Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660 (1935)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.91 MB)

XML (3.25 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660

(1935)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 841]
[p. 841]

Het vyfde bedryf.

JEPTHA. HOFPRIESTER.
Jeptha:
1695[regelnummer]
O avontzon, die, steil aen 't overleenen,Ga naar voetnoot1695
 
Uw straelen, nu vermoeit, en afgescheenen,Ga naar voetnoot1696
 
Zult zincken, en in 't westen onder gaen;Ga naar voetnoot1697
 
Jaegh voort, jaegh voort: indienge stil bleeft staen,
 
Of deisde voor dit outer; ras aen 't zincken:Ga naar voetnoot1699
1700[regelnummer]
Hael in 't verzuim, om andren toe te blincken,Ga naar voetnoot1700
 
Die waerdiger verdienen 't heiligh licht,
 
Den glans van uw gezegent aengezicht,
 
t'Aenschouwen dan dees schelmsche dochterslaghter,Ga naar voetnoot1703
 
Aertsmoordenaer, bloetschender, wetverachter,Ga naar voetnoot1704
1705[regelnummer]
Die naer den mont der wetgeleerden, noch
 
Godts priesters niet wou luisteren. och, och,Ga naar voetnoot1705-6
 
Nu gaen te spa, te spa mijne oogen open.
 
Dit outer heeft godtvruchtigh bloet gezopen.Ga naar voetnoot1708
 
Dees handen zien besmet van 't kuische bloet.
1710[regelnummer]
Geen havicksnest verslint zijn jong gebroet:
 
Geen wollefshol vernielt zijne eige jongen:
 
En ick die 't woên des Heidens heb gedwongen,Ga naar voetnoot1712
 
Afgrijslijckheên, en tygers leide aen bant,Ga naar voetnoot1713
 
Bedwong my niet, noch deze dolle hant,
1715[regelnummer]
Dus root geverft in 't bloet der zuivere aêren.
 
Ick zie den geest der maeght rondom my waeren.Ga naar voetnoot1716
 
Daer staetze: zie hoe zy noch waert, en spoockt.
 
Legh af dit zwaert, dit gruwzaem zwaert: het roocktGa naar voetnoot1718
 
Van edel bloet. och, breng het uit mijne oogen,
1720[regelnummer]
Dat drywerf, uit vertsaechtheit en medoogen,
 
En schrick ontzagh te treffen, toe te slaenGa naar voetnoot1721
 
Op 't marmerbeelt. helaes, het is gedaen,
 
Mijn eer, mijn staet, mijn bloet, en al verloren.Ga naar voetnoot1723
 
Wat klaegh ick! och, de hemel heeft geene ooren.
Hofpriester:
1725[regelnummer]
Het naberouw volght, als een gezellin,
[pagina 842]
[p. 842]
 
Hardneckigheit, die haeren eigen zinGa naar voetnoot1726
 
Bewieroockt, meer dan Godt, en Godts beveelen.Ga naar voetnoot1727
 
Een wonde, die zich niet wil laeten heelen,
 
Roept spade om hulp, als 't heelen, lang verlengt,Ga naar voetnoot1729
1730[regelnummer]
Met groot gevaer van 't leven is gemengt.Ga naar voetnoot1730
Jeptha:
 
Och vader, och, ick heb my zelf verraeden,Ga naar voetnoot1731
 
En voel met recht de nasmert van mijn daeden.
 
'k Heb dwaes belooft, stont stip op dit besluit,Ga naar voetnoot1733
 
En voerde mijn belofte Godtloos uit.
1735[regelnummer]
Ick ken mijn schult, en worpme voor uw voeten.Ga naar voetnoot1735
 
Bereit, kan 't zijn, dit zwaer vergrijp te boeten.
Hofpriester:
 
Dat zwaere stuck eischt rijper overlegh,Ga naar voetnoot1737
 
Een hooger maght.Ga naar voetnoot1738
Jeptha:
 
Verstont ick langs wat wegh
 
Dit lasterstuck te zoenen stont, geen lijdenGa naar voetnoot1739
1740[regelnummer]
Viel my te zwaer. ich stelde 't hof ter zijden,Ga naar voetnoot1740
 
Vergat mijn' staet en bedgenoote, en al.Ga naar voetnoot1741
 
Geen steile rots viel my te steil, geen dal
 
Te droef, te diep, in op en neêr te stijgen,Ga naar voetnoot1743
 
Door doornehaegh, baervoets, bezweet, te hijgenGa naar voetnoot1744
1745[regelnummer]
Naer mijnen aêm. ick trock een hairenkleet
 
Aen 't lijf, en vaste in asch en harteleedt,Ga naar voetnoot1746
 
In eenzaemheit, en wouden, en woestijnen.
 
