezen (let op het voorafgaande volgende de zee) Hun steên en muuren in de zee; Ov. zegt enkel: ‘de zeeman pleegt nog steeds te wijzen’; ook van ver niet bij Ov.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 398 Dif.: ontspanden.
voetnoot390
Trezeensch Pittean; Lat. Pittheam Troezena, d.i. het Pittheïese (nl. weleer door Pittheus beheerste; aldus ook Schrev.) Troezen, 'n stad in Argolis; vgl. Bk. VI, vs. 559.
margenoot+
[Randschrift:] Dalen in bergen.
voetnoot392
opgezwollen; Lat. tumulus hangt samen met tumere, ‘zwellen’; Schrev., in nota: ‘in collem intumuit’.
voetnoot393
De storremwinden; Ov.: ‘de woeste kracht der winden’; aen 't hollen (niet bij Ov.) is voor de opgesloten winden minder gelukkig.
voetnoot394
't Luit yslyk, tussenzin.
voetnoot395
1e lez.: lucht vast.
voetnoot398
Door de ongewone orde, en het door tegenbeweging zeer zware accent van op- heeft dit vers een sterke expressiviteit.
voetnoot400-01
boxvel; vgl. de zak van ossenleêr Bk. XIV, vs. 299; door.... bewogen, niet bij Ov.; vgl. vs. 336 gevaert der werrelt.
voetnoot402
bochel; Lat. tumor, ‘zwelling’; 1e lez.: Een lantbult, wel gewijzigd wegens te grote synonymiteit met heuvel (vs. 403; vgl. vs. 398); hier en daer niet bij Ov.
voetnoot403
dicht: vast van uitzien.
voetnoot404-05
1e lez.: d'oogen en(?) de zinnen.... u eenigen ontvouwen en ontginnen.
voetnoot406
Behalve: daargelaten; Ov.: ‘ofschoon (cum) mij heel veel dingen in de gedachte komen, die gij (naar V.'s lez.: vobis) vernomen hebt of u bekend zijn, zal ik er toch buitendien (d.i. behalve het reeds vertelde) nog 'n paar verhalen’; beter is de lez. nobis: ‘die mij van horen of anderszins bekend zijn’, waarbij 't zinsverband met een ‘dan ook’ in de nazin kan uitgedrukt worden.
margenoot+
[Randschrift:] Wonderbaere krachten van het water.
voetnoot407
Wat zegge ik; Lat. quid? ‘hoe!’ ter onderlijnende inleiding van de volgende vraag.
voetnoot409-11a
Ammon, de aan Jupiter (H)ammon gewijde bron in de Libyse woestijn, bij de tempel; van dit verschijnsel gelijk van andere door Ov. genoemde, gewagen oude schrijvers; ook volgens reizigers van de nieuwe tijd is de temperatuur 's avonds 60, te middernacht 100, 's morgens 80, 's middags 40o C.
voetnoot411b
Atamanis; bedoeld is door Ov. niet een rivier, maar de Epirotiese volkstam de Athamanen (hier voor: de Epiroten), van wie hij zegt, dat zij hout zouden doen ontbranden door het in 't water (der heilige bron bij Dodona) te dompelen.
voetnoot413
Cikonen, volk in Thracië.
voetnoot415
strax: terstond; wezen: voorkomen (wordt overtrokken met een marmerkorst).
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 423 hs. slaept.
voetnoot416
De Crathis met zijn zijrivier de Sybaris valt in de zeeboezem van Tarente.
voetnoot417
langs.... schieten; Lat. nostris conterminus arvis: ‘langs onze velden stromend’.
voetnoot421
1e aanzet: Wie kent Salm (dit gaf een onjuist accent); vgl. Bk. IV, vs. 385-vlg., waar V. (behalve in het kantschrift) de vorm Salmaes bezigt; Ov. noemt de bron obscoena: ‘afschuwelik’, of ook: ‘ontuchtig’.
voetnoot422
Moorenlantsche: Ethiopiese, (vgl. Bk. II, vs. 950); Ov. spreekt van Ethiop. meren; nadere lokalisering onzeker.
voetnoot423
Voor helpen als causaal hulpww. zie Bk. VII, vs. 302, en vgl. Bk. VII, vs. 315-17; IV, vs. 79; dommen slaep, Lat. mirum gravitate soporem.
voetnoot424
Clitorius (fons) bij Ov. een bnw. (vgl. vs. 435); een bron bij Clitor(ium) in Arcadië; is Bacchus tegen: heeft van dat ogenblik aan een afkeer van wijn.
voetnoot426-27
Het beeld is van V.
voetnoot428
als.... verluiden tussen komma's te denken; zich laet verluiden: zich laat horen, vertelt (memorant).
voetnoot429
nl. Melampus, een waarzegger, die de dochters van Proetus, kon. v. Argos, genas van de waanzin, waarmee zij wegens onvroomheid (volgens Hesiodus jegens Bacchus, wat hier 't beste past) gestraft waren.
voetnoot430
loos; dat hier het bijw. bedoeld zou zijn (vgl. vs. 304, 383, 487), is onaannemelik wegens de nog volgende bepaling met kracht; let ook op de caesuur; ook het voorafgaan van twéé znw. maakt wel een verschil; niet bij Ov.
voetnoot431
H. over gezond, naar 't lichaam, naar de geest, Mnl. ghesontmaker; N. Hinl. over Mnl. ghesonden, vaarwel zeggen.
voetnoot432-33
Ov.: ‘de zuiveringsmiddelen van haar geest (purgamina mentis) in 't water wierp’, gelijk men met gebruikte reinigingsmiddelen placht te handelen; vgl. ook Bk. XIV, vs. 797-vlg.
voetnoot433-34
en van.... nat hangt nog af van of dat (vs. 428-29); vgl. de 1e lez.: Een tegenheit van wyn te proeven hierin blyft.
voetnoot435
Lat. Lyncestius (amnis) is een bnw., vgl. vs. 424; rivier in het land der Lyncestae in Z.W. Macedonië; heeft gevat: heeft; 1e aanzet: Lincestius is ook een; daarna: Lincestus is ook....(?) een werkinge ingelyft.
voetnoot437
rinkinken: rumoeren.
voetnoot438
1e lez.: En struikelbeenen; Arkadie; viersilbig, maar met overloop; het epitheton hoogh door V. toegevoegd; wyk: streek.
voetnoot439
Feneon, naar de accus. van de stadsnaam Pheneüs; daarbij de Styx, een beek wier water oudtijds en nog tans voor dodelik gold; let op het rijm: iegelyk met volle ij.
voetnoot440b
Versta: ‘dat men alleen 's nachts niet moet drinken.’
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 446 hs. Simflegaden. - vs. 450 Dif. zy.
voetnoot442
1e lez.: elke stroom (vgl. elk meer); aert, Ov.: ‘krachten’; houdt.... aert is minder gelukkig, waar 't gaat over verandering en verandering barende uitwerking; vgl. vs. 407-08; houdt, vgl. de spelling in vs. 387.
margenoot+
[Randschrift:] Ortigie eerst een driftigh eilant, nu vast.
voetnoot443
om.... heenevaert, dus: het eiland; Ortigie (vgl. Bk. X, vs. 92): Delos; vgl. Bk. I, vs. 852; VI, vs. 262-63.
voetnoot445
Argo, het schip der Argonauten; vgl. Bk. VII, vs. 106-vlg.; voor 't ontbreken v.h. lidw. vgl. Bk. I, vs. 451; V, vs. 85; XII, vs. 28.
margenoot+
[Randschrift:] Simplegaden voorheene driftigh, nu vast.
voetnoot446
Ov.: ‘de Symplegaden (bij V. met Lat. accent bij Nedl. uitgang), besproeid door het samenbotsen der (nl. bij het opeenstoten der rotsen) opgedreven golven’.
voetnoot447
verbast; Bk. XIII, vs. 816.
margenoot+
[Randschrift:] Etna de brandende bergh.
voetnoot448
1e lez.: De bergh van; 2e De brandende; Lat. ardet; vgl. vs. 450 branden (ignea erit); de Etna was voor de Ouden de vulkaan bij uitstek.
voetnoot449
schoorsteen, Ov.: ‘ovens’; het vr. genus in Wdb. N.T. niet vermeld, door Hoogstr.-Kluit voor Hooft aangewezen, terwijl voor V. aldaar uit Leeuwend., Voorrede vs. 54 het mann. wordt aangewezen (zijn posten); vgl. echter hier Dl. V, 271: 54 (haer); - diep.... navel niet bij Ov.; H. over 's aertryx navel e.d.; Bi.'s opmerking dat H. inzake menselike lichaamsmaten ‘zekerlyk’ anderen napraat is niet ter zake, daar H. zijn bron uitdrukkelik noemt.
voetnoot451
't Zy; daarbij sluit aan Het zy, vs. 456, en vs. 462; Lat. driemaal sive ter inleiding van een onderstellende voorzin, telkens door een nazin gevolgd; vgl. Bk. IV, vs. 430-31; XI, vs. 186; XIV, vs. 29-31; 't Zy in vs. 458, zie aldaar; in de voorzinnen worden mogelike oorzaken genoemd der werkingen van de Etna; - levendigh gedierte, Lat. animal, ‘levend wezen’; de voorstelling van de aarde als een levend wezen beantwoordt aan de opvatting der Stoa; voor gedierte als voorwerpsnaam vlg. Bk. VII, vs. 1061; voor 't Mnl. Stoett3, blz. 203.
voetnoot452
kloven; Lat. spiramenta: ‘ademopeningen’.
voetnoot453
uitwaessemen; Lat. exhalantia: ‘uitademen’; vgl. Bk. VII, vs. 1195.
voetnoot454
ontrust; Ov.: ‘zo vaak zij geschokt wordt (door aardbeving)’.
voetnoot456
lichte: bewegelike, snelle; vgl. Dl. III, 274: 245; ten.... ingedrongen, niet bij Ov.
voetnoot458
Bij Ov. zijn het de opgesloten winden (geboeit in deze zin te verstaan) die steenklompen en brandbare stoffen tegen elkaar slingeren, waardoor die stoffen ontbranden.
voetnoot461
worden kout: koelen af.
voetnoot462
harsachtige aert: aardpek, asfalt; schichtich, vgl. Bk. V, vs. 540: XIV, vs. 218.
voetnoot463
blaeuwe; Lat. lutea: geel; zwavel brandt blauw; meer verdrooge: eer de neiging heeft te verdrogen; Ov.: ‘brandt (ardescunt; maar in V.'s tekst arescunt) onder geringe rookontwikkeling’.
voetnoot465
vet; ook Lat. pinguia, hier eer overdrachtelik; bij Ov. geldt het niet de krachten van het vuur, maar hetzij van de aarde, of van het voeder.
voetnoot466-67
1e lez.: want dan lyt de vraetige natuur (naturae edaci) Des viers geen' honger; verdraeght geen' honger: is niet bestand tegen de (daaruit ontstaande) honger (vgl. vs. 107); uit de 1e lez.: blijkt dat De krachten.... verzwakken, minstens aanvankelik, als nazin bedoeld is; want is een uitvloeisel v.d. misvatting bij vs. 465 aangewezen; natuur paste niet meer bij de afloop van vs. 467; V. Ln. wijst op het groot aantal v-woorden in de vss. 458-71, ‘alsof Vondel gewed had hoe vele reizen hij de aanvangsetter v gebruiken zou.’
margenoot+
[Randschrift:] Menschen in vogels.
voetnoot468
Pallene, landtong van het schiereiland Chalcidice; of Ov. dit Pallene bedoelde, is niet geheel zeker, omdat de ligging van het meer Triton (in Thracië) er niet bij past.
voetnoot469b
niet bij Ov.
voetnoot470
Pallas... meer; Lat. Tritoniacam paludem (het meer Triton); de naam door V. ten onrechte beschouwd als betrekking hebbende op Tritonia, d.i. Pallas, de godin, wschl. mede ten oorzake van de naam Pallene.
gedoopt: zich gedompeld hebbende; negenmaal, zegt Ov.
margenoot+
[Randschrift:] Ruslantsche vrouwen in vogels.
voetnoot471-72
Het verhaal vindt misschien zijn grond in de door Plinius (N.h. 4, 88) vermelde naam Pterophoros (‘gevleugeld’) voor een bergstreek, die door de aanhoudende sneeuwval gevederd lijkt; Het welk enz. heeft op het hele zegsel betrekking.
voetnoot473
Ruslant; zie vs. 378; wyven: vrouwen.
voetnoot474-75
1e lez. door de lucht.... staen magh op de proef van hunne vlught; Ov. zegt, dat zij dezelfde kunsten (als in vs. 471-72) vertonen; de wijziging is ontstaan toen V. zag, dat vs. 475 bij het volgende behoort; het betekent de overgang naar controleerbare zaken; Ov.: ‘wanneer echter aan bewezen dingen nog enige bevestiging moet worden toegevoegd (fides rebus addenda probatis); vgl. echter met V.'s vertaling Lafaye: ‘s'il faut ajouter foi aux faits bien établis’; proef en ondervinding, vgl. ons proefondervindelik.
margenoot+
[Randschrift:] De worm uit een verrot lichaem.
voetnoot476
Verrotte; Ov. noemt ook de oorzaak: ‘door verloop van tijd of door de oplossende kracht der warmte’; worm, voor 't meerv.; vgl. Bk. VI, vs. 966; VII, vs. 6, 187, 346; VIII, vs. 737, 800; IX, vs. 417, 997; XIV, vs. 435.
margenoot+
[Randschrift:] Byen uit eenen jongen stier.
voetnoot477
ervaerentheit; voor de verbale toepassing (het ervaren) vgl. Wdb. N.T. III, 4214, 3).
voetnoot478
Vgl. Dl. VI, 350: 528-vlg.
voetnoot479
nimmer arm, bij bloemen; niet bij Ov.
voetnoot480
kloek: wakker.
margenoot+
[Randschrift:] Horsels uit een paert.
margenoot+
[Randschrift:] Het scorpioen uit eenen kreeft.
voetnoot481-83a
haer ouders, nl. de stieren; tot.... gewoon, niet. bij Ov.; horsels; vgl. voor de zaak Wdb. N.T. VI, 1126, 1), en voor deze en andere hier vermelde dingen de door Ehwald opgegeven bronnen.
voetnoot483b-85
1e lez.: aen. de kreeft, die zich beschut Met holle scheeren (concava brachia), lyt geen snoeimes noch besnoeien. Begraef den romp, hier zal een scorpioen uit groeien; in deze lez. kwam het begraven meer tot zijn recht.
voetnoot486
1e lez.: staert van zich steekt fel en quaet.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 494 kantschrift, hs. en oude uitg., ook H: lompen; Ho.: lomp; lompen naar alle waarschijnlikheid een schrijffout; Wdb. N.T. vermeldt een Gron. lompend(d), Ter Laan: lompmd.- 510 V Ln., Ung., Dif., eenen.
margenoot+
[Randschrift:] Motten in vyfwouters.
voetnoot487-89
veltmot, voor Lat. tinea, hier ‘rups’; pestigh: pest verspreidend; het woord staat voor ferali (‘lijk-, dooden-’), dat echter door Ov. van de papilio (vyfwouter; vgl. H.; Bi. noemt het een ‘domme verbastering’ van wiewauwer) gezegd wordt: ‘een vlinder zoals ze op graftekens werd afgebeeld’ (als zinnebeeld van de overlevende ziel); het woord ontbrak in de 1e lez.: veltmot hangende aen een' witten zomerdraet; van de rups zegt Ov., dat zij met witte draden de bladeren omspint; huisliên: landlieden; op.... boom is een vrij zonderlinge toevoeg. v.V.
margenoot+
[Randschrift:] Kikvorschen uit slym.
