Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660 (1935)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.91 MB)

XML (3.25 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660

(1935)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

De CIII. Harpzang.Ga naar voetnoot*

Benedic, anima mea, Domino.

 
Welaen mijn ziel, hef aen met schoone wijzen
 
Den zegenaer van al wat leeft te prijzen.
 
Mijn Heer, mijn God, hoe heerlijk straeltge in 't oog
 
Der volcken uit uw heerlijckheit om hoogh!
5[regelnummer]
Gy hebt om hoogh de schoonheit, en 't vermoogen,
 
En loflijckheit, en wijsheit aengetoogen,
 
Als een gewaet, en zit voor elx gezicht
 
Behangen, en bekleet met hemelsch licht,
 
Een' mantel, rijck van zonnegout en straelen.Ga naar voetnoot7-9
10[regelnummer]
Gy spant het hof der hemelen, vol zaelen,
 
Met kunst gewelft, in 't ronde uit, als een tent
 
Van vachten, van het een aen 't ander endt.Ga naar voetnoot10-12
 
Gy overdeckt het vier, in top geschoven,
 
Met eene zee van wateren daer boven.Ga naar voetnoot13-14
15[regelnummer]
Uw wagen is een wolck, waer voor uw hant,
 
Wanneer gy vaert, de winden innespant,
 
Die door de lucht op hunne vleugels drijven.
 
De Geesten, die, vol viers, uw wetten stijven,
 
Gebruickt gy tot uw' stoet, en boôn van 't hof.Ga naar voetnoot18-19
[pagina 480]
[p. 480]
20[regelnummer]
Gy hingt den kloot der aerde, zwaer en grof
 
Van lichaem, in de lucht, daer zonder leunen,
 
En zonder op geleende maght te steunen,
 
Gansch onverwrickt en dicht op een gepackt,
 
De zwaerte naer heur eigen midpunt zackt,
25[regelnummer]
En van zich zelf gestut wort, en gedraegen,Ga naar voetnoot20-25
 
Oock niet vermoeit door eeuwigheit noch dagen.
 
De zee in 't ront, zoo grondeloos en breet,
 
Bedeckte d' aerde in 't eerst, gelijck een kleet.
 
Het water, eer de vloên en waetren zoncken,
30[regelnummer]
Hiel hoogh geberghte en rotsen diep verdroncken:
 
Maer toen gy' t schuim begraeude, vloot het voorGa naar voetnoot31
 
En schrickte, waer de donder in zijn oor
 
Van boven klonck: verdroncke bergen haelden
 
Hunn' adem in de lucht: de velden daelden:
35[regelnummer]
Elck element koos 't perck, dat gy hun weest.
 
Gy stelde een peil de wilde zee, die vreest
 
Het peil, by u gezet, voorby te trecken,Ga naar voetnoot37
 
En 't aerdtrijck weêr met golven t'overdecken.
 
Gy laet de bron en bronaêr uit het dal,
40[regelnummer]
En bergh en rots, zoo helder als kristal,
 
Ontspringen, om het dorstigh vee te drencken,
 
En in het woudt den ezel versch te schencken,
 
Wanneer hy raest en gigaeght, schier versmachtGa naar voetnoot43
 
Van fellen dorst, naer koele bron, en gracht
45[regelnummer]
In wildernis. hier nestelen de vogels
 
In tack, en haege, of drijven op hun vlogels,Ga naar voetnoot46
 
En zingen uit de rotsen, dat het klinckt.
 
De steile top van bergh en steenrots drinckt
 
Den regen, en den dauw, die uit de wolcken
50[regelnummer]
Het aerdtrijck laeft. uw schoot verzaet de volcken
 
Met ooft, en vrucht, en voedzaem veltgewas.Ga naar voetnoot51
 
Gy weit het vee met voeder, loof, en gras,Ga naar voetnoot52
 
En voed den mensch, terwijl hy slaeft, met kruiden;Ga naar voetnoot53
 
Teelt terwe, en zaet, tot voedtsel voor de luiden.Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
De wijn verheught den geest. d'olijf verquicktGa naar voetnoot55
 
De smert. het graen het hart versterckt eer 't stikt.
[pagina 481]
[p. 481]
 