Bedenck vry, hael te zamen alle pijnen,Ga naar voetnoot1748
 
Weedommen, en verdrieten, en geklagh:Ga naar voetnoot1749
1750[regelnummer]
Indien ick Godt alleen vermurwen magh,Ga naar voetnoot1750
 
Geen strengheit zal my hinderen, noch keeren.Ga naar voetnoot1751
Hofpriester:
 
Hy dwaelt niet heel, die zich wil laeten leeren.Ga naar voetnoot1752
 
Toen d'aerde lagh besmet om 't eerste altaer,Ga naar voetnoot1753
 
En Abels bloet den broedermoordenaer
[pagina 843]
[p. 843]
1755[regelnummer]
Ter vierschaer daeghde, en wraeck riep, dat, van vreezenGa naar voetnoot1755
 
En dootschrick, al zijn haeren teffens rezen,Ga naar voetnoot1756
 
Godts donderstem hem dreighde, vloodt hy heen,
 
En kreet verbaest, van wanhoop afgestreên:Ga naar voetnoot1758
 
Wat hebbe ick een groot lasterstuck bedreven!Ga naar voetnoot1759
1760[regelnummer]
Godt zelf kan my dit nimmermeer vergeven:Ga naar voetnoot1760
 
Doch gy, die uw vergrijp bekent dus spa,Ga naar voetnoot1761
 
Vertwijfelt niet, maer hoopt op Godts gena,
 
Die maghtigh al zijn wercken gaet te boven,Ga naar voetnoot1763
 
Geene engletong genoeghzaem kan volloven.Ga naar voetnoot1764
1765[regelnummer]
Volhardt in dit betrouwen. treck terstontGa naar voetnoot1765
 
Naer Silo toe: daer kuntge u met Godts montGa naar voetnoot1766
 
Verzoenen, en vergiffenis verwachten.
 
d'Aertsofferaer, de toevlught der geslachten,
 
Die nacht en dagh bespiegelt 's hemels wet,Ga naar voetnoot1769
1770[regelnummer]
Alleen zijn' voet in 't allerheilighst zet,
 
Godt vraeght om raet, naer Arons stijl en zeden,Ga naar voetnoot1771
 
Zal offeren, en, vierige gebeden
 
Uitstortende, u door middelen en raetGa naar voetnoot1773
 
Herstellen in den allereersten staet.
Jeptha:
1775[regelnummer]
Zal ick niet eerst mijn bedgenoot verbeien,Ga naar voetnoot1775
 
Haer ongedult neêrzetten onder 't schreien?Ga naar voetnoot1776
Hofpriester:
 
In geener wijze. uw tegenwoordigheitGa naar voetnoot1777
 
Zal 't hartewee verbittren. geen bescheit,Ga naar voetnoot1778
 
Geen reden kan dien stroom van droefheit breecken.Ga naar voetnoot1779
1780[regelnummer]
Men hoeftze eerst bot te geven, zacht te smeecken,Ga naar voetnoot1780
 
Te handelen omzichtigh, en met schroom:Ga naar voetnoot1781
 
Gelijck een arts het kranckbedde, in den droomGa naar voetnoot1782
 
Der kortsen, als d'elendige is aen 't woelen,Ga naar voetnoot1783
 
Den brant, in 't brein geslagen, pooght te koelen,Ga naar voetnoot1784
[pagina 844]
[p. 844]
1785[regelnummer]
Het flaeuwe hart te stercken meer en meer,Ga naar voetnoot1785
 
En na dien brant te koesteren, om weêrGa naar voetnoot1786
 
Het lijf allengs zijn eerste kracht te geven.
 