voetnoot490
zaet van slym; Ov.: ‘slijk bevat zaad enz.’; slym: slijk; vgl. Bk. I, vs. 510.
voetnoot492
leste: achterste.
voetnoot493
1e lez.: dan de hooghste (vgl. hoogh, vs. 494).
margenoot+
[Randschrift:] Een lomp stuk vleesch in eenen beer.
voetnoot494
woutbeerin; vgl. Bk. VII, vs. 597.
voetnoot497
helptze; vgl. bij Bk. XIV, vs. 484; besnyden is: in vorm brengen; hier van de vorm zelf gezegd.
margenoot+
[Randschrift:] Byen eerst zonder voeten.
voetnoot498
bevroet: opgemerkt; vgl. Bk. III, vs. 611; XI, vs. 956.
voetnoot499-500
Ov.: ‘de jongen der honigaandragende bijen in de zeshoekige was(cellen)’; 1e lez.: en zeshoekige gebroet; - wasteelende; in de samenstelling geldt het bij vs. 229 vermelde spellingmotief niet; wort gegeven; deze constr. (enkelv. ww. bij meerv. nomen) wijst H. bij V. nog aan in vs. 1639: Dat iemant al zijn zinnen wort benomen (en een tegenovergestelde anomalie in Bk. IX, vs. 938-39); zie ook Hinl.; Bi. wil geen leden ‘collective’ verstaan hebben; H. bekent (en Van Helt. II, blz. 124, met hem,) de constr. niet te begrijpen; V.Ln. verklaart haar door bijgedachte aan een ‘impersonale’: ‘ER wordt gegeven... wat? - geen leden’; vgl. Stoett, Mnl. Spr.3, blz. 142-43, en de daar opgegeven litt., en zie nog Dl. I, 207: 740; - wort gegeven, 1e lez.: is gegeven.
margenoot+
[Randschrift:] Vogels uit den doier van een ey.
voetnoot503
1e lez.: En Junoos vogel; - oogen; Ov. noemt ze sterren; vgl. Bk. I, vs. 883-84.
voetnoot504
schiltknaep; Ov.: ‘wapendrager’, nl. drager van de bliksem; vgl. Bk. XII, vs. 714-15; een arent, 1e lez.: en arent; vgl. de wijziging in het vorige vers; Venus dieren, nl. duiven; elders pleegt V. dier en vogel te onderscheiden, vgl. b.v. Bk. X. vs. 201.
margenoot+
[Randschrift:] Een slang uit het mergh van 's menschen ruggebeen.
voetnoot508
die 't niet spotten; Ov.: ‘die geloven’; niet vermeld bij V. Helt. II, blz. 13-vlg.; voor 't Mnl. zie Mnl. Wdb. VII, 1790. 509 ruggebeen (ruggegraat) en mergh: ruggemerg.
voetnoot510
zy (met nadruk): alle bovengenoemde dieren; 1e lez.: dees; dingen, naar de lez. rebus; men leest tans ducunt, waardoor de zin wordt: ‘uit andere dieren’.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 525 oude uitg.: zonnestadt. - 534 oude uitg.: Indiën; Ho. 't Verwonnen.
margenoot+
[Randschrift:] De fenix uit zyne assche.
voetnoot512
Een, met nadruk.
voetnoot513
en teelt, versta: herteelt; te vergelijken met b.v. bloem en geuren (Bk. XIV, vs. 351); de Fenix, predikatief; vgl. met deze passage de rei na het vierde bedrijf van Jos. i. Doth; Dl. I, blz. 762-63.
voetnoot514
Assirier, hier voor 't Oosten, of Arabië; evenzo Ov.; kruit: graskruiden (herbis); vrucht: veld-, graan (fruge).
voetnoot515
Ov.: ‘van wierooktranen (hars v.d. wierookboom) en het sap van amomum (een welriekende heester en de vrucht daarvan); vgl. Bk. II, vs. 487-vlg.; X, vs. 706-vlg.; aldaar vs. 425 staat kanneel voor amomum èn cinnama, hier vs. 515 voor cinnama; - in.... lucht, niet bij Ov.
voetnoot516
met bek; Lat. pando (kromme) ore.
voetnoot517
1e lez.: In eenen eiken top; 2e In eenen eik of palm; voor met 1e lez.: van; de palm heet in 't Gri. phoinix.
voetnoot518
nardus, plant waaruit geurige balsem bereid wordt.
voetnoot519
eeuwen out, niet bij Ov., maar zie vs. 516; het Lat. heeft aevum, dat V.'s weergave wel beïnvloed heeft.
voetnoot520
assen; vgl. Bk. I, vs. 454; II, vs. 285; VIII, vs. 288; XIII, vs. 606, vs. 741.
voetnoot521
jonge zoon; vgl. Dl. III, 294:165.
voetnoot522
tyt: levensduur; 1e lez.: En winnen 's vaders tyt. - maghtigh, vgl. Bk. VII, vs. 41, vs. 266; X, vs. 806.
voetnoot523
verlicht hy: bevrijdt hij de boom van de zwaarte van het nest (ponderibus nidi levat).
voetnoot524
1e lez.: en voert geheel godtvruchtigh; Lat. enkel pius, ‘met kinderlike liefde’; vgl. Bk. I, vs. 174.
voetnoot525
Zonnestadt: Heliopolis, in Beneden-Egypte.
voetnoot526
Ov.: ‘in de tempel van Hyperion (de zonnegod, genoemd met de naam van zijn vader) voor de heilige deuren’ (van de cella, het binnenste tempelgedeelte, waar het beeld der godheid stond).
margenoot+
[Randschrift:] De hiëne dan een man dan een vrou.
voetnoot527-31
Ov.: ‘Maar, als er in deze dingen iets ongewoons en wonders is, als iets wonderbaarliks moeten wij 't ook beschouwen, dat de hyena (bij Farn. en Schrev. met een hoofdletter, zoals ook de panters, het koraal, maar niet bij N. Heins.) om-en-om van geslacht verwisselt, enz.’; V. heeft alternare vices verkeerdelik met het vóórgaande verbonden; overigens ook zich kieser uitgedrukt dan Ov. (echter is met zyn wederga niet gelukkig; maar vgl. de Blad-wyzer, ook op Tirezias en op Sciton); vgl. Bk. III, vs. 418, en de opmerking van Kalff, L. Ts. XIII, blz. 102; alsook Bk. XIV, vs. 850; kunne en beurten, hendiadys; 1e aanzet vs. 529 Zoo laet ons van; 2e Zoo laet het die[r]; de waarde van een Hiëne is eigl.: een zeker dier, de hyena nl.; in vs. 530 wijst 't op onz. genus, tenzij het uit de eerdere lez. is overgebleven.
margenoot+
[Randschrift:] De natuur van het kameleon.
voetnoot533
gedaenten vormt een gedachte-eenheid met verwen; bovendien had gedaente een vagere betekenis.
margenoot+
[Randschrift:] Panterspis in een gesteente
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 553 kantschrift, oude uitg.: Oorsprong.
voetnoot534-36
Verwonnen, nl. door Bacchus; panters; Lat. lyncas; vgl. de vertaling losch. Bk. III, vs. 883; V, vs. 890; zie vooral Bk. VI, vs. 806, en Bladwyzer: Losschepis of panterspis in steen; mogelik koos V. hier t.p. panter om de reeks der o-klanken te breken; over los en panter vgl. Wdb. N.T. VIII, 2990; aldaar ook over de ‘lossteen’ (vs. 536), de zgn. lyncurius, -ium, waarover ook Vossius, Etym.
margenoot+
[Randschrift:] Korael, eerst week wort hardt.
voetnoot537
korael, vgl. Bk. IV, vs. 1026-vlg.; aldaar ook het, door Ov. hier t.p. evenzeer genoemde zachtblijven ònder water; vgl. de Bladwyzer; 1e lez.: korael, wanneer 't.
voetnoot541
Zoo, met nadruk; ‘de gebeurtenissen een andere richting nemen’; de streeken zijn eigl. die van het kompas; Ov.: ‘zo zien wij alles veranderen’.
margenoot+
[Randschrift:] Beurten van d'opkomste der volken.
margenoot+
[Randschrift:] Ondergang der steden.
voetnoot542-43
Ov.: ‘die (opkomen), deze (vervallen)’; de hier volgende passage is verwant aan het in de M.E. en later zo verspreide ubi sunt-motief, waarover zie Gilson, Les Idées et les Lettres (1932), blz. 9-vlg.; TTL. XXI, blz. 165-vlg.; - maghtigh, nl. ‘door rijkdom en mannen’ zegt Ov.
voetnoot546
schat; vgl. voor dit gebruik, als 'n soort stofnaam, Dl. III, 284: 558; 301: 45; ook uit het Mnl. welbekend.
voetnoot547-53a
De hieraan beantwoordende Lat. verzen werden door N. Heinsius (en Schrev.) als onecht beschouwd, o.a. wegens de dubbele vermelding van Sparta (trouwens ook van de andere), en wegens het anachronisme in de mededeling omtrent het verval van Athene (nil nisi nomen; trouwens ook van de andere; zie V.Ln.); zij worden met dat al door recente uitgevers erkend; noch de (in-scherpende) herhaling noch het anachronisme is een genoegzame verwerpingsgrond. Voor de spelling van Atheenen vgl. vs. 552, en Bk. VII. vs. 234, vs. 702; de Dl. III, 249: 1426 gegeven verklaring acht ik onjuist; - Oedipus was koning van het door Amphion gestichte Thebe, Pandion van Athene; een klucht... meer, Ov.: ‘niets dan een naam’; maar N. Heins. heeft de lez. fabula; Voorheene (548), 1e lez.: Voor dezen.
margenoot+
[Randschrift:] Oirsprong van Rome.
voetnoot553b-54a
nu; Ov.: ‘nu ook (zien wij nl. een verandering, maar in omgekeerde richting; vgl. verandert, vs. 557); Dardaniam (V.'s Troje) is bij Ov. een bnw.: het Dardaniese Rome (als gesticht door een afstammeling van Dardanus, de stamvader der Trojanen) rijst naar boven.’
voetnoot555
diepe, niet bij Ov.; tegens last; Ov.: ‘onder een ontzaglik gevaarte’ (moles) n.l. der Romeinse grootheid.
voetnoot556
Omtrent den Apennyn; Ov. noemt de Tiber:,‘op de Ap. ontspringend’.
voetnoot557-58
aen... gesteigert, en in... aengebeên niet bij Ov.; daarentegen bleef immensi (orbis) onvertaald.
voetnoot561
Helenus, zie Bk. XIII, vs. 152; naer myn onthouwen, nl. als Euphorbus, vgl. vs. 219-vlg.
voetnoot564
Vertwyfelende: in onzekerheid zijnde; vgl. Bk. IX, vs. 661; vs. 896; X, vs. 402; XIII, vs. 1303; weende; 1e lez.: schreide; vgl. vs. 310; Bk. I, vs. 656; II, vs. 815; X, vs. 541, vs. 718; XI, vs. 205, vs. 711; XIV, vs. 404; voorts Bk. X, vs. 304, vs. 945; XI, vs. 19; XII, vs. 66.
voetnoot566b
Ov.: ‘indien gij vertrouwen hebt in mijn voorzeggingen’ (aldus Lafaye).
voetnoot567
tot niet, met nadruk(?): zij zal niet gehéél vergaan; 1e lez.: niet gansch tot; gewijzigd wegens 't dubbele niet.
voetnoot568
Blyft gy behouden; Lat. te sospite, causaal: ‘daar gij enz.’
voetnoot569-71
staek dit zuchten, niet bij Ov., die hier bovendien biezonder geserreerd is:.... dabunt iter, ibis, et una Pergama rapta feres; Gy.... vervoeren; Ov.: ‘gij zult tegelijk het (uit de brand) gegrepen Pergamum (nl. wat het wezen daarvan uitmaakt: de Trojaanse beschermgoden; vgl. Dl. VI, 358: 103-04) met u voeren; bij V. is kennelik deze gedachte (geredde, geschaekte) gestoord door die aan Troje's verdelging; vgl. H.; voor de uitgang - om zie Dl. I, 263: 48, en hier vs. 1074.
voetnoot572
getoont.... aengeprezen, eigenaardige constr.; 1e lez.: en gewezen, wel gewijzigd wegens het rime riche; vgl. H. op Bk. II, vs. 110, waar een dergelijk motief voor de vorm Razerye gegist wordt, echter ook verwezen naar het (minder storende) rijm Bk. XV, vs. 932-33; vgl. hier vs. 131.
voetnoot573
liever; Lat. amicius: ‘beter gezind’.
voetnoot574
verplicht; Lat. debere, hier: ‘dat zij geroepen zijn enz.’
voetnoot575
trou, bijw.
voetnoot577-78
Het staet... te zetten: zij zullen (naar de beschikking van het Lot); den.... vroomen, Ov.: ‘andere aanzienlike mannen’.
voetnoot579
Iülus, Aeneas' zoon, en stamvader van het Juliese geslacht, dat zijn stamboom op Julus terugvoerde; vgl. Dl. VI, 374: 301-vlg.; bedoeld is Augustus, als aangenomen zoon van C. Julius Caesar.
voetnoot580
Wil: zal.
voetnoot581
gebiet: heerschappij.
voetnoot582-83
Ook andere dichters, als Vergilius en Horatius voorzegden de ‘apotheose’ van Augustus.
voetnoot584
verstroien; vgl. voor het intrans. gebruik Dl. II, 752: 2352; Bk. I, vs. 597.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 596 kantschrift, oude uitg.: ziel.
voetnoot589
zegenryk: zegerijk; vgl. Dl. II, 519: 228; Bk. IV, vs. 961 e.e.; Lat. utiliter is weergegeven met Tot heil, dat nadruk moet hebben.
voetnoot590-91
Doch, 1e lez.: Maer; gewijzigd wegens ae (vgl. het voorgaande vaenen), of om ver, kar, paert? vgl. vs. 233. - Het beeld is aan de wagenrennen ontleend; bij Ov. zijn 't de paarden, die 't doel, de eindpaal, vergeten; Pythagoras keert hiermee terug tot zijn eigenlik onderwerp (vs. 99-vlg.); ons zelven moest, meent H., als meerv., ons zelfs zijn, en zou alleen om de maat staan, gelijk vs. 850 zelf om het rijm; vgl. Van Helt. I, blz. 128-vlg., waar zelven niet vermeld is; V. Lelyv. keert zich tegen zelfs in 't meerv.; Hinl.steunt uit de overlevering het gevoelen van Ten Kate (Aenleid. I, 499-vlg.); ‘ons zelfs by de (aangehaalde) Ouden buiten den Teeler (d.i. genitivus) niet’ enz.; hij wijst zich zelfs uit Rotgans aan, en meent, dat H. door de spreektale misleid was; Bi. sluit zich bij Hinl. aan.
voetnoot592
kan bedekken; dit kunnen met infin. nadert dikwijls dicht tot een omschrijving van het hoofdwerkw.; vgl. Bk. X, vs. 441.
voetnoot594
door veel geval (niet bij Ov.): door allerlei lots-, of zijnswisseling.
margenoot+
[Randschrift:] De mensch bestaet uit lichaem en ziele.
voetnoot597
ziel; niet vertaald is (animae) volucres; volgens Plato is de ziel oorspr. gevleugeld.
voetnoot599
bloetvrienden, Ov.: ‘verwanten’.
