Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660 (1935)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.91 MB)

XML (3.25 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660

(1935)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen
[pagina 72]
[p. 72]

P. Ovidius Nazoos Herscheppinge.
Het veertiende boek.aant.Ga naar voetnoot*



illustratie

Inhout.Ga naar voetnoot*

1 Eneas verzoekt door Venulus bystant by Diomedes, wiens reisgenooten in vogels 2 verkeert waren: weshalve den Troiaen hulp ontzegt wort, en de gezant wederkeerendeGa naar voetnootr. 2 3 zagh de plaets, daer voorheene de herder in eenen wilden olijfboom veranderde. hierna 4 verkeerden Eneas schepen in zeegodinnen: gelijk namaels Ardea, na Turnus omkomen,Ga naar voetnoot4
[pagina 73]
[p. 73]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten
5 in eenen reiger. Eneas hierna ten godt verkoren, zoo komen andere koningen, zijn na-Ga naar voetnoot5 6 zaeten in het rijxbezit. Onder Prokas gebiet bloeide Pomone, eerst in een out wijfs ge-Ga naar voetnoot6 7 daente van Vertumnus gevrijt, die haer vertelde hoe Anaxarete in steen verharde. Dees 8 vryer hierna weder een jongelings gestalte aenschietende, genoot zijnen wensch. Onder 9 Numitor worden de koude wateren heet. Romulus de nazaet op stoel geraekt, wortGa naar voetnoot9-vlg. 10 Quirijn genoemt, en vergodet, en zijne beddegenote Ora een godin gehouden.
 
Alree was Glaukus, langs Eubeë, en 't gruwzaem strantGa naar voetnoot1
 
Van Etna [daer Jupyn de reuzen delfde in 't zant,Ga naar voetnoot2
 
De vruchtbaere akkers, en de velden ledigh leggen,Ga naar voetnoot3
 
Van ossen weetend, zaet, noch kouter, ploegh, noch eggen]
5[regelnummer]
Gekoomen, en voorby out Zankle, en ook Messeen,Ga naar voetnoot5
 
Recht over Regium, en spoede in 't midden heenGa naar voetnoot6
 
Van Scilles straet, langs vet Sicilje, en Kalabryen,Ga naar voetnoot7
 
Daer veele schepen in de zeekolk schipbreuk lyen.
 
Hier nu gedreven door het diep Tirreensche meer,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Met eenen grooten troep, genaekt hy van zoo veerGa naar voetnoot10
 
De groene heuvels, en genoeghelyke hovenGa naar voetnoot11
 
Van Circe, een dochter van de goude zon hier boven,Ga naar voetnoot12
 
En 't hof vol dieren, van zoo veelerhande slagh.Ga naar voetnoot13
 
Zoo dra godt Glaukus haer aenminnigh aenschyn zagh,Ga naar margenoot+
15[regelnummer]
En zy van wederzyde elkandere begroetten,Ga naar voetnoot14-15
 
Sprak hy aldus: ik koome u hier van pas gemoeten.
 
Godin, heb deernis met een' godt: want gy alleen
 
Kunt, ben ik 't waerdigh, van dees liefde en dit gesteen
 
Myn hart verlichten. welk een kracht en maght in kruiden
[pagina 74]
[p. 74]
20[regelnummer]
En planten steekt, en watze uitwerken en beduiden
 
Weet niemant meer dan ik, die schrander uitgeleert,Ga naar voetnoot21
 
Hierdoor van wezen en natuure ben verkeert,
 
En wil u d'oorzaek van myn dolle minne ontvouwen.Ga naar voetnoot23
 
'k Zagh Scille op 't zeestrant, aen d'Italische landouwen,Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Recht in 't gezicht van ryk Messene aen d'overzy.
 
Ik schaeme u myn gebeên, belofte, en vleiery,Ga naar voetnoot26
 
Liefkoozen, vryen, en met een haer schimpigh smaelenGa naar voetnoot27
 
Op myn lieftalligheên van woorden op te haelen.Ga naar voetnoot28
 
Indien uw heiligh rym en zweeren smert verlicht,
30[regelnummer]
Ay zing op myne bede een krachtigh toverdicht:Ga naar voetnoot29-30
 
Of kan gewas en kruit zich tegens wreetheit kanten,Ga naar voetnoot31
 
Gebruik beproefde kracht van werkelyke planten.Ga naar voetnoot32
 
Doch 'k wil niet dat uw kunst myn minnewonden heel',
 
Maer Scil my minnende in myn minnekoortse deel':
35[regelnummer]
En Circe zegt, [geen vrou is lichter t'overwinnen,Ga naar voetnoot35
 
t'Ontvonken met de torts en heeten gloet van minnen
 
Dan zy; 't zy d'oorzaek schuile in haer natuure en aert;
 
't Zy Venus voel' den spyt, waerme zy wert bezwaert,
 
Als Febus, nederziende uit 's hemels heldre plekken,
40[regelnummer]
Vulkaen haer overspel met Mavors durf ontdekken]Ga naar voetnoot38-40
 
Veel nutter zet gy op een willige uwen zin,Ga naar voetnoot41
 
Een die bevangen is met een gelyke min,
 
En zoekt wat gy verzoekt. een godt als gy zyt waerdigh,
 
Eer gy het iemant verght, gevryt te worden vaerdighGa naar voetnoot43-4
[pagina 75]
[p. 75]
45[regelnummer]
En zonder uitstel, zoo hier hoop van weêrmin is:Ga naar voetnoot45
 
En op dat gy niet hoopt op 't los en ongewis,Ga naar voetnoot46
 
Noch uw bevalligheit en schoonheit zoud mistrouwen;
 
Ik dochter van de zon, zoo glansryk in 't aenschouwen,Ga naar voetnoot48
 
Ben een godin, befaemt door maght van toverzang,
50[regelnummer]
En kennis van het kruit. nu wensche ik, en verlang
 
Zelf in uw hart te staen. versmaze die u quellen,Ga naar voetnoot49-51.
 
En schimpende uwe liefde en trou ter leure stellen.
 
Bemin een die u mint, en aenlonkt zoet en bly:
 
Aldus gemoet de liefde elkandre van weêrzy.Ga naar voetnoot53-54
55[regelnummer]
De godt zegt tegens haer, die hem zyn hart wou steelen:
 
De zoute zee zal eer geboomte en bladers teelen,
 
Het hoogh geberghte wier voortbrengen, eer ik Scil,
 
Myn waertste lief, zoo lang zy bleef, verlaeten wil.Ga naar voetnoot58
 
De minnende godin wert toornigh om 't versmaeden,
60[regelnummer]
En mits zy dienze mint niet deeren kon noch schaden,
 
Noch wou beledigen, bleefze echter gram uit nytGa naar voetnoot60-61
 
Op haer, die hy verkoos. z'ontvonkt van wraek, vol spyt,
 
Gestoort om 't weigeren der minnelyke bede,Ga naar voetnoot63
 
Stampt sap en giftigh kruit, en mengt hier onder medeGa naar voetnoot64
65[regelnummer]
Bezweeringen, en rym, en helsche tovery.
 
Zy kleet zich zelve in 't blaeu, en stapt, van razernyGa naar voetnoot66
 
Gedreven, midden door de dieren, die haer vleien,Ga naar voetnoot67
 
Ten hove uit regelrecht naer Regium, gescheien
 
Van Zankle, en 't rotzigh strant, dat uit het water steekt,Ga naar voetnoot68-69
70[regelnummer]
Recht over Regium, en daer de storm op breekt.Ga naar voetnoot70
[pagina 76]
[p. 76]
 
Zy stapt op water, als op strant en waterkanten,
 
En wandelt op de zee met haere drooge planten.Ga naar voetnoot72
 
Hier legt een boghtigh hol, en enge waterkolk;Ga naar voetnoot73
 
Een aengenaem vertrek, beschut voor damp en wolk,Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
En 't steeken van de zon, wanneerze in top gesteigert,
 
Van boven straelende, het aertryk schaduw weigert.Ga naar voetnoot76
 
Hier ruste Scille vry van 's middaghs zonneschyn.
 
Maer Circe smet dees kolk met krachtigh helsch venyn,
 
Het welk gedroghten baert. hier gietze een toverpeste,
80[regelnummer]
En sappen in, dieze uit de booze wortels preste,Ga naar voetnoot79-80
 
En mompelt binnen 's monts wel drywerf negenmaelGa naar voetnoot81
 
Een donker tovervaers, een nieu gevonde tael,
 
Die twyfelachtigh luit. toen quam'er Scille aentreden,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot83
 
En was ten navel in de kille naeu beneden,
85[regelnummer]
Of vint haer eechenis van honden dicht bezet,Ga naar voetnoot84-85
 
Die bassen om het lyf, te voren blank en net;
 
En noch in 't eerste niet bevroedende, bevangen
 
Van schrik, hoe deze vast aen 't lyf gekoppelt hangen,
 
Verdryftze, en vlugt en vreest der honden dartlen muil,Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Maer sleeptze in 't vlugten me, schuimbekkende en heel vuil,
 
En ziende naer de heup, de voeten, en de beenen,
 
Ziet d'opgespalkte keel der honden om haer heenen,
 
En dolle bassers hecht geknoopt aen 't onderlyf,
 
En blooten buik, die zy vooruitsteekt hardt en styf.Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
Verliefde Glaukus schreit, en schuwde Circes huwelyk,
 
Die haere kruiden, zoo moordaedigh, en zoo gruwelyk,
 
Te werk stelt. Scille hiel nu stant in dezen staet,Ga naar voetnoot97
 
Verstak Ulisses van zyn reisgenoots uit haetGa naar voetnoot98
 
Tot Circe. korts hierna beslootze vast de kielenGa naar voetnoot99
100[regelnummer]
Der Troischen in de zee te schenden en vernielen,Ga naar voetnoot100
 
Indienze niet eerst zelf verkeert waer in een klip,Ga naar voetnoot101
[pagina 77]
[p. 77]
 
Die nu noch uitsteekt, bang geschuwt van schip by schip.
 
Toen der Troiaenen vloot haer reis te water spoeide,Ga naar voetnoot103
 
Voorby de gulzige Charibdis heeneroeide,Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
En 't gulle Auzoonsche strant genaekte op 't allerlest,Ga naar voetnoot105
 
Dreef haer de zeestorm in het Libiaensch gewest.Ga naar voetnoot106
 
Hier wort Eneas blyde in Didoos hof ontfangen,Ga naar voetnoot107
 
En 't binnenste van 't hart, dat met zyn min bevangen,Ga naar voetnoot108
 
De huwlyxscheiding van den Frigiaenschen gastGa naar voetnoot109
110[regelnummer]
Zich euvel belgen wil, en om dien overlastGa naar voetnoot110
 
In 't slaghzwaert storten op het lykhout met misbaeren,Ga naar voetnoot111
 
In schyn van offervier, gestapelt voor d'altaeren.
 
Zy die bedrogen zit, bedrieght aldus 't pallais.Ga naar voetnoot113
 
De nieuwe stadt Kartage ontvlugtende op de reis,Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
In 't zandige gewest gebout, belant hy weder
 
By Siciljaenen, daer de trouwe Acest zich neder
 
Wou slaen met al zyn volk, en timmerde Erix vest.
 
Hier eert hy vaders graf, en offert. op het lestGa naar voetnoot116-18
 
Ontmaert de helt zyn vloot, door Junoos kameniereGa naar voetnoot119
120[regelnummer]
In brant geraekt, en naeu geborgen uit den viere,Ga naar voetnoot120
 
Ontsteeken met de torts. hy scheit, en vlugt dien brant,Ga naar voetnoot121
 
Verlaet Eolie, en het zwavelachtigh lant,Ga naar voetnoot122
 
Het klippige geberght van Acheloüs spruiten,
 
En zeemeerminnen: en zyn stuurman, deerlyk buitenGa naar voetnoot123-24
125[regelnummer]
Het schip in zee geplompt, zeilt hy door 't zeegedruischGa naar voetnoot125
 
Voorby Inarime, en Prochite, en Pitekuis,
[pagina 78]
[p. 78]
 
Den dorren heuvel, naer des lantzaets naem geheeten:Ga naar voetnoot126-27
 
Want godt Jupyn, voorheen verbittert en gebeeten
 
Op Cekrops afkomste, een meineedigh heiloos zaet,Ga naar voetnoot129
130[regelnummer]
Vol schalkheit en bedrogh, veranderde gelaet
 
En vorm des volx in sim en aepen, loos op treken,
 
Die teffens menschen en geen menschen meer geleeken.Ga naar voetnoot131-32
 
Hy krimpt de leden in, en drukt de neuzen plat.Ga naar margenoot+
 
Hy rimpelt tronien, en overtrekt het gladt
135[regelnummer]
En effen vel met haer, en planteze in dees stede,
 
Benamze het gebruik van spraeke en tonge mede,
 
Gansch op meineedigheit gestelt. tot dezen daghGa naar voetnoot137
 
Laet zich hun heesche keel slechts hooren met geklagh.Ga naar voetnoot138
 
Hier langs gevaeren laet hy Partenoop aen d'eene,Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
's Trompetters graf Mizeen aen d'andre hant, spoet heene,Ga naar voetnoot140
 
Bezoekt het klippigh strant van Kume, en week moeras,Ga naar voetnoot141
 
En poelen, dicht begroeit met riet en slymigh gras,Ga naar voetnoot142
 
Treet binnen dees spelonk der oude strantsibille,Ga naar voetnoot143
 
En bidt haer aen den mont des afgronts, stom en stille,
145[regelnummer]
Om vaders schim te zien. maer godts waerzeggerinGa naar voetnoot144-45
 
Haere oogen eene wyl neêrslaende, en zynen zin
 
Erkaeuwende, ziet op, en endelyk bezetenGa naar voetnoot147
 
Van godt, zegt: 't is wat groots uw avontuur te weeten;
 
Maer schroom niet, o Troiaen, wiens dapperheit door 't zwaert,Ga naar voetnoot148-49
150[regelnummer]
En wiens godtvruchtigheit, door vier beproeft, zoo waertGa naar voetnoot150
 
Geschat wort, brave helt, ay schroom niet, wil niet treuren,Ga naar voetnoot151
 
Al wat uw hart begeert en wenscht zal u gebeuren:
[pagina 79]
[p. 79]
 
Want onder myn geley zult gy 't Elizisch velt
 
Het onderaertsche ryk, in Plutoos maght gestelt,
155[regelnummer]
En 's lieven vaders geest met blyschap kennen leeren.
 
De deught blyft onverbluft, noch suft, noch laet zich keeren.Ga naar voetnoot156
 
Zoo sprakze, en toonde hem in 't bosch den gouden tak
 
Van Prozerpyn, die hy op haer begeerte brak,Ga naar voetnoot158
 
En rukte van den boom. Eneas volght haer schreden,
160[regelnummer]
Ziet al de rykdommen des afgronts daer beneden,
 
Voorouders, en den geest van dapperen Anchys.Ga naar voetnoot161
 
Hy leert al 't zielrecht, en verstaet gevaer en wysGa naar voetnoot162
 
Van nieuwe krygen, en den kryghstoght, nu te vruchten,
 
En lastigh tredende door duistre zwavelluchten,Ga naar voetnoot163-64
165[regelnummer]
Verlicht in 't kouten met Sibille, die hem leit,Ga naar voetnoot165
 
Den last van hellevaert en zwaeren arrebeit.Ga naar voetnoot166
 
Terwyl Eneas door de dikke schemeringen
 
En yslykheden spoeit, die zyn gemoedt bespringen,
 
Zegt hy: 't zyge in der daet een aert der godtheit zyt,Ga naar voetnoot169
170[regelnummer]
Of aengenaem by goôn, hunn' diensten toegewyt,Ga naar voetnoot170
 
Voorwaer gy zultme altyt voor eene godtheit strekken.
 
Ik zal bekennen dat gy ons door dootsche plekken
 
Geleide, en levendigh hieruit brogt vrank en vry.Ga naar voetnoot173
 
Ik wil, in 't hemelsch licht opstygende, u heel blyGa naar voetnoot174
175[regelnummer]
Dan kerken bouwen, en met wierrookgaven loven.Ga naar voetnoot175
 
De strantwaerzegster zuchte, als quam haer droefheit boven,
 
En sprak: ik ben godin, noch godtheit, neen voorwaer,Ga naar voetnoot177
 
Op datge onweetende niet dwaelt een reukaltaer
[pagina 80]
[p. 80]
 
En wierookvat een zwak en sterflyk mensch te geven.Ga naar voetnoot178-79
180[regelnummer]
Een eeuwigh straelend licht, en onvergangbaer leven
 
Waer my van Febus, heet van minne, toegelegt,Ga naar voetnoot181
 
Hadde ik myn zuiverheit hem niet gestreng ontzegt.
 
Terwyl hy evenwel dit hoopte, en met geschenken
 
Myn' maeghdom, en de bloem des maeghdoms zocht te krenken,Ga naar voetnoot183-84
185[regelnummer]
Sprak godt Apollo: kies en eisch, Kumaensche maeght,Ga naar voetnoot185
 
Gy zult genieten al het geen uw hart behaeght.
 
Ik toon een hantvol zants, te reukeloos gedreven,Ga naar voetnoot187
 
En eische, och onbedacht, zoo menigh jaer te leven,
 
Als korlen in myn hant gegreepen, en vergatGa naar voetnoot188-89
190[regelnummer]
Hierby te voegen noit van ouderdom gemat
 
En zwak te worden. hy beloofde noch hiermede
 
Een jeughdige eeuwigheit, bewillighde ik zyn bede,Ga naar voetnoot192
 
En wellust: maer 'k versma zyn gaef, blyve ongetrout.
 
Myn jeught verdort, en ik voel, sidderende en kout,Ga naar voetnoot194
195[regelnummer]
Hoe d'ouderdom, allengs gezwakt, komt overbukken,Ga naar voetnoot195
 
Een lastigh pak, dat my veele eeuwen lang wil drukken.
 
Gy ziet hoe ik een ry van zeven eeuwen slyt,Ga naar voetnoot197
 
En moet om 't zantgruis net te stellen met myn tyt,Ga naar voetnoot198
 
Noch, volgens het beding Apollo voorgeschreven,
200[regelnummer]
Dry hondert ooghsten en wynmaenden overleven.Ga naar voetnoot200
 
De tyt wil koomen dat myn ouderdom veel schimp
 
Van elk zal lyden: dat dit lichaem innekrimp',
 
De leên vermindert, ik geslagen aen het quynen,Ga naar voetnoot201-03
 
Van godt Apollo niet eens aengezocht zal schynen,Ga naar voetnoot204
205[regelnummer]
En noit aenzoekens waert: en Febus zal misschienGa naar voetnoot205
 
Of my niet kennen, of ontkennen waert bezien
 
En oit bemint te zyn. de tyt zal zulx my schennenGa naar voetnoot207
[pagina 81]
[p. 81]
 
Dat niemant my by 't oogh, maer by de spraek kan kennen.Ga naar voetnoot208
 
Dan laetme 't nootlot niet dan myne stem alleen.
210[regelnummer]
Terwyl de strantsibil, die door 't gewelf komt treên,Ga naar voetnoot210
 
Dit dus verhaelde, quam Eneas al verwondert
 
t'Eubea weder uit den afgront opgedondert,Ga naar voetnoot212
 
En offer slaghtende, gaet naer het strant, noch niet
 
Met 's voesters naem genoemt. Makaer van steil Neriet,Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
De reisgenoot van vorst Ulisses, lang ervaeren,Ga naar voetnoot215
 
Vont hier, na lang verdriet en sukklen op de baren,Ga naar voetnoot216
 
Achmenides, voorheen gelaeten op het strantGa naar voetnoot217
 
By Etna, kende hem, dien hy zoo schichtigh vant,Ga naar voetnoot218
 
En zich verwondrende om dien man, te lyf gebleven,Ga naar voetnoot219
220[regelnummer]
Zegt: Achemenides, hoe komtge noch te leven?Ga naar voetnoot220
 
Wat godt, wat avontuur behoede u hier belaên?
 
Ay zeg, hoe komt een Griek gescheept met een' Troiaen?Ga naar voetnoot221-22
 
Waerheene zeiltge? Achmeen, veel jammeren ontworstelt,
 
Niet meer met distelen en doornen ruigh geborstelt,Ga naar voetnoot224
225[regelnummer]
Beantwoort deze vraegh: ik wensche eer op het strant
 
In Polifemus muil, en 's menschevreeters tant
 
Te vallen, vaere ik niet veel liever door de vloedenGa naar voetnoot226-27
 
Met helt Eneas dan Ulisses, dien verwoeden:
 
Zoo ik Eneas min dan mynen vader acht.
[pagina 82]
[p. 82]
230[regelnummer]
Ik ken dien braven helt, van goddelyk geslacht.Ga naar voetnoot230
 
Al diende ik hem, als slaef, geduurende myn leven,
 
'k Zou noit den vollen prys voor alle weldaên geven:
 
Want dat ik spreeke, en leve, en 't hemelsch licht aenschou,
 
Een onvergeltbre deught, geniete ik door zyn trou,Ga naar voetnoot234
235[regelnummer]
Die my het leven schonk, daer ik, in droeve stallen,Ga naar voetnoot235
 
Den wreeden strantreus niet ben in den mont gevallen,
 
En in den wyden balgh en buik begraven bleef,
 
Noch omquam, daer het hol van bloet en etter dreef.Ga naar voetnoot237-38
 
Hoe bang was my te moede! ik zwymde om uw gevaerenGa naar voetnoot239
240[regelnummer]
Op strant, van waer men u zagh streven door de baren,
 
En woude een luide keel opsteeken langs de kust,Ga naar voetnoot241
 
Maer schroomde dit gedroght te wekken in zyn rust.Ga naar voetnoot242
 
Ulisses zeegeschrey had schier uw schip verraeden.Ga naar voetnoot243
 
'k Zagh 't ondier, met een stuk van eene rots geladen,
245[regelnummer]
Van verre u dit gevaert toeplompen met zyn hant.
 
'k Zagh hem uit al zyn maght steenstukken, van het strant
 
En rotsen afgerukt, toeslingren voor myne oogen,Ga naar voetnoot246-47
 
Als uit een slingerschut, en storremtuigh gevloogen,Ga naar voetnoot248
 
En schroomde byster dat het snorren van de klip,Ga naar voetnoot249
250[regelnummer]
Of 't schuimen van de golf uw hobbelende schip
 
Zou slorpen in den gront, ook zonder eens te denkenGa naar voetnoot251
 
Dat ik'er buiten, dit my treffen kon noch krenken.Ga naar voetnoot252
 
Hy rent, als gy de doot ontvlugt waert, aengeterghtGa naar voetnoot253
 
Al brullende rondom het brandende geberght,
255[regelnummer]
En tast naer boomen, stoot den blinden kop op rotsen,
 
En d'armen, vuil van bloet en etter, om uw trotsenGa naar voetnoot256
 
In zee uitsteekende, vervloekt den Griek, en zegt:
 
Och of Ulisses by geval hier regelrecht,
 
Of iemant van zyn volk, myn klaeuwen quaem gemoeten,
[pagina 83]
[p. 83]
260[regelnummer]
Hoe zoude ik mynen lust met zulke gasten boeten!
 
Ik zou het ingewant noch lillende, en het been
 
En vleesch inschokken, en verscheuren fel van een,Ga naar voetnoot262
 
Het bloet opzuipen, leên en beenders zouden kraeken,Ga naar voetnoot263
 
En knerssen tusschen myn gebit. hoe zou dit smaeken!
265[regelnummer]
Hoe luttel achte ik dan 't verlies van myn gezicht!Ga naar voetnoot265
 
Zoo raest hy, dol van wraek. ik schuile, schuw het licht,
 
En voele een' dootschen schrik en koorts myn leên bekruipen,
 
Daer ik zyn troni nat en root bebloet zagh druipen,Ga naar voetnoot268
 
De wreede vuisten, den ooghwinkel, hol gewroet,Ga naar voetnoot269
270[regelnummer]
De leden, en den baert, noch dik van menschebloet.
 
Ik zagh de bittre doot voor oogen op dees wallen,
 
En dit helaes was my de minste schrik van allen.Ga naar voetnoot272
 
My docht hy greepme al, en verzwolgh myn ingewant.
 
'k Verbeeltme hoe hy twee van myne maets op strant,Ga naar voetnoot274
275[regelnummer]
Tot dry en vierwerf klitste op steenen heene en weder,
 
En, als een ruige leeu, zich leggende op hen neder,
 
Gebeente, vleesch, en mergh, van vraetzucht onverzaet,Ga naar voetnoot277
 
En levende ingewant in zyne darmen slaet.Ga naar voetnoot278
 
'k Gevoele een' dootschrik, zie hem bloetgerechten slikken,
280[regelnummer]
Dan braeken, brokken, wyn, in een geroert, oplikken,Ga naar voetnoot280
 
En sta stokstyf, en stom. 'k verbeeltme in dezen noot
 
Niet anders in dan haest een zelve bittre dootGa naar voetnoot281-82
 
Te sterven: en aldus, veel dagen wechgeschoolen,
 
Beducht voor 't ritselen van elk bladt in naere holen,Ga naar voetnoot284
285[regelnummer]
En veegh geschat, ontzie de doot, wensche om myn ent.Ga naar voetnoot285
 
Ik boet met eekelen den honger, lang gewent,
 
En kruit, en bladren, arm en eenzaem voortgekroopen,
 
Zie niet dan jammeren en druk, daer niet te hoopen,
 
Geene uitkomste is te zien, en na een' langen tyt
290[regelnummer]
Verneem dit schip in zee aenkomende, en niet wytGa naar voetnoot290
 
Noch verre van der hant. ik wenke, en voort aen 't vergenGa naar voetnoot291
[pagina 84]
[p. 84]
 
Om noothulp, smeeke en bidde, of iemant my wou bergen.
 
Zoo nam het Troische schip den Griek noch binnen boort.Ga naar voetnoot293
 
Myn trouwe reisgenoot, verhaelme nu toch voortGa naar voetnoot294
295[regelnummer]
Uw lot, en avontuur, en 's konings wedervaeren,Ga naar voetnoot295
 
Die met zyn volk in zee ging streven door de baren.Ga naar voetnoot296
 
Eool, zegt Makareus, die krachtigh storm en wint
 
In out Tirrene boeit, en wederom ontbint,Ga naar voetnoot297-98
 
Hadze in een' taeien zak van ossenleêr geslooten,Ga naar voetnoot299
300[regelnummer]
En schonkze Ulisses, hooft van zyne reisgenooten,
 
Een heerelyk geschenk. zoo zeilt hy vry en vrank
 
Voor wint voor vloet door zee, wel negen dagen langk,Ga naar voetnoot302
 
En zagh den tienden dagh 't gewenschte lantgeweste.
 
De dageraet brak aen, wanneer maetroos ten lesteGa naar voetnoot304
305[regelnummer]
Den wintzak los bondt, al te nydigh en te stout,Ga naar voetnoot305
 
Uit blinde roofzucht om te raeken achter 't gout,
 
Hierin verborgen, zoo zy naer hun gissing raemen;
 
Dies dryvenze te rug die streek, waer langs zy quamen,Ga naar voetnoot308
 
In 's wintgodts haven en Eolie. dus matGa naar voetnoot309
310[regelnummer]
Betreênze Lamus werf, en 's Lestrigoners stadt.Ga naar voetnoot310
 
Hier heerscht Antifates. ik wert aen hem gezonden
 
Met twee van onze maets, doch was bykans verslonden,
 
En berghme naeulyx met een' makker door de vlugt.
 
De Lestrigoner vreet den derden uit een zucht
315[regelnummer]
Tot menschevleesch en bloet. die vraet vergaêrt veel lieden,
 
Vervolght ons, naeuwelyx geborgen onder 't vlieden.Ga naar voetnoot316
 
Zy rukken weêr te hoop, en smakken van de klipGa naar voetnoot317
 
Met kay en blokken, en verdelgen volk en schip.Ga naar voetnoot318
 
Een eenigh schip, dat ons en vorst Ulisses voerde,Ga naar voetnoot319
320[regelnummer]
Ontslipte met verlies van veelen. dit ontroerde
 
De harten. midlerwyl beklaegen wy 't geval
 
Geleden reis op reis, en vaeren naer den wal
[pagina 85]
[p. 85]
 
En 't lant, datge in 't verschiet ziet voor uwe oogen leggen.
 
Gy kunt heel verre [let aendachtigh op myn zeggen]
325[regelnummer]
Een eilant zien, van my op avontuur bezocht.Ga naar voetnoot324-25
 
Eneas, helt van Troie, op uwen zwaeren toghtGa naar voetnoot326
 
Ervaeren [want men magh u geensins vyant heeten,
 
Naerdien het oorlogh van tien jaeren is gesleeten]
 
Hou u gewaerschuwt datge aen Circes hof niet vaert.Ga naar voetnoot329
330[regelnummer]
Wy lagen met ons schip aen 't eilant vast gemaert,
 
En noch aen Antifaet gedachtigh, en de vloeken
 
Van Polifeem, ontzien dit hof te gaen bezoeken,
 
Doch worpen 't lot hierom. het lot viel juist op my,
 
Polites, Euriloch, Elpenor ook, al vryGa naar voetnoot334-35
335[regelnummer]
Verslingert op den wyn, en achtien andre gasten,
 
Gelot om Circes pols voorzichtigh eens te tasten.Ga naar voetnoot336
 
Zoo dra men binnen treet, bejegent ons de schrik
 
Voor duizent wolven, leeu, en beeren, bol en dikGa naar voetnoot338
 
Gemengelt ondereen: doch niemant hoeft te schroomen:Ga naar voetnoot339
340[regelnummer]
Want geen beledight ons. zy vleien vast, en koomenGa naar voetnoot340
 
De maets geleiden, en aenquisplen met den staert,Ga naar voetnoot341
 
Tot daer de maeghden ons, beleeft en heusch van aert,Ga naar voetnoot342
 
Verwellekomende, door ruime marmerzaelenGa naar voetnoot343
 
Inleiden by mevrouw. zy zat'er, om te praelenGa naar voetnoot344
[pagina 86]
[p. 86]
345[regelnummer]
En pryken, in een schoon en kostelyk salet,
 
Op eenen hoogen stoel, en blonk heel fier en netGa naar voetnoot346
 
In 't blinkende gewaet. een sluier, fyn geweven
 
Van goutdraet, dekte 't hooft om haer een' glans te geven.
 