Laet my begaen: ick weet met haer te leven.Ga naar voetnoot1788
 
Het heelen van u beide eischt groot gedult,
1790[regelnummer]
En raet, en tijt, zoo gy genezen zult.
HOFMEESTER. JEPTHA. HOFPRIESTER.
Hofmeester:
 
De slotwacht ziet twee muilen herwaert vliegen.Ga naar voetnoot1791
 
Zoo d'oogen hem in 't uitzien niet bedriegen,
 
Het is mevrouw, met eenen heer verzelt.Ga naar voetnoot1793
 
De stofwolck rolt vast stewaert over 't velt.Ga naar voetnoot1794
1795[regelnummer]
De lantvooght stelle op haere toekomste orden.Ga naar voetnoot1795
Jeptha:
 
O Godt, wat raet?
Hofpriester:
 
Laet my hier me geworden.Ga naar voetnoot1796
 
Gy hofstoet, geef u met den lantsheer voortGa naar voetnoot1797
 
Naer Silo toe. ry fluks door d'achterpoort
 
De jaghtlaen door, om niet mevrouw t'ontmoeten.
1800[regelnummer]
De bodem, op 't getrappel van de voeten
 
Der muilen, dreunt, en davert overwijt.Ga naar voetnoot1801
 
In Godts naem spoet: het is geen draelens tijt.
Jeptha:
 
In dezen schijn van d'echtgenoote scheiden?Ga naar voetnoot1803
Hofpriester:
 
Het is hoogh tijt: gy mooght haer niet verbeiden.
Jeptha:
1805[regelnummer]
Hofmeester, bie den vader uwe hant,Ga naar voetnoot1805
 
Op datze niet, terwijl de rou 't verstant
 
Aen 't hollen helpe, ons jammer noch verzwaere.Ga naar voetnoot1807
 
Wy rijden heen.
Hofpriester:
 
Godt zeegne, Godt bewaere
 
U midlerwijl op uwe bedevaert.
1810[regelnummer]
Levijten voort. komt haestigh herrewaert.Ga naar voetnoot1810
 
Mevrouw genaeckt: helpt ons haer droefheit stieren,Ga naar voetnoot1811
[pagina 845]
[p. 845]
 
Intoomen, en by wijl den breidel vieren.Ga naar voetnoot1812
 
't Is groote kunst een' maetelozen rouw
 
Te maetigen. de stadt, het hofgebouw,
1815[regelnummer]
En al de bergh zal galmen op dat huilen,Ga naar voetnoot1815
 
Uit hol gewelf, speloncke, en naere kuilen.Ga naar voetnoot1816
 
Zy nadert vast. de wint verwaeit het stofGa naar voetnoot1817
 
Vooruit. men sluit' de binnepoort van 't hof.
 
Wat wercken kan dat repp' zich, valle aen 't breeckenGa naar voetnoot1819
1820[regelnummer]
Van 't moortaltaer op 't voorhof. laet geen tekenGa naar voetnoot1820
 
Van 't offer haer bedroeven. rept u, ras.
 
Ruck af tapijt, feestoen. een ander wasch
 
Het bloet af. brengt al wat de wraeck kan tergenGa naar voetnoot1823
 
Uit d'oogen. och, zy hoopt haer kint te bergen,Ga naar voetnoot1824
1825[regelnummer]
En komt te spa. staetjoffers, haest u, spoet,
 
Vlieght snel vooruit de moeder in 't gemoet.Ga naar voetnoot1826
 
Betoomtze, stut d'ontstelde met uwe ermen.Ga naar voetnoot1827
 
My dunckt ick hoorze alree van verre kermen.
 
Brengt stoelen: brengt hier rozewater, dra,
1830[regelnummer]
Eer zy bezwijm'. zoo d'opperste gena
 
Haer hart niet sterck', het is hier omgekomen.Ga naar voetnoot1831
 
Godt spaerze lang, ten troost van alle vroomen.
HOFPRIESTER. FILOPAIE. HOFMEESTER.
Hofpriester:
 
Zijt wellekoom, mevrouw.
Filopaie:
 
Waer is mijn lam,
 
Mijn hart, mijn ziel, de hoop van onzen stam?
1835[regelnummer]
Waer is mijn kint, mijn bloet?
Hofmeester:
 
Het is daer binnen.
Filopaie:
 
Laet los: laet los: het gaet my aen de zinnen.Ga naar voetnoot1836
 
Laet los: laet los: ick wil mijn dochter zien.
Hofpriester:
 
Mevrouw, bedaer een poos: het zal geschiên.
[pagina 846]
[p. 846]
Filopaie:
 
Beletge my mijn eigen kint te spreecken?
1840[regelnummer]
Gewelt, gewelt, wat 's dit? och och, ick reken
 
De maeght om hals. waer steeckt de moordenaer?Ga naar voetnoot1841
 
Laet los: laet los. Waer schuilt die booswicht? waer
 
Verberght hy zich, die vloeck, die dochterslaghter?Ga naar voetnoot1843
 
Daer ziet men hem: laet los: daer schuilt hy achter
1845[regelnummer]
Den pijler van het hof, in 't hofpoortael.
 
