Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660 (1935)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.91 MB)

XML (3.25 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660

(1935)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 483]
[p. 483]

De CIIII. Harpzang.Ga naar voetnoot*

Confitemini Domino.

 
Verheft met zangk der dingen Heer en vader,
 
En roept den naem des Oppersten te gader
 
Eendraghtigh aen. trompet in 't Heidendom
 
Zijn wercken, rijck van wonderen alom.
5[regelnummer]
Huwt keel en snaer te zamen, hem ter eere.
 
Ontvouwt op 't rijckst de wondren van dien Heere.
 
Uw lofzang drave op zijnen heilgen naem.
 
U hart verblijde in 't natreên van Godts faem,Ga naar voetnoot8
 
Zich op dien lof. zoeckt lof in hem te loven,
10[regelnummer]
En groeit hier in, dat hy geprezen boven
 
Alle andren sta. zoeckt, stijgende in het licht,
 
Gestadigh aen zijn heilrijck aengezicht,Ga naar voetnoot11-12
 
Ons hooghste goet. gedenckt aen al de wonderen,
 
Die wijdt en zijt in ieders ooren donderen;
15[regelnummer]
Hoe Godt Natuur verbaesde, als hy haer perckGa naar voetnoot15
 
Te buiten ging door menigh wonderwerck;
 
Hoe hy zich niet wou binden aen haer' regel,Ga naar voetnoot17
 
Toen zijne maght de boozen met den vlegel
 
Van 's hemels wraeck verplette, streng en straf,
20[regelnummer]
Of uit de lucht zijn stamhuis wetten gaf.Ga naar voetnoot15-20
 
U spreeck ick aen, o vader Abrams zoonen,
 
Aenbidders van den stoel en troon der troonen;
 
O Jakobs zoons, gekooren door het lot
 
Des heilverbonts ten dienst van eenen Godt.Ga naar voetnoot21-24Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
De zelve Godt, het hooft der godtgenooten,Ga naar voetnoot25
 
[Wiens heerschappy, van grens noch eeu besloten
 
Veel wijder dan de kloot der aerde streckt,
 
Zoo wijt de lucht met wolcken hangt gedeckt,]Ga naar voetnoot26-28
 
Gedacht in 't ende aen erfbelofte, en zegel
30[regelnummer]
Van zijn verbont, gestelt tot eenen regel,
 
Eeuw in, eeuw uit, en wat hy had geboôn
 
Aen duizenden, den vader, en den zoon,
[pagina 484]
[p. 484]
 
Aen stam, en telgh, zoo lang de menschen leven.
 
De hooghste dacht wat wet hy had gegevenGa naar voetnoot34
35[regelnummer]
Aen Abraham, en wat zijn mont zoo dier
 
Aen Isack zwoer; wat hy aen Jakob hier
 
Zoo streng geboodt, en hoe, door gunst gedreven,
 
Hy 't stamhuis had in 't heilverbont verheven,
 
Dat d' eeuwen zou verduuren, toen hy sprack,
40[regelnummer]
Die noit de trouw van zijn belofte brack:Ga naar voetnoot40
 
'K zal Kanaän aen u en uwe neven
 
Ten eigendomme en errefdeele geven.Ga naar voetnoot33-34-37-38-41-42Ga naar voetnoot42
 
Zy waren toen noch dun gezaeit in 't lant,
 
En zaten bloot, als vreemden, slechts een hantGa naar voetnoot44
45[regelnummer]
Vol zielen, op genade by elckander.Ga naar voetnoot45
 
Zy zworven vast van 't eene volck naer 't ander,Ga naar voetnoot46
 
Van Rijk tot Rijk: maer Godt, die zorge droegh,
 
Gedooghde niet dat iemant handen sloegh
 
Aen dezen stam, en strafte zelfs de Vorsten,
50[regelnummer]
En Koningen, die hen aenranden dorsten.
 
