Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660 (1935)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.91 MB)

XML (3.25 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660

(1935)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

De XVII. Harpzang.Ga naar voetnoot*

Diligam te, Domine.

 
Alvoênde Godt, en Heer van alle Heeren,
 
U wil ick al mijn leven dienen, eeren,
 
En minnen: want gy zijt mijn kracht, en borgh,Ga naar voetnoot3
 
Mijn toevlught, mijn verlosser, troost en zorgh.
5[regelnummer]
Ick zal op Godt, als op mijn noothulp, hoopen.
 
Mijn schutsheer, als de stormers op my loopen,Ga naar voetnoot6
 
Dan keer ick hen op u, mijn' horen, af,Ga naar voetnoot7
 
Die my verlost, bevrijt, en hoedt voor straf:
 
Dies wil ick u aenbidden, eeren, loven,
10[regelnummer]
Zoo raeck ick al mijn vyanden te boven.Ga naar voetnoot1-10
 
De stricken van d'afgrijsselijcke Doot
 
Belaeghden my: de helsche boosheit schoot,
 
Gelijck een stroom en waterval van sluizen
 
Ter rotse af naer de laeghte neêr komt bruizen,Ga naar voetnoot13-14
15[regelnummer]
Met kracht op my, die, teder en ontstelt,Ga naar voetnoot15
 
Niet opmoght, noch kon staen voor dit gewelt.Ga naar voetnoot16
 
De rampen van d'afgrijsselijcke helle
 
Belaeghden my vervaerelijck, en felle.
 
De stricken van d'afgrijsselijcke Doot
20[regelnummer]
Verrasten my, die aenquam naekt en bloot.
 
In zulk een' angst, bestormt van 's vyants troepen,
 
Begon ick Godt, mijn noothulp, aen te roepen.
 
Ick riep hem aen, zoo luid men roepen kon:
 
Mijn nootklagt drong door 't zwerk en boven zon
25[regelnummer]
Den hemel in, en klonck in 't koor der kooren,
 
Godts heilighdom, in zijn scherpluistrende ooren.
 
Mijn jammerklagt drong door, van boog in boog
 
Daer Godt zich zette in zijnen troon om hoogh.Ga naar voetnoot24-28
[pagina 257]
[p. 257]
 
Op 't schudden van Gods hooft in 't ander levenGa naar voetnoot29
30[regelnummer]
Begon al d'aerde in 't ronde bang te beven,
 
Te schudden, en te siddren uit ontzagh,
 
De grontvest van 't geberghte, slagh op slagh,
 
Te dreunen, en te davren, tot een teken
 
Dat d'opperste vergramt was, en ontsteeckenGa naar voetnoot34
35[regelnummer]
Op d'aerde om laegh, en 't steigrende geberght,
 
Om 't snode volck, dat Godt door boosheit tergt.
 
Hy snoof een' roock ten neuze uit in 't vergrammen.
 
Zijn aengezicht ontstack, en stont in vlammen,Ga naar voetnoot37-38
 
En in een' brant van koolen, root van gloet.
40[regelnummer]
Dus zette hy verbolgen zijnen voet
 
In een karros van wolcken, om te daelen
 
Van boven neêr uit zijne goude zaelen.Ga naar voetnoot40-42
 
Een nevel zweefde om zijne voeten heen,
 
En schaduwde zijn goddelijcke treên.Ga naar voetnoot43-44
45[regelnummer]
De Cherubijns, terwijl hy zat geklommen,
 
Zoo hoogh in top, voor zijnen wagen glommen.
 
Hy vloogh en voer verbolgen en gezwint.
 
Hy zweefde en vloogh op vleugels van den wint,
 
Gespannen in 't gareel voor zijnen wagen.
50[regelnummer]
Hy school bedeckt in duisternisse en vlaegen.
 
't Gehemelt van zijn' wagen, als hy rent,Ga naar voetnoot51
 
Is eene wolck, een waterwolck zijn tent.
 
Een donckre wolck bedeckt hem onder 't vaeren.Ga naar voetnoot53
 
Voor zijnen glans, en schricklijck aenzicht baeren
55[regelnummer]
En bersten wolck en dichten nevel uitGa naar voetnoot55
 
Met blixemen, en hagel, en geluit
 
Van donderslagh en wederlicht naer onder.
 