Wie wapent my met fackelen, en stael,
 
En vier, en zwaert? brengt wapens. hofstoet, mannen,
 
Geweer, geweer, dat ick hem aen magh rannen.Ga naar voetnoot1848
 
Onthoudt men my geweer, en wapen? neen,
1850[regelnummer]
Noch weet ick raet, om hem met kracht van eenGa naar voetnoot1850
 
Te scheuren, fel te neemen op mijn tanden,
 
Verandert in een' weerwolf, deze handenGa naar voetnoot1852
 
In klaeuwen. wee die my mijn dochterrooft!
 
Daer ruck ick hem zijne oogen uit het hooft,
1855[regelnummer]
Dat valsche hart ten boezem uit, de darmen
 
Ten buick uit. ziet hem spartlen: hoort hem kermen.
 
Dat is zijn loon. mijn dochter ziet het aen.
 
Zy lacht'er om, en laet niet eenen traen:Ga naar voetnoot1858
 
Met reden: niet te schreien, met geen reden.Ga naar voetnoot1859
1860[regelnummer]
Hy luisterde naer traenen, noch gebeden,
 
In 't slaghten der onschuldige op 't altaer.
 
Dit 's Abraham. hy neemt Godts aenspraeck waer.Ga naar voetnoot1862
 
Nu denck dit na. de vader, 's volcks behoeder,Ga naar voetnoot1863
 
Vernielt zijn kint: met recht. waerom? de moederGa naar voetnoot1864
1865[regelnummer]
Had deel noch recht aen 't kint: 't behoorde hem.
 
De moeder was haer vremt, en had geen stem
 
In dit gerecht. de vader is 's lants rechter:Ga naar voetnoot1867
 
Bestraf hem niet. dit is de vroome vechter,
 
Die 't volck beschut, zijn eigen hof vernielt,
1870[regelnummer]
Zijn eenigh oir, en erfgenaeme ontzielt.
 
Is dat niet bly zijn dochter uitbesteden?Ga naar voetnoot1871
 
Ter bruiloft gaen? was oit een onbesnedenGa naar voetnoot1872
 
Dus onbesneên van zeden, en van aert?
[pagina 847]
[p. 847]
 
Wat is 'er dat een mensch niet wedervaert!
1875[regelnummer]
Men stierde my van kant door loze treken.Ga naar voetnoot1875
 
Och, liet men my ten minste haer eens spreecken,
 
Voor 't allerjongst: zoo hadde ick noch mijn hartGa naar voetnoot1877
 
Eens uitgeklaeght: nu kropt het deze smert,
 
Dit wee, en zal 't inkroppen al zijn dagen.Ga naar voetnoot1879
1880[regelnummer]
Maer 't is te spa. helaes, hier baet geen klaegen.
 
De doot bekruipt mijn leden, dat ick 't voel.
 
Mijn hart bezwijckt.
Hofpriester:
 
nu zetze in dezen stoel:
 
Het hart wort flaeu. laet rozewater brengen,
 
Het aengezicht met eenen tack besprengen.Ga naar voetnoot1884.
1885[regelnummer]
Staetjoffers, helpt: gy ziet hoe zy verflaeut.Ga naar voetnoot1885
 
Ontrijghtze, ontrijghtze om 't hart, ter doot benaeut.
Hofmeester:
 
Het moeders hart, helaes, kan nimmer liegen.Ga naar voetnoot1887
 
Wat middel om den rouw in slaep te wiegen?
 
Wat boete is hier voor onherhaelbre scha?Ga naar voetnoot1889
Hofpriester:
1890[regelnummer]
Dat onheil sleept een' staert van jaeren na.Ga naar voetnoot1890
 
De reden, en de tijdt moet dit genezen.Ga naar voetnoot1891
 
Ick zalze, indien het hart bekomt, belezen,Ga naar voetnoot1892
 
En smeecken, en involgen, zacht en zoet,Ga naar voetnoot1893
 
Ten leste door troostmiddelen 't gemoedt
1895[regelnummer]
Ophelpen, door beloften 't hart verlichten.Ga naar voetnoot1895
Hofmeester:
 
Gy zult haer' heer, en 't hof, en elck verplichten.
 