Geen zeegodinnen en bronmaeghden spoeden sterkGa naar voetnoot349
350[regelnummer]
Met vellekemmen en wolspinnen, maer heur werkGa naar voetnoot350
 
Is groen verlezen, en te leggen bloem en geuren,Ga naar voetnoot351
 
En kruiden geschakeert, en allerhande kleuren,Ga naar voetnoot352
 
Gemengelt ondereen, in korven op haer ste.Ga naar voetnoot353
 
Hier houtze Circe in 't werk. elk is voor andre ree.Ga naar voetnoot354
355[regelnummer]
Zy kent de krachten en 't gebruik van alle kruiden,
 
En mengtze, en onderzoektze, en kan het elk beduiden,
 
En weeght verlezen kruit. zy ziet ons aen, begroetGa naar voetnoot356-57
 
Bejegent hooft voor hooft, zoo minnelyk en zoet
 
Als wy begeeren. zy gebiet'er rys te brengen,Ga naar voetnoot359
360[regelnummer]
Wyn, honigh, melk, en kaes, en lieflyk sap te mengen,
 
En wat hier onder schuilt te roeren ondereen.Ga naar voetnoot360-61
 
Wy nuttigen den drank te zaemen in 't gemeen,
 
Van haer vervloekte hant erghlistigh ons geschonken,Ga naar voetnoot363
 
En lesschen onzen dorst. de schael wort omgedronken.
365[regelnummer]
De guighlende godin bestreek ons hoofden metGa naar voetnoot365
 
Haer toverroede. schaemte en eerbaerheit belet
 
Dat ik 't verhael. myn lyf wert, eer wy 't konnen merken,Ga naar margenoot+Ga naar voetnootvs. 367-vlg.
 
Heel ruigh van borstelen. de keel sloegh, als een verken,
 
Een heesch geluit. de spraek verging. ik viel terstontGa naar voetnoot369
[pagina 87]
[p. 87]
370[regelnummer]
Voorover langs den vloer op 't aenzicht, en de mont
 
Verharde in eenen muil. de hals verdikte in 't drinken,
 
En d'armen treden voort, verandert door dit schinken
 
In pooten, en ik wort, met alle myne rot,Ga naar voetnoot371-73
 
Die mededronk, gejaeght in 't vuile verkenskot.Ga naar voetnoot374
375[regelnummer]
Zoo krachtigh is dit kruit: en wonder is 't, wy zagen
 
Eurilochus, die zich voorzichtigh had gedraegen,
 
En geenen drank geproeft, behouden zyn gedaent'.
 
Indien zich dees niet had van toverdrank gespaent,Ga naar voetnoot378
 
Hy waer met een als wy, te slecht en onbedreven,Ga naar voetnoot379
380[regelnummer]
Ook in een zwyn verkeert, en noch een zwyn gebleven.
 
Ook zoude Ulisses niet door hem verwittight zyn,
 
Die, als een wreeker, in dien jammerlyken schynGa naar voetnoot382
 
Des volx, by Circe quam. de godt Merkuur besteldeGa naar voetnoot383
 
Hem moly, eene bloem, die groeiende in den veldeGa naar voetnoot384
385[regelnummer]
Op eenen zwarten steel, gansch wit in 't wilde wast.Ga naar voetnoot385
 
Hierme van 't godendom gewaerschuwt in dien last,Ga naar voetnoot386
 
Betreet hy Circes hof, en op bedriegeryen
 
Des dranks genoot, dryft hy, beschut voor last en lyen,Ga naar voetnoot387-88
 
Haer wech, en deze roe, die hem bestryken wou,
390[regelnummer]
En dreigtze met zyn zwaert. toen stelde deze vrou
 
Met haer handtasting hem gerust. hy kustze in 't bedde,Ga naar voetnoot390-91
 
Bedingt ten bruitschat dat zy al de makkers redde,Ga naar voetnoot392
 
En in den eersten vorm hervormt te rechte brengt.Ga naar voetnoot393
 
Elk wort met beter sap van heilzaem kruit besprengt,Ga naar voetnoot394
[pagina 88]
[p. 88]
395[regelnummer]
En met eene andre roede op 't hooft geraekt, bejegent
 
Met andre woorden, en al momplende gezegent.Ga naar voetnoot395-96
 
Hoe zy meer prevelt, hoe wy hooger van den grontGa naar margenoot+
 
Opryzen in de lucht. de borstel valt terstont
 
Uit onze huit. de kloof des voets wort toegeneepen.
400[regelnummer]
De schouders steeken uit, en d'armen op haer greepen
 
Hergroeien wederom, aen elke schoft van 't lyf.Ga naar voetnoot400-401
 
Wy vallen te gelyk den trouwen leitsman styfGa naar voetnoot402
 
Te zaemen om den hals, omhelzen al bewogenGa naar voetnoot403
 
Hem, die zyn traenen stort, en weent uit mededoogen.Ga naar voetnoot404
405[regelnummer]
Al watwe spreeken tuight van onze dankbaerheit.
 
Hier draelen wy een jaer, en raeken aen bescheit
 
Van duizent vreemdigheên door hooren zien en spreeken.Ga naar voetnoot407
 
Een dienstmaeght van de vier, op Circes tooverstreekenGa naar voetnoot408
 
Volkomen afgerecht, verhaelde my al stil
410[regelnummer]
Ook onder andre dit: [want Circe naer heur' wilGa naar voetnoot410
 
Ulisses onderhiel] zy toonde, my goetgunstigh,Ga naar voetnoot411
 
Een schoon en jeughdigh beelt uit sneeuwit marmer kunstighGa naar voetnoot412
 
Gehouwen, met een' specht op 't hooft, bekranst met groen,
 
In een gewyde kerk. nieusgierigh vraeghde ik toenGa naar voetnoot414
415[regelnummer]
Wie 't wezen moght: waerom dit in de kerke praelde:
 
Waerom de vogel op zyn hooft stont. toen verhaelde
 
Zy dit, en zeide: nu Makaer, hoor naerstigh toe.Ga naar voetnoot417
 
Versta met een hier door hoe maghtigh Circes roeGa naar voetnoot418
 
En kracht is. vat myn' zin, en 't geen ik zal verhaelen:
420[regelnummer]
Dees Pikus, afkomst van Saturnus, met de straelen
 
Van 't ryke Auzonie gekroont, en wyt vermaert,Ga naar voetnoot420-21
 
Was een aenvokker van het brieschende oorloghspaert.Ga naar voetnoot422
 
Dit kerkbeelt zwymt naer hem, met reden waert geprezen.Ga naar voetnoot423
[pagina 89]
[p. 89]
 
Natuurlyk was hy in zyn leven zoo van wezen,
425[regelnummer]
Gelykenis, gelaet, en opzicht in der daet,Ga naar voetnoot424-25
 
En zyne ziel zoo schoon als 't kerkbeelt dat hier staet.Ga naar voetnoot426
 
's Mans oude liet niet toe te sterken met de reden
 
Dat hy den renstryt op vier feesten kon bekleeden
 
In Grieken t'Elis. hy bekoorde tot zyn minGa naar voetnoot427-29
430[regelnummer]
Door gunst en schoonheit zelf de schoonste boomgodin,Ga naar voetnoot430
 
In 't oudt Latynsch geberghte. om hem t'omhelzen steenenGa naar voetnoot431
 
De brongodinnen van den Albula, met eenen
 
Numikus, Anieen, en Alme, een korte vliet,
 
De waterbron van Nar, en Farfarus, van rietGa naar voetnoot432-34
435[regelnummer]
Zoo koel bedekt, en ook de stroomgodin, gezetenGa naar voetnoot435
 
By 't moortbosch, daer Diaen, als 't noorden fel gebeeten,
 
De vreemde gasten doemt, die by geval belant
 
De priesterin hier slaght voor 't outer met haer hant.Ga naar voetnoot436-38
 
Hy slaetze altzaemen af, en om zyn vier te lessenGa naar voetnoot439
440[regelnummer]
Vryt zelf een vlietgodin, de puikbloem der godessen,
 
Van den Ionischen godt Janus voortgeteelt;Ga naar voetnoot441
 
Toen hy Venilia, dat overschoone beelt,Ga naar voetnoot442
[pagina 90]
[p. 90]
 
Een veltmaeght, op den bergh Palatum, quam beslaepen,Ga naar voetnoot443
 
Die sedert zwanger bleef. dees berghmaeght, schoon geschapen,Ga naar voetnoot444
445[regelnummer]
Wert huwbaer, en besteet aen Pikus van Laurent,Ga naar voetnoot445
 
Haer boven andren waert. dees schoone was bekent,
 
En wist met zingen al wat zong voorby te streven,Ga naar voetnoot446b-47
 
Dies haer met recht den naem van Zangster wiert gegeven.Ga naar voetnoot448
 
z'Ontroerde bergh en bosch, en streelt het wilt gediert,Ga naar voetnoot449
450[regelnummer]
Stuit stroomen, en wat wuft door takken vlieght en zwiertGa naar voetnoot450
 
Betoomtze met haer keel. zy wist een' toon te zetten
 
Voor Pikus, telkens hy ter zwynejaght met netten
 
En spriet ten hove uit trat in 't Laurentynsche velt.Ga naar voetnoot451-53
 
Hy noopte een brieschend paert, hooghdravende op dien helt.Ga naar voetnoot454
455[regelnummer]
Men zagh een' jaghtrok, in Fenicie geweven,
 
Met eenen gouden gesp van achter heenezweven,
 
Gehaekt om 's jaegers hals. zoo draeft hy uit de stadt,Ga naar voetnoot455-57
 
Met een paar schichten in de slinke hant gevat.
 
Toen Circe nu voorby 't Circeesch gewest gekomen,
460[regelnummer]
Een lant dat haeren naem van zelf heeft aengenomen,Ga naar voetnoot459-60
 
In teenen duikende, dien braven jongling zagh,Ga naar voetnoot461
 
Stont zy verbaest. het kruit, van allerhanden slagh,Ga naar voetnoot462
 
In 't velt geplukt, ontviel den schoot, en haere handen,
 
En 't merregh in 't gebeent' begon alree te branden.Ga naar voetnoot464
465[regelnummer]
Als Circe na dien brant noch naeuwelyx bedaert,Ga naar voetnoot465
 
Wil zy haer liefde hem ontdekken: maer het paert
 
Voortdravende, ook de stoet, beletten hem te naeken.Ga naar voetnoot466-67
[pagina 91]
[p. 91]
 
Gy zult, sprakze, evenwel my, vierigh aen het blaeken,Ga naar voetnoot468
 
Geensins ontryden, schoon gy op de wintpen vlieght;Ga naar voetnoot469
470[regelnummer]
Zoo 'k recht my zelve kenne, en min my niet bedrieght;Ga naar voetnoot470
 
Indien de krachten van myn kruiden niet verstorven,
 
En zoo myn guichelrym dus lang bleef onbedorven.Ga naar voetnoot472
 
Zy tovert daetelyk een gruwzaem everzwyn,
 
Doch wezenloos bestaende alleen in valschen schyn.Ga naar voetnoot474
475[regelnummer]
Dit vlieght op haeren last voorby in zyn passaedje.Ga naar voetnoot475
 
Het schynt te rennen in het dichtste der bosschaedje,Ga naar voetnoot476
 
Zoo dik beplant dat hier geen ros door heene magh.Ga naar voetnoot477
 
De koning Pikus steegh van 't zweetend paert, en zagh
 
Begruist van stof en zweet, en volleghde in het loopenGa naar voetnoot478-79
480[regelnummer]
Onweetende den schyn van 't wilt op ydel hoopen,
 
Verbystert diep in 't bosch te voet. zy mort een' toonGa naar voetnoot481
 
Van toverrym, verdaeght alle onbekende gôonGa naar voetnoot482
 
Met onbekent gedicht, en klank van toverrymen,Ga naar voetnoot483
 
Waermede zy de maen bezweert, en helpt aan 't zwymen,
485[regelnummer]
De zon weet met een' mist te dekken. hierop wortGa naar voetnoot485
 
De lucht door toverzang met eene wolke omgort.Ga naar voetnoot486
 
De damp styght hooger op. de lyftrouwanten faelen,Ga naar voetnoot487
 
Verbysteren van 't spoor, en missen in het dwaelenGa naar voetnoot488
 
Hunn' heer en koning. zy raemt nu gelegenheitGa naar voetnoot489
490[regelnummer]
En tyt, en plaets, en spreekt: o schoone majesteit,Ga naar voetnoot490
 
By deze schoonheit, voor wiens glans van lyf en zieleGa naar voetnoot491
 
Ik, een godin, verlieft aen uwe voeten kniele,
 
Zyt myne minne toch behulpzaem. laet u raên,Ga naar voetnoot493
 
En neem d'alziende zon tot uwen schoonvaêr aen.
495[regelnummer]
Wil Circe, een dochter van de zonne niet verachten
[pagina 92]
[p. 92]
 
Uit wrevelmoedigheit, noch haer verzoek en klaghten
 
Bats afslaen. d'ander zegt: gy zyt dan wie gy zyt,Ga naar voetnoot497
 
Ik kreunme niet met u, en schel u 't aenzoek quyt.Ga naar voetnoot498
 
'k Behoore een andre toe, die maght heeft my te stuuren,Ga naar voetnoot499
500[regelnummer]
En wensch van harte dat dit langen tyt magh duuren.
 
Ik wil myn huwelyk niet schenden noch verraên
 
Om een uitheemsche los en reukloos aen te slaen,Ga naar voetnoot501-02
 
Zoo lang het nootlot, daer myn min van wort gedreven,
 
Vrou Zangster, Janus kroost, behoede en spaere in 't leven.Ga naar voetnoot503-04
505[regelnummer]
Maer Circe, die vergeefs op haer verzoek blyft staen,
 
Zegt entlyk: dit zal u niet ongestraft vergaen.
 
Gy zult uw Zangster niet t'huis komen. 'k wil u leeren
 
Wat afslaen van de minne en 't hartelyk begeeren
 
Vermagh, en 't hoonen van een afgeslage trou:
510[regelnummer]
Want Circe is een gehoonde en afgeslage vrou.Ga naar voetnoot508-10
 
Zy keert zich vierwerf om, toen grimmigheên haer presten,Ga naar voetnoot511
 
Tweewerf ten oosten, en zoo menighwerf ten westen.
 
Zy strykt hem drywerf om het hooft met haere roe,
 
En prevelt toverrym en zang tot drywerf toe.
515[regelnummer]
Hy vlieght om hoogh, en is verwondert, dus gedreven,Ga naar margenoot+
 
Om zulk een snelheit, niet gewoon in lucht te zweven,
 
Ziet veders aen zyn lyf, wort toornigh dat hy kortGa naar voetnoot515-17aGa naar voetnoot517b
 
En snel van vorm verkeert, een uitheemsch vogel wort,
 
En in 't Latynsche bosch gevoert, begint van torenGa naar voetnoot519
520[regelnummer]
Met eenen styven bek in eiken hout te booren
 
En pikken. in de lucht behout de pluim alleenGa naar voetnoot521
 
De zelve purperverf des ryrox, als voorheen.Ga naar voetnoot522
 
De goude gesp, die 't kleet ophaekte om snel te jaegen,
 
Verkeert in pluim. hy schynt een' gouden ring te draegen
[pagina 93]
[p. 93]
525[regelnummer]
Tot cieraet aen den hals: en Pikus, groot van faem,Ga naar voetnoot524-25
 
Behoudt van zyn gedaente alleen den blooten naem.Ga naar voetnoot526
 
De jaghtgezellen, flux van een gestroit by troepen,Ga naar voetnoot527
 
Door 't jaghtbosch vruchteloos vast Pikus Pikus roepen,
 
En hem niet vindende, gemoeten dees godin,
530[regelnummer]
Die al de lucht verlichte, en 't licht nu weder inGa naar voetnoot530
 
Het bosch liet schynen, en met wint en zon van boven
 
De donkre nevels voor 't gezicht had wechgeschoven.
 
De jaghtsleep legt met reên haer dit verraet te last,Ga naar voetnoot533
 
Hereischt den koning, raest en tiert en buldert vast,
535[regelnummer]
En wilze fel te lyf, en dreightze in 't hart te raeken.
 
Zy sprengkeltze met sap van kruit en gift van draeken,Ga naar voetnoot536-vlg.Ga naar voetnoot536
 
Verdaeght den nacht, gespook, den baiert, en de goôn
 
Des afgronts, huilt, en roept met eenen tovertoonGa naar voetnoot537-38
 
Om Hekaté. het bosch verroert zich. 't luit te wonder,
540[regelnummer]
Het loof besterft. geboomt' springt schichtigh op. van onderGa naar voetnoot539-40
 
Begint de gront alom te daveren, en loeit.
 
Het velt drupt, root van bloet besprengkelt en besproeit.Ga naar voetnoot542
 
Men hoort een schor geluit uit steenen hooger wassenGa naar voetnoot543
 
En steigeren, waerop de honden wederbassen.Ga naar voetnoot544
545[regelnummer]
De zwarte slang bemorst al d'aerde meer en meer.
 
Het mager geestendom ontrust zweeft heene en weêr.Ga naar voetnoot545-46
 
De jaghttroep beefde voor gedroghten, die hier raesden.
 
Vrou Circe strykt het hooft en aenzicht der verbaesdenGa naar margenoot+
 
Met haer vergifte roe, die al de jeught in 't wout
550[regelnummer]
In veel gedroghten vormt, en geen van allen hout
 
Zyn' eigen vorm, en schyn, en wezen, als voorheenen.Ga naar voetnoot551
[pagina 94]
[p. 94]
 
De dagh ging onder, en de westzon afgescheenen,
 
Zocht Spanje, en dompelde zich in den zouten vloet:
 
Doch Zangster zagh vergeefs haer' liefsten te gemoetGa naar voetnoot554
555[regelnummer]
Met groot verlangen, daer de knechts den meester zoekenGa naar voetnoot555
 
Met fakkelen in 't bosch, en struik, en alle hoeken.
 
't Vernoeghde Zangster niet dat zy, van lief berooft,
 
Mistroostigh om hem weent, het haer rukt uit het hooft,Ga naar voetnoot558
 
Den boezem openkrabt: zy gaet zich noch versteeken,Ga naar voetnoot559
560[regelnummer]
Of zwerft wanhoopende, langs velden, stroomen, beeken,Ga naar voetnoot560
 
Door Latium. men zagh haer, dry paer nachten langkGa naar voetnoot561
 
En dry paer dagen, droef gespaent van spys en drankGa naar voetnoot562
 
En slaepen, over bergh en dal in 't wilde streven.Ga naar voetnoot563
 
De Tyber zaghze lest, vermoeit en zat van leven,
565[regelnummer]
Mistroostigh leggen aen den kouden watervliet.Ga naar voetnoot565
 
Hier klaeghdeze met smarte en traenen haer verdriet,Ga naar voetnoot566
 
En onder 't kermen sloeghze een teêr geluit met steenen,Ga naar voetnoot567
 
Gelyk men eene zwaen hoort stervende voorheenen
 
Haer leven endigen met droevigh lykgeklagh.Ga naar voetnoot568-69
570[regelnummer]
Het mergh smolt in 't gebeent' van rouwe daerze lagh.Ga naar voetnoot570
 
Al 't lyf verdween in lucht. de Faem, wie 't onheil deerde,Ga naar margenoot+
 
Noemt naer heur' naem de plaets, daer zy van vorm verkeerde,
 
Noch Zangster, als een maeght den velde toegewyt.Ga naar voetnoot571-73
 
Veele andre dingen hoorde en zagh ik midlertyt,Ga naar voetnoot574
575[regelnummer]
Geduurende het jaer. hier traegh en aen 't vervreemenGa naar voetnoot575
 
Van wakkerheit, wort ons geboden zee te neemen,
 
En wederom het zeil te haelen voor den mast.
 
De strantgodin ontvout en openbaert wat lastGa naar voetnoot578
[pagina 95]
[p. 95]
 
Ons over 't hooft hangt, en hoe veele zeegevaeren
580[regelnummer]
Men in de wilde zee moet uitstaen op de baren.Ga naar voetnoot580
 
'k Beken dit joeghme een' schrik op 't lyf, en uit de zee
 
Gekoomen, bleef aen strant hier leggen op de ree.Ga naar voetnoot582
 
Makaer volendight dit verhael ten lange leste.Ga naar voetnoot583
 
Eneas voesters asch wert in dit zeegewesteGa naar voetnoot584
585[regelnummer]
Gesloten in een bus van marmer, door een driftGa naar voetnoot585
 
Van godtsvrucht, en het graf vereert met dit geschrift:Ga naar voetnoot586
 
Het voesterkint, om zyn godtvruchtigheit verheven,
 
Verbrant Kaieta, hier gescheiden uit het leven,Ga naar voetnoot587-88
 
In 't eerlyk lykvier, met de lyktorts in zyn hant,Ga naar voetnoot589
590[regelnummer]
Die trou haer leven berghde in Troies gloênden brant.
 
Men bint het schip los, hier gemaert aen groene klippen.Ga naar voetnoot591
 
Zy scheiden uit het hof om Circes laegh t'ontglippen,
 
En vaeren door het bosch, daer d'oude Tyber stroomt,Ga naar voetnoot593
 
Beschaduwt van het loof, en uitgespreit geboomt',
595[regelnummer]
En met root zant gemengt, in ope zee komt schieten.Ga naar voetnoot595
 
Eneas wort in 't hof, ontslagen van verdrieten,
 
Met vreught gewelkomt van Latinus, Faunus zoon,Ga naar voetnoot597
 
En trout het eenigh oir, geboren tot de kroon,Ga naar voetnoot598
 
Niet zonder oorlogh met dit strytbre volk te voeren:Ga naar voetnoot599
600[regelnummer]
Want Turnus Daunus zoon, met wien veel grooten zwoeren,Ga naar voetnoot600
 
Dingt ook naer 't huwelyk van dees verloofde maeght.Ga naar voetnoot601
 
Geheel Tuskaenen, dat zyn zyde houdt en draeght,Ga naar voetnoot602
 
Schiet tegens Latium het harnas aen. zy vechtenGa naar voetnoot603
 
En staen naer d'overhant, om 't ongelyk te slechtenGa naar voetnoot604
605[regelnummer]
Met kracht en kryghsgevaer. elk pooght in dezen staetGa naar voetnoot605
 
Zyn zaek te sterken met een uitheemsch toeverlaet.Ga naar voetnoot606
 
Een menighte onderstut de zaek der Rutulieren.Ga naar voetnoot607
[pagina 96]
[p. 96]
 
Een menighte onderschraeght de Frigische banieren.
 
Eneas styft zich met Evanders hulp en maghtGa naar voetnoot609
610[regelnummer]
En gunst, hem niet ontzegt: maer Venulus verwacht
 
By Diomedes, den voorvlugtigen, geen' zegen
 
Aen hem gezocht. hy stichte, in ballingschap verlegen,Ga naar voetnoot610-12
 
Een nieuwe en sterke stadt, in 't oude ryxgebietGa naar voetnoot613
 
Van Daunus, zoone van Iäpix, en genietGa naar voetnoot614
615[regelnummer]
Het lant ten bruitschat: maer toen Venulus kloekmoedigh
 
Had Turnus last verrecht, verzocht hy weder spoedighGa naar voetnoot615-16
 
By Diomedes van Etolie onderstant,Ga naar voetnoot617
 
Die 't weigert, niet gezint zich en zyn schoonvaêrs lant
 
Te steeken in dien krygh, en zeide dat zyn lieden
620[regelnummer]
t'Onmaghtigh zyn: en om u klaerlyk te bediedenGa naar voetnoot618-20
 
En toonen dat dit niet een ydele uitvlugt is,Ga naar voetnoot620-21
 
Getroost ik my 't herhael van dees geschiedenis,
 
Schoon 't lastigh vall'. toen nu gansch Troie met zyn daekenGa naar voetnoot622-23
 
In d'assche lagh, en elk noch schrikte om 't yslyk blaekenGa naar voetnoot624
625[regelnummer]
Der Grieken, werden wy, noch om Oïleus zoon,Ga naar voetnoot625
 
[Die om 't schoffeeren van een maeght, en zulk een' hoon
 
En smaet verdiende, dat de zuivre maeght Minerve,Ga naar voetnoot626-27
 
Tot voorstant van haer kerk, hem doemde ten bederve]
[pagina 97]
[p. 97]
 
De werrelt omgesolt, en al de Grieksche maghtGa naar voetnoot629
630[regelnummer]
Wert storm op storm verstroit, getroffen door de krachtGa naar voetnoot630
 
Van blixem, donder, en in duisterheên gereeten,Ga naar voetnoot631
 
Leet entlyk schipbreuk, op Kafareus rots gesmeeten:Ga naar voetnoot632
 
Doch om in 't melden van ons jammer kort te gaen:
 
Der Grieken onheil zou Priaem ter neder slaen
635[regelnummer]
Uit mededoogen: noch ontworstelde ik de zorgen,Ga naar voetnoot635
 
Door Pallas groote gunst in lyfsgevaer geborgen.
 
Nu worde ik weder uit myn vaderlant gejaeght.Ga naar voetnoot637
 
Gestoorde Venus, van de wraekzucht noch geknaeght,Ga naar voetnoot638
 
Neemt wraek van haer quetsuur, met smert voorheen geleden,Ga naar voetnoot639
640[regelnummer]
En ik, op zee geplaeght, moet zulke zwaerighedenGa naar voetnoot640
 
Te lant bezuuren, dat ik droevigh menighwerf
 
Gelukkigh noemde, die in 't algemeen bederf
 
Van vloote en schepen op Kafareus heenestorven,Ga naar voetnoot643
 
En wenschte in dit gevaer met hun te zyn bedorven.Ga naar voetnoot644
645[regelnummer]
De reisgenooten, die in oorloge en op zee,
 
Beproefden ramp op ramp, bezwyken door veel wee,Ga naar voetnoot646
 
En smeeken om een ent van 't zwerven op de vloeden.
 
Maer Agmon, kloek van geest, verhardt door tegenspoedenGa naar voetnoot647-48
 
En sukkelingen, sprak: o mannen, wat's 'er nochGa naar voetnoot649
650[regelnummer]
Dat uw gedult niet zoude uitharden? wat kan toch
 
Gestoorde Venus, zoo 't haer luste, ons meer belasten?Ga naar voetnoot651
[pagina 98]
[p. 98]
 
Want als men slimmer schroomt, dan is'er voor de gastenGa naar voetnoot651-52
 
Met smeeken en gebeên noch iet te winnen: maer
 
Als 't slimste is uitgestaen, dan is men lyfsgevaerGa naar voetnoot654
655[regelnummer]
En vrees te boven, en d'elende staet voltoogen.Ga naar voetnoot655
 
Zy magh myn rede vry aenhooren uit den hoogen:Ga naar voetnoot656
 
En schoonze uit wrok al 't volk van Diomedes haet
 
En vloekt, gelyk het blykt aen d'openbaere daet;
 
Noch achten wy het niet, en zeker haer vermogenGa naar voetnoot659a
660[regelnummer]
Staet allen dier genoegh, die met ons herwaert toogen.Ga naar voetnoot659b-60
 
De Pleuronsche Agmon terght dus Venus onversaeght,Ga naar voetnoot661
 
En krabt het wrokken op, dat weinigen behaeght.Ga naar voetnoot662
 
De meesten straffen hem. hy wil hun weêrspraek toomen,Ga naar voetnoot663
 
Maer slaet een fyn geluit. de spraek wort hem benomen.Ga naar margenoot+
665[regelnummer]
Het haer verkeert in pluim. de ruige pluim bewast
 
Alom den rug en hals, van vederen verrast,Ga naar voetnoot664-66
 
En d'armen worden snel met pennen overtoogen.Ga naar voetnoot667
 
De vleugels van weêrzy bedekken d'elleboogen.Ga naar voetnoot668
 
De voet verandert, en de mont, die godtheên schent,Ga naar voetnoot669
670[regelnummer]
Verstyft in eene sneb, gespitst en scherp in 't ent,Ga naar voetnoot670
 
Dies Likus, Idas en Retenor, Abas mede,
 
En Nikteus staen verbaest, en elk wort op zyn stede,Ga naar voetnoot672
 
En in 't verwonderen, eer 't iemant denkt of waent,Ga naar voetnoot673
[pagina 99]
[p. 99]
 
Terstont herschapen in een zelleve gedaent'.
675[regelnummer]
Het grootste deel der vlugt vlieght opwaert na'et veranderen,Ga naar voetnoot675
 
En klapt de taeie schacht en pennen op elkanderenGa naar voetnoot676
 
In 't vliegen. vraeghtge: wat gestalte schootenze aen?Ga naar voetnoot677
 
De nieuwe vogel was voorwaer geen witte zwaen,
 
Maer eene zwaen gelyk. ik ben naeu hier gebleven,Ga naar voetnoot678-79Ga naar voetnoot679b
680[regelnummer]
En, als een schoonzoon van vorst Daunus, noch in 't leven,
 
Bezitte onvruchtbaer lant, my voedende ter noot,
 
Met luttel van myn volk, dat naulyx overschoot.Ga naar voetnoot682
 
Aldus sprak Eneus neef, en Venul ging vertrekkenGa naar voetnoot683
 
Van Kalidon, Messaep, Kalabrie, en die plekken.Ga naar voetnoot684
685[regelnummer]
Hier zagh hy holen en spelonken, dicht begroeit
 
En overlommert, en met meeren versch bevloeit;Ga naar voetnoot686
 
Daer boxvoet Pan zich nu onthoudt, noit kout in 't minnen,Ga naar voetnoot687Ga naar voetnoot687b
 
Een lantschap, eer bewoont van wufte veltgodinnen.Ga naar voetnoot688
 
De harder Appulus vervaertze, en dryftze styfGa naar voetnoot689
690[regelnummer]
Met zyn gezicht, en jaeghtze een' dootschrik op het lyf.Ga naar voetnoot690
[pagina 100]
[p. 100]
 
Als zy 't hervattende dit dreigement niet schroomen,Ga naar voetnoot691
 
En huppelende op maet ten reie wederkomen,
 
Mishaeght den harder dit. hy volgt dien boerschen stylGa naar voetnoot692-93Ga naar voetnoot693
 
Al huppelende na, beschimptze midlerwyl
695[regelnummer]
Met vuile woorden, en al t'onbesuisde kaeken,Ga naar voetnoot695
 
Ook zonder zyn gezwets en schimpery te staeken,Ga naar voetnoot696
 
Tot dat een boom de keel begroeit met schors en bast.Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot697
 
Dees wilde olyfboom, die met bittre kernen wast,
 
Getuight van 's harders aert en bittre schimperye.Ga naar voetnoot698-99
700[regelnummer]
Als d'afgezanten, t'huis gekeert van Etolye,Ga naar voetnoot700
 
Bootschappen dat de hulp hun wort ontzegt in druk,Ga naar voetnoot701
 
Verweert de Rutulier zich noch met geen geluk,Ga naar voetnoot702
 
En zonder iemants hulp. hier wort van wederzyden
 
Gevochten, en veel bloets vergooten in het stryden.Ga naar voetnoot704
705[regelnummer]
De torts van Turnus steekt de vloot in lichten brant.Ga naar voetnoot705
 
De kiel in watersnoot, en vreeslyk aengerant,
 
Wort noch geborgen, doch raekt wederom in lydenGa naar voetnoot706-707
 
Door vier en vlam, harpuis, en pek aen alle zyden,Ga naar voetnoot708
 
En al wat branden kan. de vlam vlieght langs den mast
710[regelnummer]
In 't zeil, en overloop en boorden rooken vast,Ga naar voetnoot710
 
Als Cibel, moeder van de goôn, zich dit laet rouwen,Ga naar voetnoot711
 
En denkt, het pynhout wert op mynen bergh gehouwen;Ga naar voetnoot712
 
Waerop zy met geklank van bom en keteltrom,
 
En boschboomhoute pyp, den luchtgalm wekt alom,Ga naar voetnoot713-14
715[regelnummer]
En door de dunne lucht met haeren hoogen wagen,Ga naar voetnoot715
 
Waervoor de leeuwen in garreelen zyn geslagen,
[pagina 101]
[p. 101]
 
Dus Turnus aenspreekt: gy heilooze pooght den brantGa naar voetnoot717
 
Vergeefs in deze vloot te steeken met uw hant.
 