De Godtheit laet zich hooren in den donder,
 
Van boven uit den hemel en de lucht.
60[regelnummer]
De Hooghste laet zich hooren in 't gerucht
 
Van hagelsteen, in wederlicht, en voncken.
 
De blixemstrael wort naer beneên gekloncken,
 
Gelijck een' pijl, met d'allersterckste hant.
 
Aldus verstroit hy over 't gansche lant
65[regelnummer]
Zyn vyanden, en weerlicht op de bergen,Ga naar voetnoot64-65
 
En schricktze met zijn onweêr, die hem tergen:Ga naar voetnoot66
[pagina 258]
[p. 258]
 
Dan openbaert zich d'oirsprong van de bron
 
En ader, daer geen ooghstrael zincken kon.Ga naar voetnoot68
 
Wy zien den gront des aerdtboôms met onze oogen,
70[regelnummer]
Wanneerge, o Godt, o almaght, uit den hoogen
 
Het element begraeuwt, en snel verbaest,Ga naar voetnoot71
 
En bulderende een buy van gramschap blaest.
 
Hy reickte my de hant in dees gevaeren,
 
En redde en trockme uit grondelooze baren,
75[regelnummer]
En wateren, en diepten, daer ick zonck.
 
Hy redde my by tijts, eer ick verdronck,
 
Uit 's vyants maght; Godts dienaer al te maghtigh,Ga naar voetnoot77
 
Ontsloeghme van mijn haeters, die te krachtighGa naar voetnoot78
 
Braveerden met eene uitgelaete ziel,Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
Toen ick te zwack en onvermogend viel.Ga naar voetnoot80
 
Zy randden my in 't bitterst van mijn lijden
 
Baldaedigh aen. de Hooghste holpme strijden,
 
En zette my op 't vrye en vlacke velt,Ga naar voetnoot83
 
In veiligheit en d'eerste rust herstelt,Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Naer 's hemels wil en opperste behagen,
 
Uit liefde en gunst, zijn' dienaer toegedragen.
 
De hemel, die een billijck oordeel velt,
 
Naer elx verdienste, en goet en quaet vergelt,
 
Zal my gewis vergelden naer mijn wercken,
90[regelnummer]
Geregelt naer de voorgeschreve perckenGa naar voetnoot90
 
Van zijne wet: dewijl ick mijne ziel
 
En hart en hant van smetten zuiver hiel:
 
Dewijl ick paste aendachtelijck te tredenGa naar voetnoot93
 
Op 't zuiver spoor van zijne wet, en zeden,Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
En niets bestont, dat naer godtloosheit helt,
 
Bespieglende zijn' wil, my voorgestelt,
 
Zijn rechten uit liet schijnen in mijn' handel,
 
Gans smetteloos hem diende in woort en wandel,
 
En speende my van onrecht en het quaet.Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
De Heer wil my beloonen naer mijn daet,
 
En my met recht vergelden naer mijn wercken,
 
Geregelt naer de voorgeschreve percken
[pagina 259]
[p. 259]
 
Van zijne wet: dewijl ick mijne ziel
 
En hart en hant van smetten zuiver hiel,Ga naar voetnoot101-104
105[regelnummer]
En wandelde, als voor d'alaenschouwende oogen,
 
Door mommery noch veinzery bedrogen.Ga naar voetnoot106
 
Wie heilighlijck zich regelt naer uw wet,
 
Dien handelt ghy oock heiligh, zonder smet.Ga naar voetnoot108
 
Wie niemant quetst, beledight, noch beschadight,Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
Die wort van Godt verschoont, en trouw verdaedight.Ga naar voetnoot110
 
Den zuivren en eenvoudigen ontmoetGa naar voetnoot111
 
Gy zuiver en oprecht: weêrspannigh bloetGa naar voetnoot112
 
Den schalcken en bedriegren en verkeerdenGa naar voetnoot113
 
Verleert gy al de treken, die zy leerden.Ga naar voetnoot107-14Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
Wie zich verkeert by zijnen naesten droegh,
 
Betaelt gy met de munte, die hy sloegh:Ga naar voetnoot115-16
 
Want gy verheft ootmoedigen en blooden,Ga naar voetnoot117
 
Behoudtze en redtze uit hun gevaer en nooden,
 
Verneêrtze die hoovaerdigh heenegaen,
120[regelnummer]
En stout hun oogh en winckbraeu opwaert slaen.Ga naar voetnoot120
 
Gy onderhoudt mijn licht in aerdtsche dampen.
 