Het schijnt dat zy verquickt, zich weder rept,Ga naar voetnoot1897
 
Het aengezicht weêr lucht en adem schept.
 
Besprengtze weêr met verschen dau van rozen.
1900[regelnummer]
Men zietze allengs opluicken, weder blozen.Ga naar voetnoot1900
Hofpriester:
 
Schep moedt, mevrouw, en zoeck uw' troost aen Godt.
[pagina 848]
[p. 848]
Filopaie:
 
My docht ick zagh mijn dochter, die voor 't slot
 
Haer moeder zocht, met traenen overgoten:
 
Maer och, de deur bleef tusschen bey gesloten.Ga naar voetnoot1904
1905[regelnummer]
Op dat gezicht verdweenze uit mijn gezicht.Ga naar voetnoot1905
 
De zoete droom heeft mijn gemoedt verlicht.
Hofpriester:
 
Gelooft zy Godt, die in gezicht en droomen
 
Zijn Heiligen is dickwijl voorgekomen,Ga naar voetnoot1908
 
Oock Josef, toen hy in den kercker lagh,
1910[regelnummer]
Eene uitkomst gaf, schoon hy geene uitkomst zagh.Ga naar voetnoot1910
 
De Godtheit, in 't beoogen van elcks zegen,Ga naar voetnoot1911
 
Houdt onbekende en wonderlijcke wegen.Ga naar voetnoot1912
 
Getroost u met uw toebescheiden lot.Ga naar voetnoot1913
Filopaie:
 
Gebeurde my mijn dochters overschotGa naar voetnoot1914
1915[regelnummer]
Noch eens te zien, het zou noch troostbaer schijnen.
Hofpriester:
 
Staetjoffers, ras, schuift op de lijckgordijnen.Ga naar voetnoot1916
 
Mevrouw, Godt geef dat gy den rouw verzet.Ga naar voetnoot1917
 
Daer zietge noch den rey in 't staetsibed,
 
In rouw rondom de dootbus neêrgezeten,
1920[regelnummer]
De maeghden root en jammerlijck bekreeten,Ga naar voetnoot1920
 
En treurigh om het offren van de maeght,
 
Die Godt door haer gehoorzaemheit behaeght.
Filopaie:
 
Wat zienwe? och, geeft de dootbus. laet ons kussen,
 
Omhelzen, en den rouw met traenen blussen,
1925[regelnummer]
Verzadigen met zuchten, nimmer moe.
Hofmeester:
 
Gy maeghden reickt mevrouw de dootbus toe:
 
Zoo zal de druck het hart niet overstulpen.Ga naar voetnoot1927
 
Een treurigh hart is met geklagh behulpen.Ga naar voetnoot1928
[pagina 849]
[p. 849]
Filopaie:
 
Och, Ifis, och, ick scheide flus:Ga naar voetnoot1929
1930[regelnummer]
Gy trockt ten berge met uw reien,
 
En komtme t'huis in deze bus.Ga naar voetnoot1931
 
Gy scheide, om eens voor al te scheien.
 
Godtvruchte lentebloem, gy zijtGa naar voetnoot1933
 
Ontijdigh, als een damp, verdweenen,
1935[regelnummer]
In 't vrolijckste van uwen tijt.
 
Uw morgenzon heeft uitgescheenen.
 
Een wolck benijde uw' schoonen glans.Ga naar voetnoot1937
 
Is dit een eenigh kint besteden!Ga naar voetnoot1938
 
Is dit den blijden bruiloftsdans
1940[regelnummer]
Aenheffen, u in purper kleeden,
 
En kroonen op den vorstentroon,
 
In eenen drang van alle menschen!Ga naar voetnoot1942
 
Kon uwe heerlijckheit, zoo schoon,
 
Zoo gansch verwelcken, en verslenssen!Ga naar voetnoot1944
1945[regelnummer]
Verwachte ick dus uit uwen schoot
 
Kints kinders, en nakomelingen!
 
Mijn hoop en toeverlaat is doot.
 
O weerelt, vol veranderingen!
 