Het groene woudt, en Libans cederboomen,
 
Van Godt gezaeit, bevochtight hy met stroomen
 
Van regen, en met verschen morgendouw.Ga naar voetnoot58-59
60[regelnummer]
Hier bouwt de musch haer nest uit zorge, om trou
 
Haer teêr gebroet en jongen te bewaeren.Ga naar voetnoot60-61
 
Hier nestelen en broeden d' ojevaeren,Ga naar voetnoot62
 
Aenleiders van 't gevogelte op hunn' tijt.Ga naar voetnoot63
 
De harten gaen op bergen hoogh en wijt
65[regelnummer]
Te weide in 't wilt. hier berght in rots en klippen
 
De haes zijn lijf, en weet den hont t'ontglippen.Ga naar voetnoot66
 
De vader van het licht ontsteeckt de maen
 
Op haeren tijt. de zon weet op te staen,
 
En zinckt in 't weste, op 't uurwerk, haeren luister:Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Dan valt de nacht op 't aerdtrijk zwart, en duister:
 
Dan slaeckt het bosch wat in zijn schaduw schuilt:
 
't Gedierte, op roof verhit, valt uit, en huilt:
 
Het leeuwshol brult om roof met al zijn jongen,
 
Eist aes van God, door hongers noot gedrongen,
75[regelnummer]
Tot dat, de zon aen 't rijzen, zy hun best
 
Vergaderen, en weder gaen te nest.
 
Nu gaet de mensch naer acker, vee, en stallenGa naar voetnoot77
 
Zijn daghwerck spoên, tot dat de zon, aen 't vallen,
 
Den avont roept. o hooghste Majesteit,
80[regelnummer]
Hoe straelt uw maght, en wijsheit, en beleit
 
Uit al uw werck, volwrocht in dry paer dagen!Ga naar voetnoot81
 
Uw wijsheit nam haer opperste behaegen
 
In dezen bouw. uw wijze maght bezit
 
Dit groot Heelal, en waert van lidt tot lidt.Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Gy overspant den Oceaen, de stranden,
 
De ruime zee, en waetren met uw handen,Ga naar voetnoot85-86
 
Daer 't element, van visschen, zonder tal,
 
Geduurigh krielt: daer grooten overal
 
De vlechten van de groene baren kemmen
90[regelnummer]
Met vinne, en staert, de kleenen weelig zwemmen
 
By duizenden, tot 's visschers onderhoudt.Ga naar voetnoot88-91
 
Hier durf by storm de zeeman, al te stout,
[pagina 482]
[p. 482]
 
Zich, op een' balck, en 's waters ongenade,
 
Betrouwen dagh en nacht, en 's avonts spade.Ga naar voetnoot92-94
95[regelnummer]
Hier speelt en drijft de walvisch, als een klip,Ga naar voetnoot95
 
En eilant, tot een schrick van menigh schip.
 
Al wat 'er drijft en tuimelt in de vloeden
 
Ziet naer uw hant, die al wat leeft kan voeden,
 
Te zijner tijt. gy opent en ontsluitGa naar voetnoot99
100[regelnummer]
Uw hant, en deelt elck een zijn nooddruft uit:
 
Zy neemen 't aen: maer keert gy uwen zegen
 
En aenschijn van hun af, zy staen verlegen.Ga naar voetnoot102
 
Onttreckt gy hun uw kracht, zy keeren ras
 
Tot stof, vergaen, en worden stof, en asch.
105[regelnummer]
Indien het u belieft hun kracht te geven,
 
En ziel en geest, men zietze weder leven,
 
En d' aerde treckt een ander aenzicht aen.
 
De Godtheit zy, eeuw in, eeuw uit, voortaen
 
Geheilight, en ten hemel toe geprezen:
110[regelnummer]
Die prijs gedy tot blijschap van Godts wezen:Ga naar voetnoot110
 
Terwijl zijn werck elcks mont tot lof verplicht.
 
Het aerdtrijck beeft alleen voor zijn gezicht.
 
Tast hy geberghte en steenrots aen, zy schricken,
 
En roocken. ick wil mijn gemoedt verquicken
115[regelnummer]
In 't loven van dien grooten eigenaer,
 
Zoo lang ick leef, en hem met zang en snaer
 
Uit danckbaerheit verheffen hier beneden,
 
Zoo lang de geest zal zwieren door mijn leden.
 