Hy dreighde, en sprack, die Koningen gebiet:Ga naar voetnoot51
 
Ziet voor u: raeckt mijne erfgezalfden niet:
 
Vergrijpt u niet aen my, in mijn Profeeten,
 
d' Almogenheit, die 't al kan overmeeten,Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Riep uit de lucht den honger naer den Nijl,Ga naar voetnoot55
 
Die al het graen, des levens stut en stijl,Ga naar voetnoot56
 
Verteerde: maer hy stuurde lang te vooren
 
Een' helt voorheen: want Josef, vry geboren,Ga naar voetnoot58
 
Wert voor een' slaef aen Potifar verkocht,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Die smeet hem in de boejen: daer bezochtGa naar voetnoot60
 
Hy hoe het smert, wanneer het zwaert van rouwe
 
Zijn hart doorsneet, op d'aenklagt van mevrouwe,Ga naar voetnoot61-62
 
Tot dat in 't endt de schencker in zijn kracht,Ga naar voetnoot63
 
Aen Faroos disch, de profecy gedacht.
[pagina 485]
[p. 485]
65[regelnummer]
De Koning liet hem haelen uit het duister,
 
En slaeckte voort den knaep van boey en kluister.
 
Godts rede ontstack zijn hart, gelijck een vier
 
En fackel brant. het hooft der volcken, fierGa naar voetnoot68
 
En hoogh in top van Memfis troon gezeten,
70[regelnummer]
Verloste hem van kercker, en van keten.
 
Hy zette hem, onthaelt met eere en lof,
 
Ten Heere, in 't groot bewint van Rijck en hof,
 
Om Oversten en grijzen voor te lichten,
 
En met zijn licht van wijsheit hen te stichten.
75[regelnummer]
Dit 's d' oirzaeck dat het gansche stamhuis quamGa naar voetnoot75
 
In 't rijcke Egypte, en Jakob 't erf van Cham
 
Zo lang bezat, daer d' afkomst, sterk aen 't groejen,
 
Veel schooner door Godts zegen scheen te bloejen
 
Dan 't zaet des lants, dat Jakob vyant was.
80[regelnummer]
De zegenaer van Isack, op dat pas,
 
Bestelde Egypte oock stof om hen te haeten,
 
Die zegenrijck zich op Godts arm verlaeten.Ga naar voetnoot80-82
 
d'Egyptenaer, vol nijts, leght, nimmer moe,
 
Doortrapt en schalck op onderdrucken toe
85[regelnummer]
Van 't volck, dat God voelt leven in zijne aderen,
 
Hem eert en bid, op 't spoor der oude aertsvaderen.Ga naar voetnoot83-86
 
De Godtheit zondt hun Moses, 's hemels tolck,
 
En Aron, Godt gewijt, ten dienst van 't volck.
 
Hy sterckt hunn' last door menigh wonderteken,
90[regelnummer]
Door wonderdaên, in 't lant van Cham gebleecken.
 
Hy deckte 't lant met schaduwen, en nacht,
 
En duisternis: dewijl 't veraert geslacht
 
Den hoogen last der Godtheit niet wou hooren,Ga naar voetnoot92-93
 
Uit bittren haet, gevat op Godts verkoren.Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
Godts maght misschept de wateren in bloet,
 
En smoort den visch, by 't element gevoedt.Ga naar voetnoot96
 
Egypte krielt van vorschen, die hier dwaelen
 
Van huis tot huis, oock zelfs in 's Konings zaelen.
 
De krekel en de paertsvliegh quelt het Rijck.Ga naar voetnoot99
[pagina 486]
[p. 486]
100[regelnummer]
De hagel slaet de vruchten in het slijck.
 
De blixem zengt den acker in 't verheffenGa naar voetnoot101
 
Der buien, die de vijgh en wijnstock treffen,
 
En bosch en boom met wortel tack en al
 
Uitrucken op geberghte, in woudt, en dal.Ga naar voetnoot103-04
105[regelnummer]
De springkhaen, en ontelbre kevers teerenGa naar voetnoot105
 
Op weide, en loof: zy groejen en vermeeren,
 
Verslinden gras en koren te gelijck.
 