O Godt, volhardt in duisternisse en rampen
 
En jammer my te lichten met uw licht.
 
Voor uwe kracht, die voor geen heiren zwicht,
125[regelnummer]
Geen lockaes van bekooringen kan duuren.
 
Ick spring met Godt oock over 'svyants muuren.Ga naar voetnoot126
 
De wegen van den Allerhooghsten zijn
 
Geensins besmet met valschen glimp, en schijn.
 
Zijn zetrede is zoo zuiver, en te loven,Ga naar voetnoot129
130[regelnummer]
Als louter gout, geloutert in den oven,
 
En hy beschut, als met een' beuckelaer,Ga naar voetnoot131
 
Wie hem betrouwt in 't barnen van gevaer:
 
Want waer is toch, o afgodiste blinden,Ga naar voetnoot133
 
Waer is een' Godt behalve hem te vinden,Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
Die boven heerscht in 't onverwonnen slot?Ga naar voetnoot135
 
Waer is een Godt zoo groot, als Jakobs Godt?
[pagina 260]
[p. 260]
 
De zelve Godt omgorde my rechtschapen
 
Met maght en moed, als met een scheutvry wapen,Ga naar voetnoot138
 
En onderhiel mijn leven, zonder vleck
140[regelnummer]
Van lasteren en lasterlijck gebreck.Ga naar voetnoot140
 
Hy sterckte in noot en zorghelijcke smerten
 
De zenuw van mijn beenen, snel als harten,Ga naar voetnoot141-42
 
En holpme snel opsteigren bergh en rots,
 
Mijn' vyant en vervolgeren ten trots.
145[regelnummer]
Hy steef mijn hant en zenuwen in 't vechten,
 
En gaf mijn' arm, om wonder uit te rechten,Ga naar voetnoot146
 
Een kracht zoo sterck, als een metalen boogh,
 
Hanthaefde my geweldigh van om hoogh
 
Met zijne hant en goddelijck vermogen,
150[regelnummer]
Waer door ick ben zoo hoogh in top getogen.
 
Uw tucht beschaeft al mijne oneffenheên.Ga naar voetnoot151
 
Uw scherpe tucht besnoeit mijn hart alleen.
 
Gy wackert en bestiert mijn forsse treden,Ga naar voetnoot153
 
Zoo datze niet bezwijcken in hun schreden.
155[regelnummer]
Ick zit met kracht mijn haeters op den hiel,
 
En grijpze, en keer niet eer ick hen verniel'.
 
'k Verplet hun heir, hier baet geen tegenwroeten,
 
Zy sneuvelen en storten voor mijn voeten.
 
Gy gort my met stantvastigheit en moedt,Ga naar voetnoot159
160[regelnummer]
En zet bedeckt mijn vyanden den voet,Ga naar voetnoot160
 
Zoo datze, in 't zant gestruickelt, deerlijck zuchten,
 
Alle andren my den rugge biên, en vlughten,
 
Verstroit op 't velt al wat my vloeckt en haet.
 
Zy riepen Godt toen aen in droeven staet:
165[regelnummer]
Maer Godt ontzey hun nootklaght aen te hooren,
 
Noch holpze niet, noch had hier toe geene ooren.Ga naar voetnoot166
 
'k Zal 't overschot verpletteren, als stof
 
Voor wint verstuift. ick zal het godtloos hof,Ga naar voetnoot168
 
Als slijck op straet, noch vaegen uit elx oogen.
170[regelnummer]
Gy zultme voor 's volx laster uit medoogen
 
Verdaedigen, en stellen te gelijck
 
Op mijnen troon, ten Vorst, tot hooft van 't Rijck.
 