voetnoot598-600
Verwandelen: veranderen; V.Ln. noemt dit woord ‘zeer te pas gebezigd, daar hier werkelijk bij gedacht wordt aan de wandeling eener ziel van 't eene lichaam in 't andere’, maar wekt ten onrechte de schijn, dat dit H.'s opvatting was, die zegt ‘in de Vertaalinge kan men 't eenvoudig neemen voor Veranderen’, en elders (III, 356) b.v. waarschuwt, dat bode nog niet ‘knecht’ betekent, ‘zij het dat knechts dikwils Boden genoemd worden’; m.a.w. de toepassing van enig woord op een objektief gebeuren of dgl. (zoals hier ‘veranderen’ op de verhuizing der ziel) laat nog geen conclusie voor de woordbetekenis toe (vgl. TTL. XI, 133-35); H. heeft hier een uiterst merkwaardig vertoog over wandelen, wenden, wentelen, wand, want (znw.; voegw., ook de onderschikkende functie aangewezen, ‘omdat dit noch noit aangemerkt is’, vgl. vs. 774, alles tezamen tot een grondbetekenis ‘om’ teruggevoerd, en vergeleken met Lat. ambulare e.a., Kelt.-Lat. ambactus; voorts over -elen naast Lat. -ulare; Bi. wijst de verwantschap van trouwant (met want) af, dat ‘door zijne accentuatie-zelve het bastaartwoord toont (vgl. Bk. III, vs. 913); voor Kiliaen heeft H. verzuimd, naast want, ook trouwant na te zien (III, 348). - in vee, en dieren: huisvee en wilde dieren; vgl. vs. 115, vs. 146; of een leef.... waeren hoort in 't Lat. bij 't volgende: ‘laat ons veilig en in ere laten de lichamen, die enz.’
voetnoot600
waeren; vgl. vs. 913; Bk. II, vs. 1045.
voetnoot601
Onjuist; menschen hoort bij Ov. nog tot het voorafgaande: ‘of (in ieder geval) zielen van mensen’; de bedoeling is juist, voor het eten van dieren te waarschuwen; V. kan misleid zijn door Tiëst (Thyestes) die bedrogen door zijn broeder Atreus, zijn eigen kinderen opat); wie dieren eet, bedoelt Pyth., eet wellicht eveneens zijn eigen verwanten; 1e lez.: als Tiëstes voet.
voetnoot604-06
Ov.: ‘Wat slechte gewoonte maakt hij zich eigen, en hoezeer bereidt hij zich tot het storten ook van mensenbloed, de snode die met een mes de keel van een kalf afsnijdt’; voor vs. 605 vgl. de misvatting in vs. 601.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 623 oude uitg.: gediert'.
voetnoot609
wie vraetigh kan verwaeten.
voetnoot610
kou: kooi.
voetnoot611-12
volkomen, bijw., ofschoon Ov. plenum facinus (‘volledig schelmstuk’) heeft; zonder rou bij aen te gaen; 612b: ‘waartoe kan men van daar uit al niet geraken’.
voetnoot613
Gedooght; 1e lez.: met t, 2e zonder; zo ook vs. 614; bedoeld is het meerv. (vgl. Bk. III, vs. 840; XIII, vs. 1183; XIV, vs. 978); bij Ov. blijkt 't meerv. in deze passage eerst verderop; vandaar de aarzeling; en.... steene niet bij Ov.
voetnoot614
sterf: sterve; en lam niet bij Ov.
voetnoot617
angel, voor pedica, voetangel, voetstrik; vgl. vs. 622.
voetnoot620
misleit; 1e lez.: verleit; harten: herten.
voetnoot621-22
bonte vederen; aan de touwen, waar men het jachtterrein mee omspande, werden veren bevestigd, wier wuiven en blinken het wild terugschrikte om door te breken; - bedekt enz.; Ov.: ‘verbergt niet de gekromde vishaak in het bedriegelik lokaas’; blint: blind, onzichtbaar maakt (vgl. blinde klip e.d.).
voetnoot623
Ov. zegt het met voorbehoud: ‘als er schadelik zijn, doodt díe’.
voetnoot625
1e lez.: Laet het behoorelyk op 't velt zyn voeder pluiken; Past: draagt zorg; kruit en veltgewas, Lat. alimenta mitia, d.i. eerder: voedsel, dat zonder gewelddadigheid verkregen is’ (Lafaye); ook boven, vs. 111-12 heeft V. mitia niet weergegeven (Lafaye aldaar: ‘délicieux’).
voetnoot626-27
Pitagoras, onjuist; Ov. spreekt van Numa, die ‘luisterde naer Pitagoras leeringen’ (Inhout; vs. 11-13); oude dan ook niet bij Ov., overigens leefde Pythagoras veel later dan Numa.
margenoot+
[Randschrift:] Het ryk van Numa.
voetnoot628
verzocht: (door het volk) aangezocht; lang en endelyk niet bij Ov.
voetnoot629
't ryk en Latium: het rijk van Latium; gewilligh: uit vrije verkiezing (vgl. Wdb. N.T. IV, 2098, 2), Lat. ultro, dat echter bij petitum (verzocht) behoort; zie ook Bk. I, vs. 134 (Lat. per se).
voetnoot630-31
heilzaem: zegenrijk; vgl. vs. 840; Bk. II, vs. 812 (heelzaem); XV, vs. 708 (ook Tekstkrit.); Egeria, een bronnimf, gezellin der Camenae (V.'s zangbergh), Italiese, te Rome bij de bron der porta Capena vereerde godinnen, eerst laat verdrongen door de (Griekse) Muzen; vgl. Bk. XIV, vs. 572-73; by: door; begunstight, Ov.: ‘geleid door’.
voetnoot632-33
offerwyzen: manieren van offeren, offerriten; leeraert, vgl. vs. 318; strytbre zinnen en kryghsmans, hendiadys; uit den aert, bij kryghsmans; vre, Ov.: ‘de kunsten des vredes’.
voetnoot634-35
het.... ziende; Ov.: ‘toen hij zijn regeringstijd beëindigd had’.
voetnoot636
1e lez.: van de Roomsche (Romeinse) maeght, het volk en oude raeden; bij de wijziging werd maeght (nurus eigl. ‘schoondochters’, hier algemener; vgl. Bk. IX, vs. 915) uitgelaten, als zijnde naast volk misbaar; wyze raeden: de senaat; vgl. Dl. VII, blz. 376, opschrift.
voetnoot637
de weduwe; Ov.: ‘want de w.’, zodat zij zich dus niet meer bij de juistgenoemden bevond.
voetnoot639-41
Aricynsche; vgl. bij Bk. XIV, vs. 435-vlg; in Tauren, onjuist; Ov.: ‘van de Oresteïese Diana’, waarbij Farn. aantekent, dat Orestes met zijn zuster Iphigenia het beeld en de dienst der Scythiese Diana uit Tauris naar Italië zou gebracht hebben; uit ontfermen, niet bij Ov.; verhinderen, vgl. Bk. VII, vs. 23; X, vs. 957.
voetnoot642
boschgodin en meermaeght: nimfen van het woud en het meer.
voetnoot644
't gewoone: haar gewone.
voetnoot645
vermaeken: opbeuren.
voetnoot646
Hippolytus, zoon van Theseus; zie Vondel's gelijknamige spel, Dl. III, blz. 197-vlg.
voetnoot647
treurigh ziet op de droefenis van Egeria; vgl. Bk. X, vs. 16; lykgeschrey; vgl. vs. 310.
voetnoot648
alleen niet: niet de enige, vgl. Bk. XIII vs. 128; wien voor 't vrouw. ekv., vgl. Bk. III, vs. 376.
voetnoot652
myn.... leet, 1e nv., dus tegengesteld aan het.... anderen.
margenoot+
[Randschrift:] Hippolitus ongeval.
voetnoot657-58
Gy.... geloof; Ov.: ‘gy zult verwonderd staan, en ik zal 't u nauweliks kunnen bewijzen’ (nl. dat ik die Hippolytus ben).
voetnoot659-60
t'onrecht.... gestoort, niet bij Ov.; zyn vrou: Phaedra; aert, vgl. Bk. IV, vs. 30; VII, vs. 47; XIV, vs. 169; H. over een ritsige aert (‘fraai en aanmerkelijk is deeze uitdrukking’), en in dat verband over namen op -aard, en hun toepasbaarheid op mannen en vrouwen; vgl. Bi. en V.Ln., ook N. Hinl.
voetnoot661
Pasiphaë, vgl. Bk. VIII, vs. 189-vlg.; wiens (vgl. Bk. II, vs. 833)... hooren, niet bij Ov.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 668 oude uitg: uitquam; ook Ung., Dif. - 674 oude uitg.: gekomen.
voetnoot665
van my; 1e lez.: op my.
voetnoot666
in (de) voorbaet: zorgend niet te laat te zijn; vgl. Dl. III, 230: 873 door voorbaet; 16e eeuws in die vorebate sijn, ‘maken dat men erbij komt’; Mnl. Wdb. IX, 948.
voetnoot667
schult begaen, vgl. Bk. XI, vs. 567.
voetnoot668
Uit angst; 1e lez.: Uit glimp; om.... leggen, niet bij Ov.
voetnoot669
Of, met klemtoon; spyt: spijtigheid, verbittering; voor het genus (hier vr.) vgl. Bk. II, vs. 627; XIV, vs. 38, Hoogstr.-Kluit; durf, 1e lez.: dorste, vgl. Bk. XIII, vs. 11.
voetnoot670
van de waerheit onbewust: onbekend met; niet bij Ov., die immeritum (‘onschuldig’, van Hippolytus gezegd) heeft.
voetnoot671
De stad is Athene; langs de kust, niet bij Ov.
voetnoot672
vloeken en gebaeren; of V. znw. (verwensingen, onder heftige gebaren uitgeschreeuwd) of onbep. wijs bedoelt, blijkt niet; wegens gebaeren lijkt de laatste opvatting waarschijnliker (‘te keer gaan’, vgl. Wdb. N.T. IV, 382, en het materiaal ibid. 375-76; zie nog H. op Bk. VI, vs. 784); het Lat. heeft hostili prece (znw. in 't enkelv.).
voetnoot673
snel, bijw.; Troezen, vgl. vs. 390; ook hier heeft Ov.: het Pittheïese Troezen; aldaar was Hippolytus door zijn grootmoeder Aethra grootgebracht.
voetnoot675
H. maakt aanmerking op waterbergh; de zee ‘kan zeer wel vergeleken worden bij een' Berg, maar geenszins by een' Waterberg’, die nl. niet bestaat; iets anders is het, als men de zee of de golven, bij wijze van metaphora, aldus benoemt; vgl. bij Bk. I, vs. 394; ook het afwijkend gevoelen van Bi.; Ov. spreekt inderdaad van ‘als een berg’; V.'s waterbergh is te verstaan als: ‘een berg, nl. van water’.
voetnoot676
scheen te loeien en te bersten; dit zeugma (vgl. Bk. I, vs. 561) ook bij Ov., bij wie de ‘(water)berg’ boven op de top berst.
voetnoot677-78
absol. constr.; zoo, vgl. Bk. VI, vs. 538; IX, vs. 340; na toen, vgl. Bk. VII, vs. 359, vs. 425; na schoon Dl. III, 216: 442; Overdiep § 22, § 172. - zeestier spits van hoornen; Ov.: ‘een gehoornde stier’.
voetnoot680
balgh en snuiten; Lat. naribus et ore: ‘door neusgaten en bek’; vgl. Bk. I, vs, 441; IV, vs. 993.
voetnoot681
een maght van water; Ov.: ‘een stuk zee’; in d'ontsloote lucht, Lat. molles in auras: ‘in de lichtbewogen lucht’, dat bij Ov. eigl. behoort bij het zich buiten 't water opheffen van de stier; ontsloote; vgl. Coornhert: ‘Wy quamen so na als een roepende stemme de lucht ontsluyt’ (Odyss. I, 806; zie Wdb. N.T. X, 1975).
voetnoot683
Lat. exsiliis contenta suis; andere lez. intenta, ‘(mijn gemoed) in spanning gehouden door (de gedachte aan) mijn ballingschap’; ook contenta, door V. ondanks Schrev. als ‘tevreden’ opgevat, heeft hier die betekenis.
voetnoot684
schuimbekkende; 1e lez.: al hollende.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 693 oude uitg.: na moedt geen komma. - 695 oude uitg.: fel bejegenen. - 697 oude uitg.: geen komma na gescheurt, door een onduidelikheid in 't hs. - 708 oude uitg.: heilzaeme; vgl. vs. 630.
voetnoot687-88
Ov.: ‘zij jakkeren de wagen tegen hoge rotsen’; even onverschooten, niet bij Ov., evenmin als zonder.... schroom (vs. 690); onverschooten: onbevreesd; eigl. zonder van kleur te verschieten; 1e lez.: onverschrokken gewijzigd wegens verschrikt (vs. 686)? niet weergegeven vana, ongeveer: ‘vergeefs’.
voetnoot689b
behoort bij teugel (fraena.... oblita); zee, Ov.: wit schuim.
voetnoot690a
Ov.: ‘achterovergebogen’.
voetnoot691
kort: strak; vgl. Bk. I, vs. 311.
voetnoot692
verheffen, wel intransit.; niet bij V. Helt. II, bl. 18-vlg., wèl een aantal andere ww. met ver-; over de irrealis-constr. (Lat. plqmperf) zie Bk. VI, vs. 212-vlg., maar ook Bk. VIII, vs. 517-vlg.
voetnoot694
het welk.... rent, als ‘ornans’ te beoordelen; andere lez. (qua, niet quae): ‘op 't punt waar het onophoudelik om de as draait’.
voetnoot695
los: in 't wild, toevallig; vgl. Tekstkrit.; niet bij Ov.; bejegenen van: botsen tegen; pael. Lat. stipes, hier ‘boomstomp’; 1e lez.: stam, wat V. wschl. onduidelik vond; met pael zal hij hetzelfde bedoelen, ofschoon die betekenis ongewoon is; ook Valent. heeft paal.
voetnoot697
1e lez.: gesmakt(?), geslagen.
voetnoot699-700
De.... geschut, absol. constr.: ‘terwijl mijn spieren (vgl. vs. 299) aan de boomstomp bleven vastzitten; lett. door de b. werden tegengehouden’; bleef.... gehaekt met de oude betekenis van blijven: ‘in een beweging gestuit worden’; opvatting als zeugma (vgl. vs. 676) dus onnodig.
voetnoot701
Gy zout enz., Lat. videres: ‘gij zoudt hebben kunnen zien’, wat echter bij Ov. de hele passus (vs. 697 en hang enz. tot vs. 702 aen myn lyf) beheerst; in bloet, niet bij Ov.
voetnoot703-04
boschvrou: bosnimf (Egeria); al te.... onverzetbaer, niet bij Ov., die echter naast kunt ook nog durft heeft.
voetnoot705
't zonneloos geweste: de onderwereld.
voetnoot706
koesterde: verkwikte (door een bad); Lat. fovi; echter doelde Ov. veeleer op een zuiverende werking (Lafaye); gerabraekt, achtergeplaatst bnw., vgl. bij vs. 487, of beter: geradbraakt als 't was; godts poel: het water van Pluto. van de onderwereld; Ov.: ‘van de Phlegethon’.
voetnoot707-08
alleen te verbinden met door de kracht; onderaertsch gewoel, vgl. Bk. X, vs. 20.
voetnoot709
Aesculapius, god der geneeskunde; vry van lyen, niet bij Ov.; hersteld, na twee andere probeersels, waarvan één: na dat ly[en]; bij te leven; niet weergegeven is: ‘nadat ik door krachtige kruiden en de hulp van Apollo, tot verontwaardiging van Dis (Pluto) het leven teruggekregen had’.
voetnoot710
Cintia: Diana, Cynthia geheten naar de berg Cynthus op haar geboorteëiland Delos.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 714 oude uitg.: na aenzicht geen komma. - 727 hs. alinea aangegeven door driehoekje.
voetnoot711
Ov.: ‘opdat ik niet door mijn (waargenomen) tegenwoordigheid de afgunst over dit gunstbewijs zou vermeerderen’.