De hemel treft al d' outste zoons van 't Rijck,
 
En d' eerste schoof en vrucht der ackerbouwen.
110[regelnummer]
Ten leste voert de Godtheit haer getrouwenGa naar voetnoot91-110
 
Uit Faroos Rijck, heel zegenrijck, en stout,
 
Met al de prael van zilver en root gout,
 
Met kunst gewrocht, den vrecken nagebuuren
 
Door last van Godt ontleent in d'uiterste uuren,Ga naar voetnoot110-14
115[regelnummer]
En onder zoo veel duizent zielen treet
 
Niet een, die klaeght van kranckheit, ofte leedt.
 
Egypte juichte, en loegh, toen zy vertoogen,Ga naar voetnoot117
 
Uit schrik voor Godt, hun toevlucht, en vermogen.
 
De Godtheit tradt, als schutsheer, voor alomGa naar voetnoot119
120[regelnummer]
In eene wolcke, en gloênde vierkolom,
 
En lichte hun by nacht, gelijck een fackel.
 
Zy baden Godt, die hen met manne en quackelGa naar voetnoot122
 
Verzadighde uit den milden schoot der lucht.
 
Hy klonck de rots, daer elck van drooghte zucht,
125[regelnummer]
En 't water sprong, gelijck een waterader,
 
Met beecken uit, en laefdeze al te gader
 
In wildernisse, en dorstige woestijn:Ga naar voetnoot127
 
Want hy gedacht getrouw, in dezen schijn,Ga naar voetnoot128
 
Aen zijnen eedt, zoo heiligh den verkooren
130[regelnummer]
Aertsvader, als zijn' eigen zoon, gezworen.Ga naar voetnoot129-130
 
Hy leide zijn verkoornen juichende uit,
 
En erfgenaem, op 't bly triomfgeluit.
 
Hy gafze 't lant, dat d'onbesneden derven,
 
En deelde hun des onbesnedens erven
135[regelnummer]
En arbeit uit en heerelijck bezit,Ga naar voetnoot135
[pagina 487]
[p. 487]
 