Wat is het aerdtsch betrouwen broos!
1950[regelnummer]
Nu treur ik droef, en kinderloos.
Hofmeester:
 
Ontlast mevrouw. ontfang de dootbus weder.
Filopaie:
 
Staetjoffers, helptme, en zetme in 't rouwbed neder,
 
Dat ick te nacht met haer mijn hart uitklaegh',Ga naar voetnoot1953
 
My zelve trooste: indien het Godt behaegh'
1955[regelnummer]
Mijn kleen gedult door zulck een bitter lijdenGa naar voetnoot1955
 
Te proeven.Ga naar voetnoot1956
Hofpriester:
 
Eer en zege volght na'et strijden.
 
Op 't zelve spoor zijn d'ouden voorgegaen.Ga naar voetnoot1957
 
Zy wijzen u naer Godt langs deze baen.
 
Leer uw verlies geduldigh overzetten.Ga naar voetnoot1959
1960[regelnummer]
De hemel kon dien slagh des doots beletten,
[pagina 850]
[p. 850]
 
Indien het hem beliefde: maer hy wou
 
Dat ieder zich aen Jeptha spieglen zou,
 
En wachten van dit reuckeloos beloven,Ga naar voetnoot1963
 
Daer Abrams last, gesterckt in 't hof der hoven,Ga naar voetnoot1964
1965[regelnummer]
Noch Moses wet, gehoort van mont tot mont,Ga naar voetnoot1965
 
Noit den Hebreeu, noch 't stamhuis aen verbont.
 
Uw bedgenoot, van naberouw bestreden,Ga naar voetnoot1967
 
Zoeckt raet, en is naer Silo toe gereden,
 
Om zich met Godt en Amarias montGa naar voetnoot1969
1970[regelnummer]
Te zoenen, naer den eisch van 't wetverbont.Ga naar voetnoot1970
 
Ick zie hem, na verloop van lange dagen,
 
Voor ieder, op den hoogen zegewagen
 
Der Heiligen, in 't midden der Hebreen,
 
Ten toon gevoert, geviert en aengebeên.Ga naar voetnoot1971-74
1975[regelnummer]
'k Hoor midlerwijl de maeghdelijcke reien,
 
Op 't pleghtigh feest, uw dochters lijck beschreien,
 
Jaer in, jaer uit, vier dagen lang met druck.Ga naar voetnoot1975-77
 
Zoo groot een troost verzachte uw ongeluck.Ga naar voetnoot1978

 

UIT.