voetnoot712
1e lez.: Om onbehindert hier; vgl. Bk. VI, vs. 565 e.e.; vrije constr.: het onderwerp van de beknopte zin is een ander dan dat v.d. hoofdzin; vgl. vs. 714.
voetnoot713
Versta: ‘verlengt (d.i. verhoogt) zij mijn leeftijd’; 1e lez.: wistze; 2e weetze; met kanze ontliep V. het gebruik van te.
voetnoot714
aenzicht: gelaat; om.... onbekent: opdat ik niet herkend zou worden; vgl. bij vs. 712.
voetnoot715
1e lez.: eer zy besluit.
voetnoot717-18
hy.... neêr; foutief voor: zij (Diana) verplaatste mij, met voorbijgaan van Delos en Creta (eilanden waar zij vereerd werd) hierheen’; En.... neêr; 1e lez.: En sloegh in 't lest hier neêr; my getrou, niet bij Ov
voetnoot719
streng, niet bij Ov.
voetnoot720-21a
Ov.: ‘(mijn naam), die zou kunnen herinneren aan mijn paarden’; Hippolytus betekent: ‘die de paarden uitspant’, en de naam deed dus aan paarden denken; Moght zetten, 1e lez.: Zou zetten.
voetnoot721b
bossen; vgl. Bk. XIII, vs. 90; o eer der bossen, niet bij Ov.
margenoot+
[Randschrift:] Hippolitus Virbius.
voetnoot722
nu Virbius: nu wil ik dat gij V. heet; de naam Virbius werd verklaard als ‘tweemaal man’ betekenend; hij was een bos-, en jachtgod, in 't biezonder vereerd te Aricia in Latium; vgl. Dl. VI, 810: 792.
voetnoot723
Na Bewoonde, tyt, lustbosch stonden oorspr. komma's; vgl. vs. 750, vs. 835.
voetnoot724
1e lez.: minste goôn.
voetnoot726
1e lez.: Op my verslingert; en.... gena, Lat. accenseor illi: ‘word tot haar gevolg gerekend’.
voetnoot727
Noch: toch.
margenoot+
[Randschrift:] Egeria in eene bron
voetnoot729-30
helaes... aert, niet bij Ov.; Van aert, 1e lez.: Van herte.
voetnoot732
1e lez.: En 't quynend lichaem in een koele bron herbaerde; Lat. tenuavit: ‘verdunde’.
margenoot+
[Randschrift:] De klay in eenen knaep.
voetnoot733-36
Naar de lez. At Nymphas tetigit nova res, etc., 't geen echter betekent: ‘de nimfen echter waren onder de indruk van deze wonderbaarlike gebeurtenis’ (vgl. Geerts, blz. 26; Bk. XIV, vs. 1063), en ook Hipp. stond even verbaasd als de Tyrrheense landman, toen enz.; een betere lez., met Et i.p.v. At betekent: ‘niet enkel waren de nimfen onder de indruk van...., maar ook Hipp. enz.’; vgl. bij vs. 744, vs. 750; Amazoonsche spruit: zoon der Amazone (nl. Hippolyte); vgl. voor dit gebruik van het bnw. Dl. II, 744: 2196 de moederlijcke schim e.a.; Tirrene: Etruscië.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 746 oude uitg.: eenen wortel; ook Ung., Dif.
voetnoot737-38
klay; Lat. glebam, ‘aardkluit’, vgl. vs. 740 klomp; beschoren ter verandering, Lat. fatalem: ‘door het Lot bestemd (tot de hierna vermelde verandering); met.... besprengde, niet bij Ov.; 't laat zich noch uit de lez. motis in arvis (‘op de beploegde akker’ D. Heins., Farn., Schrev.), noch uit de lez. mediis in arvis (‘midden op de akker; N. Heins.) verklaren, en ternauwernood uit een verkeerdbegrepen emersit in de bijbehorende aant. v. Farn.; vgl. overigens Bk. I, vs. 503-vlg.
voetnoot739
herstelt, synoniem met verandert; vgl. Wdb. N.T. VI, 656 F., en dezelfde functie van her- in herscheppen (waarnaast bij V. ook verscheppen), hervormen, herbaeren (vs. 732) herboren; verandert en herstelt staat voor Lat. moveri: ‘zich bewegen’.
voetnoot741-42a
Ov.: ‘(de landman zag hem) zijn pas ontstane mond openen om de toekomst te verkondigen.’
voetnoot742-43
kloek en tuk: wakker en scherp van zin (bij hem); niet bij Ov.; voor tuk vgl. Luc. vs. 652 tuck om Geesten in te luien, en Stoett, Sprkw.4, no. 2297; tuk in absol. gebruik is ongewoon, en hier ook eerst door wijziging ontstaan; Tages; het geval zou zich in het gebied der stad Tarquinii hebben voorgedaan (Cicero, De divin. 2, 23, 50); Festus noemt hem zoon van een genius, kleinzoon van Jupiter; anderen houden hem voor een onbekend iemand, die opeens vermaard werd, toen hij de kunst van waarzeggen verkondigde; hij geldt voor degene die aan de Etrusken die kunst leerde; vgl. vs. 766; Hetrusschen: de Etrusken; die.... spellen; hij leerde hun de toekomst te voorspellen; geluk: (toekomstig) lot.
margenoot+
[Randschrift:] Romulus speer in eenen boom.
voetnoot744
Romulus enz.; een tweede geval waarmee de verbazing der nimfen en van Hippolytus (vs. 734-35) vergeleken wordt; het wonderteken beduidde, dat Rome door de wapenen zou bloeien; Tiber; vgl. de ij-vorm vs. 555, en vgl. Bk. XIV, vs. 565.
voetnoot745
zynen, vgl. de verbetering eenen (Tekstkrit.), immers de ijzeren punt veranderde in een wortel; voor het genus van punt vgl. Bk. XII, vs. 475-76.
voetnoot748-49
1e lez.: den gront byzonder.... schaduwen, gelyk een schichtigh (plotseling ontstaan) wonder; boven reden: het verstand te boven gaand; de wijziging deed byzonder verdwijnen, maar ook het fraaie schichtigh, dat Lat. non exspectatas weergaf; vgl. Bk. XII, vs. 81.
margenoot+
[Randschrift:] Cippus kryght horens.
voetnoot750
Of als leidt een derde geval in (vgl. bij vs. 744, en Gelyk, vs. 736); Cippus; over de praetor Genucius Cip(p)us vertelt Valer. Maxim. 5, 6, 3; de Lat. lez. Cippus bij Farn., Schrev, Cipus bij N. Heins.
na hy en slagh zijn komma's gedelgd; vgl. vs. 723; - uit den slagh en wel als overwinnaar, vgl. vs. 755; Ov. vermeldt die omstandigheid eerst, en alleen, op de laatstgenoemde plaats.
voetnoot751
Zyn horens: ook Ov. heeft hier sua (vgl. vs. 746), en behandelt dus 't geval als een reeds bekend verhaal; horens als zinnebeeld van macht; vgl. Dl. V, 456: 1.
voetnoot752
1e lez.: En houdende den schyn heel valsch, met handen; - woelde, vgl. Bk. X, vs. 185; XI, vs. 622.
voetnoot755
hemelschdom (let op de spelling met sch; zo ook b.v. Adam in B., vs. 311).
voetnoot756
1e lez.: zyne handen, naar de lez. brachia bij N. Heins.; V. keerde dus, na beraad, tot de lez. cornua (Farn., Schrev.) terug.
voetnoot757
Vgl. voor omschrijvende functie van willen Bk. IV, vs. 444; XII, vs. 305.
voetnoot758-59
Het Lat. heeft de constr. seu-sive, waarvoor vgl. Bk. IV, vs. 430; XI, vs. 186; XIV, vs. 29-31; XV, vs. 451-vlg.
voetnoot760
verplicht... geboden, niet bij Ov.; vgl. Bk. VIII, vs. 627; godt: de godheid.
voetnoot761
Verzoent het outer; ook Lat. placat aras; het altaar staat dan nl. voor de godheid en verzoenen evenals placare voor: het zijne tot dat doel verrichten; vgl. Bk. VII, vs. 814 't onverbeên altaer.
voetnoot762
1e lez.: Gesticht; - vier, Ov.: ‘(van wierook) geurend vuur’.
voetnoot763
Leeft raet; vgl. Bk. XIII, vs. 961; lillend groom (1e lez.: lillende ingewant); vgl. vs. 187; groom: ingewand, vooral van slacht-, en offerdieren; vgl. vs. 769, 1063; L. Ts. 53, 86, noot; H., en Wdb. N.T. op grom; betreffende lillen zegt H., dat het hier betekent ‘die uiterste kracht des leevens, die zich door trekken en beeven openbaart in het ingewand der zieltoogende beesten’; voor elk (niet bij Ov.) geslagen: voor elks (aller) ogen gedood; voor elk: allen, zie Wdb. N.T. III, 4076, 2o.
voetnoot765
In 't biezonder schouwde men de edele delen: hart, long, lever, milt; Ov. geeft geen afzonderlike opsomming; vgl. vs. 187.
voetnoot766
De kunst van het voorspellen uit diereningewand (haruspicina) was van de Etrusken afkomstig; vgl. bij vs. 742-43; H. over offervinder, vonnis (vinden); vinden is tegelijk ‘onderzoeken, vinden en uitspreeken, al 't welke plaats [heeft] in den offervinder’; H. meent dat V. ‘het oog hadt op de gemelde oude spreekwijze’ en erkent in de keuze van dit woord ‘een uitmuntend blyk [van V.'s] Taalkunde en keuze van woorden’; offervinder is dan ‘die, het offer naarspoorende, onderzoekt, vindt, en voorzegt hetgeen te gebeuren staat.’
voetnoot767
En, versta: en ziet.
voetnoot770
O koning Cippus; Ov., effektvoller, alleen: ‘o koning’; zyt, vgl. Bk. IX, vs. 1110.
voetnoot771
Ov.: ‘dit land en de burcht van Latium (d i. Rome).
voetnoot774
poorten: poort; ook Ov. heeft 't meerv.; want.... begeert; constr. v.d. bijzin na want ook Bk. IX, vs. 809; vgl. hier bij vs. 598; t.a.p. zegt H.2, dat de betekenis ‘omdat’ nog bij Slichtenhorst (1654) zeer gewoon is; echter wijst bij V. de interpunctie op nevenschikking; vgl. Overdiep, § 5.
voetnoot775
1e lez.: zult als koning, ingehaelt, en hoogh ge-eert.
voetnoot777
wars; vgl. Bk. XIII, vs. 502: X, vs. 879.
voetnoot778
wenden, aanvoeg. wijs; vgl. Bk. IV, vs. 787 (de noot heeft abusievelik het cijfer 785); vry, vgl. vs. 318; dit vry (Bk. II, vs. 1044 min juist met ‘gerust’ toegelicht) heeft de waarde van een versterking v.d. gebiedende of aanvoeg. wijs.
voetnoot780
rechtvaerdiger, bepal. bij de gehele uiting: veel r.zal het zijn wanneer ik enz.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 793 V.Ln., Ung., Dif. na Rome een punt.
voetnoot784
Ov.: ‘omhult hij zijn horens met een laurierkrans, zinnebeeld van vrede’, als een triumphator.
voetnoot785-86
op... schaeren, niet bij Ov.; van een verhoog placht men het volk, of de soldaten in de legerplaats toe te spreken; hier.... stant: hierop gaat hij staan; vgl. Dl. II, 610: 1620.
voetnoot787
daegende de goôn: het bijzijn der g. afroepende (Lat. precatus: ‘gebeden hebbende tot’).
voetnoot789
werde, conj. praes.
voetnoot790-91
of niet, tans niet bij vragend wie, wat gebezigd, wel bij 't veralgemenende; betekenen: door een teken kenbaar maken; vgl. Dl. II, 736: 2025; noemen (wat man 't is), voor de constr. zie Bk. XIV, vs. 1117; merkt en ziet, 1e lez.: hoort en ziet.
voetnoot792-94
en trekt.... leeren zal; onjuist voor: ‘de offerziener verkondigt u, dat hij, zodra hij Rome is binnengetreden, u slavenwetten (famularia jura) geven zal’; op datge.... minnen, niet bij Ov.; die: de man die (nl. deze ‘binnentrekkende’); en rechten, 1e lez.: en zede; het koningschap was tijdens de Rom. republiek in onére.
voetnoot795
met geschal, niet bij Ov.
voetnoot796
schoon.... alleen; immers, hij was zelf die man.
voetnoot797
den vader; Ov.: ‘de man’.
voetnoot798
billyk: naar de regels der billikheid.
voetnoot799
1e lez.: waert, bint den man me[t].
voetnoot800
Of helpt, 1e lez.: Of vryt; uit vreezen: uit de vrees (voor de dw.); Lat. metum; vgl. Bk. X, vs. 657; XI, vs. 475; Stoett, Mnl. Synt. § 203; V. Helt., I, blz. 68.
voetnoot801a
bedoelt wellicht Lat. fatalis (‘door 't lot aangezegd’) weer te geven; als: zoals.
voetnoot802
het pynbosch; een keuze tussen de lezingen Peliacis en succinctis (pinetis) is vermeden; uit de kolk, 1e lez.: op de kolk; kolk voor: de zee.
voetnoot803
buldert; Ov. bedoelt veeleer een dof bruisend gemompel; vgl. vs. 804 geroep (verba).
voetnoot804-05
Doch, 1e lez.: Maer; vgl. vs. 233; vs. 590; van toren, 1e lez.: vol toren; van toren opsteekende (bij volx), vgl. Bk. V, vs. 7; XIII, vs. 785; voorbaerigh (1e lez.: ten leste): boven de andere uit (eminet).
voetnoot806
elk.... hooft; onjuist: zij kijken naar elkanders hoofden (frontes).
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 820 oude uitg.: na gy geen komma. - hs. u genoegen; vgl. Bk. XIV, vs. 915; XIII, vs. 1198. - 826 oude uitg.: na tyden geen komma. - 831 oude uitg.: in Latiums gewest.
voetnoot808-09
gy... wenscht; vgl. het korte Latijn: quem poscitis habetis.
voetnoot810
in wederwil: het volk trachtte het hem te beletten; vgl. ten wederwil, Bk. II, vs. 846.
voetnoot811
voorhooft; Ov. spreekt van de slapen; krom en schuin; Ov.: ‘in 't oog vallend’.
voetnoot812-15
1e lez.: Zy slaen op dit gezicht terstont het hooft ter aerde, En steenen vast... nu de waerde... van dit hooft... 't Welk; - bij vs. 812 tekent Schrev. aan: ‘om niet op 't hoofd van een zo goed burger die ontérende horens te zien’.
voetnoot813-15
en zien.... van pas; anders Ov.: ‘en, wie zou 't geloven, slechts onwillig kijken zij naar dat door verdiensten roemrijke hoofd’.
voetnoot816
Naar de bedoeling van Ov. (niet naar de opvatting van V.; zie vorige aant.) herstellen zij zich als 't ware, en kunnen niet langer die ontkenning verdragen; - werde, conj. praes.
voetnoot817
Voor de constr. vgl. vs. 218; merk op eere vóór klinker, naast eer, vs. 816, vóór medekl. h, en vgl. voor V.'s vroegere tijd b.v. Dl. II, 731: 1905; verder Dl. VII, blz. 866 (eer als nominatief-vorm).
voetnoot818
d'oversten, Lat. proceres, d.z. de senatoren; u: Cippus (ook 't Lat. heeft de tweede persoon).
voetnoot820
tot uw genoegen, niet bij Ov.
voetnoot821
beploegen; Ov.: ‘omspannen met de ploeg, omploégen’; op gelijke wijze werden Horatius Cocles en Mucius Scaevola geëerd.
voetnoot822
post van koper (naar de lez aeratis, Farn., N. Heins.; Schrev.: auratis): met koper beslagen posten van de poort; 't Lat. postibus betekent hier echter de poortdeuren-zelf; vgl. Bk. XIII, vs. 590; met de poort is bedoeld de porta Raudusculana, aan de Z.W.-helling van de Aventijn.
voetnoot823
niet ontzien: niet duchten; verduren.
voetnoot824-26
Vgl. in de Odyssee de bekende verzen II, 484-vlg.; onverzaedight, vgl. Bk. VI, vs. 448 onverzaedigh.
voetnoot827
Coronis, vgl. Bk. II, vs. 718-vlg., vs. 785-vlg.
voetnoot828
Ov. spreekt van het door de diepe Tiber omstroomde eiland, waar nl. de tempel van Aesculapius stond; vaeren: trekken; H. en Bi. over vaeren, van de zee en van stromen gezegd.
voetnoot830
wort, praes. hist. (bij voorheen, vs. 827) Ov.: ‘hoe het.... eiland hem opgenomen heeft onder de Romeinse goden’; - pest, vgl. de beschrijving in Bk. VII, vs. 728-vlg.; de hier bedoelde pestziekte heerste in 't jaar 293 v. Chr.
voetnoot832
dootsch: bleek (pallida). van stank en etter; 1e lez.: van een teering, naar de lez. morbo van Farn.?