Het Heidendom, en d'onbesnede bende,Ga naar voetnoot173
[pagina 261]
[p. 261]
 
Een volck, dat ick noit voor d'onzen kende,Ga naar voetnoot174
175[regelnummer]
Heeft my gedient, en hoorende uit de Faem
 
Mijn' opgangk, heeft mijn' uitgebreiden naem
 
Ontzien, en voort mijn wetten aengenomen:Ga naar voetnoot175-77Ga naar voetnoot177
 
Mijn zoonen, de voorheen godtvruchte vroomen,
 
Verlochenden, van 's hemels wet vervremt,Ga naar voetnoot179
180[regelnummer]
Mijn' naem, en wet, dus lang by hen bestemt:Ga naar voetnoot180
 
Mijn zonen, dus vervreemt, en aen 't verbasteren,
 
Ontzien zich niet mijn' naem en wet te lasteren,
 
En hincken, al bezoedelt en besmet,
 
Op 't rechte spoor der aengenome wet.Ga naar voetnoot178-84
185[regelnummer]
Noch leeft mijn Godt, gezegent, en te prijzen.
 
'k Zal d'oirzaeck van mijn heil op mijne wijzen
 
En snaerespel verheffen, als mijn stut,
 
De Godtheit, die my voorstaet, en beschut,
 
De volcken leert voor mijnen scepter knielen,
190[regelnummer]
Den heilant, die voor 't schenden en vernielenGa naar voetnoot190
 
Der haeteren my hanthaeft, en beschermt,
 
En uit gena zich over my ontfermt.
 
Gy zultme, o Godt, verheffen, als uw eigen,Ga naar voetnoot193
 
Ten trots van al die uw' gezalfden dreigen,Ga naar voetnoot194
195[regelnummer]
En my ontslaen van onrecht, en gewelt:
 
Dan zal mijn keel, en harp, op maet gestelt,
 
Uw' grooten naem, in 't midden van de volcken,
 
Verheffen aen den hemel, en de wolcken.
 
Gy zegent en verheerlijckt Jesses zoon,
200[regelnummer]
Den Koning, uw' gezalfden, op den troon
 
Door uw genade, en levert stof te zingen
 
Aen David en zijne erfnakomelingen,
 
Eeuw in, eeuw uit bevestight, en bekent,
 
Zoo lang de zon om 's weerelts ronde rent.