Maer 't zal u missen: want ik geensins wil gedoogen
720[regelnummer]
Dat vratigh vier dit hout, gewyt aen myn vermogen,Ga naar voetnoot720
 
Verteere: en op dit woort verneemt men een gerucht
 
Van bulderenden storm en onweêr in de lucht,Ga naar voetnoot722
 
Van weêrlicht, blixemstrael, en harde donderslagen,
 
En dichten hagelsteen, en donkre regenvlaegen.
725[regelnummer]
De stormen steeken op in 't bruisschende element,Ga naar voetnoot725
 
En worden hantgemeen. de zee raekt overent.
 
Vrou Cibele, gesterkt met een' van twee paer winden,Ga naar voetnoot727
 
Breekt al de touwen van de schepen, dompeltze in den
 
Geroerden afgront recht voorover, en zy klooftGa naar voetnoot729
730[regelnummer]
Het water. 't achterschip verandert in een hooft.Ga naar margenoot+
 
Het hout wort week, en flux gelichaemt. riemen, schermenGa naar voetnoot731
 
Verkeeren van weêrzyde in beenen, en in armen.Ga naar voetnoot732
 
De ribbe wort de zy. de kiel schynt ruggebeen,Ga naar voetnoot733
 
Het touwerk haer, en d'arm aen elke zyde scheenGa naar voetnoot734
735[regelnummer]
Geschapen uit den spriet. de verf blyft blaeu als voren.Ga naar voetnoot735
 
De zeegodinnen, uit een' harden bergh geboren,Ga naar voetnoot736
 
Gaen veiligh op den stroom ten reie welgemoedt,Ga naar voetnoot737
 
En triomfeeren langs den zachten watervloet,
 
Niet eens gedenkende aen de rots, waeruit zy sprooten,
740[regelnummer]
Ook niet vergeetende wat hoogen noot en stootenGa naar voetnoot740
 
Zy leden op de zee, en slaen de hant met kracht
 
Aen schepen, lang gesolt, en met geen' Griek bevracht.Ga naar voetnoot741-42
[pagina 102]
[p. 102]
 
Zy, noch gedachtigh aen den ondergang van Troien,
 
Vervloeken Grieken, zien de schipbreuk en 't verstroienGa naar voetnoot744
745[regelnummer]
Van vorst Ulisses volk met een verheught gelaet,
 
En hoe Alcinoüs zyn schip verhardt, vergaet,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot746
 
De klip het hout begroeit van buiten en van binnen.
 
De vloot verandrende in een rey van zeegodinnen,Ga naar voetnoot748
 
Hoopte elk dat Turnus uit den oorlogh scheiden zou,Ga naar voetnoot749
750[regelnummer]
Uit schrik van 't wonderwerk, verrecht door Cibels trou:
 
Maer hy volhardt met volk, ten oorlogh opontboden.
 
Van weêrzy sterkt zich elk met gunst van zyne goden.Ga naar voetnoot752
 
En elk in moedigheit acht zich een' godt gelyk.Ga naar voetnoot753
 
Zy passen langer noch op bruitschat, noch op ryk,
755[regelnummer]
Ten bruitschat hun belooft, noch schoonvaêrs, noch op kroonen,Ga naar voetnoot755
 
Noch bruit Lavinie, maer vechten om te toonen
 
Hun dapperheit, uit schaemt' van zwichten. Venus zietGa naar voetnoot756-57
 
Haer' zoon in 't lyfgevecht, na veel geleên verdriet,
 
Ten leste boven staen, en Turnus dootsch bezwyken,Ga naar voetnoot759
760[regelnummer]
En Ardea, voorheen, ontzien van nabuurryken,
 
Dat onder Turnus bloeit, geneight ten droeven val.Ga naar voetnoot760-61
 
Toen nu het Troische vier de gansche stadt met al
 
De huizen brande, en leide in d'asschen met elende,
 
Bleek hier een merk, waeraen men eerst haer jammer kende:Ga naar voetnoot764
765[regelnummer]
Want midden uit den gloet en heeten puinhoop vloogh
 
Een vogel. dees verwaeit al d'asschen voor elx ooghGa naar margenoot+
 
Met t'zamenklappen van zyn pennen, en na dezenGa naar voetnoot767
 
Behiel hy 't mager lyf, geluit, gedootverft wezen,
 
En wat den ondergang van eene stede past,
[pagina 103]
[p. 103]
770[regelnummer]
Ook zelf den naem der stede, een' Reiger, die verrast,
 
Een jammer aenheft met zyn pen, van rou bewogen.Ga naar voetnoot770-71
 
Eneas deught beweeght al 't goôndom tot medoogen,Ga naar voetnoot772
 
En Juno mede, om nu voortaen het oude leedt
 
Te zetten uit den zin: dewyl Iülus, reedtGa naar voetnoot774
775[regelnummer]
Ter heerschappye, in een gerust bezit gezeten;
 
De vader tydigh tot verhuizen, en 't gesleeten
 
Ryxpurper entlyk af te leggen, en met glans
 
Der godtheit overstraelt, wou gaen naer 's hemels trans.Ga naar voetnoot776-78
 
Hierop hiel Venus bij de goôn aen, en sprak: vader,Ga naar voetnoot779
780[regelnummer]
[Hem blyde omhelzende,] o Jupyn, die niemant naderGa naar voetnoot780
 
Begunstighde, och ik bid bewysme dees genaGa naar voetnoot781
 
Dat myn Eneas, uw nakomeling, beslaGa naar voetnoot782
 
Een kleene plaets om hoogh, de minste in 't hof daer boven.Ga naar voetnoot783
 
Het zy genoegh dat hy, in duisternis geschoven,
785[regelnummer]
Den afgront eens bezocht. de goôn bestemden dit,Ga naar voetnoot785
 
En Juno, die om hoogh naest 's konings zetel zit,
 
Bestemde ook dit verzoek met haer gelaet goetaerdigh.Ga naar voetnoot787
 
Toen sprak de vader: o myn dochter, gy zyt waerdigh
 
Dat u dees hemelsche schenkaedje wert vereert,
790[regelnummer]
Tot heil van uwen zoon, voor wien gy dit begeert.Ga naar voetnoot788-90
 
Zoo sprak hy. zy verblyt bedankt hem, en gaet stuiven
[pagina 104]
[p. 104]
 
Door dunne en ope lucht met haer gepaerde duiven,
 
Naer 't Laurentynsche strant, ter stede daer de stroomGa naar voetnoot793
 
Numicius, van riet begroeit, met vryen toomGa naar voetnoot794
795[regelnummer]
Zyn' eemer uitgiet in de naeste zeen en vloeden.
 
Om haeren lieven zoon voor 's doots bederf te hoeden,
 
Gebietze dat de vliet hem zuivre rein en net,Ga naar voetnoot797
 
En alle sterflykheit, bederf, en aertsche smet
 
Voor stroom in zee voere: en de vlietgodt aengedreven,Ga naar margenoot+
800[regelnummer]
Spoelt al wat sterflyk aen Eneas leên moght kleven
 
Rein af. nu is hy gansch onsterflyk deur en deur.Ga naar voetnoot801
 
De moeder balssemt met een' goddelyken geur
 
't Geloutert lichaem, en bestrykt het aenschyn blye
 
Met nektar en ambroos, der goden lekkernye,Ga naar voetnoot804
805[regelnummer]
En schenkt hem een natuur der godtheit voor zyn lot.Ga naar voetnoot805
 
De Roomschen eeren hem voor een' verkoren godt,Ga naar voetnoot806
 
Wien zy altaer en kerk toekeuren, en gebeden.Ga naar voetnoot807
 
Nu stont de staet van Albe en Rome met zyn stedenGa naar margenoot+Ga naar voetnoot808
 
Aen 't oir Iülus, ook Askaen by elk genaemt.
810[regelnummer]
Na hem heerscht Silvius; na hem Latyn, befaemt
 
En fier, en die vernoemt het oude ryk bestierde.Ga naar voetnoot810-11
 
Doorluchtige Epitus volght hem, en is de vierde.Ga naar voetnoot812
 
Na hem heerscht Kapis, en Kapeet. maer TiberynGa naar voetnoot813
 
Be-erft het ryk, die in het vloeiend kristalyn
815[regelnummer]
Van dien Tuskaenschen stroom te deerlyk legt verdronken,Ga naar voetnoot815
 
En met zyn' eigen naem het water heeft beschonken.
 
Uit hem sproot Remulus, Akroot de broeder me.Ga naar voetnoot817
[pagina 105]
[p. 105]
 
Dees Remulus wert out van jaeren, en stont reeGa naar voetnoot818
 
Te blixemen, maer bleef van 't blixemvier verslonden.Ga naar voetnoot819
820[regelnummer]
Akroot, veel zediger dan broeders aert bevonden,
 
Laet zynen ryxstaf den manhaften Aventyn,Ga naar voetnoot821
 
Begraven op den bergh, daer hy regeerde, en zynGa naar voetnoot822
 
Gedachtenis ons met den naem noch wou vertolken.
 
Nu stont het hoofdbewint der Palatynsche volkenGa naar voetnoot823-24
825[regelnummer]
By Prokas. onder hem bloeide eene maeght Pomoon.Ga naar voetnoot825
 
Dees spande in Latium met recht alleen de kroon
 
Met planten boven al de wakkre boomgodinnen,
 
Gelyk de naem dit melt. zy zette haere zinnenGa naar voetnoot827-28
 
Op bosch noch waterstroom, maer vrolyke landou
830[regelnummer]
En appelboomen. zy hanteert in haeren bouGa naar voetnoot830
 
Geen' schicht, maer liever een krom snoeimes om te snoeienGa naar voetnoot831
 
De takken, die in 't wilt en veel te weeligh groeien,
 
En houwt de boomtelgh af, die al te dertel wast.
 
Dan entze een jonge plant in een' gekloven bast.Ga naar voetnoot834
835[regelnummer]
Zoo leert de stam een vreemt tuinvoesterkint aenqueekenGa naar voetnoot835
 
Met zyn doorvoedzaem sap. noit zal hem sap ontbreeken
 
In 't laven van het kint, den voesterheer vertrout:
 
Want hy sproeit d'aders en de wortels van het houtGa naar voetnoot836-38
 
Met nedervloeiend vocht, dat uit den gront komt dringen.
840[regelnummer]
Dit 's al Pomoons vermaek. dit zyn haere oefeningen.Ga naar voetnoot840
 
Zy legt op vryer noch vryaedje toe in 't velt,Ga naar voetnoot841
[pagina 106]
[p. 106]
 
En niettemin, heel schuw voor moetwil en geweltGa naar voetnoot842
 
Van ruwe gasten, past haer boomgaerts deur te sluiten,Ga naar voetnoot843
 
En keert den toegang van de jongelingen buiten.Ga naar voetnoot844
845[regelnummer]
Wat rechten Saters, geil en wullepsch in den aert,
 
En op het huppelen bedreven, onvervaert
 
En stout in 't minnen, niet al aen! de veegoôn mede,Ga naar voetnoot847
 
Bekranst met pynloof om de horens, rits van zede.Ga naar voetnoot848
 
Wat recht de woutgodt aen, meer wulpsch dan hem betaemt!
850[regelnummer]
Ook Priaep, die den hof voor dieven sluit, hen praemt,Ga naar voetnoot849-50
 
En met een snoeimes dreight! maer in het vierigh minnen
 
Ging een Vertumnus al de vryers, die hun zinnenGa naar voetnoot852
 
Op deze stelden en aenhielen, ver voorby,Ga naar voetnoot853
 
In 't vryen echter niet gelukkiger dan zy.
855[regelnummer]
Hoe dikwyl torste hy een' korf met korenaeren,Ga naar margenoot+
 
Gelyk een maeier, in het bloeienst' van zyn jaeren,
 
Van ieder aengezien? hoe dikwyl scheen hy moyGa naar voetnoot856-57a
 
Om 't hooft bevlochten met een' krans van 't versche hoy,
 
Als een die gras, op't velt gemaeit, had helpen harken?Ga naar voetnoot857b-59
860[regelnummer]
Hoe dikwyl droegh dees knaep den dryfstok met een' sterkenGa naar voetnoot860
 
En ruigen arm? gewis men zoude zweeren dat
 
Dees zweetende ossen uit den ploegh gespannen hadt.Ga naar voetnoot861-62
 
Hy, met zyn snoeimes, scheen op boomgaertooft te passen,Ga naar voetnoot863
 
Of een wyngaerdenier, daer muskadellen wassen.
865[regelnummer]
Met eene ladder op den nek, zoo kloek als vroom,
 
Scheen't of hy weeligh ooft wou plukken van den boom.Ga naar voetnoot865-66
[pagina 107]
[p. 107]
 
Hy scheen een kryghsman met den degen, trots te moede,
 
Een visscher met zyn aes en bevende angelroede.Ga naar voetnoot867-68
 
Ook kreegh hy dikwyl door verandren van gestaltGa naar voetnoot869
870[regelnummer]
Een' vryen toegang tot de maeght, die hem gevalt
 
Om haere schoonheit. hy ging, leunende vooroverGa naar margenoot+Ga naar voetnoot871
 
Op eenen stok, en met zyn bonte muts, door lover
 
En gras, gelyk een out en grys gerimpelt wyf,
 
In haeren schoonen hof, en stont verbaest stokstyf,Ga naar voetnoot874
875[regelnummer]
En sprak, verwondert om al d'appels, die hier blozen:
 
O gy zyt ryker dan al die den oever kozen
 
Om Albula, bewoont van 't veltgodinnedom.Ga naar voetnoot877
 
O schoone, zyt gegroet. ik zie my zelve stom.Ga naar voetnoot878
 
O onbevlekte bloem der maeghden! en by poozen
880[regelnummer]
Durf hyze kussen voor de kaeken, root als roozen,
 
Doch anders dan een best; en hurrekt neêr, en bukt,Ga naar voetnoot881
 
Gelyk een oude vrou, op eenen bult, verruktGa naar voetnoot882
 
Door al de takken, met hun vruchten overladen.Ga naar voetnoot883
 
Hier tegens over stont een olm, van wyngertbladen
885[regelnummer]
En druiven dicht begroeit. hy, dezen groenen stamGa naar voetnoot884-85a
 
Eens pryzende, zegt heet ontvonkt van minnevlam:Ga naar voetnoot885b-86
 
Indien dees ollem met geen' wyngert stont behangen,Ga naar voetnoot887
 
Zou hy geen wellust dan alleen de blaên ontfangen;Ga naar voetnoot888
 
Ook lagh de wyngert, die op dezen ollem leunt,
890[regelnummer]
Ter aerde, waer hy niet gepaert en ondersteunt
 
Met dezen olm: en kan dit voorbeelt u niet raeken,
 
En schuwt gy evenwel den byslaep, en het blaeken,
 
En kruiptge noch niet met uw wederga by een?Ga naar voetnoot891-93
[pagina 108]
[p. 108]
 
Och luste 't u, gy kreeght meer aenzoek dan Heleen,Ga naar voetnoot894
895[regelnummer]
Daer Azie en Euroop tien jaeren lang om leden;Ga naar voetnoot895
 
En deze schoone bruit, om wie Lapyten streden,Ga naar voetnoot896
 
En d'ega van Ulis, die stout was tegens bloôn.Ga naar voetnoot897
 
Dewylge minnaers vlugt, en quetst met smaet en hoon,Ga naar voetnoot898
 
Staen duizent vryers, heele en halve goden t'zamenGa naar voetnoot899
900[regelnummer]
Naer u. elk wenscht en wil met u in echt verzaemen,Ga naar voetnoot900
 
Ook 't goôndom, dat den bergh van Albula betreet.Ga naar voetnoot901
 
Maer zytge vroet, en wilt gy, heilzaem uitbesteet,
 
U paeren, en den raet van my bedaeghde hooren,
 
Die u meer dan zich zelf bemint, en heeft verkoren;Ga naar voetnoot904
905[regelnummer]
Laet al den slechten hoop van nu af buiten staen,Ga naar voetnoot905
 
En neem Vertumnus voor uw lief en egade aen.
 
Ik sta u borge: want ik ken hem, wil niet schroomen,Ga naar voetnoot907
 
Gelyk my zelve. hy is hier niet vreemt gekomen
 
Aenzwerven: neen het is een lantzaet. hy bemintGa naar voetnoot908-09
910[regelnummer]
Niet als de meesten, die men by de wegen vint.Ga naar voetnoot910
 
Gy d'eerste en leste kunt alleen zyn oogh behaegen.
 
Hy offert u alleen het hart op al zyn dagen.Ga naar voetnoot912
 
Zet 's jonglings jeught hier by, en aengeboren schoon,
 
En hoe hy zich schakeert in allerhanden toon
915[regelnummer]
Van vormen. nimmer zult gy uw begeerte ontbeeren.Ga naar voetnoot914-15
[pagina 109]
[p. 109]
 
Scheptge uw vermaek in ooft, en boomgaert, appels, peeren;
 
Hy daetlyk mede, en neemt uw gaven dankbaer aen;Ga naar voetnoot916-17
 
Doch past op appels, versch geplukt, hoe schoonze ook staen,
 
Noch sappen, zoet van smaek, noch andre boomgaertvruchtenGa naar voetnoot919
920[regelnummer]
Dan slechts op u alleen. ontfarm u om zyn zuchten,Ga naar voetnoot920
 
En gloênden minnebrant, en hou, vertroume dit,Ga naar voetnoot921
 
Dat uw beminner u met zynen mont dus bidt.Ga naar voetnoot922
 
Ontzie de wraekgodin, en Venus, wiens vermogenGa naar voetnoot923
 
Alle onvermorwden dreight met ongenadige oogen.Ga naar voetnoot924
925[regelnummer]
Ontzie de plaegen van de strenge Nemezis:Ga naar voetnoot925
 
En op dat gy vermyt wat u nadeeligh is,Ga naar voetnoot926
 
[Want reken ik ben out en vroet, en lang ervaeren]
 
Wil ik wytluchtigh u een voorbeelt gaen verklaeren,Ga naar voetnoot928
 
Bekent in Ciprus, en naemhaftigh overal,Ga naar voetnoot929
930[regelnummer]
Dat licht uw opzet en uw hart verzachten zal.
 
De jongling Ifis, laegh van afkomst, kreegh behaegenGa naar margenoot+
 
In Anaxarate, van hooghgebore maegenGa naar voetnoot932
 
Uit Teucers ouden stam. hy ziet haer aen, en steent.Ga naar voetnoot933
 
De liefde ontvonkt het mergh en pit in zyn gebeent'.
935[regelnummer]
Een lange wyl de min weêrstrevende, ondertusschen
 
Niet konnende met reên het vier van minne blusschen,Ga naar voetnoot936
 
Noch toomen, komt aen 't huis, en melt, bykans ontzint
 
En quynende, zyn min gestelt op 't voesterkint.Ga naar voetnoot937-38
 
Hy badt de voester dat zy hem uit rechte liefdeGa naar voetnoot939
940[regelnummer]
Der dochter, die haer zoogh, en hem in 't harte griefde,Ga naar voetnoot940
 
Niet hardt wou vallen. hy ging even vierigh voort
 
By elke dienstmaeght, en verzocht een gunstigh woort,
 
En hiel al vleiende aen. hy komtze dikwyl quellen
[pagina 110]
[p. 110]
 
Om minnebrieven aen de liefste te bestellen,
945[regelnummer]
En menighmael behangt de jongeling de deurGa naar voetnoot945
 
Met kranssen, geschakeert van allerhande kleur,
 
Besprengt met traenen, en uitstrekkende de leden
 
Den harden drempel langs, volharde in zyn gebeden,Ga naar voetnoot947b-48a
 
Vermoeit en flaeu, en scholt het grendelslot van wee,
950[regelnummer]
Dat hem uitkeerde. zy veel doover dan de zee,Ga naar voetnoot950
 
Geterght door 't Boxgestarnte, en harder dan de klingen,Ga naar voetnoot951
 
Gesmeet, dat sprenklen vier en vonken uit haer springen,
 
Op 't Baiersch anbeelt; en de steen, noch onverwriktGa naar voetnoot951b-53
 
Aen zynen wortel vast, acht stuurs en onverschriktGa naar voetnoot954
955[regelnummer]
Op steenen, noch gekerm, beschimpt het deerlyk kermen
 
Heel spytigh, en berooft hem, zonder zich t'ontfarmen,Ga naar voetnoot955-56
 
Van alle hoop en troost. hy kan dien schimp en smaetGa naar voetnoot957
 
Niet langer uitstaen met gedult in dezen staet,
 
En spreekt voor haere deur deze allerleste rede:
960[regelnummer]
O Anaxarate, ik ben, zyt nu wel te vrede,Ga naar voetnoot960
 
Ten ende van gedult. gy zult voortaen niet meer
 
Van Ifis walgen. juich nu vry, en triomfeer.Ga naar voetnoot962
 
Bekrans uw hooft met loof van lauwer tot een wonder.Ga naar voetnoot963
 
Gy hebt helaes den stryt gewonnen. ik legge onder,Ga naar voetnoot964
965[regelnummer]
En sterf gewilligh. o verstokte, zyt nu bly.
 
Uws ondanx zultge noch iet loflyx zien aen my,
 
Dat u behaegen zal, en myne waerde weeten.Ga naar voetnoot966-67
 
Gedenk dat myne min niet eer is afgesleetenGa naar voetnoot968
 
Dan 't leven, en ik zon, en maen, en 's levens licht
970[regelnummer]
Al teffens derven zal met uw schoon aengezicht.Ga naar voetnoot969-70
[pagina 111]
[p. 111]
 
De Faem wil geen bodin van myne doot verstrekken.Ga naar voetnoot971
 
Maer 'k zal lichaemlyk zelf verschynen, en u wekken,Ga naar voetnoot972
 
Op datge uw wreet gezicht mooght met myn lyk verzaên.
 
O goôn, aenschoutge om hoogh alle onze elenden aen,Ga naar voetnoot974
975[regelnummer]
Zyt my gedachtigh. al myn uiterste begeerenGa naar voetnoot975
 
Is duizent jaeren lang, wanneerwe 't licht ontbeeren,
 
En sterven, na ons doot te leven op elx tong.Ga naar voetnoot976-77
 
Geeft wat aen 't leven ons te kort schoot en ontsprong
 
Toch over aen de faem. zoo sprak hy al bewogen,Ga naar voetnoot978-79
980[regelnummer]
Hief d'armen alle beide, en d'uitgekretene oogenGa naar voetnoot980
 
Bestorven naer de deur en posten, menighwerf
 
Met loof bekranst, en sprak, toen hy tot zyn bederf
 
Den strop had voor de deur aen 't welfsel vast gebonden:Ga naar voetnoot983
 
Gy wreede, vreemt van min, dees kranssen, deze vondenGa naar voetnoot984
985[regelnummer]
Behaegen u. hy bint den strop om zyne keel,
 
En keert zich naer heur toe, en bleef zoo met dit zeel,Ga naar voetnoot986a
 
Gekneepen om den hals, rampzaligh nederhangen.
 
De voeten slingeren, als bevende en bevangen,Ga naar voetnoot988
 
Noch tegens post en deur, die opengaende voortGa naar voetnoot989
990[regelnummer]
Ontdekt aen 't huisgezin dien schrikkelyken moort.
 
De dienaers kermen vast. hy vruchtloos opgeheven,Ga naar voetnoot991
 
Komt zyne moeder t'huis, dus dootsch, en zonder leven:
 
Want zy was weduwe, en zyn vader overleên.Ga naar voetnoot993
[pagina 112]
[p. 112]
 
Zij neemt hem op den schoot, omhelst met droef geween
995[regelnummer]
Het lichaem. als zy hem, gelyk een droeve vrouwe,Ga naar voetnoot995b
 
Beklaeght heeft, en beluit met jammerlyken rouwe,
 
Geleidenze den doôn, zoo lootblaeu als hy ziet,Ga naar voetnoot997
 
Naer 't lykvier door de stadt, geschokt van groot verdriet.Ga naar voetnoot998b
 
Het huis der dochter, daer de staetsi most passeeren,
1000[regelnummer]
Stont juist in deze straet. 't gejammer, niet te keeren,Ga naar voetnoot999-1000
 
Komt d'onvermorwde maeght ter ooren, die nu felGa naar voetnoot1001
 
Geknaeght wort van berou en wroegen, evenwel
 
Bewogen zegtze: laet ons 't lyk zien en d'elende.
 
Zy vloogh naer boven, keek ter venster uit, en kende
1005[regelnummer]
En zagh naeu Ifis op de dootbaer bleek en kout,
 
Of d'oogen stonden styf, en om het hart benout,Ga naar margenoot+Ga naar voetnoot1006
 
Vertrok het bloet naer 't hart. de doot misverft haer wangen.Ga naar voetnoot1007
 
Zy wou te rugge treên, de voeten bleven hangen
 
En vast, en poogende om te zien naer 's volx geween,Ga naar voetnoot1009
1010[regelnummer]
Verstyft de hals terstont, en dees verharde steen,
 
Die 't hart voorheen bezet, betrekt nu al de leden:Ga naar voetnoot1011
 
En op dat gy dit niet verziert en vreemt van redenGa naar voetnoot1012
 
Zoudt achten; Salamis, die van dit stuk gewaeght,Ga naar voetnoot1013
 
Behoudt den schyn noch en het beelt van deze maeghtGa naar voetnoot1014
[pagina 113]
[p. 113]
1015[regelnummer]
In Venus kerke, die geen spytigen wil spaeren.Ga naar voetnoot1015
 
Dit overweegende, o vriendin, zie u te paeren
 
Met eenen vryer, die u zoekt uit minnezucht.
 
Leg alle trotsheit af. zoo moet geen koude lucht,Ga naar voetnoot1018
 
In 't opgaen van de lent, den bloesem van uwe ervenGa naar voetnoot1019
1020[regelnummer]
Met hagelsteenen slaen, geen storm den knop bederven.Ga naar voetnoot1020
 
Als godt Vertumnus, die zich zelven schoon schakeertGa naar voetnoot1021
 
In alle vormen, dus vergeefs zyn liefste leert,
 
Verlaet hy flux den schyn der oude, waert misprezen,Ga naar voetnoot1023
 
En schiet den vorm aen van een frisch en jeughdigh wezen:
1025[regelnummer]
Gelyk de zon een wolk, die haeren glans betrekt,Ga naar voetnoot1025
 
Verdryft, en zich vertoont. hy pooght, van min gewekt,Ga naar voetnoot1026
 
Haer t'overweldigen, doch nootloos en verloren:Ga naar voetnoot1027
 
De schoonheit van dien godt kan haer gemoedt bekooren,
 
En beide blaekenze van onderlingen brant.Ga naar voetnoot1029
1030[regelnummer]
Amulius beheerscht met zyne sterke hantGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1030
 
Hierna 't Albaensch gebiet, en Numitor, bedrevenGa naar voetnoot1031
 
En out, bezat by gunst en toestaen voor zyn leven
 
Het ryk, vervallen aen den erfnakomeling.Ga naar voetnoot1032-33
 
Men sloot op Pales geest den eersten ommering
1035[regelnummer]
Der muuren van de stadt. aengrenzende SabynenGa naar voetnoot1034-35
 
En Tatius te velde in 't harrenas verschynen.Ga naar voetnoot1036
 
Men wint Tarpeius burgh, niet zonder zweet en bloet.Ga naar voetnoot1037
[pagina 114]
[p. 114]
 
Hierna komt Kurien, erghlistigh en verwoet,
 
En zyne burgery, als wolven, in hun wapenGa naar voetnoot1038-39
1040[regelnummer]
Stilzwygende, terwijl de Roomsche burgers slaepen,
 
Getrokken naer de poort, van Ilias in 't slotGa naar voetnoot1041
 
Geslooten en bewaert: maer d'echtgenoot van godt
 
Jupyn sloot d'eene poort zacht open zonder kraeken.
 
Doch Venus wert gewaer, voorzichtigh in het waeken,Ga naar voetnoot1044
1045[regelnummer]
Het schuiven der hammeie, en wou terstont de poortGa naar voetnoot1045
 
Toesluiten: maer geen maght van d'eene godtheit stoortGa naar voetnoot1046
 
Het werk der andere. d'Auzoonsche veltgodinnenGa naar voetnoot1047
 
Bewaeren kille bron en aders, dieze minnen,
 
Met zorge, ook 't ruime velt by Janus oude kerk,Ga naar voetnoot1048-49
1050[regelnummer]
En Venus zoekt haer aen om bystant styf en sterk.
 
De veltgodinnen slaen dien eisch, gegront op reden,
 
Lichtvaerdigh in den wint, en achten geen gebeden.Ga naar voetnoot1051-52
 
Zy laeten d'aders leêgh uitloopen over 't lant:
 
Doch Janus tempel bleef niet onbezocht in stant,Ga naar voetnoot1054
1055[regelnummer]
En 't water hinderde den toegang geener wyze.
 
Men geeft de bronnen kalk en zwavel tot een spyze,
 
En steekt haere aders aen. de smook doordringt den grontGa naar margenoot+Ga naar voetnoot1056-57
 
Der bron door deze stof. gy watren hier in 't ront,
 
Die eerst de koude van het sneeugeberght' kost lyden,Ga naar voetnoot1059
1060[regelnummer]
Wykt geensins nu voor 't vier. de posten van weêrzyden
[pagina 115]
[p. 115]
 
Aen 't smooken, spreiden vier en vonken in de lucht.
 