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 848 oude uitg.: na helpen geen komma.
voetnoot835
Na aen en ziel zijn komma's gedelgd; vgl. vs. 723.
voetnoot836
Delfis, vgl. Bk. IX, vs. 465.
voetnoot837
De Grieken noemden Delphi de omphalos, ‘navel’, der wereld.
voetnoot838
godts: van de god (Apollo).
voetnoot840
woort en antwoort; annominatie; vgl. Bk. XIV, vs. 393.
voetnoot842-43
1e lez.: de plaets en pylekoker me, En lauwerkrans des godts, en op 's waerzeggers ste; waerzegger voor de Pythia was onjuist; Ov. gebruikt 't woord cortina, waarover zie bij Dl. VI, 490: 137; - lauwerier, vgl. Bk. I, vs. 661-vlg., de metamorfose van Daphne (Gri. daphnè, ‘laurierboom’), en Dl. VI, 490: 135-36 (alwaar met 't oog op de zoëven aangehaalde 1e lez. laurier eerder als ‘lauwerkrans’ op te vatten?); - die om hoogh hing; Farn. heeft: quas habet ipse pharetras: ‘de pijlkoker die de god draagt’; N. Heins., Schrev.: quas habet illa, pharetrae, waarmee V.'s vertaling schijnt overeen te komen, in welk geval lauwerier de boom van die naam is; echter verstaat Heins., onder verwijzing naar Bk. I, vs. 558-59 (= hier vs. 675-76) het als: ‘de met laurier omvlochten pijlkoker’ (vgl. ook Valent.); - kooren: heiligdom.
voetnoot846
Romain, collectief; ook bij Ov. in 't enkelv; kruis: moeilikheden; een in de mond van het orakel nog al eigenaardig, immers niet eigen-aardig, woord; vgl. Bk. VI, vs. 780.
voetnoot847
te vinden; 1e lez.: te zoeken; vgl. zoeken in 't voorgaande, zoek in dit vers; echter heeft ook Ov. driemaal een vorm van het ww. petere, en bovendien tweemaal propiore loco: ‘hadt gij op een nabijere plaats moeten zoeken; zoek het dan nu op een nabijere plaats’; met die ‘nabijere plaats’ is volgens oude en nieuwe verklaarders beide malen Epidaurus in Argolis bedoeld; er moet dan, daar Epidaurus verder van Rome verwijderd is dan Delphi, in die aanduiding een orakel-pointe gelegen zijn: Epidaurus ligt dichter bij Delphi dan Delphi bij Rome; of is propiore een absol. compar.: ‘op een plaats, niet erg ver van hier’? maar V. verstond het van de plaats te Rome-zelf, waar Aesculapius, eenmaal daar aangekomen, uitkomst zou schenken.
voetnoot848-50
1e lez.: Gy hebt... van noode (opus est)... ga heene, o al te bloode, Ga... ga... hael; deze enkelv. imperatieven sloten nog aan bij Romain; maar van vs. 848 heeft Ov. het meerv.; vgl. bij vs. 873-74, vs. 613; Bk. III, vs. 840; - ter goeder tyt, Lat. bonis avibus, ‘met geluk op de reis’ (Valent.); lett. ‘onder gunstige vogelvoortekenen’.
voetnoot851
De wyze raet: de senaat te Rome; hoort, nl. uit de mond der gezanten.
voetnoot853
1e lez.: Godt Eskulaep zich houde, en zent ten lange leste; beducht, niet bij Ov.
voetnoot855
Grieksche heeren; Ov.: ‘de raadsvergadering en de Griekse vaders’, d.i. de vergadering van de Raad der Oudsten van de Gri. stad; streng: krachtig; 1e lez.: vast, vgl. Bk. XI, vs. 933, maar een dergelijk vast paste hier, waar immers de handeling eerst begon, niet; aenhouden: dringend vragen; vgl. Bk. VII, vs. 1179; in dien stant, vgl. Bk. XIII, vs. 650.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 866 oude uitg.: Als Godt.
voetnoot856
met... artsenye, niet bij Ov.; gunst: welwillende gezindheid.
voetnoot857
Auzonie: Italië; doots, 1e lez.: dootsch; 2e doots, 3e 's doots; vgl. Bk. XII, vs. 776 vrouwen handen.
voetnoot860-61
d'Een... Een ander; Ov.: ‘sommigen... vele anderen’; weigren; in de 1e lez. stond daarbij het objekt hulp; vgl. de samentrekking in Bk. XIV, vs. 174-75.; dryft: houdt staande.
voetnoot863
1e lez.: Terwylze twyfelden en in 't raetsplegen (sic; niet voltooid); raets, 2e nv., afhangend van plegen; een poos, niet bij Ov.
voetnoot866
heilant, Lat. opifer, ‘de hulpbrengende’; tot de nadrukkelikheid van deze regel geeft 't Lat. geen aanleiding (V.Ln.); vgl. Bk. VII, vs. 68.
voetnoot867
in den droom; te Epidaurus gaf de god zijn aanwijzingen tijdens de slaap in de droom aan de zieken die in de tempelhal verbleven; dunnen, niet bij Ov.
voetnoot868
gelyk, Ov.: ‘maar gelijk’, d.w.z. niet zoals hij zich 's anderen daags zou voordoen: als een slang; eer: ook vroeger (en nu nog), Lat. solet.
voetnoot869
in 't bloeienste der jaeren; 1e lez.: bedaeght en out van jaeren; 2e lez.: in 't bloeienst van zyn jaeren; niet bij Ov.
voetnoot870-71
bedaert en opgetogen: met hemelse kalmte; niet bij Ov.
voetnoot873-74
hout dit vast: twijfel daar niet aan; hout is enkelv.; 1e lez.: houdt, meerv.; evenzo voor bezichtigh; 1e lez.: -t; vgl. vs. 866 Romain, en vs. 849-50.
voetnoot875
kennen: (later) terugkennen; Lat. cognoscere; vgl. Bk. IV, vs. 187; XI, vs. 878; XIV, vs. 218.
voetnoot876-77
1e lez.: doch heel reizigh (rijzig; de ei-spelling is de oorspronkelike) opgewassen, Gelyk de lichaemen van hemellieden passen; 2e lez. van 877: Een vorm die lichaemen van hemelliên wil (3. zou) passen; en nog anders; Ov.: ‘van zo grote gestalte, als waarin lichamen van hemelingen zich behoren te veranderen (verti debent)’; de goden werden uitgebeeld in lichaamsverhoudingen van meer dan normale grootte; dryven: zich (komen te) vertonen.
voetnoot878-79
1e lez.: met deze bloote (2. troostbre) stem, En ook de nachtstem van den godt enz.; Ov.: ‘terstond verdwijnt gelijk met de stem de god, gelijk met stem-en-god de slaap’; met (vs. 878): gelijk met (die betekenis door de interpunctie aangeduid); godt (des slaeps) een door V. toegevoegde, maar weinig gelukkige pointe.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 900 oude uitg. na heil een punt.
voetnoot881
's andren daeghs is èn wegens vs. 880 èn wegens het voorafgaande dagh (daglicht, dageraad) 'n minder geschikte weergave van postera (Aurora): ‘de volgende, de nieuwe dageraad’.
voetnoot882-83
1e lez.: gedaghvaert styf en sterk, En Eskulaeps volboude en heerelyke kerk; de hoofden: de senatoren van Epidaurus; raet en kerk hendiadys: de raadsbijeenkomst had in de tempel plaats; de tempel noemt Ov. operosa: ‘met moeite en kunst gebouwd’; hij was 15 K.M. buiten de stad 380-375 v. Chr. gebouwd, en inderdaad groots en rijk; styf en sterk bij gedaghvaert: nadrukkelik; niet weergegeven: ‘(de hoofden) onzeker wat te doen’.
margenoot+
[Randschrift:] Eskulaep in eene slang.
voetnoot884-86a
Onjuist: Ov.: ‘bidden hem, door hemelse tekens aan te wijzen, op welke plaats hij zelf wenst te verblijven’; ook zich neêrslaen past alleen voor het geval van heengaan, niet van blijven waar hij is.
voetnoot887-88
Vgl. de beschrijving Bk. III, vs. 40-41; uit 't Lat. is op geen dezer beide plaatsen duidelik, of de kam dan wel het lichaam (de schubben) goudkleurig waren; vgl. Ehwald op III 32; Ov. houdt evenals Valent. op beide plaatsen het eerste, maar vgl. Lafaye; V. schijnt hier met blaekende ook de schubben goudkleurig te willen; - op te merken dat de beschrijving aan 't verschijnen voorafgaat, ook Ov. heeft dat; veltslang: slang, vgl. bij Bk. VII, vs. 597; ‘de slangen, - zegt Schrev. - zijn Aesculapius heilig, omdat zij bij de natuurkenners voor zeer scherp van gezicht gelden, reden waarom zij bij de Ouden ook als bewakers van schatten gedacht werden’.
voetnoot890
altaerbeelt, zelfde klemt. vs. 1059.
voetnoot892
gerezen, 1e lez.: gezeten; overende, nl. pectoribus tenus: ‘tot zijn borst toe’.
voetnoot893
dat hem kende, niet bij Ov. en misplaatst: immers het herkennen komt de priester toe (vs. 896).
voetnoot894
schrikken, zelfst. gebruikte onbep. wijs.
voetnoot895
kuische priester, naar de lez. castus sacerdos (Farn.); betere lez. (N. Heins., Schrev.) castos (crines): ‘(met de witte band) om de eerwaardige haren’.
voetnoot896
duister (voor hem), bij godtheit.
voetnoot897-98
dat.... zyn, Lat. animis linguisque favete; dit ‘met hart en mond een godsdienstige handeling begunstigen’ kon, voor wat de mond aangaat, zowel door spreken als door zwijgen geschieden: woorden van goede voorbetekenis spreken, of zwijgen teneinde kwade voortekens te vermijden; opmerken, 1e lez.: merken.
voetnoot900
Gedy.... heil; vgl. Bk. XI, vs. 225.
voetnoot902
al: allen; vgl. Dl. I, 441: 310; II, 654: 378; V. Helt. I, blz. 148; Hoogstr.-Kluit op been.
voetnoot903
Versta: zij zeggen het gebed van de priester na.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 920 H., V.Ln., V. Vl. geen komma na schip; zie beneden.
voetnoot904-05
Eneas afkomste: de aanwezige Romeinen; 1e lez.: afkomste en nakomeling; styvere; de komparat. kan, hoewel het Lat. daar niets van zegt, de nòg grotere gebedsinnigheid der Romeinen beduiden; vgl. echter bij Bk. VI, vs. 864; met hart en mont, vgl. bij vs. 897-98.
voetnoot906
begunstight, voor Lat. annuit: ‘gaf (door hoofdknikken) zijn inwilliging te kennen; hun kan, in aansluiting aan het Lat., 3e nv. zijn; vgl. echter Van Helt. I, blz. 121, en hier Bk. XI, vs. 642; en sterkt (bevestigt); 1e lez.: bestemt, verwijderd wegens het driedubbele be-.
voetnoot908
vierigh: met vuurgloed; niet bij Ov.
voetnoot909
trap; elders gebruikt V. trap in deze zin vr., zie Hoogstr.-Kluit op been; mogelik bedoelt hij hier trap, ‘trede’, in collectief-meervoudige opvatting; Lat. gradibus; vgl. Bk. VI, vs. 966 pen; 1e lez.: neder van.
voetnoot912
verblyf en kerken (tempel; ook in 't Lat. meerv.) hendiadys; vervaeren: heengaan.
voetnoot914
slibbergladt ('t eerst bij Hooft opgetekend; vgl. Wdb. N.T.) is misschien voor de majesteit van Aesculapius niet geheel passend, maar van klank en beelding fraai; V. wist daar tevens het verbale van Lat. flectit (sinus) mee weer te geven; daartegenover is uitgestrekt geen voldoende weergave van ingens, ‘met zijn ontzaglik lijf’.
voetnoot915
1e lez.: dicht bezaeit.
voetnoot916-17
1e lez.: naer de zee en haven, met de vaenen Des kryghsvolx sterk bezet, beschanst met halve maenen (soort van versterkingswerken); Ov.: ‘midden door de stad naar de met een gebogen dam beschermde (munitos) haven’; in 't midden, bij de stadt, vgl. vs. 300; doorgaens heenen: doorlopend.
voetnoot918-19
1e lez.: dat zy beleeft (2e niet vreemt; 3e niet vreemt) De schaer die (niet voltooid); Lat. placido vultu: ‘met vriendelik gelaat’; vreemt zal hier dus ‘onvriendelik’ zijn; vgl. Mnl. Wdb. IX, 1289, 6); vgl. nog Bk. V, vs. 719.
voetnoot920
Auzoonsche: Italiese, Romeinse; - de komma na schip is opvallend, maar zij staat in hs. en oude uitg., en is ook door Hoogstr. gehandhaafd; vgl. Tekstkrit.; men kan verstaan: toen de god zich aan boord bevond, na te midden der volksdrukte zich op het schip begeven te hebben’; gesprongen, 1e lez.: getreden; vgl. vs. 959 glippende.
voetnoot921
1e lez.: de kiel de vracht; last is ‘edeler’; vgl. Bk. IX, vs. 380, ook voor de zaak-zelf; - over reisbaer (‘reizend’, aldus H.; eerder: ‘reisvaardig’) H. die het hier verwerpt, wijl het alleen van een weg of van het weer gezegd kan worden; hij geeft andere vbb. van z.i. verkeerd gebruik van -baer; Bi. daartegen: ‘Blijven wy toch by de taal, en nemen wy geen ons opgedicht en opgedrongen onverstand aan, als ware 't een hoogere wijsheid die ons een factice taal vormen wil’; vgl. ook de aant. v. Lelyv., Rau, Proeve, blz. 22, Schönf.3 § 135, Wdb. N.T. II 823, en Mnl. Wdb. over reisbaer: ‘reisvaardig, reizend’.
voetnoot922
op dit pas: nu, onder deze omstandigheden.
voetnoot923
Het vers is in 't hs. tussengeschreven, hetgeen in verband met de drukke herhaling van godt van enig belang kan zijn.
voetnoot924
Men.... stier, nl. op 't strand, zoals Ov. zegt; Men: de Romeinen; om.... geven, niet bij Ov.
voetnoot925
gekransten achtersteven; vgl. Dl. VI, 578: 489.
voetnoot926
munt uit: steekt uit (boven boord); 1e lez.: staet hoogh en droogh.