Mijn lof behaeg' den hemel doorgaens heen.Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
Ick schep mijn vreught uit Godt, en anders geen'.Ga naar voetnoot114-120
 
Dat d' aerde al die des hooghsten lof mishaegen,
 
De boozen, zie, als stof voor wint, uitvaegen.
 
Wel aen mijn ziel, looft Godt, uw leven langk
 
Met harpe, en snaere, en hemelsch maetgezangk.

voetnoot*
Ps. 103.
voetnoot7-9
V: Amictus lumine sicut vestimento, vs. 2.
voetnoot10-12
V: Extendens caelum sicut pellem, vs. 2.
voetnoot13-14
V: Qui tegis aquis superiora ejus, vs. 3; B: Deus posuit aquas supra caelum, quasi aquas super ignem; en B merkt op, dat er volgens de Vaders niet alleen water is boven den luchthemel (de wolken) maar ook boven den ether-hemel (het firmament), door Vondel genoemd het vier, in top geschoven: de vuurhemel, die de buitenste en de hoogste sfeer van 't Heelal vormt.
voetnoot18-19
V: Qui facis Angelos tuos spiritus, et ministros tuos ignem urentem, vs. 4; Vondel maakt geen gebruik van B's meervoudige verklaring en heft het vers-parallellisme op door de twee deelen in elkaar te schuiven.
voetnoot20-25
V: Qui fundasti terram super stabilitatem suam, vs. 5; B: id est, non erexisti terram, molem utique maximam et gravissimam, super aliquod fundamentum, sed voluisti ut suo pondere niteretur; vgl. CI Harpz., vs. 105-06.
voetnoot31
't schuim: het schuimende water; begraeude: bits verjoegt; V: ab increpatione tua, vs. 7; voor: voort, weg.
voetnoot37
by u: door u.
voetnoot43
gigaeght: klanknabootsend woord voor balkt; vgl. Roskam, vs. 137.
voetnoot46
toevoegsel.
voetnoot51
V: de fructu, vs. 13.
voetnoot52
V: Producens faenum jumentis, vs. 14.
voetnoot53
kruiden: moeskruiden, groenten.
voetnoot54
luiden: lieden, menschen.
voetnoot55
den geest: V: cor hominis, vs. 15.
voetnoot58-59
V: saturabuntur, vs. 16.
voetnoot60-61
uit zorge, enz.: toevoegsel.
voetnoot62
d'ojevaeren: ciconiae is een der vogelnamen waarmee B herodii van V: vs. 17 toelicht.
voetnoot63
V: dux est eorum, vs. 17; B: in ducem eorum, maar de zaak is van gering belang, voegt B erbij.
voetnoot66
De haes: V: herinaciis, vs. 18; B: leporibus; en weet enz.: toevoegsel.
voetnoot69
V: sol cognovit occasum suum, vs. 19; zinckt: doet zinken; op 't uurwerck: juist op tijd.
voetnoot77
naer acker, vee en stallen: V: ad opus suum, vs. 23.
voetnoot81
in dry paer daegen: de zes scheppingsdagen; toevoegsel.
voetnoot84
waert: waart rond, verblijft.
voetnoot85-86
V: Hoc mare magnum et spatiosum manibus, vs. 25.
voetnoot88-91
daer grooten enz.: groote visschen; V: animalia pusilla cum magnis, vs. 25.
voetnoot92-94
V: Illic naves pertransibunt, vs. 26.
voetnoot95
hier speelt enz.: V: Draco iste quem formanti ad illudendum ei, vs. 26; Vondels speelt neemt het grootsch sarcasme dezer voorstelling weg, maar op gezag van B, die uitlegt: non solum pertransibit per aquas maris sed etiam in illis ludet huc atque illuc se circumvolvens. Ook walvisch is van B's balena afkomstig evenals het eilant, waarvoor, volgens een door B aangehaald verhaal, de walvisch soms werd aangezien.
voetnoot99
opent en ontsluit: tautologie.
voetnoot102
zy staen verlegen: V: turbabantur, vs. 29.
voetnoot110
V: laetabitur Dominus in operibus tuis, vs. 31.
voetnoot119
doorgaens heen: voortdurend.
voetnoot114-120
Vondels persoonlijke stem!

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • J.D. Meerwaldt

  • A.A. Verdenius