De poort, te vruchteloos voor het Sabynsch geruchtGa naar voetnoot1062
 
Ontslooten, wert gestopt met nieuwe wateraêren,Ga naar voetnoot1063
 
Terwyl de kryghsliên vast in 't harrenas vergaêren.Ga naar voetnoot1064
1065[regelnummer]
De Romer en Sabyn, in hun geleên gestelt,Ga naar voetnoot1065
 
Beslaen den gront van Rome, en 't groote merrektvelt,Ga naar voetnoot1066
 
En 't goddelooze zwaert van schoonzoon en den vaderGa naar voetnoot1067
 
Mengt nagebuurigh bloet afgrysselyk te gader.Ga naar voetnoot1068
 
Ten leste wert de krygh door't echtverdragh beslecht,Ga naar voetnoot1069
1070[regelnummer]
En Tatius in 't ryk gezet door oorloghsrecht.Ga naar voetnoot1070
 
Hierna sterft Tatius, en Romulus verheven,Ga naar voetnoot1071
 
Heeft Romer en Sabyn een zelve wet gegeven.
 
Godt Mavors spreekt bloots hoofts het hooft der goden aen:Ga naar voetnoot1073
 
O vader, nu de staet van Rome komt te staen
1075[regelnummer]
Op eenen vasten voet, beheerscht alleen by eenen,
 
En by een eenigh hooft, is nu de tyt verscheenen,Ga naar voetnoot1075-76
 
Om my en mynen neef, wiens deught het al verdooft,Ga naar voetnoot1077
 
Te begenadigen met d'eere lang belooft,
 
En hem van d'aerde om hoogh ten hemel in te laeten.
1080[regelnummer]
Gy zelf spraekt in den raet, daer al de goden zaten:Ga naar voetnoot1080
[pagina 116]
[p. 116]
 
[Want my gedenkt het, en ik print dit in myn' zin]
 
Men wacht de komst' van een', dien gy ten hemel in
 
Zult haelen, en met eere en vrolykheit ontfangen.Ga naar voetnoot1082-83
 
Bezegel nu dit woort, daer veelen naer verlangen.
1085[regelnummer]
d'Almaghtige bestemt dit woort, betrekt de luchtGa naar voetnoot1085
 
Met eene donkre wolk, verbaest met een gerucht
 
En fellen donderslagh en blixem stadt en volken.Ga naar voetnoot1086-87
 
De kryghsgodt hoort hoe zyn gebedt, door lucht en wolken
 
Gedrongen, is verhoort, en leunende op zyn speer,Ga naar voetnoot1088-89
1090[regelnummer]
Steegh moedigh te karrosse, op dat hy triomfeer',Ga naar voetnoot1090
 
En dreef met zyne zweep al klatrende de paerdenGa naar voetnoot1091
 
Door lucht en nevels heene, en staende op den vermaerdenGa naar margenoot+
 
Boschryken Palatyn, voert Romulus, wiens stafGa naar voetnoot1093
 
Romainen koningklyke en wyze wetten gaf,
1095[regelnummer]
Om hoogh. het lichaem zwak en sterfelyk gebleven,Ga naar voetnoot1094-95
 
En door de dunne lucht al snorrende gedreven,Ga naar voetnoot1096
 
Versmolt, gelyk het loot van eene kogel smelt,
 
Ter slinger uitgespat. hy trekt in't hemelsch velt,Ga naar voetnoot1098
 
Een' heerelyker glans aen zyn vergode leden
1100[regelnummer]
Dan's burgermeesters rok en tabbert, hier beneden
 
Gezeten in den raet van Rome. d'echtgenootGa naar voetnoot1099-1101
 
Beschreide haer verlies. maer Juno woude en slootGa naar voetnoot1102
 
Dat Iris daetlyk langs den regenboogh zou daelen,
 
En dit Hersilia beneên ten troost verhaelen:Ga naar voetnoot1104
1105[regelnummer]
O gy uitsteekenste eer van Romer en Sabyn,Ga naar voetnoot1105
[pagina 117]
[p. 117]
 
Eerst waert met Romulus, nu waerdigh met QuirynGa naar voetnoot1106
 
Te trouwen, staek uw' rou. hou op van treurigh schreien.
 
Lust u den man te zien; ik zal u derwaert leienGa naar voetnoot1108
 
In 't groene woudt, het welk Quirinus heuvel kleet,
1110[regelnummer]
En 's Roomschen konings kerk beschaduwt lang en breet.Ga naar voetnoot1110
 
De kamenier, gereet ter bootschap, styght van boven,Ga naar voetnoot1111
 
Langs eenen regenboogh gedaelt en neêrgeschoven.
 
Zy melt Hersilia den last, haer toevertrout.Ga naar margenoot+
 
Hersilia staet stom, en schaemroot, en verflout,Ga naar voetnoot1114
1115[regelnummer]
En naulyx d'oogen eens opslaende, zegt in 't ende:
 
Godin, ik kan gewis, dewyl ik u niet kende,
 
Niet noemen wie gy zyt: het blyktme nieteminGa naar voetnoot1117
 
Dat gy geen mensch zyt, maer een hemelsche godin.
 
Indien het noodlot dit gehenge en wil gedoogen,
1120[regelnummer]
Geley geleime toch genadigh onder d'oogen
 
En 't aenschyn van myn' man, dan schatte ik dit een' dagh
 
Van vreught, zoo groot als of ik zelf den hemel zagh.
 
Zy klimt met Taumas telgh den heuvel op, en staerdeGa naar voetnoot1123
 
En zagh hoe een gestarnt' van boven viel ter aerde,Ga naar voetnoot1124
1125[regelnummer]
Dat flux Hersiliaes perruik en haer ontstak.Ga naar voetnoot1125
 
Zy vloogh met dit gestarnte om hoogh naer't helder dak
 
Den klaeren hemel in. de bouheer van zyn RomeGa naar voetnoot1127
 
Onthaelt zyn gemaelin, en heetze wellekoome,Ga naar voetnoot1128
 
Verandert lichaem en met een den ouden naemGa naar voetnoot1129
1130[regelnummer]
En noemt haer Ora, die nu kenbaer door de faem,Ga naar voetnoot1130
 
Daer een godin strekt, en Quirinus echtgenoote.Ga naar voetnoot1131
voetnoot*
BOVENSCHRIFT: veertiende, aanstonds in deze vorm, ook in de ondergeplakte tekst.