voetnoot927
er boven op, nl. op het achtersteven-boord.
margenoot+
[Randschrift:] Eskulaep te Rome gevoert.
voetnoot929
westewinden; Lat. Zephyri(s), hier echter in 't algemeen: (gunstige) wind, niet de Westenwind, die juist ongunstig zou zijn geweest; aldus reeds Farn.
voetnoot930-31
lant aen: men bereikt de Italiaanse kust (zonder evenwel te ‘landen’).
voetnoot932
Lacinium, zie vs. 21; Dl. VI, 528: 617-vlg.; en vgl. hier vs. 70-vlg.
voetnoot933
godin, nl. Juno; - Scilles razernye, Scylaceaque littora bij N. Heins., Scyllaeaque littora o.a. bij Farn., Schrev., die verwijst naar een hier niet passend voorgebergte in Argolis, en Pontanus, die het als Scyllarum saxum identificeert met Scylaceum, dat het huidige Squillace is; Dl. VI, 528: 619 heeft V. dit Scylaceum, dat hij in de paralleltekst met kaep van Scil weergeeft en dus wschl. (door gedachteloosheid?) met Scylla in verband bracht; welke lez. V. volgde, blijkt dus uit Scilles op zich zelf niet, maar Naryt vs. 938 wijst erop, dat hij in deze passus de lezingen van Schrev. benutte (Naritia; Farn,, N. Heins. Narycia (vgl. Dl. VI, 514: 459; Geerts, blz. 158); - razernye (niet bij Ov.): gevaarlike branding; met bijgedachte aan de Scylla-rots aan de straat van Messina? vgl. Bk. XIV, vs. 7-vlg.; ook Scyllaeum in Argolis werd met Scylla in verband gebracht: ‘quò Scylla, Nisi filia, fluctibus eiecta creditur’ (Dict. Hist. Geogr. Poët., 1603); voor de vorm razernye vgl. vs. 131, vs. 572; H. over ‘gelijkluidend rijm’ bij V. en anderen, waarvan hij ‘zes bijzondere wijzen’ onderscheidt; een merkwaardig ‘achtiend'eeuws’ vertoog; gedeeltelik anders Bi.; opmerkelik voor H. de uitspraak: ‘in schrift is geen Rijm, zo weinig als'er klank of geluid in is’; zie nog Bk. XIV, vs. 374.
voetnoot934
Iapigie (vijflettergr.); vgl. bij Bk. XIV, vs. 614.
voetnoot935-36
Amfrizisch rotsgevaer: de gevaarlike rotsen van Amphrisia; Amphrisia, en, in de volgende verzen Ceraunien (Ceraunia) en Romechium zijn niet nader bekend; - voor 't ontbreken v.h. lidw. bij toponiemen vgl. vs. 945; Bk. I, vs. 451; ter slinke zyde, Lat. laevis remis: ‘door naar links te roeien’, dus juist het tegenovergestelde; vgl. echter ook Lafaye: ‘évitant sur la gauche’; in de keuze tussen slinke en rechte in dit en het volgende vers heeft V. sterk geaarzeld; voor schaeft was wschl. de 1e lez. schuwt; - in snyt... riem is remis nog apart weergegeven.
voetnoot938
Caulon en Narycia (vgl. bij vs. 933) in Bruttium; Narycia, eigl. de Naryciese (stad). t.w. Locri, gesticht van uit Naryx in Locris (Griekenland).
voetnoot939-40
Pelorus, de noordoostelike punt van Sicilië, aan de straat van Messina; vermyt minder juist voor evincit: ‘vaart behouden’ (door de str. v. M); Eool, vgl. Bk. XIV, vs. 122; Temezes (koper)mynen, in Bruttium, vgl. Bk. VII, bij vs. 307.
voetnoot941-42
Leucosia, eilandje tegenover Paestum, in Zd. Italië (Lucanië); zomerzonneschynen.... voên, Ov.: ‘en de rozengaarden van het zoele Paestum’.
voetnoot943-44
Capreae, tans Capri, tegenover het voorgebergte van Minerva, waar een tempel dezer godin lag; noch... olyf, niet bij Ov., vgl. echter Bk. VIII, vs. 917-18; Dl. II, 750: 2300; - yvert om, vgl. Dl. III, 316: 46.
voetnoot945
heuvels: de heuvels; vgl. bij vs. 935; Surrentynsche, van Surrentum aan de golf van Napels.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 950 oude uitg.: vergaert. - 952 oude uitg.: na Minturne geen komma. - 953 na ontfangen is in het hs. een punt blijven staan uit een eerdere lezing. - 963 oude uitg.: zandig, vgl. Bk. II, vs. 546; hs. en oude uitg.: komma na godt; zij berust op een eerdere lezing; hier past ze weinig.
voetnoot946
Herculaneum, tussen Pompeji en Napels; Stabias: Stabiae, stad tussen Pompeji en Surrentum; Stabias naar de Lat. accus., met onjuiste klemtoon; 1e lez.: Stabye (= -ijë; vgl. vs. 932), 2e Stabyas (? = -ijas); - Parthenope: Napels, vgl. Bk. XIV, vs. 139.
voetnoot947
tot... geteelt: van natuurswege geschikt voor lediggang; met eenen loop: ineens door; vgl. Bk. V, vs. 63; XII, vs. 339.
voetnoot948
Sibille, vgl. Bk. XIV, vs. 165-vlg.; voor 't ontbr. v.h. lidw. vgl. Bk. XIV, vs. 896; - d'altyt warme baden; daarmee is de destijds veel bezochte badplaats Bajae bedoeld, in Campania.
voetnoot949
Linturnum, onjuist voor Linternum, of Liternum, stad noordelik van Bajae; ryk van gom (hars) enz., Ov.: ‘rijk aan mastikbomen (lentisciferum); 1e lez.: ryk van gom, die neerdrupt van de bl (sic.)
voetnoot950
Vulturnus, rivier in Campania; schaver... vergaêrt, Ov.: ‘die onder in zijn bedding (sub gurgite) veel zand meevoert’; voor kolk: rivierbedding, vgl. Dl. III, 360: 19.
voetnoot951
Sinuëssa, stad in N. Campania; dat, 1e lez.: die, vgl. Bk. XIV, vs. 1013; witte slangen, naar de lez. colubris der oude uitgaven, waarvoor men tans columbis, ‘duiven’, leest; zie reeds de aant. van N. Heins.
voetnoot952
Minturnae, stad in Latium; met.... behangen, Lat. graves: ongezond, met 'n ‘zware’ lucht, door de moerassen.
voetnoot953-54a
Lat. et quam tumulavit alumnus Antiphataeque domus; V. heeft de Lat. constructie met -que miskend, dan wel, - op zijn best, - dit ‘en’ als identificeerend opgevat; in ieder geval bedoelt Ov. twee plaatsen: Cajeta en Formiae; lett. ‘en haar die door haar voesterzoon werd begraven’ (vgl. Bk. XIV, vs. 587-vlg.) en de woonstee van Antiphates (vgl. Bk. XIV, vs. 311).
voetnoot954b-55
wint: bereikt; Trachas, stad in zuidelik Latium, bij de Pomptijnse moerassen (Tarracina); dat... moeras, Ov.: ‘omgeven door moeras’; met dat.... styght doelt V. op de opstijgende moerasdampen.
voetnoot956
Circes eilant; vgl. Bk. XIV, vs. 11-vlg.; Antium, zeestad in Latium; Ov.: ‘A. met zijn (rots)harde kust’.
voetnoot957
maetroozen; voor 't ontbr.v. h. lidw. vgl. vs. 388.
voetnoot958-59
want.... hol behoort naar Ov.' bedoeling bij herwaert wenden; voort: vervolgens; krollen: kronkelingen; vgl. over o naast u Kloeke, Deftige en Gemeenz. Taal, blz. 11-vlg.; in het fraaie vers 959 heeft V. het enorme der kronkelingen (magna volumina) niet weergegeven.
voetnoot960
vaders, nl. van Apollo; omtrent: in de nabijheid van; vgl. Bk. X, vs. 974.
voetnoot962
en.... stant; onjuist; Ov.: ‘en na de gastvrijheid van de met hem (door banden des bloeds) verbonden god te hebben genoten.’
voetnoot966-68
1e lez.: eindelyk te Kastrum raekt te lant... getimmert op den kant (vgl. Lat. Tiberina ostia); het Lat. is misverstaan; er is sprake van drie plaatsen: Castrum bij Ardea in Latium, Lavinium, het door Aeneas gestichte (vgl. Dl. VI, 354: 37-vlg.; tans Pratica; wegens de derwaarts gebrachte Trojaanse Penaten en de geheiligde verbinding met het latere Rome zegt Ov.: sacras Lavini sedes, vanwaar V.'s Lavynsche kerk) en de Tibermonding; in een haastige opsomming (symbool van het verlangen der schepelingen naar hun einddoel; V.Ln.) besluit Ov. de reis; - blonden, niet bij Ov., overigens navolging van flavus Tiberis (blond, lichtgeel; vgl. Dl. III, 375: 10; VI, 752: 63).
voetnoot969
nonnen: priesteressen.
voetnoot970
Vesta: godin van de huiselike haard; Ov.: ‘Trojaanse Vesta’; Aeneas bracht haar beeld en het altaarvuur uit Troje naar Italië, waar de Vestaalse maagden te Rome het brandend moesten houden; vgl. Dl. VI, 438: 335-vlg.
voetnoot971
De komma na vlot, indien geen vergissing, schijnt aan te wijzen, dat vlot als bnw. verstaan moet worden; vgl. 't blanke harnas kant Bk. IX, vs. 626.
voetnoot975
Men... vee; Ov.: ‘gevelde offerdieren verwarmen (met hun bloed) de messen (die hen treffen)’; - 1e lez.: het vee. der volken drang wort deur; deur in rijm, vgl. Bk. XIV, vs. 801.
voetnoot976
Van een poort, die dan een ‘waterpoort’ zou moeten geweest zijn, spreekt Ov. niet.
voetnoot977-78
De slang.... om hoogh; ietwat overdreven; Ov.: ‘de slang richt zich op, en beweegt zijn boven tegen de mast aanleunende hals’.
voetnoot979
lantstroom, vgl. Bk. IX, vs. 195; VII, vs. 597.
voetnoot980
vormt een eilant; Lat. Insula nomen habet: ‘'t heet daar: het Eiland’.
voetnoot981-82
die.... drift, niet bij Ov.; drift verenigt wellicht in zich de betekenissen: stroomgeweld en hartstocht; let op het beeld.
voetnoot983
van den mast; Lat. Latia de pinu: ‘van het Latijnse (Romeinse) schip’; pinus: pijnboom, dan ook het (van pijnboomhout vervaardigde) schip; dat V. pinus als ‘mast’ zou misverstaan hebben, is mede wegens Latia moeilik aan te nemen.
voetnoot984
gestalt; V. bezigt gestalt naast gestalte, beide onz.; zie b.v. Bk. VII, vs. 884; IX, vs. 846; de laatste vorm ook wel vr.
voetnoot985b
Ov.: ‘en zo kwam hij als een heilbrenger voor de stad’ is hier verbleekt.
voetnoot986
als een aenkomeling: als een uit den vreemde gekomene; met nadruk te lezen; alom, niet bij Ov.
margenoot+
[Randschrift:] Julius Cezar in een gestarrente.
voetnoot988-89
Ov.: ‘(maar) Caesar is god in zijn eigen stad’; gelyk, ‘als’, gevolgd door 3e nv, als in 't Mnl.; vgl. voor de 16e e. Erné, Spelen van de Hel, blz. 65; voor V. zeer ongewoon, missch. wel uniek; niet vermeld door V. Helt. I, blz. 159; het Lat. maakt opvatting als ‘gelijk aan, gelijkend op’ onaannemelik; alreede doelt natuurlik niet op de tijd van Aesculapius' komst, maar van het dichtwerk; het verzwakt overigens de kracht der door Ov. bedoelde tegenstelling van vreemd en eigen. - doorluchte stede, 1e lez.: geboortestede; weliswaar was Caesar te Rome geboren, maar V. zal geoordeeld hebben, dat deze omstandigheid hier van minder belang was.
voetnoot990
overtreffelykste: voortreffelikste.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 991-994 de haken zijn in de oude uitg. afwezig; na vs. 994 aldaar een komma. - 997 oude uitg.: waermé. - 1006 Cinifisch in hs. en oude uitgaven; Lat. Cinyphium; Van Lenn., Unger, Dif.: Cinisisch. Vgl. Bk. V, vs. 169 Cinifsche Pelates.
voetnoot991-94
Merkwaardige toepassing der haken; zie Tekstkrit.; de constr. is, bepaaldelik in vs. 991-92 weinig helder, en geen bevredigende uitkomst der verschillende wijzigingen; Ov.: ‘(Caesar) die, in oorlogsbedrijf en vrede (Marte togaque; dit laatste door V. niet weergegeven) uitmuntend, niet meer (d.i. niet slechts... maar niet minder; V. niet zoo zeer.... als) zijn oorlogen, met triumftochten (zegestaetsien) beëindigd, en zijn tehuis (d.i. in vredestijd) verrichte daden (V. vs. 993 juist het tegenovergestelde), en zijn snel behaalde roem in een nieuw gesternte, een komeet, veranderd hebben’; vs. 992 behoort bij Dees overtreffelykste; 1e lez.: Met (2e En).... noch aengebeden (2e ingereden. nog behorende bij de lez. Met van het versbegin; 3 en aengebeden; - 1e lez.: vs. 993 En uitheemsch uitgevoerde en brave d.; voor de klemt. van uitheemsch in deze eerste lez. vgl. Dl. IV, 83: 131; Bk. XIII, vs. 579.
voetnoot995
Ov.: ‘in een nieuw gesternte, een staartster’; vgl. vs. 1145-46.
voetnoot996
zyn' zoon, d.i. zijn aangenomen zoon, C. Julius Caesar Octavianus Augustus, de latere keizer Augustus; hij was een kleinzoon van Caesar's zuster Julia; maar Ov. noemt hem desniettemin progenies (vgl. vs. 1012 teelen), alsof hij Caesar's eigen zoon was.
margenoot+
[Randschrift:] Augustus lof.
voetnoot996b-1000
Zeer omslachtige weergave van Ov.': ‘want onder Caesar's daden is er geen grotere verrichting dan dat hij van deze de vader is geweest’; deze manier van zeggen sluit nog niet in, dat dit vaderschap onder die ‘daden’ gerekend wordt; vgl. het bij Bk. VIII, vs. 1174-75 aangetekende, en verbeter daar de verwijzing: Bk. VI, vs. 473 in: Bk. VIII, vs. 473; - en goddelyk, vs. 999, 1e lez.: en heerelyk. - dan dat; H.: ‘dit moest, buiten alle tegenspraak, zijn, als dat’, en verder over verwisseling van als en dan; vgl. Bk. II, vs. 560; V. Lelyv., Bi. - Ov.'s kennelike bedoeling met de verheerliking van Augustus in dit slotdeel (vgl. Bk. I, bij vs. 208; vs. 242; vs. 678-vlg.; Bk. XV, vs. 579-vlg.) was, bij keizer Augustus, die hem wegens zijn Ars Amatoria slecht gezind was, een gunstiger stemming te wekken; het doel is niet bereikt.
voetnoot1001
Dat is, Lat. scilicet: ‘namelik, immers’; - hier volgt een opsomming van door Caesar verrichte daden, die geen van alle zo belangrijk zijn als enz. (zie vs. 1010-12); Ov. heeft de vraagvorm: al die dingen, zijn ze van meer belang dan enz.? - Britanje, in 54 v. Chr.