voetnoot*
Ps. 17:
voetnoot3
borgh: waarborg, beschermer, vgl. IIII Harpz. vs. 53; zorgh: verzorger.
voetnoot6
als de stormers enz.: invoegsel.
voetnoot7
mijn' horen: V: cornu salutis meae; God wordt zijn hoorn genoemd, omdat de hoorn een symbool van kracht is.
voetnoot1-10
Vondel geeft de vele synoniemen van den psalmdichter in nog meer synoniemen weer.
voetnoot13-14
Hier is de Hollander aan 't woord! V: torrentes, vs. 5.
voetnoot15
teder en ontstelt: zwak en angstig.
voetnoot16
opmocht: op kon; staen voor: het uithouden tegen.
voetnoot24-28
Ook hier is de tekst breed uitgemeten.
voetnoot29
Op 't schudden van Gods hooft: deze Homerische voorstelling is invoegsel van Vondel; 't ander leven: de hemel.
voetnoot34
ontsteecken: ontstoken in gramschap.
voetnoot37-38
V: Ascendit fumus in ira ejus, vs. 9; ten neuze is bijvoegsel en verandert den zin.
voetnoot40-42
V: Inclinavit caelos, et descendit, vs. 9.
voetnoot43-44
V: et caligo sub pedibus ejus. vs. 10.
voetnoot51
't Gehemelt: het baldakijn.
voetnoot53
vaeren: wedervaeren.
voetnoot55
dichten: wellicht drukfout voor dichte.
voetnoot64-65
toevoegsel.
voetnoot66
schricktze: verschrikt ze.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 77, de oude uitgave heeft achter maght een komma.
voetnoot68
zincken: doordringen.
voetnoot71
begraeuwt: afsnauwt, V: ab increpatione tua, vs. 16; verbaest: overbluft.
voetnoot77
Godts dienaer: hiervan spreekt de Vulg. niet: eripuit me de inimicis meis vs. 18, maar B voegt erbij: inimici Davidis ipso Davide fortiores erant; al te: zeer.
voetnoot78
te: zeer.
voetnoot79
uitgelaete: overmoedige.
voetnoot80
viel: was.
voetnoot83
op 't vrye en vlacke velt: V: in latitudinem, vs. 20.
voetnoot84
en d'eerste rust herstelt: en in de herstelde eerste rust.
voetnoot90
Geregelt: die geregeld, ingericht zijn.
voetnoot93
paste: zorgde.
voetnoot94
zeden: zedelijke voorschriften.
voetnoot99
speende: onthield.
voetnoot101-104
deze herhaling van vs. 89-92 komt ook in 't oorspr. voor, vgl. ald. vs. 21 en 25.
voetnoot106
mommery: een valsch masker.
voetnoot108
handelt: behandelt; heiligh: als een heilige.
voetnoot109
beschadigt: schade berokkent.
voetnoot110
Die wort van Godt verschoont: hem wordt door God vergeven.
voetnoot111
ontmoet: bejegent.
voetnoot112
bloet: aard.
voetnoot113
Deze regel geeft nadere bepaling van weerspannigh bloet; schalcken: valschaards.
voetnoot107-14
V: Cum sancto sanctus eris, et cum viro innocente innocens eris; Et cum electo electus eris, et cum perverso perverteris, vs. 26-27.
voetnoot114
treken: streken.
voetnoot115-16
invoegsel.; versta: met dezelfde munt.
voetnoot117
blooden: beschroomden.
voetnoot120
stout: overmoedig.
voetnoot126
V: in Deo meo transgrediar murum, vs. 30.
voetnoot129
zetrede: uitspraak; Vulg.: eloquia; het beteekent bij Vondel ook wel: stelling of spreuk, vgl. XLVIII Harpz. vs. 21.
voetnoot131
als met een beuckelaer: schild, bijvoegsel.
voetnoot133
afgodiste blinden: verblinde afgodendienaars, bijvoegsel.
voetnoot134
behalve: buiten.
voetnoot135
't onverwonnen slot: de Hemel.
voetnoot138
scheutvry wapen: harnas tegen schoten bestand, bijvoegsel, vgl. XIX Harpz. vs. 5.
voetnoot140
lasteren: ondeugden, hgd. Laster.
voetnoot141-42
V: perfecit pedes meos tamquam cervorum vs. 34; harten: herten.
voetnoot146
wonder: wonderbare dingen.
voetnoot151
beschaeft: schaaft weg; oneffenheên: ongeregeldheden.
voetnoot153
wackert: bemoedigt; forsse: sterk gemaakte.
voetnoot159
gort: omgordt.
voetnoot160
zet bedeckt ... den voet: V: supplantasti, vs. 40.
voetnoot166
bijvoegsel.
voetnoot168
het godtloos hof: bijvoegsel.
voetnoot173
V: populus vs. 45; d'onbesnede bende: het niet-Jodendom.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: In vs. 174 is volck waarsch. te lezen als volleck, wijl 't vers anders een halven voet te kort is.
voetnoot174
dat ick noit enz.: versta: dat ik nooit beschouwde als bij ons volk te behooren; volck te lezen als vollek.
voetnoot175-77
V: in auditu auris obedivit me, vs. 45.
voetnoot177
voort: terstond.
voetnoot179
vervremt: vervreemd.
voetnoot180
dus lang enz.: zoo lang door hen gevolgd.
voetnoot178-84
V: Filii alieni mentiti sunt mihi, filii alieni inveterati sunt, et claudicaverunt a semitis tuis, vs. 46.
voetnoot190
heilant: V: liberator, vs. 48.
voetnoot193
eigen: eigendom.
voetnoot194
uw' gezalfden: V: christo suo David, vs. 51, nogmaals vertaald in 200; de laatste tien vss. van Vondel zijn weer zeer vrij.
Onder den titel ‘Uytbreyding over den 19 Psalm Davids, Vervatende d'uytnemendheyt van de Wet des Heeren’ bewerkte Vondel reeds in 1614-15 dezen Harpzang, maar heel anders dan in deze vertaling. Dl. I. 464.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • J.D. Meerwaldt

  • A.A. Verdenius