voetnoot*
Inhout: Op te merken, dat de Inhout van het voorgaande boek aan het slot aanmerkelik vooruitloopt op het verhaal in Bk. XIV; Turnus wordt hier pas vs. 600 genoemd; ook de hier, r. 1, genoemde Venulus en Diomedes worden pas vs. 610-vlg. genoemd.
voetnootr. 2
weshalve, onjuist; Canterus: ‘(Aeneas).... werd door hem afgewezen.’
de gezant: de gezondene, Venulus nl.
voetnoot4
namaels, hoewel in feite niet onjuist, schijnt naast na (Turnus omkomen) op dubbele vertaling van (Ardea) post (occisum Turnum) te berusten.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 4 weetend; oude uitg.: weten; de fout berust wschl. hierop, dat het hs. de schijn kan wekken, alsof de -d is weggemaakt; Latijn: nescia; vgl. beneden. - oude uitg.: ploeg; vgl. Bk. II, vs. 546. - 11 oude uitg.: hevels; Ho. heuvels; H. nevels; V. Ln., V. Vlo. heuvels.
voetnoot5
Eneas.... verkoren; abs. constr.; godt, Lat. Indiges, ‘inheemse god’.
voetnoot6
Prokas, 2e nv. van Proka; Lat. Proca; bloeide, voor Lat. floruit, ‘was in aanzien’.
voetnoot9-vlg.
Romulus... gehouden; Canter.: ‘zijn opvolger, Romulus, werd tot Quirinus; en diens gemalin, Ora, een godin’; nazaet; Romulus' moeder, Rhea Silvia, was Numitor's dochter. vs. 1-8 is in het hs. een overgeplakt gedeelte; in de laatste redactie nog deze eerdere lezingen: vs. 1 't vruchtbre lant; vs. 4 achter weetend stond wschl. eerder een puntkomma; bij 't wegmaken van de punt is de d even geraakt (vgl. Tekstkr.); vs. 7-8: langs bey de kusten en gevaeren, Daer menigh schipbreuk lyt op welzant (drijfzand; vgl. Dl. VI, 362: 146) in de baren.
voetnoot1
langs Eubeë; foutief voor Euboicus, ‘de Eubeese (waterbewoner);’ met welke naam Ov. Glaucus aanduidt; vgl. Bk. XIII, vs. 1259; hier vs. 212.
voetnoot2
daer.... zant; Ov.: ‘de Etna, op de keel van de gigant (Giganteis faucibus) geworpen’; bedoeld is Typhoeus; vgl. Bk. V, vs. 480; delfde; H; V. Helt. I bl. 30, over de flexie.
voetnoot3
vruchtbaere akkers, nl. van de Cyclopen (arva Cyclopum); vgl. Bk. XIII, vs. 1044; vruchtbaere niet bij Ov.
voetnoot5
Zancle, 't latere Messina; vgl. Bk. XIII, vs. 1027; Zankle, en ook Messeen (Messana, Messina) is, wegens en ook als een misslag te beoordelen, niet als een kras voorb. van een tautologiese verbinding; vgl. Bk. XIII, vs. 66; de vorm Messeen is bovendien onjuist; vgl. vs. 25.
voetnoot6
Rhegium, staat in Beneden-Italië.
voetnoot7
Scilles straet; de naam niet bij Ov., en dan ook voorbarig; langs; d.i. aan de ene zijde langs Sicilië, aan de andere langs Calabrië; maar Calabrië is een vergissing van V. voor Bruttium.
voetnoot9
Hier; Ov.: ‘van daar’.
voetnoot10
Met eenen grooten troep; ondanks de aant. v. Farn., foutief voor magna manu, ‘met krachtige hand, - arm.
voetnoot11
groene heuvels; Ov.: ‘kruidrijke -’, wegens haar toverkruiden.
voetnoot12
Circe; vgl. Bk. XIII, vs. 1336; Dl. II. 746: 2228; zij heette te wonen op een eiland aan de westkust van Italië; vgl. Dl. VI. 517: 445; later 't Circaeïese voorgebergte.
voetnoot13
dieren.... slagh; naar de lez. variarum ferarum; tans geldt veelal vanarum: ‘bedriegelik, niet-werkelik.’
margenoot+
[Randschrift:] Glaukus by Circe.
voetnoot14-15
Voor zodra gevolgd door imperf., naar Lat. voorbeeld, Bk. V, vs. 401, 414; VII, vs. 195-vlg.; vs. 703; vs. 1008; VIII, vs. 1184.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 28 oude uitg.: na haelen geen leesteken. - 34 Ho. koortze.
voetnoot21
niemant meer dan ik; vgl. Bk. V, vs. 777; schrander uitgeleert een toevoegsel, dat op z'n best een zelf-ironisering beduidt van de door ervaring (Bk. XIII, einde) wijs geworden Glaucus.
voetnoot23
En wil sluit aan bij de voorgaande relatieve zin.
voetnoot24
Italische landouwen past niet bij vs. 1-vlg.; maar ook Ov. heeft littore in Italico.
voetnoot26
schaeme, zonder me of my; H. wilde schaeme opvatten als schaemme (analoog aan heiloos e.d.), met enclities pronomen; ‘ten minste, het kan op die wijze, en op geene andere, verdeedigd worden’; echter is veeleer de stapeling van pronomina (me, u, myn) oorzaak; vgl. Wdb. N.T. XIV, 245-vlg.; de opvatting van H. is, bij V.'s neiging tot duidelike onderscheiding, onaannemelik.
voetnoot27
schimpigh smaelen enz.; foutief voor contempta verba: ‘versmade liefdesbetuigingen’; H, Hinl., Bi. over de etym. van smalen.
voetnoot28
lieftalligheên van woorden; vgl. Padberg. De Mooie Taal, (1924), blz. 154: ‘als 'n eigenschap meer opvalt dan het ding zelf, begrijpen we, dat het afhankelijke adjectief verheven wordt tot regeerend substantief’; bij V. wel Latijnse invloed.
voetnoot29-30
1e lez.: uw toverrym en prevlen .... prevel op myn bede een vloekend (sacro) toverdicht; in heiligh (rym) bedoelde V. (ore) sacro beter weer te geven; daarbij scheen hem zweeren beter te passen dan prevlen; krachtigh is een reflex van Lat. regnum (in carmine), waarvoor Farn. o.a. potentia geeft; prevelen paste niet in deze gewijzigde samenhang.
voetnoot31
wreetheit: hardheid; vgl. Vk. V, vs. 99.
voetnoot32
werkelyke: krachtig werkende; operosae.
voetnoot35
t'overwinnen, nl. door de minne; geheel ten onrechte noemt V. Ln. de tussenzin vs. 35-40 onverstaanbaar; V. heeft alleen de aanduiding van Ov. in vs. 38-40 uitgewerkt.
voetnoot38-40
Ov.: ‘hetzij Venus dit bewerkt, gekrenkt door de aangifte van haar vader’, d.i. de Zonnegod; vgl. Bk. IV, vs. 222-vlg.; 1e lez.: 't Zy Venus smert' de spyt,.... Toen Febus.... ging ontdekken; durf, vgl. Bk. VII, vs. 172; spyt: verbittering; over het genus zie Hoogstr.-Kluit; Mavors: Mars; over heldre plekken H, en daarbij een aant. van Hinlopen over winnen, ‘ergens komen’, en ‘krijgen’; tegen Hinl.'s bewering, dat het in de eerstgen. opvatting ‘nu buiten gebruik is’, verzekert Bi. dat het is ‘in bloeiende kracht’, en ‘een zoo edel als Dichterlijk woord’, het daarbij betreurend, dat ‘de goede en door en door belezen Hinlopen geen recht gevoel voor 't Poëetische had’.
voetnoot41
Let op een, zonder', vrouwel. vorm.
voetnoot43-4
verzoekt, wschl. wel: zoekt te verwerven; vgl. Bk. X, vs. 38 1e lez.; Ov.: ‘en die hetzelfde wenst (als gij)’; 1e lez.: zoekt het geen gy zoekt; gewijzigd om wille der welluidendheid. H. wilde: een godt, als gy, is waerdigh, Eer hy.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 59 oude uitg.: versmaden. - 60 oude uitg.: dieze.
voetnoot45
zoo.... is; Ov.: ‘en als gij hoop geeft (op wederliefde), dan zult ge ook, geloof me, 't eerst gevraagd worden’.
voetnoot46
Ov.: ‘En opdat ge niet twijfelt’.
voetnoot48
zoo.... aenschouwen; bij zon; Lat. nitidi Solis.
voetnoot49-51.
Het zinsverband is bij Ov. concessief: ofschoon ik dat ben; de volgorde van kruit en toverzang is ten onrechte door V. omgekeerd; vgl. Bk. VII, vs. 207-8.
voetnoot53-54
van weêrzy; vgl., met dezelfde, of zwevende klemtoon, Bk. VIII, vs. 984; en Bk. X, vs. 526 van weêrzyde. Het vers staat op de plaats van het noch door Farn. noch door Schrev. toegelichte unoque duas ulciscere facto: ‘en wreek door (deze) éne daad twee vrouwen’; namelik: wreek u op Scylla, èn wreek mij, Circe, door u van haar af te keren; 1e lez.: met een' lach. zoo wreektge u seffens eens aen twee met eenen slagh.
voetnoot58
1e lez.: leeft.
voetnoot60-61
En.... schaden; omdat hij nl. een god was; zo altans Ov.: ‘daar zij hem niet vermocht te deren, noch ook, om haar liefde, het willen zou (indien zij kon)’; beledigen: leed aandoen; vs. 60 1e lez.: minde in 't harte niet kon schaden; 2e mint van 't hart niet kon te schaden; dit laatste is een merkw. mengconstructie; echter, hier ongeveer: anderzijds; H. verlangde schoon i.p.v. mits; en dienze (oude uitg. dieze); ofschoon hij verwijst naar vs. 94 en vs. 158, en ook weet dat ‘de Ouden’ in het betr. vnw. ‘het Manl. geslacht dikwils niet uitdrukken’; vgl. Bk. V, vs. 636.
voetnoot63
minnelyke bede; vgl. Bk. IX, vs. 21; XIII, vs. 1335; 1e lez.: van d'afgeslage bede.
voetnoot64
sap en giftigh kruit; hendiadys: kruiden met g. sappen.
voetnoot66
in 't blaeu; 1e lez.: in blaeu; caerula .... donkerblauw; nl. wegens de watertocht die zij staat te ondernemen.
voetnoot67
dieren; vgl. vs. 338-vlg.
voetnoot68-69
Ten hove uit: uit haar paleis; Regium, Zankle, zie vs. 5-6: Zankle, en 't rotsigh strant, Lat. Zancleïa saxa: ‘de rotsen van Z.’
voetnoot70
en.... breekt; Lat. ferventes aestibus undas, ‘de door de branding kokende golven’, waarbij echter 't voorafgaande ingreditur, ‘zij begeeft zich in’ behoort, altans naar de betere, maar door V. niet gevolgde (anders Geerts 153) lez. van Farn.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 86 oude uitg.: vooren. - 99 oude uitg.: kort.
voetnoot72
planten: voetzolen; vgl. Bk. XIII, vs. 1310.
voetnoot73
waterkolk; vgl. Bk. VII, vs. 597; Lat. gurges, hier niet meer dan ‘diepte, waterbekken’; ook Valentijn: zee-kolk.
voetnoot74
vertrek; vgl. Bk. X, vs. 974; voor damp en wolk; Ov.: ‘voor de branding der zee’
voetnoot76
eerder aerdtryk.
voetnoot79-80
toverpeste en sappen; hendiadys.
voetnoot81
Daar het een magies getal geldt (vgl. Bk. XIII, vs. 1315) is wel een ongewenst toevoegsel.
margenoot+
[Randschrift:] Circe misschept Scille.
voetnoot83
twyfelachtig: duister; men weet niet wat ervan te maken; vgl. twyfelen, Bk. V, vs. 231.
voetnoot84-85
kille (ook Mnl.): kil, diepte; naeu: nauweliks; naeu.... of, zonder voornw., vgl. Bk. II, vs. 569; ook Bk. VI, vs. 968: Bk. XII, vs. 415-17; Van H. II, blz. 163; 1e lez.: pas beneden; 1e lez.: Of ziet .... met honden; eechenis: lies, onderlijf; H. over eechenis, engenis, e(n)ghenisse, inghenisse; Lat. inguen.
voetnoot89
dartlen: overmoedig, onbesuisd; Lat. proterva: ‘driest, onstuimig’.
voetnoot94
die; zie bij vs. 60; die .... styf; Lat. extante: ‘uitstekend (hetzij boven 't onderlijf, of boven de hondentroep).
voetnoot97
hiel stant, nl. op die plek.
voetnoot98
verstak: beroofde; Ulysses had een jaar bij Circe doorgebracht; Scylla roofde met haar zes hondekoppen de zes beste makkers van Ulysses; Odyss. XII, 245-vlg.
voetnoot99
vast: alreeds.
voetnoot100
Troischen, nl. Aeneas met de zijnen.
voetnoot101
Versta: (wat ze ook gedaan zou hebben, indien enz.).
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 113 oude uitg.: palais.
voetnoot103
Hier wordt het verhaal van Aeneas' omzwervingen hervat; vgl. Bk. XIII, vs. 1026; reis spoeide, vgl. Dl. III, 190: 119.
voetnoot104
Charibdis; Bk. XIII, vs. 1028.
voetnoot105
gulle: rul, zandig; niet bij Ov.; Auzoonsche: Italiese.
voetnoot106
Libye, d.i. Nd. Afrika; vgl. Bk. I en IV van Eneas.
voetnoot107
Dido, uit Sidon in Phoenicië, stichteres en koningin van Carthago.
voetnoot108
En; versta: en in.
voetnoot109
Frigiaenschen (d.i. Trojaanse) gast, nl. Aeneas; huwlykscheiding; Ov.: ‘de scheiding van haar Phrygiese gemaal’.
voetnoot110
wil: (nadien) zal; Lat. non bene latura.
voetnoot111
1e lez.: In 't zwaert zal.
voetnoot113
bedrieght ... pallais, nl. haar omgeving, die haar anders wel zou hebben gered.
voetnoot114
nieuwe: pas gebouwde; 1e lez.: Nog eens de nieuwe stadt Kartage (door aanvankelik misverstaan van Lat. rursus). In de vs. 114-127 is de inhoud van het 5e Boek der Aeneïs samengevat.
voetnoot116-18
Siciljaenen: de Siciliërs; vgl. Bk. IV, vs. 42; daer.... vest; foutief; Ov.: ‘naar de stad van Eryx en naar de getrouwe Acestes’; wou: had verkoren te (en 't ook gedaan); Eryx, Acestes, zie Dl. VI, 368: 229; 606: 59, 64; 652: 676; ook de kaart achter in Dl. VI; als Aeneas de eerste maal naar Sicilië komt (Eneas, Bk. I), is Eryx reeds gestorven; kort voor Aeneas' 1e vertrek van Sicilië was daar zijn vader Anchises gestorven; zie Eneas, Bk. III, einde.
voetnoot119
ontmaert, Bk. VIII, vs. 141. - Junoos kameniere, Bk. XI, vs. 769; zie Dl. VI, 650: 646-vlg.
voetnoot120
in 1e lez.: en naeu geberght wiert; vgl. voor geborgen - geberght bij Bk. VII, vs. 67.
voetnoot121
scheit: vertrekt.
voetnoot122
verlaet; beter: laat achter zich (relinquit); Eolie (viersilbig met overloop); Ov.: ‘het rijk van Hippotes' zoon’, d.i. de Lipariese eilanden, oudtijds naar Aeolus, zoon van Hippotes, de Aeoliese eilanden geheten.
voetnoot123-24
A. spruiten, En zeemeerminnen, hendiadys: deze zeemeerminnen (de Sirenen) zijn dochters van Acheloüs; vgl. Bk. V, vs. 743-vlg.; stuurman, Palinurus; zie Eneas, Bk. V, einde; zyn .... geplompt, abs. constr.
voetnoot125
1e lez.: hy zeilt.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 131 oude uitg.: treeken. - 147 oude uitg.: Godt. - 151 oude uitg.: braeve.
voetnoot126-27
Inarime, (ook Aenaria geheten), Prochyta, eilandjes bij Napels, tans Ischia en Procida; vgl. Dl. VI, 940: 746; daar ook de Pithecusae (Pitekuis met ui te spreken), het huidige eiland Vivara. Voor Ov. betekende de naam: ‘apeneiland’, naar de door Plinius, Hist. Nat. 3, 82 bestreden afleiding van Gri. pithekos: ‘aap’; over de aard van die lantzaet (Ov.: ‘bewoners’) zie het vervolg.
voetnoot129
Cekrops afkomste (1e lez.: Cekrops dochters), onjuist voor: de Cercopen, die aan Jupiter hulp beloofd hadden tegen de Giganten, maar, na ontvangst van het bedongen loon, hem in de steek lieten; heiloos: misdadig.
voetnoot131-32
sim en aep is hetzelfde; sim deelt in 't meerv. van aepen; vgl. Bk. VIII, vs. 542; en nog Bk. XIII, vs. 590 poort en posten; in Koridon (uit Minnedeuntjes ao 1665) vs. 16 De boom en struicken; 1e lez.: En vorm der mannen in ondieren in dees streeken, Zoo datze.
margenoot+
[Randschrift:] Cekrops dochters in aepen.
voetnoot137
gestelt: ingesteld; vgl. blz. 384: 18; Bk. II, vs. 840; V, vs. 755.
voetnoot138
Dat is het enige wat hun gelaten werd.
voetnoot139
Parthenope, d.i. Napels, aldus genoemd naar de Sirene Parthenope; aen d'eene (hant), nl. rechts.
voetnoot140
Mizeen; Misenus is de naam van de trompetter op Aeneas' vloot, 'n zoon van Aeolus; nadat hij door een ijverzuchtige Triton in zee gestort was, begroef hem Aeneas op het naar hem genoemde voorgebergte Misenum; deze laatste naam bedoelt V. hier met Mizeen; Ov. noemt ze geen van beide (canori Aeolidae); vgl. Dl. VI, 688: 203-vlg.; eigenlik droeg het voorgebergte toen de naam nog niet; zie de volgorde Dl. VI, 674.
voetnoot141
Bezoekt; Lat. intrat littora Cumarum: ‘hij landt op de kust van Cumae’; week, bnw.
voetnoot142
riet en slymigh gras, naar de lez. palustribus ulvis (Schrev., N. Heins.), niet: - undis (Farn.).
voetnoot143
dees: de zich hier bevindende; oude, voor vivacis: ‘langlevende’; zie vs. 185-vlg.: strantsibille; vgl. vs. 176; H. wijst nog op waterprofetin en Zeesibil bij Antonides, strantsibil bij Poot.
voetnoot144-45
Ov.: ‘en bidt haar door de Avernus’ (vgl. bij Dl. VI, 660: 784; 684: 145-vlg.) de schim zijns vaders te mogen bezoeken’; 1e lez. in vs. 144 dootsch en stille; godts: der godheid, nl. Apollo.
voetnoot147
erkaeuwende: overdenkend; vgl. Bk. I, vs. 474; Dl. III, 164: 233 var.; Schönfeld3 blz. 215-vlg.
voetnoot148-49
't is .... weeten; 1e lez.: lust het u uw avontuur te weeten, Grootdaedige; Ov.: ‘een grote gunst vraagt gij, o gij die zo groot zijt door uw daden’; V bedoelt dus: het is geen geringe zaak, van het u beschoren lot kennis te (willen) dragen’.
voetnoot150
godtvruchtigheit, Lat. pietas; vgl. Bk. I, vs. 174; vier, Bk. XIII, vs. 883-vlg.
voetnoot151
brave: dappere; Elizisch velt; Ov.: ‘de Elysiese woningen’, het verblijf der zaligen in de Onderwereld.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 158 Ho. dien. - 163 oude uitg.: na vruchten een puntkomma, die uit een oudere lezing is blijven staan. - 175 oude uitg. wierookgaven.
voetnoot156
deught, in ruimere zin dan tans; vgl. nog ridderdeugd e.d.; blyft onverbluft: laat zich door niets overbluffen, belemmeren; suft: weifelt; keeren: tegenhouden.
voetnoot158
Van Prozerpyn; Ov.: ‘van Juno Averna’, d.i. Proserpina, als de oppergodin van de Avernus, de naar het meer Avernus aldus genoemde Onderwereld; echter behoort bij Ov. de bepaling Juno Averna bij het bos, niet bij de tak. - die, vgl. bij vs. 60-61.
voetnoot161
Voorouders: zijn voorouders; vgl. Siciljaenen, vs. 116; Anchys (met ei te spreken), Anchises.
voetnoot162
zielrecht: de gebruiken der Onderwereld; vgl. Bk. XIII, vs. 37.
voetnoot163-64
1e lez.: nu voorhanden: duistere waeranden; voorhanden: aanstaande, Lat. novis bellis, ‘nieuwe gevechten’; vruchten: vrezen; Bk. XII, vs. 613; de wijziging is uitgegaan van de vervanging van waeranden door het passender, ofschoon evenmin bij Ov. staande, zwavelluchten; 164 En tredende; ‘vandaar’ zegt Ov., dus: terugkerende; lastigh: met vermoeide schreden.
voetnoot165
in 't kouten: onder, en bepaaldelijk door, het praten.
voetnoot166
hellevaert en.... arrebeit, hendiadys; bedoeld is de terugtocht naar boven; vgl. vs. 211-12.
voetnoot169
een aert der godtheit: van goddelike natuur (een godheid van aard, een die de aard der godh. bezit).
voetnoot170
goôn: de goden; vgl. Bk. VI, vs. 672; hunn', vgl. Bk. VIII, vs. 941.
voetnoot173
vrank en vry, 1e lez.: vry en vrank; vgl. vs. 301; Bk. II, vs. 207; V, vs. 235; vrank en veiligh, Bk. VI, vs. 819.
voetnoot174
hemelsch licht: de bovenwereld; vgl. Bk. II, vs. 783; 1e lez.: u ten dank; gewijzigd wegens 't volgende Dan(?).
voetnoot175
kerken; Lat. templa, hier: een tempel.
voetnoot177
godin noch godtheit; Ov.: ‘geen godin’; noch godtheit: noch anderszins een godheid? of is 't slechts een, weinig aannemelike, tautolog. verbinding? vgl. bij Bk. XIII, vs. 66.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 184 oude uitg.: maegdom; vgl. Bk. II, vs. 546. - 200 oude uitg. na overleven geen leesteken.
voetnoot178-79
dwaelt.... te geven; opmerkelike vrije constructie; overigens is hier samengevat Ov.': ‘en wil niet een sterveling eren met heilige wierook; en opdat gij niet in onwetendheid in dwaling moogt vallen’, waarvan het 2e gedeelte het dan volgende inleidt.
voetnoot181
waer... toegelegt (geschonken, met bijgedachte aan het toekomstige in de vervulling); op te merken, dat V. in de voorzin de conjunctief plmpf. bezigt, ofschoon 't Lat. hier impf. indic. heeft (dabatur), vgl. Bk. vs. VI, vs. 212.
voetnoot183-84
en ... te krenken; Ov. heeft hier het fraaie, slechts bij hem voorkomende, praecorrumpere, lett. ‘te voren omkopen’, Bk. IX, vs 414 is hetzelfde woord met omgepraet weergegeven.
voetnoot185
kies en eisch; Lat. elige quid optes: kies uit wat ge zult wensen; eisch: vraag.
voetnoot187
reukeloos: onbezonnen.
voetnoot188-89
Ietwat vrije constructie, in afwijking v.h. Lat.; ‘zoveel (levens)jaren als in mijn hand opgegrepen korrels’; van: door.
voetnoot192
jeughdige eeuwigheit: eeuwige jeugd; vgl. Dl. II, 567: 664; 611: 1630; 670: 703; III, 240: 1180; 317: 3.
voetnoot194
verdort; Ov.: ‘heeft mij reeds de rug gekeerd.’
voetnoot195
gezwakt, ‘oneigenlik’ van de persoon op de ouderdom overgebracht; vgl. Bk. VIII, vs. 741.
voetnoot197
slyt; Lat. acta: ‘gesleten heb’.
voetnoot198
net te stellen met: gelijk te maken aan.
voetnoot200
Ov.: ‘driehonderd oogsttijden, driehonderd wijnoogsten’ (herfsten); overleven, hier: niet eerder sterven.
voetnoot201-03
1e lez.:.... beschimpt Van elk zal worden en dit lichaem innekrimpt, De leên verkleent, en ik; van beschimping spreekt Ov. niet; vermindert: verkleind (wijziging) wegens klankgelijkheid leen: verkleent), absol. op te vatten (verminderd zijnde), evenals ik.... quynen; de wijziging van 't voorgaande -krimpt in -krimp' had vermoedelik ten doel, dit duideliker te doen uitkomen; vgl. vs. 748.
voetnoot204
Versta: .... er niet eens uit zal zien als had Apollo mij ooit aangezocht’.
voetnoot205
of ontkennen; daarbij my uit het voorgaande aanvullen; acc. c.inf.; vgl. Bk. VII, vs. 119.
voetnoot207
zulx: zodanig; vgl. Bk. III, Inh.; IV, vs. 279 e.e.; H.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 209 vgl. Dl. VII, blz. 13. - 210 oude uitg.: Terwjl (drukf.). - 212 hs. 't Eubea. - 221 oude uitg.: Godt.
voetnoot208
by 't oogh; zij zal gans onzichtbaar worden, slechts hoorbaar blijven; dat de Sibylle in de onderaardse ruimten te Cumae, bepaaldelik onder de Apollotempel, haar orakelstem laat horen, is als Napolitaans volksgeloof nog niet uitgestorven.
voetnoot210
die.... treên, nl. tezamen met Aeneas; door 't gewelf, Lat. convexum per iter: ‘langs de hellende weg’; V. nam de andere betekenis van convexus, ‘gewelfd’ (onderaards).
voetnoot212
t' Eubea; Lat. Euboïcam in urbem: ‘naar de Eubése stad’, d.i. Cumae, een kolonie van Chalcis op Euboea; vgl. vs. 1; afgront, vgl. Bk. V, vs. 677.
voetnoot214
voester, nl. van Aeneas; zij heette Cajeta; naar haar heette een voorgebergte en zeestad in Latium, ter plaatse waar zij begraven was (nu: Gaëta); vgl. vs. 587; Macareus' geschiedenis verhaalt Ov. naar Odyssee, Bk. X, het ingelaste van Achaemenides is naar Aeneïs, Bk. III en Odyss., Bk. X; echter kent Homerus beide namen niet. 1e lez.: Makareus van Neriet, gewijzigd wegens onjuist accent; Neritus, een berg op Ulysses' eiland Ithaca; naar andere opvatt. is Lat. Neritius ‘zoon v. Neritus’.
voetnoot215
lang ervaeren, bij Ulisses; experientis Ulyssei; over ervaeren, vervaeren H.
voetnoot216
Ov. zegt nog, dat hij hier (te Cumae) was achtergebleven; vgl. vs. 297-vlg.
voetnoot217
Achaemenides, die door Ulysses, toen hij Polyphemus ontvluchtte, op Sicilië was achtergelaten, en sindsdien op de vloot van Aeneas was gekomen; vgl. vs. 222.
voetnoot218
kende: herkende; ook 't Lat. heeft: noscit; vgl. Bk. I, vs. 187; XI, vs. 878; schichtigh: schielik, onverwacht; vgl. Bk. V, vs. 540; vant, oudere vorm om 't rijm; H. en N.H. over vanden; Van Helt. I, bl. 28.
voetnoot219
Hij verbaasde zich nl. dat A. nog te lyf (in leven) was; vgl. Bk. V, vs. 304.
voetnoot220
te leven, onbep. wijs bij komt.
voetnoot221-22
1e lez.: u bange ziel: in een Trojaensche kiel; belaên: in druk; met een' Trojaen (Aeneas); Ov.: op een ‘barbaars’ (d.i. niet-Grieks, maar voor de Griek met geringschattende bijgedachte; vgl. bij vs. 226-27) schip.
voetnoot224
met.... geborstelt; Ov.: ‘niet meer met ruigharige, door doornen bijeengehouden, kleding’, gelijk hij zich nl. eerst aan de Trojanen vertoond had, die hem aan andere kleding geholpen hadden.
voetnoot226-27
De menschevreeter is Polifemus; vaere.... Ulisses; Ov.: ‘als mijn tehuis en Ithaca mij liever zou zijn dan dit schip’ (zoëven ‘barbaars’ geheten, zie bij vs. 221-22); aldus de lez. van N. Heinsius van dit overigens onzekere vers; Farn., Schrev.: ‘indien niet dit huis mij liever is dan het mijne en dan des Ithakers (Ulysses') schip’ (zo altans naar Schrev.' aantekening); Ehwald e.a.: ‘indien mijn tehuis en Ulysses' schip mij liever zijn dan dit schip’; V. staat 't dichtst bij Schrev. (‘niet’); Huyd. vond den Ulisses i.p.v. dan met Ulisses dubbelzinnig, maar zag, behalve de samenhang, dien verwoeden over 't hoofd.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 234 oude uitg.: onvergeetbre.
voetnoot230
Niet bij Ov.
voetnoot234
deught: weldaad.
voetnoot235
daer: toen (door zijn toedoen); 1e lez.: daer; 2e als; 3e daer; droeve stallen (niet bij Ov.), nl. het hol, waar Polyphemus zijn vee stalde.
voetnoot237-38
Ov.: ‘en al zou ik nu sterven, (hem dank ik het, dat) ik in een grafheuvel of altans niet in die (Cyclopen-)buik begraven zal worden’; bloet en etter, van de door Ulysses aan P. toegebrachte wonde: hij had hem nl. het (enige) oog uitgestoten.
voetnoot239
ik zwymde; dit is wat sterker dan bij Ov., die 't ‘zwijmen’ met een ‘voorzover niet’ inleidt; H, N. Hinl. over sterke en zw. flexie van zwymen, en over andere ij-werkw.
voetnoot241
een keel opsteeken; vgl. Bk. XII, vs. 302: stak een keel ten hemel; een keel opzetten Bk. IX, vs. 415.
voetnoot242
gedroght, nl. Polyphemus; als ondier, vs. 244; wekken in zyn rust is overdrachtelik te verstaan, of altans niet van ‘slaap’; Ov.: ‘mij aan de vijand te verraden’; hij wilde ‘de slapende hond niet wakker maken’.
voetnoot243
zeegeschrey: het luide geroep vanaf het schip; Ulysses, die zich tevoren ‘Niemand’ genoemd had, riep P. toe wie hij werkelik was.
voetnoot246-47
uit.... maght; 1e lez.: met volle kracht; strant en rotsen, hendiadys: de rotsen aan het strand; voor myne oogen, 1e lez.: met myne oogen.
voetnoot248
Ook bij Ov. anachronisties.
voetnoot249
klip: rotsblok.
voetnoot251
slorpen is zeugmaties gebezigd: het past eigenlik alleen bij golf; Lat. deprimeret: ‘zou doen zinken’; vgl. Bk. I, vs. 548, vs. 561; X, vs. 685-86; ook zonder: en dat zonder ook maar; vgl. Bk. X, vs. 450.
voetnoot252
ik 'er buiten (buiten 't schip), abs. constr.
voetnoot253
1e lez.: Hy rende.... ontvlughte, naer 't geberght (nl. de Etna).
voetnoot256
om uw trotsen (niet bij Ov.): om uw uitdagend optreden.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 285 oude uitg.: mijne ent; Ho. mijn ent.
voetnoot262
inschokken (vgl. bij Bk. XIII, vs. 797): opslokken.
voetnoot263
opzuipen; vgl. bij Bk. III, vs. 838.
voetnoot265
achte: zal, zou ik achten (in veronderstellende zin); Lat. quam nullum aut leve sit; daarom achte wel praes. conj.
voetnoot268
daer: terwijl (met overgang naar het redengevende; vgl. Bk. IV, vs. 927.
voetnoot269
wreede, hier: wreed (Lat. crudeles); gewroet, 1e lez.: geboort.
voetnoot272
was: was nochtans.
voetnoot274
'k Verbeeltme, nl. op dat ogenblik; twee, Ov.: ‘telkens twee’.
voetnoot277
1e lez.: Hun vleesch, gebeente.
voetnoot278
levende, 1e lez.: lillende; Ov. heeft semianimes: ‘nog half levend’ bij ‘ledematen’.
voetnoot280
Bij Ov. braakt hij brokken, door de wijn tot een bal aaneengekneed, uit; wyn, nl. hem door Ulysses gegeven om hem dronken te maken.
voetnoot281-82
'k verbeeltme in is een contaminatie; vgl. H.
voetnoot284
naere: sombere.
voetnoot285
veegh geschat, (Lat. leto (poenaeque) relictus komt bij Ov. iets later; poenae weergegeven met jammeren en druk): mijn leven voor elk ogenblik bedreigd houdend; 1e lez.: En veegh gerekent wensche om een rampzaligh endt; ontzie: vrees; wensche: en verlang nochtans.
voetnoot290
Volgens een andere Lat. lezing juist wel ‘verre van der hant’.
voetnoot291
voort: terstond; aen 't met onbep. wijs; vgl. voor deze toepassing van die constr. Bk. IV, vs. 706; VII, vs. 173, 309, ook VI, vs. 456; anders Bk. XIII, vs. 1227-28; VII, vs. 509.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 306 oude uitg.: na roofzucht een komma. - 315 oude uitg.: menschevlees; vgl. Bk. II, vs. 546.
voetnoot293
Ov. nog: ‘ik liep naar 't strand en wist uw gemoed te treffen’; noch (niet bij Ov.), nl. bij de reeds aan boord zijnden.
voetnoot294
voort: zonder verwijl.
voetnoot295
's konings: (van) Ulysses.
voetnoot296
Vgl. vs. 580; H, en Bi. die de baren verwerpt, ‘om dat zij hier ter plaatse niets schilderen’(?).
voetnoot297-98
1e lez.: Eool, Hippotas zoon (Lat. Hippotaden), zeght d'andre, die den wint Gekerkert houdt, en zee en stormen slaekt en bint; Hippotas had een verkeerde klemtoon, Tusco profundo was niet weergegeven; out Tirrene: de Tusciese of Tyrrheense zee, waarin bij Sicilië de Aeoliese of Lipariese eilanden.
voetnoot299
Hadze, nl. storm en wind.
voetnoot302
1e lez.: op zee.
voetnoot304
maetroos: de matrozen; vgl. Dl. II, 434: 59, en Nyrop-Logeman in Leuv. Bijdr. 1933, Van Helt. II, blz. 80; ten leste; vóór ten is op (aanvang van op 't leste) geschrapt.
voetnoot305
nydigh: afgunstig.
voetnoot308
Dies, nl. door die winden; Lat. cum quibus, ‘met dewelke’.
voetnoot309
Eolie: de Aeoliese eilanden. 't rijk van Aeolus.
voetnoot310
Betreênze; Ov.: ‘kwamen wij’; Lamus ìs de Laestrygoniër (dus hendiadys; Lat. Lami Laestrygonis), de koning der Laestrygoniërs (mensenetende reuzen in de streek der door Lamus in Campanië gestichte stad Formiae).
voetnoot316
naeuwelyx geborgen, niet bij Ov.
voetnoot317
weêr, niet bij Ov.
voetnoot318
blokken: stukken hout; Lat. trabes; kay en blokken, vgl. vs. 131.
voetnoot319
Een, met klemtoon; ons: mij; ook Lat. nos.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 333 oude uitg.: na my geen komma.
voetnoot324-25
Ov. ‘(slechts) van verre moet gij, geloof mij, naar dat door mij geziene eiland kijken’; V. liet zich door de lez. v. Schrev. en N. Heins. misleiden.
voetnoot326
op, 1e lez.: op, 2e in, 3e op; helt van Troje, Ov.: ‘rechtschapenste der Trojanen, zoon ener godin’, waarna dan de tussenzin (vs. 327 want enz.) volgt.
voetnoot329
Circe; vgl. Bk. IV, vs. 271.
voetnoot334-35
Polytes, Eurylochus, Elpenor; al vry.... wyn, bij Elpenor, van wie Homerus verhaalt, dat hij, dronken, op het dak van Circe's paleis geklommen, de andere morgen, er niet aan denkend dat hij een trap af moest, zijn nek brak; 1e lez.: nog bly Beschonken van; al vry: nogal; vgl. vry al (1e lez.: vry wat), Bk. XIII, vs. 1058-59; gasten: mannen, makkers.
voetnoot336