voetnoot1002-04
Strijd om Egypte, inneming van Alexandrië, 47 v. Chr.; papier: de papyrus(plant); een wonderlike vergissing bij V.Ln. (ook nog bij Unger), die voor papier in onze zin, in verbinding met de Rijn, verwijst naar de z.i. gelukkiger aangebrachte benaming schafpapier in V.'s ‘beroemden lierzang aan den Rijn’; zie de juiste lez. Dl. III, 291: 55; - bruischt; over vormen met z-klank en met s-klank (spell. ss, sch, ssch), 't laatste gaarne maar niet alleen in verbindingen met ruischen, zie een aant. Dl. I, 653: 6.
voetnoot1005
Numidye (Algerië), klemt. op y (=ij); 46 v Chr., slag bij Thapsus; op te komen: te lijf te gaan; vgl. bij vs. 1008.
voetnoot1006-08
Cinifisch Jube; maar Ov.: ‘de Cinyphiese Juba’; (vgl. Bk. V, vs. 169); Juba was de Numidiese koning, die bij Thapsus verslagen werd; de Cinyps is een rivier in Libyë, het noordelik kustgebied van Afrika; - het ryk van Pontus, door V., naar het schijnt, als bijstelling bij Jube bedoeld, lag aan de Zwarte Zee; het was trots, zegt Ov., op de namen zijner (zes) Mithridatessen (de lez. van Schrev. spreekt slechts van één Mithr.; V. hetzij naar deze lez. of door andere opvatting der andere: titels van M.); koning Pharnaces werd 47 v. Chr. bij Zela verslagen (veni, vidi, vici).
voetnoot1008
Dit hechten begint in de Lat. constr. reeds bij weerspannig Numidië.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 1029-1033 oude uitg.: My voortijts: dan bestreet de vyant stonde op stonde, Voor Troie in last, mijn ziel: dan neepme hartewee, Vermits mijn zoon zoo lang omzwerven bleef op zee, Den stillen afgront most bezoeken en beroeren, En tegens Turnus zulk een bloedige oorlogh voeren,.
voetnoot1009-10
Ov.: ‘vele triumfen te hebben verdiend, en een aantal (aliquos) daarvan ook gevierd’; V. vatte aliquos op als ‘slechts enkele’, wat minder juist is; om... triomfeeren: ‘slechts om sommige dezer, tot een triumphus aanleiding gevende, overwinningen werkelik een triomftocht te houden’; de constr. is als een sylleps (zegestaetsie - zege) te beoordelen, in welke richting ook reeds bevechten wijst; vgl. H, die eveneens om liever met sommigen verbindt dan met te triomfeeren (in welke laatste onderstelling een zgn. progressief om te zou aanwezig zijn; vgl. Bk. XII, vs. 185-87); zommigen, voor de buiging zie Van Helt. I, blz. 111.
voetnoot1012
hanthaver: hoeder.
voetnoot1014
zonder endt ziet meer op de maat dan op de tijd; Lat. abunde: ‘overvloediglik’.
voetnoot1015
staen, 1e lez.: zyn
voetnoot1016
quaeme.... te groeien (1e lez.: te spruiten); Lat. ne foret cretus: ‘opdat hij niet gesproten ware’; V.'s weergave berust wel op onjuiste futuriese opvatting van foret (vgl. Bk. XIII, vs. 975); goddelike afkomst met terugwerkende kracht.
voetnoot1017-20
Eneas moeder: Venus; konnende bevroeien, (vgl. Bk. I, vs. 574) want enz.; Ov.: ‘toen V. dit (nl. Caesar's apotheose) (vooruit) zag, en ook (d..i maar tevens) dat aan de Opperpriester door de wapens van samenzweerders een droevige dood bereid werd’; het juiste verband is bij V. zoek; hij bedoelt, dat de dood van Caesar de inleiding tot zijn vergoddeliking was, terwijl hij bij Ov. de verklaring is van Venus' droefheid; - reeds sedert vele jaren was Caesar opperpriester (pontifex maximus); - burgerkrygh: de samenzwering tegen Caesar; verlegen: in last.
voetnoot1021
verslegen. als gewl. in rijm.
voetnoot1022
bejegenden: ontmoetten; - evenals aan Romulus' dood (vgl. Bk. XIV, vs. 1073-vlg.) gaat aan die van Caesar een hemelscène vooraf; vgl. ook Dl. VI, 372: 260 vlg.
voetnoot1025-27
Omtrent mynen jongen (niet bij Ov.) heeft V. geaarzeld: hij probeerde het eerst nog met nyt besprongen, maar keerde tot zijn 1e lez.: terug; jongen, bnw.; Iülus, zoon van Aeneas, stamvader v.h. geslacht der Julii, vgl. Dl. VI, blz. 353); naer: treurig; och.... gevaer, Ov.: ‘zal dan ik-alleen ten allen tijde gekweld worden door gegronde zorgen?’
voetnoot1028
Vgl. Bk. XIV, bij vs. 638-39 en vs. 683.
voetnoot1029
1e lez.: My onlangs: nu, om begrijpelike reden gewijzigd.
voetnoot1030
Zoo lang; Lat. male defensae: ‘die ik niet voldoende had kunnen verdedigen.’
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 1034 oude uitg.: Ja om ronduit te gaen noch eer met Juno strijt. - 1037 oude uitg.: Verbieden aan voorgaende elenden meer te denken.
voetnoot1031
mynen zoon: Aeneas; vgl. voor mynen (een uitweg tussen het onbruikbare myne en het silbies-onbruikbare myn) vgl. Bk. XIV, vs. 820, Faëton, vs. 1526; 1e lez.: mynen zoon; 2e droef myn zoon (soortgelijke wijziging Dl. VII, 22: 30); 3e als 1e; dus, 1e lez.: zoo; vgl. Tekstkrit.; dat V. toch weer, ondanks het voorgaande zoon, zoo lang liet drukken, zal met de andere betekenis van dus lang (vgl. Bk. XIV, vs. 472) samenhangen.
voetnoot1032
Den stillen afgront: de onderwereld met de zwijgende schimmen; beroeren: ‘raken’, hier synon. van bezoeken; minder wschl., wegens de lez. v.d. oude uitg.: in onrust brengen; Eneas, Bk. VI.
voetnoot1033
1e lez.: moet (2e most) dien strengen; Turnus, zie Bk. XIV, vs. 600; in de lez. der oude uitg. valt het vr. genus van oorlogh op.
voetnoot1034
Juno, tegenstandster van Aeneas en de zijnen; zie Dl. VI, blz. 750.
voetnoot1035
N.a.v. ‘voorleden, of, gelijkmen al zo wel schrijft, verleeden tijd’ H. over lijden: (voorbijgaan)’ c.a. met een kritiek op Le Long; Bi.: ‘verleden en voorleden zijn beide goed’.
voetnoot1037
1e lez.: voorleên elende; vgl. vs. 1035; voor de beoordeling van geen (vgl. vs. 107) is de lez. van de oude uitg. interessant.
voetnoot1038
op my, nl. in de persoon van Caesar.
voetnoot1041
Als pontifex maximus had Caesar het oppertoezicht over de Vestaalse maagden.
voetnoot1042
1e lez.: in angst en klachten; hendiadys vervangen.
voetnoot1044
zelfs: zelf.
margenoot+
[Randschrift:] Voortekens van Cezars moort.
voetnoot1045-47
Die.... smydigen, prachtig, ofschoon niet precies, gezegd; Ov. ‘de ijzeren besluiten der oudeerwaarde Zusters (de Schikgodinnen) niet kunnen breken’; - vermelden, in verband met toekomende: aankondigen; tekens: voortekens. - Vgl. voor die voortekens Dl. VI, 214: 464-vlg.
voetnoot1048
wapens en geklikklak; hendiadys.
voetnoot1049
Evenzeer in de lucht; klaeroen, met ae, wegens klaer; vgl. Bk. V, vs. 35.
voetnoot1050
gruwelstuk, nl. de moord op Caesar.
voetnoot1052
Vallende sterren e.d.
voetnoot1054
1e lez.: en druppen vlaegh by; Ov. ‘vaak vielen bloedige druppels met de regen’.
voetnoot1055
blaeuwe, dit is ook reeds een misvorming; 'n somberblauwe kleur; flaeu van moedt niet bij Ov.
voetnoot1056
roest: roestkleurige vlekken; maenehorens, Ov.: ‘de manewagen was met bloed bespat’; 1e lez.: maen komt aengeblonken; 2e maene komt geblonken.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 1074 oude uitg., Ho., ook nog Westerman en V. Vl. van; reeds H. dan, door Lelyv. uit het hs. bevestigd. - 1075 oude uitg.: na stom een komma. - 1079 oude uitg.: na wiert een komma. - 1080 oude uitg.: na zoon een komma.
voetnoot1057-59
1e lez.: de nachtuil, onder 't ronken... een treurigh voorspook geeft... en zweet en beeft; constr. geëffend; alsins: op allerlei plaatsen; beeft en zweet, niet bij Ov., maar vgl. Dl. VI, 216: 480.
voetnoot1061
Ov.: ‘gesang en stemmen die ongeluk bedreigden’ (Valent.).
voetnoot1062
offervee.... baet; Ov.: ‘geen offerdier geeft gunstige voortekens’.
voetnoot1063-64
Vgl. vs. 187; vs. 763-65; Bk. VII, vs. 825; verraet en oproer, Ov.: ‘grote beroeringen’; eer.... brandde niet bij Ov.
voetnoot1065
afgehouwen hooft, onjuist; Lat. caesum caput; Valent.: ‘'t ingewand wiert' er sonder hoofd gevonden’; bedoeld is: een gezwel aan de rechter leverkwab, door 't offermes doorgesneden (caesum), een ongunstig voorteken.
voetnoot1066
op 't Kapitool; Ov.: ‘op het forum’.
voetnoot1067
In, Ov.: ‘rondom’; huis en kerken; huizen en k., vgl. Bk. VIII, vs. 542; XIV, vs. 131; vs. 318, vs. 351 (domos et templa); 1e lez.: In kerk (aanzet tot: In kerk en huizen).
voetnoot1067-68
daer.... alom, weinig gelukkige, immers zichzelf tegensprekende, weergave; Ov.: ‘en, zegt men, de schimmen der zwijgende doden waarden rond’.
voetnoot1069-70
Van schrik, niet bij Ov.; er is sprake van aardbevingen; - geven.... kunnen, praesentia historica, geen algemene constatering, blijkens 't Lat. perfectum.
voetnoot1071
1e lez.: Niet hindren; vgl. Bk. IX, vs. 84.
voetnoot1072
Ov.: ‘en in de tempel worden getrokken zwaarden binnengebracht’, d.i. met getr. zw. verschenen de samenzweerders in de tempel; nl. in de curia Pompeja door P. gebouwd voor senaatsvergaderingen; een curia heette ook templum (publici consilii); zij werd door augurs ingewijd; 1e lez.: Men vint het bloot geweer in kerken en in kooren.
voetnoot1073-74
Kapitoliom (vgl. vs. 570; H. keurt - om voor Lat. -um af, blijkbaar zonder er de grond van te kennen) is onjuist voor curia (Pompeja), zie vorige aant.; het niet weergeven van het zinsverband (nec enim: ‘immers geen plaats enz.’) hangt samen met het misverstand in vs. 1072; - 1e lez.: 't Kapitool alleen (: met geween).
voetnoot1075-76
dootsch.... rouwe, niet bij Ov.; evenmin bang .... treken.
voetnoot1078
eer: eertijds; vyant.... zaet: Menelaüs; Paris werd in de strijd voor Troje door Venus' hulp in een wolk ontvoerd; Ilias III, 380-vlg.
voetnoot1079-80
De vyant wàs Tydeus' zoon Diomedes; Ilias V, 311-vlg.; 1e lez.: niet te laet Het.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK vs. 1084-85 oude uitg.: gy zout'er trots zien praelen, Die plaeten, zwaer van stael en blinkende metaelen. - 1096 oude uitg.: na veel jaeren. - 1099 oude uitg.: na erfgenaem geen komma. - 1104 dan, sinds V.Ln. den op gezag van V. Lelyv., die hiermee H.'s gissing bevestigde; er staat desniettemin dan.
voetnoot1081
De vader: Jupiter; sprak, 1e lez.: spreekt, gewijzigd in verband met het vervolg van het vers; Lat. géén ww.; terwyl.... zuchte, niet bij Ov.
voetnoot1083
voert van vaeren: zich begeven; scheutvry, fraaie toevoeg. v.V.
voetnoot1084
vaten: betasten; V. Helt. I, bl. 26; verwijderd in de lez. der oude uitg.
voetnoot1085
zwaerwichtige, vgl. vs. 321.
voetnoot1088
Van starren spreekt Ov. in dit verband terecht niet; - 1e lez.: Van 't eeuwige beloop (2e Bewaeren van 't beloop) en d'eeuwigheit der starren (: te verwarren); de ‘sterren’ waren dus oorspr. niet anders dan een van V.'s talloze (semi-)tautologieën.
voetnoot1089
dondren kan meerv. van donder zijn; 't Lat. heeft concussum coeli.
voetnoot1090-91
plant (afstammeling) en stam; Ov.: ‘van uw geslacht’, bepaaldelik Caesar en Augustus; - in diamant, Lat. adamante: ‘in staal’; vgl. Bk. IV, vs. 380, vs. 615; Bk. IX, vs. 873.
voetnoot1092
print; Lat. notavi, dus evenzeer perfect. als legi (‘las’); print dus praes. historic., wellicht vermengd met bijgedachte aan het resultaat, dat duurt; vgl. Bk. X, vs. 306. - 1e lez. dit in myn hart en zinnen (:ontvouwen en ontginnen; vgl. vs. 405).
voetnoot1093
neven: nakomelingen.
voetnoot1094
hier van onbewust: hiermee onbekend.
margenoot+
[Randschrift:] Cezar in eenen godt.
voetnoot1096-98
zoo veel jaeren verzwakt het voorgaande zyn levens tyt; zie dan ook Tekstkrit.; op dat.... faem behoort bij Ov. bij het volgende: ‘Gij (met nadruk, om de tegenstelling met Dees helt, Lat. Hic) zult teweegbrengen, gij en zijn eigen zoon (natus suus), dat hij als god in de hemel wordt opgenomen, en in tempels vereerd wordt’. De misvatting is wschl. in de hand gewerkt door de interpunctie bij N. Heins. (komma na annis), die echter geen ander doel heeft dan de tegenstelling Hic-Tu te accentueren. - Na zijn vermoording werd Caesar officieel onder het getal der Romeinse goden opgenomen.
margenoot+
[Randschrift:] Augustus voorspoedige heerschappye.
voetnoot1099-1102
Onjuist, vgl. vorige aant.; Ov.: ‘(gij en zijn zoon) die, als erfgenaam van zijn grote naam, de hem opgelegde last alléén zal dragen, en als onverschrokken wreker van zijn vader ons tot zijn hulp zal hebben voor zijn oorlogen’; - by ons: door ons; gehanthaeft: gesteund; zoon, uw, 1e lez.: zoon en.
voetnoot1103
belegen: belegerd; vgl. Bk. VIII, vs. 15; Augustus versloeg bij Mutina (Modena) in 43 v. Chr. Antonius, en nam de stad in.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 1117 oude uitg.: verkreegen. - 1118 oude uitg.: na vont een komma.
voetnoot1106
Ematiaens, zie vorige aant.
voetnoot1105-07
Pharsalia, de streek van Pharsalus, in Thessalië, waar Casesar in 48 v. Chr. Pompejus verslagen had; Philippi, in Oost-Macedonië, hoewel ver van Pharsalus verwijderd, wordt hier door Ov. met poëtiese vrijheid in de onmiddellike nabijheid daarvan gedacht, als beide liggende in Emathia, dat hier gerekend wordt Thessalië èn Macedonië te omvatten; Augustus versloeg daar in 42 v. Chr. Brutus en Cassius; vgl. overigens Dl. VI, 216: 488-vlg.; - zyn' arm, 1e lez.: zyn vuist; wschl. wegens de v-klanken in dit vers verwijderd; en vervloeken, niet bij Ov.
