De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660

[p. 599]

Ter eeuwige gedachtenisse van wijlen Michiel le Blon,aant.^*

Afgezant der kroone en koninginne van Sweden, by den koning van Groot Britanje.

Hier zwyght gedienstigheit, de gunst

Van elck, tot elck, en lust tot kunst,^1-2

Le Blon, eer Afgezant van Sweden³
By Groot Britanje, en heusch van zeden.⁴

Wat of dees ryxtrompet beduit?⁵

's Mans naklanck duurt, de stem ging uit.⁶

Hier rust het sterflyck deel, der wormen aes en spyze,

Gelyck een korengraen in aerde en stof verrot,²

Op dat het heerelyck, te zyner tyt, verryze.

Het lichaem met de ziel, door d'allemaght van Godt,

Vereenight, opgeweckt van d'Engelsche trompette,⁵

Zal opstaen, met een' glans en klaerheit, Godt gelyck,

Als Jesus het met vreught aen zyne zyde zette,

Den mensch ten hemel voere om hoogh, in 't eeuwigh rijck.

Hier is vergangklijckheit, geslagh van klock en uuren:⁹
Daer boven eeuwigheit, die alles zal verduuren.¹⁰

J. v. Vondel

* Van 1657. Volgens de tekst in Hollantsche Parnas 1660, blz. 582. M. le Blon stierf kort na zijn zeventigste verjaardag.

1-2 de gunst van elck tot elck: de onderlinge genegenheid of liefde.

3 eer: eertijds.

4 heusch van zeden: vriendelik van aard.

5 ryxtrompet: wiens krachtige stem in staatszaken gezag had.

6 ging uit: ging te niet, verstomde.

2 korengraen: graankorrel.

5 van: door; d'Engelsche trompette: de bazuin der engelen.

9 geslagh: het slaan.

10 alles zal verduuren: langer zal duren dan al het andere.