De beeldspraak is van V.; Lat. ad moenia misit: ‘zond (het lot) naar de muren (d.i. het paleis) van Circe; 1e lez.: Circes hof; gelot: door 't lot aangewezen; vgl. Dl. II, 718: 1641; H. ook op Bk. I, vs. 695, alwaar naar hij zegt ‘onwederspreekelijk beweezen is’ dat 't geloot moet zijn; volgens Wdb. N.T. VIII, 3067-vlg. komt een ww. lotten vroeger niet zelden en komt het tans nog gewestelik, b.v. in sommige delen v. Brabant voor; een en ander ‘blijkbaar onder invloed van het znw. lot’; V. bezigt loten, - slechts eenmaal, zo ver ik weet, in 't praes. lot, Dl. VI, 512: 433, in een biezondere samenhang (ook de overeenkomstige plaats 513: 521); voorts gelot Dl. II, 718: 1641; zeer opmerkelik Dl. III, 541: 370 geloot later door gelot vervangen; Dl. VI, 509: 453 uitgelot; bij V. schijnt bewuste verbinding met lot duidelik; zie nog De Bo, die voor W. Vla. lotten uitdrukkelik ontkent, en gelòt als ‘klankverkorting’ opgeeft.
voetnoot338
leeu en beeren; Ov.: ‘berinnen en leeuwinnen’; maar ook Hom.: ‘leeuwen’ (zie de aant. bij Schrev.); vgl. bij vs. 131; bol en dik: dicht opeengepakt; vgl. Wdb. N.T. III, 297; en in andere toepassing hier Bk. VI, vs. 509; onjuist verklaard Dl. II, 163: 1270; vgl. Rau, Proeve, blz. 15.
voetnoot339
schroomen; vgl. Bk. VI, vs. 703.
voetnoot340
beledight: deert; vgl. vs. 61.
voetnoot341
aenquisplen; H. over kwispelstaarten, van honden èn andere dieren (vgl. Bk. II, vs. 1101), en aen als prefix, als ‘aanduidende een werk, dat geschiedt, met de Oogen op iemand gevestigd’; daarom aenquispelen met den staert ‘honderdmaal fraaier dan bequispelen m.d. st.’; Bi. verdedigt de vorming van kwispelstaarten tegen N. Hinl., maar merkt op: ‘in mijn jongen tijd wist iedereen, dat de Leeuw niet staartkwispelt, maar dat het bewegen van zijn staart in tegendeel 't toornigworden aanduidt’.
voetnoot342
maeghden: dienstmaagden (famulae); beleeft en heusch: vriendelik, minzaam; bij Homerus heeft Circe slechts vier dienaressen, en opent zij zelf de deur; aan Ov. stond de slavinnenstoet ener Romeinse matrone voor ogen.
voetnoot343
marmerzaelen; Ov.: ‘met m. beklede voorzalen’.
voetnoot344
mevrouw: (haar) meesteres.
voetnoot346
net: schoon.
voetnoot349
Geen zeegodinnen: de zeenimfen (Nereïden) niet; vgl. voor de constr. van geen Bk. V, vs. 126; VI, vs. 671; VIII, vs. 499; X, Inh.; X, vs. 911; XI, vs. 55-56; vs. 317; vs. 631; vs. 640; vs. 832; XIII, vs. 99. brongodinnen; Ov.: ‘(andere) Nimfen; vgl Bk. VI, vs. 449; Bk. VIII, vs. 845; 1e lez.: De water- en de vel[t]godinnen, niet belaên, Met.... houden aen; 2e lez.: De veltgodinnen, en bronmaeghden. - spoeden sterk: zijn ijverig bezig.
voetnoot350
vellekemmen; (1e lez.: vellen kemmen); Lat. vellera trahunt, maar vellus is hier niet ‘vel’, maar de reeds afgeschoren wol; ‘wol gereed maken voor het spinnen, kaarden’ (bij Schrev. geen aantekening). Zij houden zich dus niet bezig met het gewone vrouwenwerk.
voetnoot351
verlezen (zie ook vs. 357): ‘uitzoeken’; Lat. disponunt: ‘ordenen, schikken’; Kil. verlesen: seligere, secernere (enz.); bloem en geuren: geurige bloemen, en vgl. vs. 131.
voetnoot352
en allerhande kleuren is in hendiadys-verband met de 1e vershelft te verbinden; Lat. variasque coloribus herbas.
voetnoot353
Gemengelt ondereen, nl. tevoren.
voetnoot354
Circe in, vgl. Bk. VI, vs. 212; voor, m. klemtoon; versta: de ene is al vlugger klaar dan de andere.
voetnoot356-57
En mengtze, nl. niet nu (altans bij Ov.), maar zij ‘weet, welke kracht zij hebben als ze goed gemengd worden’ (quae sit concordia mistis); en.... beduiden (1e lez.: weetze te beduiden) en weeght verlezen kruit, voor: advertens pensas examinat herbas: ‘opmerkzaam weegt zij de (ieder) toegedeelde kruiden’; advertere opgevat als ‘opmerkzaam maken’.
voetnoot359
als wy begeeren; Ov. (Farn.) ‘et reddidit omnia votis: d.i. naar de aant. v. Farn.: ‘zij antwoordt ons op alles welwillend naar onze wens’; ongeveer aldus ook de aant. van Reg.-Schrev., welke laatste echter in zijn tekst omina heeft: ‘zij gaf ons, door haar heilwensen, goede voortekens’; N. Heins.: omnia.
rys, de oudere, in Zd. Ned. nog gebruikelike vorm van: rijst; Ov.: ‘geroosterde gerstekorrels’; ook deze rys behoort tot het mengsel (vs. 360).
voetnoot360-61
melk, en kaes; Lat. (cum) lacte coagula passo, d.i. kaas; zo ook Schrev.; eigl.: ‘melk, door 't stremsel stijf’ (letterl.: die 't stremsel ontdergaan heeft); lieflyk sap En.... schuilt; Ov.: ‘en (tover)sappen die men door de zoetheid van het andere niet proeven kan’.
voetnoot363
vervloekte hant; Lat. sacrà dextrà; sacer zowel ‘gevloekt’ als ‘goddelik’; ook Schrev. heeft hier 't eerste: ‘execrabili’.
voetnoot365
guighlende: toverkunsten plegende, tover-.
margenoot+
[Randschrift:] Ulisses volk in zwynen.
voetnootvs. 367-vlg.
Vgl. Dl. I, blz. 381.
voetnoot369
de spraek verging: dit gaat bij Ov. vooraf; de chronologiese orde blijft bewaard, als men na V.'s woorden ‘namelik’ denkt.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 374 oude uitg.: mede dronk. - 386 oude uitg.: Hiermé.
voetnoot371-73
verdikte; Ov.: ‘zwol van spieren’; vgl. Bk. II, vs. 1086-87; 1e lez.: in 't smaeken Des dranks, en wat wy in het ommedrinken raeken Verandert; Ov.: ‘het lidmaat, waarmee ik nog zoëven de beker had aangenomen, daar liep ik nu mee’; voort, Bk. XIII, vs. 66; schinken (in rijm); alle, vgl. Bk. VII, vs. 1102; rot: schare; V. bezigt 't woord vr. en onz.
voetnoot374
verkenskot; 1e lez.: verkenskot; 2e zwynekot; 3e verkenskot; de laatste wijziging wel ter vermijding van dubbelrijm (vgl Bk. I, vs. 842; XV, vs. 933); de eerste ter vermijding van associatie met de verbinding ‘vuil varken’??
voetnoot378
gespaent: onthouden; vgl. vs. 562, en zie de opmerkel. plaats Dl. III, 184: 71, 74; spanen is nog Z. Nedl.; vgl. 14e Verslag V.-Mus., blz. 11.
voetnoot379
Hy waer, naar de oudtijds gangbare lez. maneret; later: manerem: ‘dan was ik nu nòg een varken’; te slecht (onnozel) en onbedreven, niet bij Ov.
voetnoot382
schyn: toestand; 1e lez.: van dien.
voetnoot383
Merkuur; ‘vredebrenger’ noemt hem Ov., wijl hij als godenbode en als meester der welsprekendheid twisten bijlegt.
voetnoot384
moly; Ov., op het voorbeeld van Homerus: ‘de goden noemen ze moly’; hangt samen met een Sanskr. woord voor ‘wortel’; 1e lez.: Moly (het woord staat in de Lat. tekst aan 't begin van een regel); alsnog een geval van bewaarde y-spelling (vgl. Dl. VII, blz. 16).
voetnoot385
gansch; 1e lez.: heel, verwijderd wegens steel.
voetnoot386
Hierme (1e lez.: Hierdoor); versta: hiermee en (Ov. ‘beveiligd hierdoor en tevens door de waarschuwingen van de god’; nl. Merc. had hem gezegd, de aanraking met de toverstaf te verhoeden door bedreiging met het blanke zwaard, en haar te dwingen zich onder eed te verplichten hem niet te deren (Odyssee, 10, 388-vlg.); godendom is te wijten aan 't Lat. bnw. coelestibus; last: moeilike situatie.
voetnoot387-88
bedriegeryen des dranks, hendiadys; beschut.... lyen, niet bij Ov.
voetnoot390-91
handtasting; 1e lez.: Met tasten van de hant; vgl. Dl. VI, 830: 191.
voetnoot392
1e lez.: En eischt (Lat. poscit).
voetnoot393
De annominatie vorm hervormt is door wijziging ontstaan; zij zal bedoeld zijn, want V. wilde eerst herstellen gebruiken; vgl. Bk. I, vs. 359; en ib. vs. 842, waar de 1e lez.: luidde: den slaep met alle maght te stuiten.
voetnoot394
beter, heilzaem, beide met klemtoon.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 397 oude uitg.: in het kantschrift de eerste. - 400 het hs. had aanvankelik een komma na armen, die weggemaakt werd; wschl. bedoelde Vondel 't zo ook met die na greepen. Oude uitg.: komma na greepen.
voetnoot395-96
andre roede; Lat. conversae verbere virgae: ‘met de slag der omgekeerde roede’, waarvan de omgekeerde werking het gevolg was; vgl. andre woorden, verba contraria: ‘tegengestelde woorden’.
margenoot+
[Randschrift:] Ulisses volk in d'eerste gedaente.
voetnoot400-401
Ov.: ‘aan de bovenarmen (lacertis) groeiden (weer) de benedenarmen (brachia); op haer greepen (zie Tekstkrit.): ‘gehoorzamend aan haar toverkunsten (vgl. Dl. III, 121: 175; 135: 226; 181: 29); niet bij Ov.
voetnoot402
styf: stevig.
voetnoot403
albewogen, voor flentes: ‘(zelf) wenend’.
voetnoot404
1e lez.: en schreit; vgl. Bk. I. vs. 656 (maar elders ook schreien, ‘wenen’, b.v. Bk. II, vs. 815; XI, vs. 711), Bk. X, vs. 541; 718; uit mededoogen, ongeschikt toevoegsel.
voetnoot407
spreeken, niet bij Ov.; 1e lez.: door zien en t'zaemenspreeken.
voetnoot408
op.... afgerecht, bij de vier.
voetnoot410
onder andre; 1e lez.: onder ander.
voetnoot411
onderhiel: hield zich; vgl. Dl. V, 287: 351; my, blijkens de interpunctie, bij goetgunstigh (welgezind).
voetnoot412
1e lez.: van witten marmer; histories correcter spreekt Vergilius, in een passage waar ook de herscheppingsage van Picus wordt aangestipt, van beelden ‘uit out cederen hout gesneden’; zie Dl. VI, 764: 208; cederhout gold voor onbederfelik.
voetnoot414
gewyde kerk; ook Ov. aede sacra (aedes: tempeltje, kapelletje).
voetnoot417
1e lez.: nu Makareus (met foutieve klemtoon), hoor slechts toe.
voetnoot418
met een hier door: ook uit deze gebeurtenis (hinc quoque).
voetnoot420-21
afkomst van Saturnus; vgl. Dl. VI, 754: 81; met.... gekroont; versta: koning van Ausonia, d.i. Italië; Lat. rex-; straelen: stralende kroon.
voetnoot422
aenvokker; vgl. vocken, Dl. VI, 270: 69, 79.
voetnoot423
zwymt; H. en Hinl. over zwymen en zweemen naar, op, en iemand zweemen; de beide ww. zijn onderling verwant.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 431 oude uitg.: out. - 441 oude uitg.: Iönischen; vgl. vs. 614 Iäpix; vs. 774 Iülus; Bk. XV, vs. 69 Ioonsche; vs. 72 Iäpix.
voetnoot424-25
Natuurlyk; vgl. blz. 378: 34; Bk. IX, vs. 1034; van natuurswege. Voor deze slappe opsomming heeft Ov.: ‘Zijn gestalte was als die gij daar ziet. Zelf kunt ge u van zijn charme rekenschap geven, en uit de nabootsing u een denkbeeld vormen van het model’; vgl. Bk. III, vs. 554-vlg.; V, vs. 764; VI, vs. 659; opzicht is (evenals wezen, gelaet) vaag van betekenis: oogopslag, gelaat, voorkomen.
voetnoot426
Ov.: ‘zijn innerlik (animus) was (in schoonheid) aan zijn gestalte gelijk’.
voetnoot427-29
Ov.: ‘hij kon nog geen viermaal de vijfjaarlikse wedstrijden in het Griekse Elis gezien hebben’, was dus nog geen twintig jaar; Olympia lag in Elis op de Peloponnesus; de Olymp. spelen zijn in dit verband wederom een anachronisme; zij hebben bovendien niet om de vijf jaar (een Romeins lustrum) plaats, maar om de vier jaar; oude: leeftijd; sterken, vgl. Bk. IV, vs. 969; bekleeden: bijwonen.
voetnoot430
gunst: aanvalligheid; vgl. Bk. X, vs. 356; XII, vs. 249.
voetnoot431
steenen: zuchten, smachten.
voetnoot432-34
Albula eigl. een zijrivier van de Anio (V.'s Anieen berust op de 2e nv. Anienis; vgl. Florianus: Anien), die zelf een zijrivier van de Tiber is; maar door Ov. wel bedoeld als: de Tiber (zo ook Schrev.) waarvan het volgens Varro de oude naam was; vgl. Dl. VI, 844: 353; Numicus, riviertje in Latium, bij Lavinium; Almo, Nar, Farfarus, zijrivieren v.d. Tiber; De waterbron; 1e lez.: De waterval; Lat. praeceps, ‘snelstromend’.
voetnoot435
stroomgodin, voor 't meerv., hier niet naar Lat. voorbeeld.
voetnoot436-38
Ov. enkel: ‘het woudmeer der Scythiese Diana’; maar ook, wat V. niet weergeeft, ‘de naburige meren’ (maar zie hierna); het Dianameer is het meer van Nemi, aan welks oever een tempel stond van die godin, wier beeld Orestes zou hebben meegebracht uit de Tauriese Chersonesus (Krim); vgl. bij Bk. XV, vs. 641; de Diana Taurica (of Scythica) werd nl. met mensenoffers geëerd, en ook aan 't Nemi-meer gold een barbaarse zede: dat nl. 't priesterschap verworven werd als prijs van een dodelike tweekamp tussen slaven; als 't noorden fel gebeeten is weergave van Scythicae; de verdere uitbreiding bij V. (een in zijn vertaling zeldzaam voorkomend iets) is een onjuiste interpretatie van de aant. bij Farn.-Schrev.: ‘een meer in het Aricijnsche woud, waarheen Orestes Diana gebracht had uit (het land van) de Scythiese Tauri, waar haar mensenoffers gebracht werden’; vgl. V.'s Ifigenie; 1e lez.: 436-38: Omtrent het moortbosch, daer Diane fel gebeeten, De vreemde gasten slaght. de staende watren staen (2. der meeren godtheên [staen]) Rondom de ryxgrens (vgl. finitimosque lacus) naer zyn echt met smert belaên.
voetnoot439
lessen; spelling wschl. onder invloed v.h. rijm; vgl. Bk. XIII, vs. 90; maar ook reeds Dl. II, 762: 18 lessing buiten rijm, en b.v. Dl. V, 381: 105-06 lesch in rijm op afgodes.
voetnoot441
den Ionischen godt; Lat. Ionio (Jano), een etymologies epitheton, waardoor men de Romeinse Janus uit Ionië (Griekenland) herkomstig maakte; of, zoals N. Heins. wil, hij zou zo genoemd zijn, wijl hij, uit Thessalië afkomstig zijnde, de Ioniese zee over stak naar Italië.
voetnoot442
Venilia heet bij Vergilius de moeder v. Turnus; vgl. Dl. VII, 30: 114.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 443 oude uitg.: na Palatum geen komma.
voetnoot443
bergh Palatum: de Palatijnse heuvel, later een der heuvels van Rome.
voetnoot444
1e lez. Ten minste zoomen zeght (Lat. Dicitur).
voetnoot445
Laurentum, zeestad in Latium.
voetnoot446b-47
Ov.: ‘zij was van een zeldzame schoonheid, maar nog zeldzamer was haar zangkunst’; 1e lez. vs. 447: En overschoon in zang, wist elk....
voetnoot448
den naem; den (voor de) wel veroorzaakt door de logiese obj.-functie; vgl. Dl. VII, 399: 124; Bk. I, vs. 184, vs. 734; II, vs. 1058; IX, vs. 1055; X, vs. 417; XII, vs. 572; XIII, vs. 1203; vs. 1330; Dl. VII, 22: 30 dezen storm, gewijzigd tot flucks die storm; Van Helt. II, blz. 152; Zangster (Z uit z gewijzigd, als ook vs. 504, 507, 554), Lat. Canens, vgl. Kantschr. bij vs. 571.
voetnoot449
1e lez.: Zy streelde bergh en bosch (Lat. sylvas et saxa movere) en ketelde 't gediert.
voetnoot450
wuft; vgl. Bk. I, vs. 373.
voetnoot451-53
Ov. zegt niet, dat zij voor Picus zong, noch ook gewaagt hij van telkens; vandaar de oneffenheid in de overgang vs. 454, waar van die bepaalde keer sprake is; Voor Pikus, 1e lez.: Op Pikus; met netten, niet bij Ov.
voetnoot454
hooghdravende op dien helt: dat zich door P. tot fiere draf liet aanzetten; op dien helt, ongeveer ‘op de door hem aangegeven cadans’; 1e lez.: gemoedigh[t] op; Lat. acris (equi); vgl. Bk. II, vs. 594.
voetnoot455-57
in Fenicie geweven; Lat. Phoeniceam, ‘purperen’ (zo ook Farn.-Schrev.); vgl. vs. 522 purperverf (purpureum). Ov. zegt in een uiterst gebonden constructie: ‘een purperen mantel droeg hij, met rood goud eng om zich geslagen’; dit ‘goud’ is als een gesp te verstaan (zo ook V.; vgl. vs. 523), eventueel een gordel met gesp, vgl. Dl. VI, 629: 355-vlg.; Valent.: ‘een purperen jagt-rok om 't lijf, van een riem met goud beslag omgord’; de constr. van V. is eigenaardig los, en suggereert op curieuse wijze de zwevende beweging.
voetnoot459-60
voorby.... aengenomen; Lat.: ‘zij had de naar haar (lett.: met haar naam) genoemde) Circaeïese velden verlaten’; en was, zegt Ov. reeds tevoren, in dezelfde bossen gekomen, (en had haar velden verlaten) om op de vruchtbare heuvels nieuwe kruiden te zamelen.
voetnoot461
teenen: twijgen, inzonderheid van wilgehout; Lat. virgulta: ‘struikgewas’.
voetnoot462
allerhanden, met onorganiese buiging, vgl. Wdb. N.T. II, 187; Bk. XIII, vs. 890.
voetnoot464
Ov.: ‘en een vlam (een hete gloed) scheen haar toe haar merg te doorwoelen’.
voetnoot465
1e lez.: Zoo dra zy na.
voetnoot466-67
het paert voortdravende, abs. constr.; ook de stoet (het hem omringend gevolg) is een 2e onderwerp bij beletten; beletten: beletten haar; 't zal verl. tijd zijn (fecit).
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 474 hs. aleen. - 477 hs. oude uitg. dicht.
voetnoot468
vierigh.... blaeken, niet bij Ov.
voetnoot469
de wintpen: de vleugelen van de wind; vlieght: zoudt vliegen; de tegenw. tijd naar 't Lat. rapiare.
voetnoot470
en.... bedrieght, niet bij Ov.
voetnoot472
dus lang: tot op dit ogenblik; vgl. Dl. VII 397: 72; 78.
voetnoot474
wezenloos: niet werkelik bestaande (sine corpore); vgl. zonder wezen, Bk. XII, vs. 81; syntacties op te vatten als bep. v. gesteldh.: ‘wezenloos zijnde’ (let op 't ontbreken van een komma); 1e lez.: Doch lichaemloos; ook nog: gedaentel[oos].
voetnoot475
in zyn passaedje: op Picus' weg; Ov.: ‘voorbij des konings ogen’, vgl. Dl. II, 319: 21; voor de uitspr. vgl. I, 441: 309; ib. blz. 821; vooral Dl. V, 883: 683 stadien (driesilbig), Fra. étage, naast Dl. V, 894: 1037 tweesilbig staedje.
voetnoot476
bosschaedje; voor het vr. genus zie Wdb. N.T. I, 2065; III, 665-vlg.
voetnoot477
dik: dicht, zie Tekstkrit.; magh: kan.
voetnoot478-79
en zagh.... zweet, een op dit moment ietwat voorbarige toevoeging.
voetnoot481
Verbystert: verdwaald; vgl. Bk. VII, vs. 495; mort: prevelt; vgl. Bk. VI, vs. 447.
voetnoot482
verdaeght: roept tot haar hulp; alle zegt Ov. niet; met onbekende, geheimzinnige goden zijn die der onderwereld bedoeld.
voetnoot483
gedicht; Lat. carmine, hier: ‘toverspreuk’, gelijk V. in de 2e vershelft toelicht.
voetnoot485
de zon; Ov.: ‘het hoofd van haar vader’ (de zonnegod); mist; bibulae nubes: ‘wateraantrekkende (naar de leer v. Lucretius) wolken’.
voetnoot486
met .... omgort; Lat. densatur: ‘wordt dicht (-bedekt nl.)’.
voetnoot487
de damp nl. van uit de grond (exhalat humus); -trouwanten; vgl. Bk. III, vs. 913.
voetnoot488
missen: maken kwijt; vgl. voor de ingressieve functie Bk. VI, vs. 154.
voetnoot489
gelegenheit: situatie; missch. met tyt en plaats als hendiadys te verbinden (Lat. alleen locum tempusque): omstandigheden van enz.
voetnoot490
Ov.: ‘o volschone’; dezelfde weergave als V. heeft ook Valentyn.
voetnoot491
Ov.: ‘bij uw ogen, die de mijne veroverd hebben en bij deze uw schoonheid’; de ‘ogen’ geeft V. met ziele weer.
voetnoot493
zyt.... behulpzaem; consule; Valent. ‘verquik mijn minnent hart’.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 497 V. Lenn. Bars. - 515 oude uitg.: na om hoogh een puntkomma. - 517 oude uitg.: het lijf.
voetnoot497
Bats; vgl. Bk. VII, vs. 674; en een merkwaardige plaats uit Hooft (zie Wdb. N.T. i.v.): niet batsch alleen maar bitsch.
voetnoot498
kreun.... met; deze verbinding met met is Wdb. N.T. VIII, 178 niet vermeld; schel quyt: beschouw 't als ongedaan.
voetnoot499
die ... stuuren (besturen): die mijn meesteres is; Lat. me captum tenet.
voetnoot501-02
Een goed voorbeeld onder talloze van de wijze waarop V. zijn verzen vaak hun volheid bezorgt: voor schenden en verraên heeft Ov. alleen ‘schenden’, voor los en reukloos niets; echter is op te merken, dat het vroegere stijlgevoel tegenover dgl. tautologieën anders stond dan het huidige; vgl. bij Bk. XIII, vs. 66; zie ook vs. 503-04.
voetnoot503-04
Vrou; 1e lez.: De; 2e Myn; 3e Noch; 4e Vrou; daer.... gedreven, niet bij Ov.; behoede en spaere, Lat. één werkw. (vgl. vs. 501-02).
voetnoot508-10
Vgl. het Lat.: Laesaque quid faciat, quid amans, quid femina, disces Rebus, ait, sed amans, et laesa et femina Circe; 510 1e lez.: En Circe.
voetnoot511
toen.... presten, niet bij Ov.
margenoot+
[Randschrift:] Pikus in eenen specht.
voetnoot515-17a
Hoeveel fraaier Ov.: ‘hij vlucht weg, maar verwonderd dat hij sneller loopt dan gewoonlik, en ziet vleugels aan zijn lichaam’; in lucht; het ontbreken v.h. lidw. valt op; als ‘stofnaam’ te beoordelen? vgl. Bk. VIII, vs. 763; overigens is V.'s gebruik v.h. bep. lidw. meer beperkt dan tans.
voetnoot517b
1e lez.: dat hy kort; kort: opeens; vgl. Bk. XII, vs. 573.
voetnoot519
Latynsche: van Latium.
voetnoot521
alleen, niet bij Ov.
voetnoot522
des ryrox: van de rij-rok (rijkleed).
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 536 oude uitg.: na kruit geen komma. - 537 oude uitg.: baeiert.
voetnoot524-25
pluim, collectief; Lat. pluma (enkelv.); vgl. Bk. XI, vs. 1017; hy.... hals, 1e lez.: de hals schynt om en om beslagen Met eenen gouden ring.
voetnoot526
Lat. picus, ‘specht’; den blooten naem; H. acht het gewenst dit toe te lichten: ‘de naam, en anders niets’.
voetnoot527
by troepen: in groepen (niet bij Ov.); vgl. Bk. III, vs. 307; troepen voor het jachtgezelschap van Actaeon.
voetnoot530
die, versta: die namelik; Lat. nam; ‘want, namelik’.
voetnoot533
1e lez.: De jaghtsleep....(?), leght haer tovery te last; 2e lez.: .... leght met reên het schelmstuk haer te last.
voetnoot536-vlg.
Vergelijk voor deze passage Bk. VII, vs. 295-vlg.
voetnoot536
van draeken zegt Ov. niet.
voetnoot537-38
Verdaeght; zie vs. 482; de verbinding met nacht wijst aan, hoe weinig V. bij verdagen nog aan dag dacht; gespook, Ov.: ‘de goden der Nacht’; nl. de van haar gesprotene; ook de nacht is eerder als ‘de Nacht’ te denken; Farn., Schrev. hebben kleine letter, N. Heins. hoofdletter; ba(e)iert (vgl. Tekstkrit. en Dl. VII, 402: 9) en de goôn des afgronts staan resp. voor Chao en Erebo (beide voor: de onderwereld), door V. niet als ablatieven (uit Ch. en E.) herkend ondanks de aant. bij Farn.-Schrev.
voetnoot539-40
Hekate, vgl. Bk. VII, vs. 125; 't luit te wonder stond oorspr. tussen [], zooals in de Lat. uitgaven, waar het hoort bij exsiluere loco sylvae, dat V. eerst in vs. 539 weergaf met: het bosch springt op, maar in 2e lez. pas weergeeft met geboomt'.... op (verroert zich staat niet bij Ov.), reden waarom V. 't.... wonder in de doorlopende context opnam als inleiding van 't geen volgt.
voetnoot542
besprengkelt, vgl. vs. 536; de komma zou beter achter bloet, niet achter drupt staan.
voetnoot543
Eerdere lez.: steenen schynen Een schor geluit te slaen (edere).
voetnoot544
waerop.... wederbassen; Ov.: ‘en honden (schijnen) te blaffen’.
voetnoot545-46
1e lez.: d'aerde waerze kleeft.... vast heene en weder zweeft; de wijziging bedoelt wschl. de meervoud-betekenis van slang beter te doen uitkomen (Lat. serpentibus); bemorst, nl. door 't feit van haar aanwezigheid? Lat. squallere hier: ‘overdekt zijn met’, anders ook: ‘er onooglik, vuil uitzien’; bij V. dan een combinatie dezer betekenissen, en ook daarmee kan de wijziging samenhangen; mager geestendom, minder gelukkig voor tenues animae; Valent.: ‘dunne schimmen’.
margenoot+
[Randschrift:] Pikus stoet in dieren.
voetnoot551
vorm, en schyn, en wezen; Ov. alleen: imago; 1e lez.: schyn van wezen.
voetnoot554
1e lez.: De Zangster (vgl. bij vs. 448); 2e lez.: En zangster.
voetnoot555
daer: terwijl.
voetnoot558
Mistroostigh: wanhopig; vgl. Bk. VIII, vs. 186; weent; nimfen nl., anders dan goden, wenen gelijk mensen.
voetnoot559
openkrabt; H. over open-naast op-; zy... versteeken (verbergen); Lat. se proripit: ‘zij stormt plotselig vooruit’.
voetnoot560
1e lez.: wanhoopende; 2e lez.: mistroostigh (vgl. vs. 558).
voetnoot561
1e lez.: Van Latium (Lat. Latios); men zagh enz.; V. volgde wschl. de lez. van Farn. (anders Geerts, blz. 154).
voetnoot562
droef: droeviglik; gespaent; vs. 378.
voetnoot563
streven; vgl. Bk. VI, vs. 216; VIII, vs. 470.
voetnoot565
Tyber voor de Tiber wijst in verband met V.'s spelling (zie Dl. VII, blz. 16) duidelik op gediftongeerde uitspraak; Schrev. en N. Heins. spellen met i. Farn. weliswaar met y, maar dat kon voor V geen reden zijn om y te schrijven; lest: 't laatst; kouden, Lat. gelida(ripa), hier beter: ‘koel’.
voetnoot566
Ov.' ipso modulata dolore verba: ‘woorden, in de smart zelf melodieus’, voor Canens kenmerkend, komt niet tot zijn recht.
voetnoot567
1e lez.: een fyn geluit; Lat. sono tenui; met steenen: steunend, zuchtend.
voetnoot568-69
1e lez.: Gelyk men Cignus hoorde al... Zyn doot besluiten(?) met een...; Cignus berust op de lez. Cygnus (met hoofdletter) bij Schrev.; voorheenen, foutief voor olim, hier: ‘soms’.
voetnoot570
1e lez.: in 't gebeente uit rouwe.
margenoot+
[Randschrift:] Kanens in eenen klank.
voetnoot571-73
lucht; 1e lez.: lucht; 2e lez.: stem; 3e lez.: klank (vgl. kantschr.; Lat. Canens... loci nomen; Dl. VII, blz. 13); 4e lez.: lucht; Lat. auras; de faem... plaets (1e lez.: Merkte evenwel de plaets), Lat. Fama tamen signata loco; ‘haar heugenis bleef gehecht aan de plaats’; dat V. oorspr. noemt niet met Noch Zangster bedoelde voort te zetten, blijkt uit vs. 573 1e lez.: Het oude zangkoor noemtze een Zangster naer den styl; vgl. het Lat. quem (sc. locum, die plaats) rite Canentem Nomine de Nymphae veteres dixere Camenae (lez. v. N. Heins.); Camenae zijn oud-Italiese nimfen, later geïdentificeerd met de Muzen; als... toegewyt, weinig gelukkige toevoeg., waartegenover het zangkoor verdween; een plaats van de naam Canens (Zangster) is niet bekend; vermoedelik verbond Ov. Camenae etymologies met Canens.
voetnoot574
midlertyt; 1e lez.: midlerwyl; vgl. de 1e lez. van vs. 573.
voetnoot575
het jaer; vgl. vs. 406; vervreemen, vgl. Bk. VI, vs. 671; XIII, vs. 1123 (1e lez.), Zeemagazyn, vs. 353, overal in rijm.
voetnoot578
strantgodin, nl. Circe; Lat. Titania; ‘de dochter van de Titan’ (Zonnegod).
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 600 oude uitg.: na zwoeren dubbelpunt.
voetnoot580
Vgl. vs. 296.
voetnoot582
bleef: bleef ik.
voetnoot583
1e lez.: Makareus (met onjuiste klemtoon) endight zyn.
voetnoot584
voester, nl. Cajeta, zie vs. 214.
voetnoot585
bus van marmer; naar de lez. van N. Heins.; Farn.-Schrev. marmoreo bij tumulo; ‘een marmeren gedenkteken’; drift, vgl. Bk. VII, vs. 467; Dl. IV, 786: 477.
voetnoot586
godtsvrucht; Bk. I, vs. 174.
voetnoot587-88
Zie Aanvullingen.
voetnoot589
met... hant; niet bij Ov.
voetnoot591
gemaert: vastgelegd; groene klippen; Lat. herboso aggere, ‘grasrijke oever’; 1e lez.: Hierna ontbint men 't schip, gemaert aen deze klippen; voor deze 2e lez.: zode en; 3e lez.: water(klippen); 4e lez.: ?; 5e lez.: groene; Dl. VI, 758: 136 vertaalde V. gramineo aggere met: grazigen oever.
voetnoot593
1e lez.: daer 's Tybers water stroomt.
voetnoot595
1e lez.: En onklaer heur root zant in d'ope zee komt lozen; root zant; Lat. flava (arena), ‘goudgeel’; ook Ndl. rood kent de betekenis ‘goudgeel’, Wdb. N.T. XIII, 1188.
voetnoot597
Faunus, zie Bk. XIII, vs. 1052; Dl. VI, 754: 80.
voetnoot598
oir, nl. Lavina.
voetnoot599
volk, in 't algemeen voor: bewoners van het Italiese land; in concreto waren het Turnus' Rutuliërs met hun bondgenoten.
voetnoot600
Daunus... zwoeren, niet bij Ov.; Daunus, mythies kon. v. Apulië, wordt als vader of voorvader van Turnus genoemd; vgl. vs. 614.
voetnoot601
verloofde maeght; bij Ov. bedoelt dit: verloofd met Turnus, en is het een onnauwkeurige navolging van Vergilius, zie Dl. VI, 754: 88-vlg.
voetnoot602
Tuskaenen, d.i. Etrurië, het land der Tusci of Etruriërs; Ov. gebruikt nog weer een andere naam: Tyrrhenia, vgl. Dl. I, 429: 58; draeght, vgl. Dl. II, 258: 496; 594: 1253.
voetnoot603
Latium; Latinus was koning van Laurentum in Latium.
voetnoot604
ongelyk: geschil; slechten, oorspr. ‘gelijk maken’.
voetnoot605
staet: situatie.
voetnoot606
uitheemsch toeverlaet: steun van uit 't buitenland; voor het genus zie Hoogstr.-Kluit, en hier Bk. XII, vs. 155.
voetnoot607
een menighte: een groot aantal; Frigische: Trojaanse.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 622 Getroost; hs. misschien Getrooste. - herhael, H. verhael; oude uitg.: na geschiedenis geen komma. - 623 oude uitg.: daken.
voetnoot609
Evander (Euander), zie Dl. VI, 816: 6-vlg.
voetnoot610-12
Venulus-Diomedes, zie Dl. VI, 818: 37; verwacht geen' zegen (hier voor: hulp); Ov. zegt, dat V. vergeefs bij D. kwam; men zou dus eerder geen zegen (1e nv.) verwachten, tenzij verwachten ‘te v. hebben’ zou kunnen betekenen; hy, nl. Diomedes; verlegen, vgl. Bk. XI, vs. 123.
voetnoot613
stadt; zie Dl. VII, 122: 292, waar de aant. bij Dl VI, 816: 2 herzien is.
voetnoot614
Daunus, zoone van Iäpix; Ov.: ‘de Iapygiër Daunus’; Japygië, landschap in Calabrië, ook voor Calabrië, en voor Apulië genomen; vgl. bij vs. 600; en V. zelf in de proza-Vergilius (Dl. VII, 122: 241): ‘Hy (nl. Diomedes)... stichtte nu op den bodem van Iapygië de stadt Argyripe’; als vader van Daunus wordt Pilumnus, als zijn moeder Danaë genoemd.
voetnoot615-16
bruitschat; hij had nl. Daunus' dochter gehuwd; toen... verzocht hy; onjuist; Ov.: ‘nadat hij Turnus' opdracht had volvoerd en om hulp had gevraagd’; V. werd misleid door het tempusverschil: postquam mandata peregit, auxiliumque petit.
voetnoot617
van Etolie (viersilbig, met overloop; vgl. Bk. VI, vs. 174); Diomedes was afkomstig uit Calydon in Aetolië; zijn vader Tydeus was een zoon van Koning Oeneus, vgl. Bk. VIII, vs. bij vs. 372.
voetnoot618-20
weigert... zeide... zyn; andere voorbeelden van tempus-wisseling Bk. IV, vs. 761; V, vs. 398-vlg.; vs. 376; vs. 487-vlg.; vs. 727; VII, vs. 282; XIII, vs. 1223; vgl. nog hier vs. 469; voor het rijm lieden: bedieden vlg. Dl. VII, blz. 867.
voetnoot620-21
en om enz.; hier gaat (ook bij Ov.) het verhaal zonder waarschuwing in de directe rede over; Diomedes spreekt; in 1e lez. (vs. 621 En toonen, zeght hy) had V. de overgang verduidelikt.
voetnoot622-23
1e lez.: om u dees treurgeschiedenis, [Hoewel het lastigh valt zyn droefheit op te haelen] Nu weder op een nieu t'ontvouwen en te melden; voor Hoewel.... haelen ook in 't Lat. een overeenkomstige parenthesis; de definitieve lez. is bondiger, vermijdt het slappe en tot misverstand (finaal nl.) aanleiding gevende om, alsook 't onschone treurgeschiedenis; mist echter de algemene kleur.
voetnoot624
schrikte, voor paverunt, opgevat als vorm van paveo of pavesco, i.p.v. als vorm van pasco: ‘voeden’: ‘(toen) Troje de Griekse vlammen gevoed had’; maar ook Valentyn: ‘Na dat.... de Trojanen voor 't brand stigten der Grieken sidderden’.