voetnoot1108-11
Ov. zegt dit in één regel, die weliswaar niet zó bondig duidelik kan worden weergegeven: Et Magnum Siculis nomen superabitur undis; ‘een grote naam zal in de Siciliese wateren ondergaan’; dit doelt op Sextus Pompejus, zoon van Pompejus Magnus (de Grote), 36 v. Chr. door Augustus' admiraal Agrippa verslagen bij Sicilië; met grooten mans bedoelt V. Pompejus Magnus; - wil (vs. 1111): zal.
voetnoot1112-15
Cleopatra en haar echtgenoot Antonius werden 31 v. Chr. door Augustus bij Actium verslagen; beducht.... veltheers, onjuist; Ov.: ‘dwaaslik vertrouwend op haar echt zal zij vallen’; non bene fisa door V. opgevat als ‘te weinig vertrouwend’; straf bij Te brengen; Ov. plaatst Capitolium (raethuis) tegenover Canopus, een weelderige en zedeloze stad in Beneden-Egypte: Romeinse kracht tegenover Egyptiese verwekeliking; daarom ysren staf weinig geschikt; - korenryk, niet bij Ov.
voetnoot1116-17
onroomsch: niet-Romeins, barbaars; 1e lez.: uitheemsch; zegen: zege; van weêrzyde... verkregen: aan beide oceanen, de westelike en de oostelike.
voetnoot1118
vont; voor de verl. tijd vgl. Bk. VIII, vs. 1159.
voetnoot1120a
abs. constr.; b niet bij Ov.
voetnoot1122-23
wyze 1e lez.: goude; treên voor: vóórgaan; geleit.... spoor: naar het voorbeeld door het voorgeslacht in goede zeden gegeven; een toch weinig geschikte toevoeging, waar juist van Augustus' voorbeeld de spraak is.
voetnoot1124-25
nakomelingen; Lat. nepotes betekent hier de komende Romeinse geslachten; Bezorgende: zijn zorgen uitstrekkende over, bij 't voorgaande; gebiên bij Hy zal; en, versta: en daartoe; bedwingen: (met gezag) teweegbrengen; de constr. met dat niet opgetekend in Wdb. N.T.
voetnoot1126-28
afkomst, nl. Tiberius, door Aug. tot medebestuurder aangesteld; hij was een zoon van Aug.' derde gemalin Livia, door Aug. geädopteerd (V.: zynen naem draege; met eere, niet bij Ov., zomin als befaemt en overgroot); godtvruchte, hier voor sancta, ‘deugdzaam’.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 1135 V. Ln. Ung., Dif.: aenschou'; zie beneden. - 1145 oude uitg.: haervlecht mede; Dif. een lange.
voetnoot1128-30
en hy enz.; slordige constr.: dit kon Aug. niet vaderlyk bedwingen; Ov.: ‘en hij zal niet eerder het hemels verblijf en de hem verwante sterren (nl. Venus en de onder de sterren opgenomen Caesar) bereiken, dan wanneer hij, hoogbejaard, de jaren van Nestor heeft geëvenaard’; dit laatste naar de reeds door N. Heins. in zijn commentaar bepleite lez. Pylios aequaverit annos; Nestor was heerser van Pylos en de oudste der Grieken voor Troje; vgl. over zijn leeftijd Bk. XII, vs. 247-48; Augustus stierf op 77-jarige leeftijd. V. volgde de lez. similes annos: gelijke leeftijd, van Caesar nl., (de jaeren des vaders haelende), ter verklaring waarvan de commentators zich vruchteloze moeite gaven.
voetnoot1131
ziel, nl. van Caesar.
voetnoot1131-33
Onjuist; Jupiter (vgl. vs. 1081) geeft haar opdracht, Caesar's ziel weg te nemen en in een ster te veranderen.
voetnoot1135
merrektvelt: het Forum; aenschouw', 1e lez.: aenschou'. - Op het kapitool stond een tempel, gewijd aan Jupiter, Juno en Minerva; op het Forum de tempel van Caesar als god.
voetnoot1136
Hier vangt de laatste ‘herschepping’ aan; - let op de constr. van naeulyx met imperf., Lat. plqmpf.; 1e lez.: naulyx, als; 2e naeuwelyx; Eneas milde moeder: alma Venus; vgl. Bk. VII, vs. 1058: milde Temis (alma).
voetnoot1137
raetsgestoelte, Lat. sede Senatus, ‘in de zetelplaats, het raadhuis van de Senaat’; 1e lez.: Onzichtbaer in 't gestoelt des raets stont; constr. geëffend, vgl. vs. 1057-59.
voetnoot1138
al beschreit, niet bij Ov.
voetnoot1140
versmelt, met e uit i gewijzigd, wegens de i van lichaem?
voetnoot1141b
niet bij Ov.
voetnoot1142
na 's lichaems doot, storende toevoeging.
voetnoot1143
schuddeze, rijkelik plasties voor emisit. - Volgens stoïese leer is de ziel vuur, en streeft naar vereniging met de verwante aether, die de maan voorbij (vs. 1144) begint; vgl. Bk. I, vs. 31.
voetnoot1145
hendiadys: een vlammende haarvlecht. De wijziging van na in mede ter wille der vloeiendheid v.h. vers; H. wilde, ten onrechte, een lange lezen; vgl. Bk. XIII, vs. 6, vs. 345.
voetnoot1146
1e lez.: Al glinstrende, gelyk een star aen 's hemels troon; de star is een staartster, vgl. vs. 995; vgl. met vs. 1145-46 Lucif. vs. 12-14; maar hièr is de bedoeling dat de ziel in een (staart)ster verandert.
voetnoot1147
zoon: Augustus.
voetnoot1148
ver, niet bij Ov.
voetnoot1151
ongebonde: aan geen voorschriften gebonden (nullis obnoxia jussis).
voetnoot1152
stelt.... oneven: stelt, verheft Aug. boven Caesar; Ov.: ‘en is hem in dat ene opzicht ongehoorzaam’.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 1157 oude uitg.: godt; op tal van andere plaatsen in het slotgedeelte is omgekeerd godt (maar dan alleenstaand) door Godt vervangen; vgl. vs. 190. - 1163 oude uitg.: billikheit. - 1169 hs. grootdaedigh
voetnoot1153-55
Atreus, vader van Agamemnon; zoon: Theseus; Peleus, vader van Achilles; - door zyn kroon, niet bij Ov.
voetnoot1157
die.... passen, nl uit de godenwereld; hierop: op deze omstandigheid, op Caesar en Augustus.
voetnoot1158
verkleen': in de schaduw stelt.
voetnoot1159-60
vier: de vurige aether; vgl. Bk. I, vs. 31; de opsomming niet bij Ov.; zij staat bij Reg., Farn.-Schrev.; verstaat men onder het drietal: hemel, zee en onderwereld, dan komen Neptunus en Pluto te kort; verklaart men: aarde, zee en hemel (W), dan Augustus (aarde) en Neptunus; onder borg des hemels is bepaaldelik het godenverblijf te verstaan; vgl. nog de aant. bij Pontanus, mede over een dergelijke gedachte van Vergilius.
voetnoot1160-63
Ov.: ‘ieder van beiden is vader èn heerser’.
voetnoot1164
goden, de Trojaanse Penaten; de helt is Aeneas. De bouw van dit vers geeft H. aanleiding om, in een uitvoerige laatste ‘vrijmoedige aanmerking’ zijn gedachten uiteen te zetten over de vraag, ‘hoe ver de Rust in onze zesvoetige vaarzen noodig zy, en wat men voornaamelyk in de zelve aan te merken hebbe’; aan Pels verwijt hij, dat hij t.a.v. de rust ‘raad leeft.... niet met het Oor maar met het Oog, 't welk inderdaad niet de minste kennis van vaarzen heeft’, het vers-in-kwestie zondigt, ‘omdat in vaarzen di geene Rust hebben, de Zesde greep noodzaakelyk laager van toon moet zijn dan de Vierde en Achtste’. Overigens wil hij ‘eensvooral’ doen aanmerken, ‘dat, wanneer een vaars zonder Ruste, niet wel klinkt, zulks niet te wyten is aan het gebrek der Ruste, maar aan 't verzuim eener behoorelyke en regelmaatige schakeeringe van toonen’, - en handelt hij over rust en snyding; vgl. zijn aant bij Bk. II, vs. 705 en vs. 1089, en de kritiese opmerkingen van Lelyv. en Hinl., ook met name van Bi., die terecht meent, dat ‘zoodanige verzen veelal afhangen van den lezer’. Dat het ‘noch maat noch toonstelsel alleen is, welke een vers vervolmaakt’, zou H. blijkens het bovenaangehaalde met hem eens zijn geweest; zie nog Rau, Proeve, blz. 51, 126-42.
voetnoot1165
in noot (niet bij Ov.): in gevaarvolle omstandigheden; of met betrekking tot de schrik waarmee de zwaerden enz. gedacht worden terug te wijken? verschoien, Bk. VI, vs. 943.
voetnoot1166
de Dii indigetes, inheemse goden; verkore, vgl. Bk. XIV, vs. 806.
voetnoot1167
Quirinus, d.i. Romulus, vgl. Bk. XVI, vs. 1106.
voetnoot1168-69
Let op de 1e naamv.-vorm der appositie, ook elders door V. wel gebezigd; de aant. bij Bk. XII, vs. 291 daarnaar enigszins te wijzigen; uit de 1e lez.: Mars, die zelf (sic) blijkt, dat V. in afwijking van Ov., aan de herhaling van vader (Lat. tweemaal genitor) wat meer inhoud wilde geven; na de schrapping, wschl. wegens de moeilikheid der zinsvoltooiing, schijnt hij dit zelf te hebben willen opvangen in het overigens weinig gelukkige niemant nader; vgl. Bk. XIII, vs. 235; en VII, vs. 154, waar 't in de 1e lez. stond.
voetnoot1170-71
Ten einde te kunnen voldoen aan zijn verplichting als pontifex maximus om naast de tempel van Vesta te wonen, had Augustus in zijn paleis een kapel aan Vesta gewijd, en haar onder zijn huisgoden opgenomen; vgl. bij vs. 1041. Cezar: Augustus; Veste: Vesta; ook Phoebus was een zijner huisgoden.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 1173 oude uitg.: na toegevallen een puntkomma. - 1181 oude uitg.: van blixemvier; Ho. voor; zie beneden. - 1184 oude uitg.: na gegeven een komma. - 1189 na zweven in de oude uitg. een komma, zo ook in de eerste lezing van het hs.; niet in de definitieve lezing, tenzij ze daar is weggesleten. - 1191 oude uitg.: eenighzins; hs. in het ondergeplakte gedeelte eenighsins. vgl. vs. 149.
voetnoot1172-73
Tarpeius burghkerk: de tempel op het Kapitool; zie vs. 1035; Ov.: ‘die de Tarpejiese burcht bewoont’; 1e lez.: Zyn hof bewaekt, en u Jupyn, het hooft der goden, Die zelf Tarpeius bergh bestiert met uw geboden.
voetnoot1174-75
Ov.: ‘die een dichter het recht en de plicht heeft aan te roepen’ (vati fas appellare piumque); godtvruchten beantwoordt aan pium, te recht.... troon aan fas; 1e lez.: En anderen, die van den dichtren aengeport, Tot zeegnen billyk (2. vierigh) van hun aengeroepen wort.
voetnoot1176-77
spa.... tyt; Ov.: ‘laat en na mijn tijd’; 1e lez.: Laet langkzaem dezen dagh (vgl. Lat. Tarda sit illa dies).... En na myn dagen, dat; voor Laet.... tyt eerst nog: Laet spade na myn tyt.
voetnoot1177
al de zynen, niet bij Ov.
voetnoot1179
in dien; 1e lez.: in een'; 2e in dien; 3e in zyn'.
voetnoot1180
Elk; zeer merkwaardig schreef V. in het overplakte gedeelte bij vergissing Elck, waarin zijn oude spellingwijze nog even bovenkwam; dit is een kleine correctie op het Dl. VII, blz. 14 gezegde; begenadighe: genadig verhore; hier onder, vgl. Bk. VI, vs. 91 daer boven.
margenoot+
[Randschrift:] De geduurzaemheit en waerdy van dit heerlyke werkstuk der Herscheppinge.
voetnoot1181-83
volwrocht; wel met opzet kiest V. aan 't einde van de, ook door hem, volbrachte arbeid, dit plechtig woord. - voor.... donder; 1e lez.: van blixem noch van donder (vgl. Tekstkrit.) Noch weêrlicht van Jupyn, noch eenigh vier, noch zwaert, Noch schendende ouderdom, die 't al vernielt; in deze lez. is dus Jovis ira (Jup.'s toorn, d.i. de bliksem; of naar een andere opvatting, voor 't geval nl. dat deze epiloog eerst in de ballingschap geschreven is: de toorn van Augustus) (drie)dubbel weergegeven; gramschap voor weêrlicht is in dit opzicht slechts een lichte verbetering; daartegenover is ignes, ‘vier’ nu uitgevallen, wegens blixemvier; - bitsen; in het gebruik van dit woord straalt nog dikwijls de oorspr. betekenis: bijtend, bijtlustig, door; Lat. edax vetustas.
voetnoot1184
1e lez.: Laet vry; vgl. vs. 1185 vry.
voetnoot1185
Dit lyf, met nadruk.
voetnoot1186
1e lez.: evenwel volstaan(?); bestaen: blijven bestaan.
voetnoot1187
1e lez.: Het allereêlste deel de starren ingegaen (als abs. constr. gedacht); 2e lez.: Myn eêlste deel....(?) van alle starren gaen; Lat. Parte meliore; de definitieve lez. is in de mond van de dichter-zelf niet wel aanvaardbaar, tenzij men eedle en geest met gelijke klemtoon leest: ‘mijn geest, die edel is, edeler nl. dan het vergankelike lichaam.’
voetnoot1188
1e lez.: Myn naem blyft duuren, niet(?) vergangbaer (2e lez.. onverdonkert); vgl. vs. 337.
voetnoot1189
1e lez.: 'k Zal op de tong des volx.... leven (2. zweven); Ov.: ‘ik zal door de mond des volks gelezen worden’; de bedoeling is dus niet: ‘ik zal overal genoemd worden’; vgl. vs. 1193.
voetnoot1190
zich uitbreit: zich uitstrekt (patet).
voetnoot1191
voorspellen; Lat. praesagia, hier beter: ‘voorgevoel’; van den dichtren, vgl. Bk. XIII, vs. 51; eenichzins, zie Tekstkrit.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: Oude uitg. onder de tekst: EINDE.
voetnoot1192-93
1e lez.: Waerachtigh in der daet bevonden wort, 'k zal (?; 2. leve) erflyk; 2e als in de tekst behoudens zal voor blyft; onbederfelyk en onsterfelyk, 1e lez.: -flyk, ook in de definit. lez. e nog bovengeschreven; vgl. Bk. IX, vs. 367-68; naemhaftigh, 1e lez. naemachtigh; vgl. Wdb. N.T. IX, 1374.
voetnoot+
N.B. Aan het einde der heruitgave van H.'s Proeve vindt men van Hinlópen's hand een uitvoerige Aanteekening over het Gebruik van E en EE, O en OO, waarin hij zijne en Lelyveld's, van H. en deels ook van Ten Kate afwijkende, opvattingen uiteenzet betreffende beginsel, praktijk en historie der dubbele klinkerspelling.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • J.D. Meerwaldt

  • A.A. Verdenius