Op datze in zijn geboden 's hemels witGa naar voetnoot136
 
Beoogende, en onschuldigh aen Godts vloecken,Ga naar voetnoot137
 
Uit danckbaerheit zijn wetten onderzoecken.
voetnoot*
Ps. 104.
voetnoot8
V: laetetur cor quaerentium Dominum, vs. 3; natreên: nazoeken en opvangen.
voetnoot11-12
zoeckt enz.: V: quaerite faciem ejus semper, vs. 4; Gestadigh aen: voortdurend, semper.
voetnoot15
verbaesde: verbijsterde.
voetnoot17
haer' regel: de regels of wetten der natuur.
voetnoot15-20
V: prodigia ejus, et judicia oris ejus, vs. 5; de prodigia licht B toe met een herinnering aan al de wonderen, die God door Mozes en anderen deed, en die de krachten der natuur te buiten gingen (quae naturae viribus fieri nequeunt); de judicia ziet B in de straffen, de geesels (flagella), waarmee God de vijanden van zijn volk trof èn in de wetten, die Hij den Joden voorschreef.
voetnoot21-24
V: Semen Abrahae, servi ejus; filii Jacob electi ejus, vs. 6; B: Declarat quibus dixerat, Mementote mirabilium ejus: quasi dicat, Vobis loquor Hebraei, qui estis semen Abrahae etc.,
voetnoot24
eenen: éénen.
voetnoot25
godtgenooten: Godsvrienden, vgl. CII Harpz., vs. 49.
voetnoot26-28
V: in universa terra judicia ejus, vs. 7.
voetnoot34
dacht: gedacht.
voetnoot40
toevoegsel.
voetnoot33-34-37-38-41-42
onachtzame herhaling van dezelfde rijmklanken.
voetnoot42
V: funiculum hereditatis vestrae, vs. 11; het snoer is door Vondel weggelaten.
voetnoot44
En zaten bloot: dit toevoegsel schijnt te beteekenen: zij, weinig in getal, zaten ook nog ontbloot van goederen.
voetnoot45
op genade: in afwachting van wat hun gebeuren zou.
voetnoot46
vast: voortdurend of voorloopig.
voetnoot51
B: Dixit enim Deus Regibus istis: Nolite tangere Christos meos (Vulg. vs. 15).
voetnoot54
kan overmeeten: lees: overmèten, en versta: die verder meet en reikt dan alles wat bestaat.
voetnoot55
Versta: de hongersnood in Egypte, waarbij Joseph de redder was.
voetnoot56
al het graen, des levens stut en stijl: V: omne firmamentum panis, vs. 16; B herinnert aan de Hebr. vert.: baculum panis, wat volgens de Septuagint beteekent: de levensondersteuning door brood.
voetnoot58
vry geboren: toevoegsel.
voetnoot59
Potifar wordt in de V niet genoemd.
voetnoot60
smeet: sloeg; bezocht: ondervond.
voetnoot61-62
V: ferrum pertransiit animam ejus, vs. 18; op d'aenklagt van mevrouwe: Vondel kon hier Jempsar uit zijn Joseph in Egypte niet vergeten.
voetnoot63
de schencker: ook deze wordt in de V niet genoemd, maar B herinnert aan Josephs voorzeggingen aan den pincerna; in zijn kracht: in zijn voorspoed; het Vulg. vs.: Eloquium Domini inflammavit eum, vs. 19 plaatst Vondel een half vers later en vertaalt hij vrij naar B's uitleg.
voetnoot68
het hooft der volcken: V: princeps populorum, vs. 20, nl. de Pharao, die al de Egyptische landen beheerschte.
voetnoot75
het gansche stamhuis: V: Israël, vs. 23.
voetnoot80-82
V: Convertit cor eorum ut odirent populum ejus, vs. 25; De zegenaer van Isack voegt Vondel in.
voetnoot83-86
V: et dolum facerent in servos ejus, vs. 25.
voetnoot92-93
dewijl enz.: V: et non exacerbavit sermones suos, vs. 28; een der uitleggingen, welke B van deze duistere woorden voorstelt, luidt: Aegyptii exacerbaverunt sermones Domini, obstinate resistentes mandatis ipsius.
voetnoot94
toevoegsel.
voetnoot96
't element: dit element, nl. het water.
voetnoot99
Dixit van V: vs. 31 is verwaarloosd; paertsvliegh: paardenvlieg, V: cinifes, vs. 31.
voetnoot101
verheffen: opzetten.
voetnoot103-04
V: et contrivit lignum finium eorum, vs. 33.
voetnoot105
Nogmaals is Dixit van V: vs. 34 overgeslagen.
voetnoot91-110
Dit is de tweede beschrijving, welke de Psalmist van de plagen van Egypte geeft; de eerste was in Ps. 78, vs. 43-vlg.: LXXVII Harpz. vs. 130-vlg.
voetnoot110-14
V: Et eduxit eos cum argento et auro, vs. 37; B wijst er op, dat God den Joden het meenemen der Egyptische kostbaarheden toestond bij wijze van compensatie voor hun slavendiensten.
voetnoot117
loegh: lachte; vertoogen: vertrokken.
voetnoot119
voor alom: overal voorop.
voetnoot122
manne: manna; V: pane coeli, vs. 40; quackel: kwartel.
voetnoot127
V: in sicco, vs. 41.
voetnoot128
in dezen schijn: in dezen toestand der Joden.
voetnoot129-130
den verkooren Aertsvader, als zijn eigen zoon: V: Abraham puerum suum, vs. 42.
voetnoot135
heerelyck: in de oorspr. beteekenis zooals in heerlijk jachtrecht.
voetnoot136
wit: bedoeling, plan.
voetnoot137
vloecken: vervloekingen, verwerping.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • J.D. Meerwaldt

  • A.A. Verdenius