voetnoot625
Oïleus zoon: de ‘kleine’ Ajax, uit Naryx in Locris; zie over hem en Cassandra bij Dl. VI, 358: 79; 446: 439-vlg.; 1e lez. om Ajax Oileus zoon, gewijzigd wegens de naamsvorm Oïleus.
voetnoot626-27
schoffeeren; Ov.: ‘geroofd’; maar vgl. Dict. Hist. Geogr. Poët. (Lyon 1603): ‘virgo ipsa ab Aiace Oileo in Mineruae templo vitiatur’; en zulk .... smaet bij om; Ov. zegt, dat hij in de straf, door hem alleen verdiend, allen deed delen’, doelend op de stormen die tot straf de Griekse vloot uiteendreven; V. geeft dat weer door wy, om Oïleus zoon enz.; vgl. nog: Alleen, waarmee V. eerst vs. 627 begon.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 632 hs. leet. - 640 oude uitg.: zwaricheden.
voetnoot629
omgerolt, vgl. Bk. VII, vs. 613, en voor 't transit. gebruik Dl. V, 350: 1916.
voetnoot630
storm op storm verstroit; fraaie overschakeling, met behoud van het opvolgingsbegrip, naar een oorz. bepaling, van deze -op- wending; vgl. dag op dag; dan ook: slag op slag; 1e lez.: Verstroit door storm op storm.
voetnoot631
gereeten: mee- (en vooral ook: uiteen) gesleurd; Lat. rapti: ‘(door de winden over de vijandige wateren) gesleurd’.
voetnoot632
1e lez.: En schipbreuk lydende; 2e lez. Gerabraekt, en verging; entlyk; Ov.: ‘ten toppunt van ons ongeluk’; op Kafareus rots; Capháreus, een voorgebergte in 't Z.O. van Euboea; vgl. Dl. VII, 122: 307; rots, voor 't meerv.
voetnoot635
noch: nochtans.
voetnoot637
uit.... gejaegt; de vertoornde Venus (zie vs. 638) zou nl. het gemoed zijner vrouw van hem vervreemd hebben.
voetnoot638
1e lez.: De goede Venus; Lat. alma Venus: ‘de goede zegenende V.’, een staand epitheton, waarvan V. het Ndl. equivalent, als zijnde niet genoegzaam ‘staand’, in deze omstandigheden verwierp; Valent. ontloopt de moeilikheid door een simpel ‘Venus’; vgl. vs. 651; Dl. II 771: 45 D'alstovende Godes.
voetnoot639
Nl. toen zij, zoals in de Ilias. V 330-vlg., verhaald wordt, voor Troje door Diomedes aan de hand gewond was; vgl. Dl. VII, 124: 324.
voetnoot640
op zee geplaeght heeft bij Ov. niet op het tevoren gebeurde betrekking: ‘Zoveel heb ik op zee moeten lijden, en zoveel door gevechten te land’.
voetnoot643
1e lez.: rotsen storven; voor heenestorven vgl Bk. III, vs. 146; Dl. VI, 458: 580; op beide plaatsen is, gelijk hier, sprake niet van een langzaam, maar juist van een schielik sterven; zie ook H., bij dit vers: ‘Heenesterven, en Wegsterven zijn van eene zelfde betekenis; en worden veelszins gebruikt om een schielyk sterven uit te drukken’ (wat Bi. ontkent); ‘.... of wel [sterven] dat' er geen gedachtenis van [iemand] overblyve.... zonder kinderen natelaaten’; t.a.p. Hinlópen over andere ww. met heen-; zij waren ‘in de dagen van Vondel talrijker dan nu, [en] verdienen om hunne fraaiheid de aandacht der schryveren’; voor Bi. is henensterven alleen zwakker dan wegsterven.
voetnoot644
1e lez.: En wenschte tegelyk; met hun; vgl. Bk. II, vs. 116; Dl. VII, bl. 866; maar ook Bk. V, vs. 549; Bk. VIII, vs. 967 naast III, vs. 837 en IX, vs. 342, Bk. XI, vs. 842.
voetnoot646
Beproefden: ervoeren.
voetnoot647-48
op de vloeden, niet bij Ov. en dan ook te beperkt; 1e lez.: van hunne omsukkelingen (: door zoo veel dingen); kloek van geest; Lat. fervidus ingenio: ‘vurig van inborst’; vgl. Dl. VII, 384: 14; verhardt; Ov. maakt hier een versterkende tegenstelling: ‘maar toen bovendien, enz.’
voetnoot649
sukkelingen: omzwervingen; vgl. Bk. XII, vs. 52; 1e lez.: En wedersp (sic; vgl. bij vs. 647-48).
voetnoot651
Gestoorde Venus; hier heeft Ov. Cytherea (Venus, de godin van het eiland Cythera), zonder bnw.
voetnoot651-52
wat.... belasten (te dragen geven); vgl. Bk. IV, vs. 883; alsook Bk. IX, vs. 220; slimmer: nog erger dingen; schroomt: vreest; voor dit gebruik (in toepassing op iets dat van buitenaf dreigt) zie onder veel andere plaatsen Bk. V, vs. 433; gasten; vgl. vs. 335.
voetnoot654
lyfsgevaer; 1e lez.: al 't gevaer; 2e lez.: zeegevaer.
voetnoot655
En vrees; En, met klemtoon, want hier komt 't op aan; d'elende staet voltoogen (zij kan niet hoger stijgen) is prachtig gezegd (vgl. de 1e lez. van vs. 656) ofschoon niet geheel juist als vertaling van securaque summa malorum: ‘wie op 't hoogtepunt der ellende is, hoeft zich geen verdere zorg te maken’; dergelijks valt te zeggen over Valent.: ‘als 't slimst gevaar is uit-gestaan, dan legt vrou Schroom in 't voetsand, en 't snoodste gevaar in 't onderspit’.
voetnoot656
1e lez. In top. zy hoore dit vry aen, en onbewogen.
voetnoot659a
Het blijkt niet, of de klemt. op achten, dan wel op niet (in dit geval = ‘voor niets’) ligt; 't laatste ware zeker mooier; Lat. spernimus: ‘wij verachten (haar haat); op te merken dat in de antwoorden aan Moonen de vormen niets en iets geschrapt zijn; zie nochtans Bk. IX, vs. 368; XII, vs. 66; en Bk. II, vs. 401 naast Bk. VII, vs. 628; XI, vs. 928; stellig was op V.'s voorkeur voor iet, niet van invloed het feit, dat vaak een bnw. in 2e nv. (dus -s) volgde; vgl. Walch 64; 70.
voetnoot659b-60
Naar de lez. van Farn. en N. Heins. magno stat (Schrev.: parvo stat); met potentia is echter niet Venus' macht bedoeld, maar die van Agmon en de zijnen; vgl. Valent.: ‘schoon 't ons dier genoeg staat datwe dus stout spreken mogen’.
voetnoot661
Pleuron, stad in Aetolië.
voetnoot662
krabt op: kr. open (als een wonde); dat: hetgeen.
voetnoot663
straffen: laken; vgl. bestraffen Bk. III, vs. 323; VIII, vs. 859 (aldaar 1e lez.: straften); XIII, vs. 103; 1e lez.: hy weet zyn woord te styven; 2e lez.: hy die den smaet wil sterken.
margenoot+
[Randschrift:] Diomedes volk in vogels.
voetnoot664-66
1e lez.: Maer Agmons stem bezwykt. de hals verdunt (Lat. vocisque via est tenuata), de vlerken, Uit haer herschapen, slaen de lucht, en worden vlug, De veders dekken ras den hals, de borst, en rug; fyn (geluit). Lat. tenuata: ‘dunner, geringer’; V. werd door wat volgt eraan herinnerd dat plumae geen vlerken, maar veren zijn; van vederen verrast is biezonder aardig; 't staat niet bij Ov., die daarentegen van nova colla: ‘de nieuw gevormde hals spreekt’.
voetnoot667
H. wijst op te geringe afstand tussen dit overtoogen en het gelijksoortig rijmwoord in vs. 655, 660; uit de Voorrede op het Landjuweel van 1561 haalt hij aan: ‘... en mogten in vijftich Regulen eenderley Finiten of Eyndinghen niet tweemaal comen’; maar hij keurt zelf die herhaling niet onder alle omstandigheden af.
voetnoot668
Ov.: ‘de ellebogen krommen zich tot lichte vleugels’.
voetnoot669
die... schent, niet bij Ov.; 1e lez.: die Pallas schent; vgl. vs. 661.
voetnoot670
in 't ent, geen tijdsbepaling, maar op de sneb betrekking hebbende (finemque in acumine ponunt).
voetnoot672
elk, nl. ieder van de genoemden.
voetnoot673
in 't verwonderen, met enige nadruk op in; Ov. bezigt tweemaal hetzelfde werkw. (miratur.... et dum mirantur).
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 683 Venul; alle uitgaven: Venus; behalve V. VI.: Venuul; zie onder.
voetnoot675
der vlugt is niet juist; bedoeld is: het grootste deel der makkers verandert in vogels.
voetnoot676
klapt, naar de lez. circumsonat (N. Heins.).
voetnoot677
1e lez.: Rondom de schepen; Ov., nog aanschouweliker: ‘rondom de riemen’.
voetnoot678-79
Ov.: ‘weliswaar niet die van een zwaan, maar zeer gelijk aan witte zwanen’ (men sprak van Diomediese vogels, die alleen op de Diomediese eilanden bij Garganus (Apulië) werden aangetroffen). Maar dit wit kan als staand epitheton gelden, niet als distinctieve bepaling; vgl. de vertaling van Lafaye: ‘sans être celle des cygnes au blanc plumage, elle s'en rapproche beaucoup’; het nadrukkelike voorwaer (heel zeker) is een, wijzigende, toevoeg. v.V.
voetnoot679b
Ov.: ‘Wat mij betreft, ternauwernood houd ik deze woonplaatsen.... in bezit (d.w.z. ik heb mij slechts met veel moeite hier kunnen vestigen); wschl. heeft V. has sedes opgevat als aanduiding van het aardse verblijf onder de mensen (hier).
voetnoot682
Vgl. vs. 619-20.
voetnoot683
neef: kleinzoon; 1e lez.: zoon; Lat. Oenides; Venul, vgl. Tekstkrit.; de lez. van het hs. is duidelik, de opmerking van Van Ln. (ook nog bij Unger!); ‘de dichter heeft zich gedachteloos verschreven’ dan ook niet ter zake, maar wat V. Ln. te lezen voorstelde: Venulus ging trekken heeft V. in 1e lez. geschreven, echter verworpen; voor de inkorting van de persoonsnaam vgl. Hippaes, Bk. XII, vs. 450, maar Cillar (niet Cillaer) ib. vs. 534; Piër, Bk. VI, vs. 4; Pythagor', Dl. I, 272: 45; en H. op Bk. XII, vs. 299.
voetnoot684
Kalidon, voor Calydonia regna, zoals Ov. hier noemt het (Apuliese) rijk van de uit Calydon afkomstige Diomedes (vgl. bij vs. 617); zo ook Schrev. Kalabrie (voor de overloop over het leesteken heen, vgl. bij Bk. X, vs. 92) staat voor Peucetios sinus: ‘de Peucetiese zeeboezem’, in Apulië; 1e lez.: en Peuces ruime plekken; ook het Dict. Hist. Geogr. Hist. Poët. (Lyon 1603) geeft Peucetia als naam voor Calabrië, maar ook, i.v. Apulia, Peucetia als naam voor een deel v. Apulia (terra di Barri); de begrenzing van Apulia was oudtijds onvast; onder Augustus was het met Calabria bestuurlik verenigd, tans heet het geheel: Apulia; Messapia was evenzeer voor Calabrië èn Apulië in zwang; het is hier Ov.'s bedoeling, dat Venulus van Nd. Apulië steeds zuideliker trekt over Peucetië naar Calabrië, (Messapia), hoewel dat een slechte manier was om naar Latium te komen; maar hij had dat voor de invlechting der volgende metamorfose nodig.
voetnoot686
Naar de klank een prachtig vers; bevloeit; volgens de lez. van N. Heinsius: levibus stagnis manantia, ‘waar lichtvlietende wateren vloeien’ (andere: levibus guttis manantia: ‘druipend van kleine druppels’; of levibus cannis nutantia: ‘met wuivende lichte rietstengels); immers, zegt N.H. o.m.: ‘de combinatie van waterlopen en spelonken is bij Ov. gewoon’; zie b.v. Bk. XI, vs. 793-vlg.; V.'s vertaling met meeren is geïnspireerd door stagnum, dat gewl. en etymologies ‘stilstaand water, waterplas’ betekent; versch is bijw., zal overigens voor levibus staan: die door hun bewegelikheid het begrip van bestendige verversing suggereren.
voetnoot687
boxvoet, Lat. semicaper: ‘halve bok’, wijl hij met bokspoten en horens werd afgebeeld.
voetnoot687b
niet bij Ov.; 1e lez.: noit vry van minnen.
voetnoot688
wufte: dartele.
voetnoot689
vervaertze, heeft blijkens eer (vs. 688) op het verleden betrekking; 1e lez.: verschrikteze; vgl. Bk. X, vs. 306; dryftze styf: jaagt ze met heftigheid voor zich uit, - weg; primo, ‘aanvankelik’ zegt Ov., vgl. vs. 691.
voetnoot690
1e lez.: Te lande uit, en hy jaeghtze een' dootschen schrik op 't lyf.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 691 hs. hevattende. - 697 oude uitg. in het kantschrift: Appulus; Schrev. heeft Apulus in zijn index der onderwerpen (vgl. Dl. VII, blz. 13), maar Appulus in zijn tekst. - 714 oude uitg.: na pyp geen komma.
voetnoot691
't hervattende (met onbepaald objekt): zich hervattende; 1e lez.: Als zy bekennende zyn; Lat. ubi mens rediit: ‘zodra de bezinning weerkeerde’.
voetnoot692-93
ten reie: tot de dans; bij Ov. is dit de nazin, en vs. 693 a een nieuwe zin; dat dit geen misvatting van V., is blijkt uit de 1e lez.: Bestaenze weder (2. tzamen; 3. weder) nieu ten rey by een te komen. Dit steekt hem tegens 't hart; vgl. Bk. IX, vs. 6.
voetnoot693
boerschen styl; Ov. schrijft het boerse alleen aan de nabootsing toe.
voetnoot695
onbesuisd: ruw, vgl. Dl. V, 329: 1425; kaeken voor: uitingen.
voetnoot696
Ook zonder; vgl. vs. 251.
margenoot+
[Randschrift:] Apulus in eenen wilden olyfboom.
voetnoot697
begroeit; 1e lez.: met bittre (vgl. vs. 698).
voetnoot698-99
1e lez.: met zyn bittre kernen wast, En geeft getuighnis; de herhaling van bittre niet bij Ov. (amaris, asperitas); kernen, voor de vruchten.
voetnoot700
Etolye; vgl. vs. 617 Etolie; Bk. IX, vs. 918.
voetnoot701
1e lez.: ontzeght wort van dien kant.
voetnoot702
1e lez.: Verweeren Rutuliers (vgl. Bk. IV, vs. 42) zich met hunne eige hant; 2e lez.: Verweert de Rutler zich rampzaligh met zyn hant; 3e lez.: met los (geschrapt; dan: geen) geluk; Lat. Rutuli sine viribus illis Bella infausta gerunt; met geen geluk, vgl. Bk. V, vs. 126.
voetnoot704
in het stryden; 1e lez., minder juist, onder 't stryden.
voetnoot705
Vgl. Dl. VI, 888: 110 vlg.
voetnoot706-707
kiel, voor 't meerv.; 1e lez.: vloot; Ov.: ‘de schepen die door de golven gespaard waren, hebben nu het vuur te vrezen’; zo bedoelt 't ook V.
voetnoot708
harpuis; Dl. II, 435: 74.
voetnoot710
overloop; Lat. transtra: ‘de roeibanken’; vgl. Dl. VI, 709: 612 den langen overloop, en het proza (blz. 708): andere zielen.... die langs de bancken zaten; zie de aantekeningen aldaar.
voetnoot711
Cybele, vgl. Bk. X, vs. 150; rouwen: verdrieten.
voetnoot712
wert, verl. tijd; mynen bergh: de Ida, bij Troje.
voetnoot713-14
Dit rumoer werd teweeggebracht door de Cybele-priesters van de Ida, de Corybanten, op een wolk derwaarts gevoerd; vgl. Dl. VI, 890: 148; boschboomhoute pyp: palmhouten fluit; vgl. Bk. X, vs. 139; Dl. VI, 932: 652; en ib. 255: 623 de betere spelling bosboombosch naast 254: 428 boschboomen; die met sch ook bij Plantijn.
voetnoot715
door de dunnelucht, nl. rijdend.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 718 oude uitg.: na hant een komma.
voetnoot717
Na heilooze stond oorspr. een komma.
voetnoot720
dit hout enz.; Ov.: ‘de delen en leden van mijn wouden’; de pijnboomen van de Ida werden voor scheepsbouw gebruikt; myn vermogen: mij, machtige.
voetnoot722
onweêr is synoniem met storm; vgl. Bk. VIII, vs. 653; de verzen 722-24 zijn een op zichzelf effektvolle uitbreiding van Ov.'s: ‘het begon te donderen; en op de donder volgde het vallen van zware regendruppels en springende hagel’, in welke woorden evenwel het proces nauwkeuriger wordt beschreven; 1e lez.: storm en donder (vgl. vs. 723, dat in het hs. tussengevoegd is).
voetnoot725
De stormen; Ov.: ‘de Astraeïese broeders’, d.i. de Windgoden, als zonen van de titan Astraeus en van Aurora (Hesiodus); 't bruisschende element: de opbruisende golven; 1e lez.: en buldren tegens een.
voetnoot727
gesterkt met: de kracht benuttend van; een'.... winden: een van de vier.
voetnoot729
klooft, vgl. Bk. VII, vs. 175.
margenoot+
[Randschrift:] Eneas schepen in zeegodinnen.
voetnoot731
gelichaemt: tot een lichaam; schermen (niet bij Ov.): schutplanken.
voetnoot732
armen; Lat. digitos, waarmee echter hier geen vingers bedoeld kunnen zijn of armen (vgl. vs. 734, en de juiste opmerking van V. Ln.), maar tenen.
voetnoot733
1e lez.: De zyde blyft; de Lat. lez., door N. Heins. in zijn tekst opgenomen, luidt: Quodque prius fuerat, latus est: ‘de zijde blijft wat ze vroeger was’; maar hij vermeldt ook andere, w.o.: Quodque latus fuerat, latus est, waarop V.'s definitieve lezing (variërend) berust; de variatie (ribbe - zy) is hierom minder gelukkig, wijl, naar de opmerking van Magnus, Ov. gaarne bij metamorfosen iets van de vroegere gedaante laat blijven; vgl. vs. 735b.
voetnoot734
tou-werk; 1e lez.: aen wederzyd[e]; vgl. vs. 732.
voetnoot735
spriet, ook hier, evenals Bk. XI, vs. 649, voor antennae: ‘de raas’; blaeu, vgl. Bk. I, vs. 403.
voetnoot736
uit... geboren, nl. als bomen op de Ida: vgl. vs. 720, en vs. 739; 1e lez.: harde rots, vgl. vs. 739; Lat. montibus.
voetnoot737
veiligh; Ov. spreekt nl. van de golven, die zij vroeger vreesden.
voetnoot740
Ook; versta: echter ook; de lez. oblitae staat ook bij Farn. 1649, 1650; vgl. Geerts 154; oblata is onmogelik).
voetnoot741-42
slaen de hant, nl. de reddende hand (haar eigen vroegere nood indachtig); met... bevracht: wanneer het altans geen Griekse schepen zijn.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 752 oude uitg.: na goden een komma. - 755 oude uitg.: kronen; Ho. kroonen.
voetnoot744
Grieken: de Grieken; Lat. Pelasgos; vgl. Bk. IV, vs. 42.
margenoot+
[Randschrift:] Alcinoüs schip in een rots.
voetnoot746
Alcinoüs, koning der Phaeaken; zijn schip, dat Ulysses naar Ithaca had gebracht, werd door Poseidon in een rots veranderd (Odyssee Bk. XIII); voor de genit.- constr. met zyn vgl. Bk. X, vs. 54, Van Helt. II, bl. 151.
voetnoot748
1e lez.: verandert; gewijzigd ter vermijding van vrewarring met de tegenw. tijd; abs. constr.; vgl. vs. 201-03.
voetnoot749
uit den oorlogh scheiden (desistere bello): de oorlog staken; scheiden uit vroeger in ruimer gebruik dan tans; zie Wdb. N.T. XIV, 358.
voetnoot752
goden; aan de zijde van Aeneas diens moeder Venus, aan die der Rutuliërs de vijandin der Trojanen, Juno.
voetnoot753
Lat. instar esse, dat hier ‘opwegen tegen’ betekent (‘het bezit van moed weegt op tegen de bijstand der goden’) heeft V. minder juist weergegeven, echter in navolging van Pontanus (zijn aant. ook bij Schrev.): est instar cujusdam numinis.
voetnoot755
schoonvaêrs, kroonen; daar er slechts van één schoonvader sprake is (sceptrum soceri), nl. Latinus (vs. 597), is het meerv. te beoordelen als een ‘Plural der affektischen Verallgemeinerung, der sich namentlich in erregter Frage und im Ausruf leicht an Stelle eines logisch berechtigten Singulars einstellt’ (Havers, Handb. d. Syntax, S. 161).
voetnoot756-57
om.... dapperheit; Ov. ‘om te overwinnen’.
voetnoot759
dootsch bezwyken; zelfde wending Bk. V, vs. 101; met Turnus' dood, in tweegevecht met Aeneas, eindigt de Aeneïs, gelijk de Ilias met die van Hector.
voetnoot760-61
De komma na voorheen accentueert dit ‘vroeger’; 1e lez.; het hooft der koningkryken; Ardea, hoofdstad van Turnus' volk, de Rutuliërs; nabuurryken: de, zijn n., vgl. Bk. IV, vs. 42. - geneight (nog bij ziet, vs. 757), een soort van futurum-omschrijving: het gaat binnenkort vallen; Ov.: ‘Ardea valt’.
voetnoot764
waeraen.... kende staat voor tum primum cognita, door Ov. gezegd van de vogel (vs. 766): ‘een toen voor 't eerst geziene vogel’; bedoeld is de reiger (Lat. ardea); vgl. vs. 770.
margenoot+
[Randschrift:] Ardea in eenen reiger.
voetnoot767
na dezen, door H. bij een verleden tijd afgekeurd.
voetnoot770-71
Zie bij vs. 764; een' Reiger, 4e nv., als appositie bij naem; Reiger (let op de hoofdletter) staat dus voor de vogel-, en de stadsnaam; Ov.: ‘Ardea zelve bejammert zich, met eigen vleugels zich slaande.
voetnoot772
deught (Lat. virtus): dapperheid, heldenmoed.
voetnoot774
dewyl; Ov. heeft hier: ‘Reeds had Aeneas' heldenmoed alle goden, en Juno-zelve, genoopt hun vroegere toorn te laten varen, toen (cum c. indic.)...’; dewyl: terwijl (min juist, daar Ov. opvolging der gebeurtenissen bedoelt); ofschoon V. herhaaldelik dewyl = ‘wijl’ heeft (zie b.v. Bk. III, vs. 437; IV, vs. 935; IX, vs. 844), wens ik hier de verklaring terug te nemen, die Bk. I, vs. 104, vs. 521 gegeven is; vgl. voor eerstgenoemde plaats Wdb. N.T. III, 2477; en voorts Dl. I, 139: 82; Bk. X, vs. 428 kan dewyl ‘zolang als’ betekenen, en omdat het beter dit begrip uitdrukt in de plaats van terwyl (zie de 2e lez.) gekomen zijn; opmerkelik is die zelfde vervanging Bk. XII, vs. 752: zij zal niet aan betekenisverschil zijn toe te schrijven, maar aan redenen van klank (Troje, wert, wreede in hetzelfde vers); zie nog Spore voor Chr. Huigens, vs. 64, waar echter het hs. terwyl heeft. - Iülus... gezeten is evenals in 't Lat. een abs. constr.; reedt ter heerschappye: rijp voor het bewind; Lat. crescentis: ‘groeiend, tot wasdom gerakend.’
voetnoot776-78
tydigh tot verhuizen: stervensrijp; over verhuizen: ‘sterven’ H; het gesleten purper vond Bi. ‘wonderlijk, en.... ten minste zeer ondichterlijk’! Geheel ten onrechte leest hij uit V., dat dit gesl. purper Aeneas tijdig tot verhuizen maakte, alsook dat Iülus reeds ten gerust bezit (‘nog wel niet in 't bezit, maar toch ten bezit’) der heerschappy gezeten was; en, versta: en om; Ov. heeft eenvoudig: ‘toen de Cythereïese held (Aeneas, als zoon der godin van Cythéra, d.i. Venus) rijp was voor de hemel’; 1e lez vs. 776-77: De vader hemelsch (2. reisree) nu wel uitmoght, om 't gesleeten Ryxpurper eenmael; dit verklaart en (vs. 777), dat in de definitieve lez. te veel staat; met.... overstraelt kan op Farn.' aant. berusten.
voetnoot779
Hierop; bij Ov. wàs dit reeds gebeurd (ambierat); H over 't metrum van en sprak, en van en treê;n, Bk XV, vs. 779.
voetnoot780
De komma na omhelzende is hersteld, na eerst te zijn weggewist; zij is overigens regelmatig voor sluithaakje in het hs. gedelgd; vgl. Bk. XV, vs. 30; die niemant nader (niemand meer dan mij).... gena; Ov.: ‘gij die nooit hard voor mij waart, geef mij nu een biezonder bewijs van uw goedheid’.
voetnoot781
1e lez.: verleenme.
voetnoot782
uw nakomeling; Ov.: ‘die, uit mij geboren, u grootvader heeft gemaakt’; 1e lez.: Eneas, die u grootvaêr noemt, ons spa.
voetnoot783
Of de minste met plaets moet worden aangevuld, is niet duidelik.
voetnoot785
afgront: onderwereld; eens, met klemtoon (semel).
voetnoot787
met haer gelaet goetaerdigh; Lat. placato ore: ‘met vriendelik gelaat’; desniettemin is, wegens de betrekkelike zeldzaamheid van achtergeplaatste bnw. (vgl. Bk. XII, vs. 572), goetaerdigh wellicht eer als bijw. op te vatten.
voetnoot788-90
Ov.: ‘(Beiden) zijt gij die hemelse gave waardig, gij die het vraagt, en hij voor wie gij het vraagt; ontvang, dochter wat gij wenst’; wert, tegenw. tijd; vs. 790 1e lez.: Ten dienst.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 810 oude uitg.: na Silvius een puntkomma. - 811 hs. en fier.
voetnoot793
Laurentynsche strant; vgl. vs. 445.
voetnoot794
Numicius, vgl. vs. 433; volgens de gewone sage verdronk Aeneas in de N., of sneuvelde aan zijn oever.
voetnoot797
de vliet; 1e lez.: de stroom (vgl. vs. 793; 799).
margenoot+
[Randschrift:] Eneas wort vergodet.
voetnoot801
Rein af; vgl. Bk. VII, vs. 402; deur en deur, vgl. Bk. VIII, vs. 369; X, vs. 264, telkens in rijm; zo ook veur, Bk. XIII, vs. 706, ongesteurt Bk. XII, vs. 210 (maar steurenis. Bk. IX, vs. 452; XII, vs. 692 buiten rijm), meught, Bk. XII, vs. 794; de versregel is niet ‘vrij pleonastisch en bovendien vrij plat’, zoals V. Ln. meent.
voetnoot804
Wie door een godheid met nektar en ambrosia gezalfd werd, verkreeg daardoor de onsterfelikheid.
voetnoot805
een natuur; 1e lez.: de natuur; voor: als.
voetnoot806
Ov.: ‘Het volk van Quirinus (= Romulus) noemt hem Indiges’, d.i. een inheemse god, een na zijn dood onder de goden opgenomen heros; verkoren godt: een onder de goden opgenomene; 1e lez.: Het Roomsche volk ontfangt hem voor een' halven godt.
voetnoot807
1e lez.: Aen wienze; toekeuren; vgl. Bk. IV, vs. 22; VIII, vs. 449.
margenoot+
[Randschrift:] Koningen van Alba en Rome.
voetnoot808
Ov.: ‘Alba ('n stad in Latium) en het rijk van Latium’ (res Latina); Rome is min juist, immers de stad werd eerst later gesticht; vgl. echter bij vs. 822; wat Ov. hier geeft, is de (onhistoriese) reeks der Albaanse koningen, onderbroken door de vertelling van Vertumnus en Pomona, met die van Iphis en Anaxarete; vgl. voor dit gedeelte Dl. VI, blz. 736.
voetnoot810-11
Latyn: Latinus, zoon v. Silvius; hij bezat, zegt Ov., een ten tweeden male gevoerde (repetita) naam; Aeneas' schoonvader nl. heette ook Latinus; V. drukt dit uit met vernoemt; vgl. Bk. IX, vs. 1006; missch. bedoelt V. ook Bk. VI, vs. 101 ‘een andere naam geven’.
voetnoot812
Epitus; diens vader Alba heeft V. overgeslagen bij verzuim; en is de vierde, niet bij Ov.
voetnoot813
Kapeet: Capetus; 1e lez.: en Kapetis. Tiberyn (Tiberinus).
voetnoot815
dien Tuskaenschen stroom: de (uit Tuscië, d.i. Etrurië) komende Tiber, die dus zijn naam heet te dragen naar Tiberinus.
voetnoot817
Remulus; bij Livius heet hij Romulus Silvius; Akroot: Acrota (klemt. op A); 1e lez.: en ook de broêr Akroot (: besloot); vgl. vs. 820; de wijziging vindt wschl. haar grond niet in broêr (vgl. Bk. XIII, vs. 939), maar in besloot, dat minder paste.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 835 oude uitg.: hs. den stam; zie onder. - 836 oude uitg.: doorvoetzaem.
voetnoot818
out van jaeren; maturior annis, (‘de oudste van beiden) opgevat als absolute compar.
voetnoot819
Dit wijst wel op een sage gelijkend op die van Salmoneus; vgl. Dl V, blz. 708-vlg.; 1e lez.: Akroot, vry zediger dan zynen broêr bevonden, blijkbaar gewijzigd wegens zynen in nominatief-functie; vgl. Bk. XV, vs. 1031.
voetnoot821
1e lez.: Den ryxstaf leverde aen den dappren; gewijzigd ter wille van een natuurliker woordorde, overeenkomstig het beginsel reeds in de Aenleidinge uitgesproken (Dl. V, 485: 34-vlg.); vgl. vs. 1048-49.
voetnoot822
Begraven, Aventinus nl., die begraven zou zijn op de naar hem genoemde Aventinus, een der zeven heuvelen van Rome; blijkens Livius (I, 5) nam men aan, dat er reeds vóór de stichting door Romulus een nederzetting was op Romeinse bodem; vgl. bij vs. 808.
voetnoot823-24
vertolken; 1e lez.: bedieden (: lieden); 2e lez.: vermelden (: velden); Palatynsche, naar de Palatijnse heuvel; Procas, bij Ov. Proca, maar ook de vorm -as komt voor, zie b.v. Dl. VI, 736: 804.
voetnoot825
bloeide; vgl. de Inhout van dit boek.
voetnoot827-28
1e lez.: Met ooft te planten meer dan alle; door de wijziging werd de samenhang met vs. 828a verdonkerd (Pomona, godin der boomvruchten, Lat. poma), maar zie appelboomen (vs. 830).
voetnoot830
bou, vgl. Bk. XI, vs. 42, en ongeboude, Bk. VII. vs. 188 (1e lez.); XI, vs. 96.
voetnoot831
schicht, om te jagen.
voetnoot834
gekloven; vgl. bij Bk. VII, vs. 175.
voetnoot835
De lez. v.h. hs. den stam schijnt erop te wijzen, dat aan V. Zy leert door 't hoofd speelde; of missch. moet zelfs aldus gelezen worden; Lat. et succos alieno praestat alumno.
voetnoot836-38
hy (vs. 838); door V. is blijkbaar irrigat ‘besproeit’ van de stam verstaan, i.p.v., gelijk juist ware, van Pomona, die met stromend (labentibus; nedervloeiend) water de wortels van de boom voedt; nedervloeiend vocht en uit de gront komt dringen (niet bij Ov.) is een weinig gelukkige combinatie.
voetnoot840
oefeningen: bezigheid; ofschoon men ‘zo spreekt en schrijft totnochtoe meest altijd’ houdt toch H. deez' zijn haere oefeningen voor ‘onvergelykelijk beter’ en door ‘de sierelykheid en tevens de zuiverheid der taale’ vereist, - een zuiver staal van zijn (schijnbaar) logiese, klassicistiese taalopvatting; hij beroept zich dan ook op Ov.' hic amor, hoc studium; anders V. Lelyv., en V. Ln.; vgl. vs. 909.
voetnoot841
1e lez.: op geene min noch vryer; in 't velt, een (wegens boomgaert vs. 843) min gelukkige toevoeging.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 848 oude uitg.: na zede een punt; zie beneden bij vs. 847. - 858 hs. een krans. - 860 oude uitg.: na dryfstok een komma.
voetnoot842
niettemin, beperkend-tegenstellend zinsverband (dus: ofschoon zich om vr. niet bekommerend); 1e lez.: nietemi[n]; vgl. Bk. VI, vs. 448; VII, vs. 634; X, vs. 335.
voetnoot843
past: draagt zorg.
voetnoot844
Versta: ‘belet de j. de toegang’ (accessus viriles).
voetnoot847
Het uitroepteken is gewijzigd uit vraagteken; evenzo wsch. in vs. 848; vgl. vs. 857-vlg.; en Bk. IX, vs. 1051.
voetnoot848
rits; vgl. Bk. X, vs. 432 geil en rits.
voetnoot849-50
woutgodt, Lat. Silvanus; andere lez. Silenus, door H. Heins. en Schrev. verworpen; meer.... betaemt, Ov.: ‘steeds jeugdiger dan zijn jaren’; 1e lez.: De woutgodt, wulpscher dan zyn jaeren wel betaemt, (2e lez.: Wat rechten ze niet aen om haer, dat niet betaemt,) En Priaep (god der tuinen en wijngaarden), die den dief met zyne puds (Lat. inguine; vgl. Stoett, Moortje bij vs. 2708) beschaemt (2e lez.: uitsluitende beschaemt; 3e lez.: uitsluit, hen keert en praemt); de klemt. v. Priaep is zonderling; vgl. bij Bk. IX, vs. 486.
voetnoot852
Vertumnus, evenals Pomona een oud-Italiese godheid, een god v.d. wasdom (annus vertens, het wisselende jaar; vandaar ook dat hij van gedaante kan wisselen).
voetnoot853
aenhielen, in absol. gebruik, vgl. Bk. VII, vs. 1179; X, vs. 547.
margenoot+
[Randschrift:] Vertumnus in verscheide gedaenten.
voetnoot856-57a
Gelyk een; 1e lez.: Gelyk een; 2e lez.: Voor eenen; Ov.: ‘naar 't uiterlik een werkelike maaier’; in... jaeren, Lat. duri, ‘gehard’; moy, vgl. bij Bk. IV, vs. 427.
voetnoot857b-59
Ov.: ‘Dikwijls, de slapen omwonden met vers hooi (namelik wegens de geslaagde hooioogst) scheen hij (lett.: kon hij schijnen) het gemaaide gras gekeerd te hebben (naar de lez. versasse, N. Heins.); scheen hy: ‘liet hij zich zien’.
voetnoot860
1e lez.: zwaeide hy den prikkel (stimulos; een puntige stok, waarmee het vee werd aangedreven).
voetnoot861-62
men zoude zweeren; uit deze weergave kan men niet (met Geerts 154) afleiden, dat V. de lez. iurares van N. Heins., i.p.v. iurasses (Farn., Schrev.) heeft gevolgd; dat hy versta: zo pas (modo); hadt, vgl. Bk. XIII, vs. 90.
voetnoot863
met zyn; beter ware: met een (als hij een sn. in de hand had); vgl. vs. 867-68.
voetnoot865-66
1e lez.: vroom (: van den boom); 2e lez.: grof (: in den hof); daarna de 1e lez. hersteld; de hele bepaling niet bij Ov.; kloek: wakker; vroom: flink.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 885 oude uitg.: na hy geen komma.
voetnoot867-68
‘Had hij een zwaard, of een hengelroe, dan leek hij enz.’; vgl. bij vs. 863.
voetnoot869
Ook; Lat. denique, ‘kortom’; daarna, ter inleiding van het volgend verhaal, Lat. etiam, ‘ook’.
margenoot+
[Randschrift:] Vertumnus in een out wyf.
voetnoot871
H. over leunen naast le(e)nen, en leenen naast lienen; van 't eerste heeft V. beide vormen, maar terwijl H opteerde voor ee, heeft V. in Hsch. enkel eu, mogelik om wille der differentiëring (vgl. V. Ln. XII, bl. 17 op was); lienen wees H. af, maar Hinl. achtte alle vier de vormen goed; anders weer Bi., die hier een opmerkelike uitlating heeft over de verhouding van spraak en spelling; zie ook Onze Taaltuin I, 287-vlg., II, 113-vlg.
voetnoot874
stont.... stokstyf, een de situatie ietwat overdrijvende toevoeging; 1e lez.: en styf.
voetnoot877
die ... Albula; Albula, oude naam voor de Tiber; vgl. vs. 432; maar enige twijfel schijnt geoorloofd of V. het hier zo verstaan heeft; het Lat. (een geïnterpoleerd vers) heeft: Omnibus ex Nymphis, quas continet Albula ripis: ‘van alle n., die de Albula aan haar oevers herbergt’; kan om hier ruimtelike verspreiding binnen een gebied aanduiden? vgl. om de stadt, Bk. XIII, vs. 986; let ook op veltgodinnedom voor ‘(oever) nimfen’.
voetnoot878
zyt; vgl. Bk. VIII, vs. 561; V. Helt. II, bl. 52.
voetnoot881
en bukt: terwijl ze bukt: H. over hurken, hukken, horken, herken.
voetnoot882
bult: aardhoop.
voetnoot883
1e lez.: van hun vruchten.
voetnoot884-85a
Vgl. Bk. X, vs. 144.
voetnoot885b-86
1e lez.: nadatze dezen stam Geprezen hadde, zeghtze; let erop, dat de Lat. persoons vorm niet verzeld is van een pers. vnw.; groenen ziet op de wijnranken; Ov.: ‘de olm èn de wingerd’; de uitspr. van wyngert (niet: wingert) zal met ij [ei] zijn; vgl. ook de drukwijze wijngert in de oude uitg., hier en elders.
voetnoot887
Ov. gebruikt 't woord caelebs, ‘ongehuwd’; vgl. Bk. X, vs. 144.
voetnoot888
Ov.: ‘zou hij niets aanlokkeliks (quare peteretur) hebben dan alleen zijn lover’; V.: ‘zou hij geen genot kennen dan alleen het bezit van zijn lover’.
voetnoot891-93
1e lez.: Met dezen groenen olm; groenen (niet bij Ov.) vermoedelik verwijderd met 't oog op vs. 885; zie aldaar; en kan.... by een, bij Ov. niet in de vorm van een vraag; en kruiptge.... by een, Ov.: ‘en gij zoekt niet te trouwen’ (te coniungere): kruiptge door V. dus niet plat bedoeld, alleen schalks.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 915 oude uitg.: u begeerte.
voetnoot894
Helena; naar haar hand dongen een groot getal minnaars.
voetnoot895
Niet bij Ov., en in 't hs. tussengevoegd.
voetnoot896
bruit, nl. Hippodame; vgl. Bk. XII, vs. 276-vlg.; op te merken deze in bepal. aankondigende functie; Lapyten: de L.; vgl. Bk. IV, vs. 42, en Van Helt. II, blz. 77-vlg., waar echter aan deze gevallen geen aandacht is geschonken; vgl. voor het Mnl. Stoett3, bl. 60.
voetnoot897
1e lez.: wschl. van den vorst Ulisses, blood en stout; Lat. timidis audacis Ulyssei: ‘van U. die slechts tegen vreesachtigen dapper was’, maar Farn. timidi aut audacis; de geschiedenis der vrijers van Penelope is bekend genoeg.
voetnoot898
1e lez.: en afslaet, en mistrout; dewyl, Lat. nunc quoque cum c. coniunct., ‘maar ook nu nog, ofschoon’; mogelik bedoelt V. dewyl als ‘terwyl’ in verwante betekenis (vgl. vs. 774), maar eerder staat bij hem vryers (proci) tegenover minnaers (petentes).
voetnoot899
1e lez.: heele goôn en halve.
voetnoot900
wenscht en wil verzaemen kan als samentrekking beoordeeld worden (wenst te v., en wil v.); of ook wenscht en wil als een groepverbum.
voetnoot901
Lat. et quaecunque.... numina is eer samenvattend bedoeld; vgl. Lafaye: ‘bref tous ceux’; Albula, vgl. bij vs. 877; Ov.: ‘de Albaanse bergen’, zuidoostelik van Rome.
voetnoot904
Ov.: ‘die u meer dan al die anderen bemint, en meer dan gij denkt’.
voetnoot905
slecht: gewoon; van nu af, min juist, daar zij tot dan toe niemand tot zich had toegelaten; het Lat. heeft: vulgares rejice taedas: ‘versmaad een alledaags huwelik’, wat niet op de pasgenoemde godheden kan slaan, maar de voortreffelikheid van Vertumnus wil belichten.
voetnoot907
1e lez.: hem, gansch volkomen; Ov.: ‘hij is aan zichzelf niet beter bekend dan aan mij.’
voetnoot908-09
hy.... aenzwerven; Ov.: ‘hij dwaalt niet overal over de hele wereld rond’; is gekomen aenzwerrven, zeldzame constr., door H. afgewezen; vgl. V. Helt. II, bl. 55 (waar deze manier ‘onbekend bij V.’ genoemd wordt), dez. L. Ts. XI, 169-vlg., Kern, Omschrev. Ww.-vormen, blz. 46-vlg.; het is (vgl. bij vs. 840) een lantzaet; het Lat. (loca) magna: ‘uitgebreid (gebied)’ is niet weergegeven.
voetnoot910
die.... vint (1e lez.: die hy) is objekt bij bemin; Lat. quam (andere lez.: quas) modo vidit: ‘die hij zo pas gezien heeft; de laatst geziene’.
voetnoot912
offert op: wijdt toe; het hart; 1e lez.: zyn hart; na op oorspr. een komma.
voetnoot914-15
allerhanden, vgl. vs. 462; toon van vormen, zelf een opmerkelike ‘schakering’ in de betekenis van toon; uw, zie Tekstkrit.; Bk. VII, vs. 706 is de 1e lez. in het hs. wschl. u; vgl. Dl. VII, bl. 866.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 941 oude uitg.: hard.
voetnoot916-17
Scheptge.... mede; Ov.: ‘Wat meer is (quid quod; vgl. Bk. IX, vs. 274; X, vs. 874-75; XIII, vs. 427), hebt gij beiden niet dezelfde voorliefde? de door u gekweekte vruchten, ontvangt hij ze niet 't eerst?’ boomgaert; m in het hs. bovengeschreven, maar in vs. 919 aanstonds boomgaert.
voetnoot919
Ov.: ‘noch zachtsappige kruiden, die de hof voortbrengt, noch wat dan ook’.
voetnoot920
Dan; vgl. voor de constr. van ander(e) dan Bk. VIII, vs. 1174 (en lees ald. voor Bk. VI, vs. 473: Bk. VIII, vs. 473); vs. 1190; XI, vs. 259-60; Dl. VI, 708: 448 andre zielen, d.i.: anderen, die schimmen waren’; Bk. IX, vs. 139.
voetnoot921
hou: houd het ervoor.
voetnoot922
met zynen mondt; Ov.: ‘(persoonlik) door mijn mond’.
voetnoot923
wraekgodin; Ov.: ‘de wraakgoden’.
voetnoot924
onvermorwden; hier zoals ook vs. 1001 aanstonds met o; o uit u Bk. II, vs. 648; VIII, vs. 146; vs. 1079 (uitg. u); XII, vs. 46; vgl. biezonder XV, vs. 281.
voetnoot925
Nemezis; Ov. noemt haar Rhamnusis, naar Rhamnus in Attica, waar zij een tempel had; hij spreekt van haar ‘toorn die niets vergeet’ (memorem); strenge, vgl. Bk. XIII, vs. 640; 1e lez.: gestrenge.
voetnoot926
vermyt: u hoedt voor (caveas).
voetnoot928
wytluchtigh: uitvoerig; verklaeren: meedelen, uiteenzetten; vgl. Dl. II, 776: 205; III, 136: 264.
voetnoot929
Ov.: ‘in geheel Cyprus’; V.'s naemhaftigh overal is minder gelukkig, wijl Pomona het in dat geval ook wel weten zou.
margenoot+
[Randschrift:] Ifis verlieft op Anaxarate.
voetnoot932
Anaxarate; de juiste vorm is Anaxarete; dezelfde vergissing in het Kantschr. en de Bladwyzer.
voetnoot933
Teucer, zoon van Telamon en halfbroeder van Ajax en stichter van Salamis od Cyprus.
voetnoot936
met reên: met zijn verstand.
voetnoot937-38
komt: komt hij; vgl. Van Helt. II, blz. 58-vlg.; Overdiep, § 28; en melt; bedoeld is: aan de voedster, - zoals ook in voesterkint ligt opgesloten.
voetnoot939
uit liefde; Ov.: ‘bij de verwachtingen die zij van haar koesterde’.
voetnoot940
Der dochter: tot het meisje; hardt vallen: hardvochtig zijn.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 953 oude uitg.: ambeelt.
voetnoot945
behangt; 1e lez.: -?; 2e lez.: bestookt.
voetnoot947b-48a
Let op het ritme; den.... langs is wel wat erg plasties; Ov.'s tegenstelling: harde drempel - teder lichaam, niet bij V.
voetnoot950
uitkeerde: buiten hield; vgl. Bk. II, vs. 1042; doover dan de zee; aldus ook de door N. Heins. tegen saevior freto verdedigde lez. surdior feto, door V. gevolgd; vgl. Dl. IV, 359: 8; 413: 167; Dl. VII, 310: 13 wordt scopulis surdior Icarii: ‘onbeweeghlijcker enz.’; (vgl. het daarop volgende doove ooren); ib. 354: 2 dovere rotsen; en hier Bk. XIII, vs. 1122.
voetnoot951
Ov.: ‘de zee die (onstuimig) oprijst wanneer de Geitebokjes (Haedi) ondergaan’; de Haedi zijn twee sterren in de Voerman, wier (op-, en) ondergang storm aankondigt, reden waarom zij ook pluviales worden genoemd.
voetnoot951b-53
Het ‘Noriese’ ijzer was vermaard; Noricum, land tussen Donau, Inn en Drave; anbeelt; zie Tekstkrit.; de vorm met n is de oudere; Dl. II 62: 145; ib. 813: 20 aan-beeld; steen: rots.
voetnoot954
Vgl. Bk. VII, vs. 303.
voetnoot955-56
steenen, als in 933; beschimpt enz., Ov.: ‘aan haar onvriendelike houding (lett.: daden) voegt zij trotse woorden toe’; spytigh: nors (ferox).
voetnoot957
Ov.: ‘ook zelfs van alle hoop’.
voetnoot960
Te lezen met elisie der -e van Anaxarate; vgl. vs. 993, vs. 1016; Bk. X, vs. 92; opmerkelik is, dat wel in het hs. bovengeschreven is.
voetnoot962
walgen; Ov.: ‘gij zult niet langer uw weerzin tegen mij hoeven te dragen’; omdat walgen iets is ‘dat de mensch lijdt’ gaf H. de voorkeur aan my walgt boven ik walg; zie nader aldaar; alsook Bi., die zegt, dat wij in het opzicht der impersonalia c.a. ‘een verscheidenheid [bezitten], die geene taal in die mate bezit’; vgl. Bk. VI, vs. 909; XV, vs. 143.
voetnoot963
tot een wonder: zodat het een w. is om naar te kijken; na lauwer oorspr. 'n komma.
voetnoot964
1e lez.: Gy hebt den stryt van my gewonnen, ik legh onder.
voetnoot966-67
dit loflyke nl., dat zijn liefde de aanleiding tot haar blijdschap (vs. 965) geweest is; 1e lez.: en zult myn.
voetnoot968
Ov.: ‘Gedenk nochtans’.
voetnoot969-70
en ik aengezicht; Ov. spreekt van ‘dubbel licht’, nl. het leven en de geliefde.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 986 oude uitg.: na toe een dubbelpunt. - 990 oude uitg.: Ontdekte; de -e is in het hs. weggemaakt.
voetnoot971
wil: zal (1e lez.: zal; gewijzigd wegens zal vs. 972); geen bodin: niet de bodin.
voetnoot972
1e lez.: zal met mynen geest verschynende u verwekken.
voetnoot974
Ov.: ‘Indien gij echter, o goden’; aenschout.... aen is een contaminatie van aenschoutge en schoutge aen; vgl. H., die verwijst naar vs. 281, en Bk. VI, vs. 761; XIII, vs. 305; verder naar Bk. II, vs. 268-69, dat hij ten onrechte (vgl. ook Bi.) ‘zeer verward’ noemt; H, Hinl., Bi. over gevallen als inbrocken in (Samson, vs. 1503) e.d.
voetnoot975
al myn uiterste b.; let op de geconcentreerde nadrukkelikheid; ‘al wat ik, voor 't laatst, nog vermag te vragen’; Ov.; ‘meer vermag mijn tong u niet te vragen’.
voetnoot976-77
wanneerwe.... doot is rijkelik pleonasties.
voetnoot978-79
ontsprong: ontsnapte, ontging; geeft.... faem, versta; vergoedt mijn korte leven door een langdurige faam; 1e lez.: Ay geef den tyt, die.
voetnoot980
Hief; uit deze vertaling valt betreffende de door V. gevolgde lez. (Geerts 155) niet veel te besluiten.
voetnoot983
voor.... welfsel; Ov.: ‘boven aan de deur’.
voetnoot984
1e lez. wreede en liefdelooze; Lat. crudelis et impia; was liefdeloos voor V. te ver van liefde-loos afgeweken? vgl. vs. 1001; Dl. III, 219: 546; vreemt van min, vgl. vs. 1012; boven vonden is ronden (synon. van kransen) geschrapt; kransen, ironies voor de strik.
voetnoot986a
Ov.: ‘maar ook toen nog naar haar toe gekeerd’.
voetnoot988
als.... bevangen; de Lat. tekst is onzeker; V.'s vertaling berust m.i. op onnauwkeurige lektuur der lez. van N. Heins.: trepidantum ut multa gementem, waarbij gementem als - um gelezen werd, en ut met als weergegeven; bovendien werd het onmogelike ‘zuchten’ der voeten geneutraliseerd tot bevangen; Farn. vermeldt weliswaar in margine een lez. trepidantum et multa gementum, maar dat V. die bewust uitgekozen zou hebben, is weinig wschl., mede wegens als, en de 1e lez.: als met jammernis bevangen; het geluid, dat de deur maakt door het stoten (in stuiptrekking; trepidantum) der voeten, niet bij V.
voetnoot989
1e lez.: tegens deur en post, gewijzigd wegens de aansluitende bijzin; voort: aanstonds.
voetnoot991
vruchtloos opgeheven: uit de strik getild, maar zonder dat 't nog kon helpen.
voetnoot993
reden waarom hij gezegd wordt zijn moeder thuis te komen; Ov. zegt niet met zoveel woorden, dat de moeder weduwe was, - een niet overstoute conclusie uit de overledenheid des vaders nochtans; maar H. houdt een betoog, weinig meer dan vermakelik, dat het weduwschap een storende faktor is in de verhouding van het kind tot zijn vader en moeder, betoog waar hij tegen 't einde zelf een weinig van schrikt, aangezien de laatste woorden van het vers ‘het gebrek der eersten geheel vervullen’; en het is dus niet zijn bedoeling ‘deeze plaats te berispen’; - 1e lez.: en de vader.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 1013 Ho. Salamis, dat; zie onder.
voetnoot995b
Ov.: ‘nadat zij gesproken en gedaan had zoals ongelukkige moeders doen’; dit doelt op 't uitrukken der haren e.d.
voetnoot997
Geleidenze, naar de lez. ducuntur (Schrev.); Farn., N. Heins. ducebat (van de moeder gezegd), den doôn; 1e lez.: het lyk (vgl. vs. 996, jammerlyken; vs. 998 lykvier); zoo.... ziet; Ov. lurida membra: ‘zijn vaalbleke lyk’; ten onrechte spreekt dus V. Ln. van een rijmlap; de wending met zoo.... als door V. niet concessief bedoeld (vgl. ons: ‘zo ziek als hij was’), maar nadrukkelik - beschrijvend.
voetnoot998b
bij ze; Ov. spreekt nog van de baar, die (met het lijk) straks zou verbrand worden; vgl. Propert. IV, II, vs. 9-10.
voetnoot999-1000
dochter; vgl. Bk. IV, vs. 934; passeeren; de kleur van het woord, zoals hij haar altans zag, deed V.Ln. dit rekenen, met vs. 993 en 997b, tot de burlesk-aandoende elementen in dit verhaal, ‘dat aandoenlijk heeten moest’; ten onrechte; zie bij de genoemde plaatsen, en voor passeeren een aantal aanhalingen in Wdb. N.T. Veeleer valt er iets te zeggen op de volgorde van 999b en 1000a die men omgekeerd zou wensen; naar 't schijnt, heeft V. qua met domus verbonden, i.p.v. met via (weg, route, beter dan straet).
voetnoot1001
1e lez.: maeght, van bittre wraekzucht (2. van liefdeloosheit) fel Bezeten en geplaeght, ter ooren. evenwel; Ov.: ‘die een wrekende godheid reeds vervolgde.’
margenoot+
[Randschrift:] Anaxarate in steen
voetnoot1006
om... benout (vgl. Bk. XIII, vs. 456; XI, vs. 640) is een ietwat spitse toevoeging van V.; vrije partic.-constr.
voetnoot1007
Vertrok: trok weg; de doot.... wangen: doodskleur dreef de blos van haar gelaat; van hart spreekt Ov. ook hier nog niet; vgl. vs. 1011.
voetnoot1009
Onjuist; zij wilde integendeel het gelaat afwenden (vertere vultus).
voetnoot1011
't hart; Ov.: ‘de harde borst’.
voetnoot1012
verziert: verzonnen; 1e lez. En op dat dit niet schyne een sprookje zonder reden.
voetnoot1013
Salamis, het eiland; die.... gewaeght, niet bij Ov.; die; zie Tekstkrit.; over deze vorm van aanduiding (i.p.v. dat) de uitvoerige en belangrijke aant. in Hoogstr.-Kluit op min; hetgeen men tans als vervanging en aanduiding onderscheidt (N. Tg. XXVII, blz. 157-vlg.), wordt daar als volgt geformuleerd: ‘Dus zien wij, dat de Betrekl. Naamwoorden, en 't geen met hun gelijk staat, niet gebonden zijn aan het geslacht van het Naamwoord, maar even keurig op de beteekende zaak, kunnen, ja veeltijds moeten thuis gebracht worden’; vgl. ibid. op Abydus; Bk. X, vs. 429; XV, vs. 258, vs. 951; hier t.p. is zeker ook het vr. genus van de Gri.-Lat. naam van invloed.
voetnoot1014
schyn en beelt; het beelt geeft haar gedaante (schyn; vgl. Bk. VIII, vs. 1177); de woorden staan voor Lat. imago en signum, die Ov. gebruikt in dit verband: ‘Salamis bewaart een beeld (signum) onder de gedaante (imagine) der geliefde’; Farn. ao 1649 en 1650 heeft ook de lez. dominae (vgl. Geerts 155).
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 1030 kantschrift, oude uitg.: van Alba.
voetnoot1015
Ov.: ‘en (Salamis) bezit ook een tempel genaamd die van de uitziende Venus’; de eigenaardige voorovergebogen-uitkijkende houding van dit Venus-beeld was als die van Anaxarete, en gaf wellicht aanleiding tot het verhaal; vgl. Plutarchus, Amator. c. 20); die, bij Venus; spytigen: afkerigen van de min; V. Ln. maakt tussen preuts en spijtig het onderscheid, dat 't eerste niets zegt voor de innerlike gevoelens; vgl. Dl. III, 142: 447; deze vertaling berust op een aant. van Farn., die van dit beeld zegt, dat het uitkijkt met de hooghartige preutsheid (cum fastu) en geringschatting van Anax., die door de wrekende Venus tot die gestalte herschapen was.
voetnoot1018
zoo moet: zowaar moge dan; vgl. Bk. VIII, vs. 1161; vs. 1173.
voetnoot1019
erven: grond, hoven.
voetnoot1020
Ov. spreekt, juister, van bloesem; maar V.'s regel is mooi.
voetnoot1021
die... schakeert; de bijzin heeft de waarde van een epitheton ornans.
voetnoot1023
waert misprezen, niet bij Ov.
voetnoot1025
betrekt; vgl. vs. 1085; Bk. VI, vs. 322.
voetnoot1026
zich vertoont is wat zwak voor ‘wederom zijn stralen doet lichten’ (reluxit).
voetnoot1027
1e lez.: doch ydel en verloren; ydel was kennelik verkeerd: verloren kon in de opvatting ‘overbodig’ gehandhaafd blijven; vgl. Bk. XIII, vs. 1080; Dl. V, 777: 1593; maar poogt t'overweldigen (vim parat) had ook wijziging behoefd.
voetnoot1029
Ov. zegt eigenlik: ‘Zij gevoelt wederkerig de (minne)wonden.
margenoot+
[Randschrift:] Nazaeten in Alba en Rome.
voetnoot1030
met.... hant; Ov.: ‘de krijgsmacht van de onrechtvaerdige (vgl. bij vs. 1031) Amulius’ = de onr. Am. (beheerste) met wapengeweld.
voetnoot1031
Hierna, nl. na zijn vader Proca; vgl. vs. 825; Numitor was de broeder van Amulius, en door deze van de troon gestoten; bedreven: ervaren (niet bij Ov.).
voetnoot1032-33
toestaen: toestemming; vervallen op; 1e lez.: gevallen op; erfnakomeling staat voor nepotes, nl. zijn kleinzoons Romulus en Remus; Ov. zegt dat N. door hun hulp de verloren heerschappij herkreeg; H (en Hinl.) over voor-, van -, in zijn leven; en leeve-dagen (ook Bi.), het laatste ‘klinkt nu wat te plat’.
voetnoot1034-35
Pales, oud-Italiese herdersgodin; op haar feest (21 April) werd jaarliks de stichting van Rome herdacht; Ov.: ‘op 't feest van P. worden de muren der stad (Rome) gesticht’; uit Pales valt betreffende de door V. gevolgde lez. niets te besluiten (Geerts 155); met eersten doelt V op het begin der sedertdien uitgelegde versterkingswerken. aangrenzende Sabynen (vgl. Bk. IV, vs. 42); Ov.: ‘de Sabijnse vaders’, van de geroofde Sab. maagden nl.
voetnoot1036
Tatius, koning der Sabijnen, 1e lez.: in 't velt.
voetnoot1037
Men, de Sabijnen nl.; Tarpeius, bevelhebber van de Romeinse burcht; de vertaling is geheel verkeerd; Ov.: ‘en Tarpeia (d.i. de dochter van de bevelhebber), na de toegang tot de burcht geopend te hebben, verloor door verdiende strafhaar leven (dignâ animam poenâ; lez. van N. Heins.) onder de op haar gestapelde schilden’; zij had nl. als loon bedongen wat de Sabijnen aan hun linkerarm droegen; i.p.v. gouden armringen kreeg zij schilden.
voetnoot1038-39
Kurien: Cures, de hoofdstad der Sabijnen; met En zyne burgery te verbinden (hendiadys); erghlistigh, 1e lez.: stilzwygende (vgl. vs. 1040 dat in 't hs. tussengeschreven is); Ov.: ‘op de wijze van stil aansluipende (tacitorum, “zwijgende”) wolven onderdrukken zij hun stemmen in hun mond’.
voetnoot1041
de poort; Ov.: ‘de poorten’; nl. die van Romulus' stad op de Palatijnse heuvel; vgl. vs. 1043; van Ilias, onjuist voor Lat. Iliades, d.i. Romulus als zoon van Numitor's dochter Ilia, ook Rhea Sylvia geheten; vgl. Dl. VI, 374: 306; hij had de poorten ‘met een stevige sluitboom’ gesloten; vgl. vs. 1093.
voetnoot1044
voorzichtigh: zorgzaam.
voetnoot1045
hammeie: hamei, sluitboom; H; Bi. wijst de vorm almey, genoemd bij ‘den nietigen en over alles schrijvenden Goeree’, af; hij brengt 't woord bij hemmen, ‘stuiten’.
voetnoot1046
stoort: doet te niet (rescindere); vgl. Bk. II, vs. 884-vlg.
voetnoot1047
Auzoonsche: Italiese; veltgodinnen, ook hier weer voor naiades, ‘bronnimfen’, zoals op tal van andere plaatsen, ofschoon ook vlietgodin, brongodin, watergodtheên voorkomen.
voetnoot1048-49
1e lez.: De kille bronnen en haere aders... Met zorgh bewaeren, ook 't gewest by Janus kerk; de stroeve constr. is natuurliker gemaakt; vgl. vs. 821; Dl. V, 584: 34-vlg.; VII, bl. 863-vlg.; Overdiep, Zinsvormen; - de bedoeling is dat bron en velt bijeenhoren; Janus, vs. 441; god der doorgangen; zijn, aan Numa toegeschreven, tempel geleek op een doorgang met twee deuren; hier door Ov. genomen als de poort, die van het veroverde Kapitool naar de stad van Romulus voerde.
voetnoot1051-52
Ov. zegt juist het tegenovergestelde: zij boden geen weerstand (nec sustinuere); de toevoeging styf en sterk in vs. 1050 preludeert al op deze misvatting; V. heeft dus het volgende zó verstaan, dat de overstroming die de najaden teweegbrachten (vs. 1053) niet het gewenste resultaat had (vs. 1054).
voetnoot1054
bleef.... stant: werd daardoor niet ontoegankelik; vgl. Bk. IV, vs. 191; VI, vs. 910; met (ora Iani) patentis zinspeelt Ov. mogelik op de oorlogstoestand, waarvan immers de openstaande Ianuspoort het zinnebeeld was.
margenoot+
[Randschrift:] Koude wateren worden heet.
voetnoot1056-57
Men; dat zijn bij Ov. dezelfde najaden; V.'s neutrale vertaling hangt wel samen met zijn misvatting in vs. 1051-52; kalk en zwavel... aen; er werd zwavel onder de bron gebracht, en de aderen werden verhit met aardpek (asfalt; bitumen), zegt Ov.; voor bitumen heeft Montanus-Martenez: ‘kleyachtige aerde die brant gelijk solfer; mortel van kalk gemaeckt; Joden-lijm’; smook, minder juist voor vapor, de hitte die tot 't binnenste der bron doordringt.
voetnoot1059
kost lyden: daarmee op gelijke lijn stondt; Ov.: ‘wedijveren met.’
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 1063 oude uitg.: waeteraêren; evenzo de latere, tot Unger; drukfout; de spell. waeter is in strijd met V.'s beginsel; na dit vers in hs. en uitgaven een punt; vs. 1064 ware dan een afzonderlike zin met een van V.'s manier afwijkende constr., en terwyl als bijw.; in -63 is de 1e lez. watervlieten, (met komma), en het Lat. heeft voor -64 een met dum ingeleide bijzin; ik neem aan dat de punt na -63 bij de wijziging bij vergissing geschreven werd. - 1065 oude uitg.: De Romer en Sabijn, verslagen met gewelt; ook Ung., Dif.; zie onder.
voetnoot1062
te vruchteloos, d.i. (zoals nu bleek) tevergeefs; het Sabynsch gerucht: de Sabijnen met hun krijgsrumoer; Ov. gebruikt het woord rigidis (‘ruw, stoer’), spelende met Alpino rigori, de ijskou der Alpen.
voetnoot1063
nieuwe; Lat. novo, in de terminologie der Metam. ‘nieuwsoortig’; vgl. Geerts 26.
voetnoot1064
de kryghsliên, Lat. Martius miles: ‘de Romeinse soldaten; Martius door V. niet herkend in zijn hier bedoelde betekenis: Mars, vader van Romulus (en Remus); dit wreekt zich ook in vs. 1065.
voetnoot1065
Zie Tekstkrit.: door de wijziging in de druk werd vs. 1066 verduidelikt, maar verdween de (overigens onzuivere) weerslag van Ov.'s ‘nadat Romulus eigener beweging zijn krijgers in 't veld gevoerd had’.
voetnoot1066
Beslaan: bedekken nl. met hun lijken; en 't groote merrektvelt, niet bij Ov.
voetnoot1067
goddelooze, Lat. impius, in de speciale toepassing op verhoudingen tussen verwanten; zo ook Bk. X, vs. 483; en vlg. Bk. I, vs. 174; van schoonzoon en den vader; den is bovengeschreven; voor verwantschapsnamen bezigt V. dikwijls geen lidw.; hier echter komt ook de combinatie in aanmerking.
voetnoot1068
nagebuurigh: nauwverwant.
voetnoot1069
echtverdragh (niet bij Ov.): de verzoening betreffende het huwelik met de Sabijnen; 1e lez.: voor 't uiterste beslecht; Ov.: ‘men besloot door vrede de strijd te beslechten en niet tot het uiterste te kampen’.
voetnoot1070
Tatius; vs. 1036; door oorloghsrecht, niet bij Ov.; maar Schrev. nam uit Regius over, dat volgens de vredesvoorwaarden ook Tatius (naast Romulus) zou regeren; accedere regno: (mede) tot de regering toetreden.
voetnoot1071
sterft; hij was nl. bij een volksoploop gesneuveld (occiderat); verheven, nl. zijnde (tot het eenhoofdig koningschap); niet bij Ov.
voetnoot1073
Mavors: Mars; bloots hoofts; Ov.: ‘na zijn helm te hebben afgelegd’, tot teken van vredesgezindheid; de krijg was nu immers ten einde; de herhaling van hooft is weinig fraai.
voetnoot1075-76
1e lez.: en niet beheerscht by eenen Noch enz.; onjuiste weergave der lez. van N. Heins. nec praeside pendet ab uno, ‘en niet meer afhangt van de bescherming van één’; waarbij Heins. verwijst naar de overeenkomstige plaats in Ov.' Fasti, lib. II: Sanguinis offcio non eget illa mei: ‘(de macht van) Rome staat en valt niet meer met mijn leven’; daarna gaf V. de voorkeur aan de lez. et praeside (Farn., Schrev.): Rome staat voortaan onder één vorst (, hetgeen het bestuur ten goede komt). - is nu, met adverbiale herhaling van nu uit vs. 1074; maar de constr. is zo, alsof in vs. 1074 een redengevend voegw. als omdat gestaan had.
voetnoot1077
neef: kleinzoon; Romulus; deught: uitstekende hoedanigheden.
voetnoot1080
1e lez.: in 's hemels troon te zetten.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 1083 hs. vrolyheit. - 1090 oude uitg.: ter karrosse. - 1097 Ho. Versmelt.
voetnoot1082-83
Ov. met een aan Ennius ontleend vers: ‘Eén is er, die gij in de azuren hemel zult opnemen’; ook de apotheose van Hersilia is aan Ennius ontleend.
voetnoot1085
bestemt; nl. met een hoofdwenk (annuit); de herhaling van dit woort (hier dat van Mars) is een onachtzaamheid; betrekt; vgl. voort dit transit. gebruik vs. 1025.
voetnoot1086-87
verbaest: ontstelt; het gerucht is dat van de donder; stadt en volken is mogelik een harmonisering van de lezingen urbem, en orbem (Farn.; Geerts 155).
voetnoot1088-89
door.... gedrongen; onjuiste toevoeging, daar Mars zich in de hemel bevond; zie het vervolg.
voetnoot1090
moedigh: onverschrokken; Lat. impavidus, dat hier beter als epith. ornans ware verstaan: ‘de onverschrokken Mars’; Ov. spreekt nog van de bloedige dissel; op dat enz.; niet bij Ov.
voetnoot1091
klatrende; vgl. Bk. V, vs. 529; fraaie regels.
margenoot+
[Randschrift:] Romulus vergodet.
voetnoot1093
Romulus; hier is Lat. Iliades juist weergegeven, waaruit valt af te leiden, dat Ilias (vs. 1041) alleen maar een al te grote vormvrijheid is.
voetnoot1094-95
wiens staf (d.i. die als vorst).... gaf; bij Ov. was hij juist toen aan 't rechtspreken (lez. v. Schrev., of v. N. Heins.).
voetnoot1096
gedreven zal ondanks Mars als ‘handelende persoon’ intransit. zijn: ‘snel bewegend’.
voetnoot1098
slinger; vgl. Bk. II, vs. 949-vlg.; over het genus zie Hoogstr.-Kluit; in abstr. zin bezigt V. mann. genus Bk. IV, vs. 761; VI, vs. 196; een onderscheid dat H.-Kl. niet noteert.
voetnoot1099-1101
Een ontsporing waaraan V.'s eerbied voor de burgemeesterlike waardigheid schuldig mag wezen; Ov.: ‘een schone gedaante komt daarvoor in de plaats, en ene die de hemelse rustbedden (pulvinaribus) waardiger is, zó ene als die van Quirinus-met-de-staatsiemantel (trabeati); met dit laatste wordt gedoeld op een beeld van Quirinus, zoals de godgeworden Romulus heette; V. heeft Quirinus met Quirites (Romeinen) verward (anders en beter vs. 1006), en de pulvinaria voor de kussens van den Raet aangezien; over burgermeesters vgl. Dl. VII, 394: 3.
voetnoot1102
1e lez.: Jupiter geboot; 2e Jupyns ga geboot; 3e Jovis ga geboot; sloot: besliste.
voetnoot1104
dit, met klemtoon.
voetnoot1105
De Sabijnse was door haar huwelik met Romulus een sieraad van het Latijnse volk geworden.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs 1125 oude uitg.: Dat flux met zijnen glans (à cujus lumine) perruik enz.
voetnoot1106
Quiryn; zie bij vs. 1099; H. over waert en waerdigh; en afwijkend de aant. aldaar; opmerkelik H.'s uitlating: ‘Ten minsten achten wy in onrijm deeze woorden altijd behooren onderscheiden te worden’, waar Bi. zout op legt; over waard geprezen e.d. (vgl. Bk. VI, vs. 920)zegt Bi.: ‘Thands schijnt de uitdrukking zeer verouderd’.
voetnoot1108
derwaert, niet bij Ov.
voetnoot1110
Aanstonds na Romulus' dood had hem de Senaat een tempel toegewijd; lang en breet: over haar gehele uitgestrektheid.
voetnoot1111
De kamenier: Iris.
margenoot+
[Randschrift:] Hersilia wort Ora, een godin.
voetnoot1114
verflout; vgl. vs. 1006; Bk. XI, vs. 640; H: ‘by de Ouden is dit gemeen; doch nu verouderd’; V. Ln.: ‘naar de plat Amsterdamsche uitspraak’.
voetnoot1117
niet noemen wie gy zyt; de constr. is verwant aan de Wdb. N.T. IX, 2034, 4) vermelde.
voetnoot1123
Thaumas, vader van Iris; vgl. Bk. IV, vs. 651; Thaumas-zelf was de zoon van Pontus (zee) en Gaea (aarde).
voetnoot1124
1e lez.: op d'aerde.
voetnoot1125
1e lez.: Zy; 2e Dees; 3e Zy.
voetnoot1127
zyn Rome; dit zyn is een trekje, dat Ov. niet heeft.
voetnoot1128
Onthaelt: ontvangt; wellekoome, oude, in het Mnl. gewone, vorm.
voetnoot1129
Voor de constr. vgl. bij vs. 1067.
voetnoot1130
Ora, of Hora; nu.... faem, niet bij Ov.
voetnoot1131
echtgenoote; 1e lez.: gemaelinne; Ov.: ‘die nu als godin verbonden is (nl. in gemeenschappelike cultus) met Quirinus’; want Ora, zegt Regius, werd in de tempel van Romulus vereerd.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • J.D. Meerwaldt

  • A.A. Verdenius