voetnoot1695
overleenen: hellen (naar de horizon).
voetnoot1696
afgescheenen: uitgeput door het schijnen.
voetnoot1697
zincken: laten zinken.
voetnoot1699
deisde: terugweek; ras aen 't zincken: zink spoedig!
voetnoot1700
't verzuim: nl. door het dralen.
voetnoot1703
schelmsche: misdadige; dochterslaghter: vgl. vs. 1524.
voetnoot1704
bloetschender: aanrander van zijn eigen bloed (dochter).
voetnoot1705-6
noch .... niet: dubbele, versterkende ontkenning.
voetnoot1708
gezopen: gedronken (zonder de tegenwoordige ongunstige kleur).
voetnoot1712
gedwongen: bedwongen.
voetnoot1713
Afgrijslijckheên: woeste dieren; leide: legde.
voetnoot1716
waeren: zweven, dolen.
voetnoot1718
roockt: dampt.
voetnoot1721
ontzagh: schroomde.
voetnoot1723
bloet: geslacht.
voetnoot1726
zin: wil.
voetnoot1727
bewieroockt: huldigt, eerbiedigt.
voetnoot1729
verlengt: uitgesteld.
voetnoot1730
gemengt: verbonden.
voetnoot1731
verraeden: in 't ongeluk gestort (Mnl. Wdb. VIII, 2263).
voetnoot1733
stont stip op: hield hardnekkig vast aan.
voetnoot1735
ken: erken; worp: werp.
voetnoot1737
Dat zwaere stuck: dit ernstige vergrijp.
voetnoot1738
hooger macht (dan de mijne, om het te berechten); Verstont ick: vernam ik.
voetnoot1739
lasterstuck: misdaad; te zoenen stont: te verzoenen was.
voetnoot1740
stelde ter zijden: deed afstand van.
voetnoot1741
Vergat: verbande uit mijn gedachten; staet: rang.
voetnoot1743
droef: somber, donker; in: bij.
voetnoot1744
baervoets: barrevoets (baer: bloot).
voetnoot1746
in asch: als teken van rouw, met as bestrooid.
voetnoot1748
Bedenck vry: verzin gerust.
voetnoot1749
Weedommen (eigenaardig meerv., naar Frans voorbeeld): smart.
voetnoot1750
alleen: maar; magh: kan.
voetnoot1751
strengheit: nl. van boetedoening; keeren: terughouden.
voetnoot1752
heel: geheel en al; leeren: terechtwijzen.
voetnoot1753
besmet om: bezoedeld (door zonde) wegens.
voetnoot1755
vierschaer: (Gods) rechterstoel; dat: zodat.
voetnoot1756
teffens: tegelijk.
voetnoot1758
verbaest: hevig ontsteld; afgestreên: uitgeput.
voetnoot1759
lasterstuck: vgl. vs. 1739.
voetnoot1760
Godt zelf: zelfs God.
voetnoot1761
dus spa: zo laat.
voetnoot1763
Die: subjekt, maar tegelijk objekt van vs. 1764.
voetnoot1764
volloven: naar verdienste loven (vgl. volprijzen).
voetnoot1765
betrouwen: vertrouwen.
voetnoot1766
Godts mont: de hogepriester; vgl. vs. 1132; 1141-54.
voetnoot1769
bespiegelt: neemt waar en overweegt (Ned. Wdb. II, 2075).
voetnoot1771
naer Arons stijl en zeden: volgens de aloude ritus en gebruiken der priesterschap.
voetnoot1773
middelen: bemiddeling.
voetnoot1775
verbeien: verbeiden, afwachten.
voetnoot1776
ongedult: wanhoop (eig. het niet kunnen berusten; Ned. Wdb. X, 1588); vgl. vs. 1312; neêrzetten: tot bedaren brengen.
voetnoot1777
In geener wijze (oude Datief): volstrekt niet.
voetnoot1778
bescheit: verstandige uitleg.
voetnoot1779
reden: redenering.
voetnoot1780
Men hoeftze eerst bot te geven: men moet haar eerst wat toegeven, haar smart de vrije loop laten (bot geven: bot vieren, oorspr. het touw vieren); zacht smeecken: vriendelik toespreken.
voetnoot1781
handelen: met haar omgaan; met schroom: behoedzaam.
voetnoot1782
het kranckbedde (Datief): voor het ziekbed, bij de zieke; den droom: het ijlen.
voetnoot1783
d'elendige: de ongelukkige patiënt.
voetnoot1784
brant: koortsgloed.
voetnoot1785
flaeuwe: verzwakte.
voetnoot1786
koesteren: verkwikken.
voetnoot1788
te leven: om te gaan.
voetnoot1791
muilen: muildieren (vgl. 1801).
voetnoot1793
mevrouw: titel voor een voornaam personage, evenals heer in hetzelfde vers.
voetnoot1794
vast: reeds.
voetnoot1795
stelle orden op: neme maatregelen voor.
voetnoot1796
geworden: mijn gang gaan.
voetnoot1797
geef u: begeef u; voort: onmiddellik.
voetnoot1801
overwijt: over grote afstand.
voetnoot1803
schijn: staat van zaken.
voetnoot1805
den vader: de hofpriester.
voetnoot1807
Aen 't hollen helpe: zou verbijsteren; ons jammer: onze ellende.
voetnoot1810
voort: dadelik, snel.
voetnoot1811
stieren: leiding geven.
voetnoot1812
by wijl: soms.
voetnoot1815
galmen: weergalmen; dat huilen: die jammerklachten.
voetnoot1816
naere: sombere.
voetnoot1817
vast: intussen.
voetnoot1819
valle aen 't breecken: ga haastig afbreken.
voetnoot1820
teken: spoor.
voetnoot1823
tergen: prikkelen.
voetnoot1824
bergen: in veiligheid stellen, redden.
voetnoot1826
in 't gemoet: tegemoet.
voetnoot1827
Betoomt: kalmeert; ontstelde: verbijsterde.
ermen: armen; vgl. voor de rijmklank de opmerking bij vs. 779.
voetnoot1831
het is hier omgekomen: dan is hier alles verloren (Ned. Wdb. X, 342).
voetnoot1836
het gaet my aen de zinnen: het maakt mij krankzinnig.
voetnoot1841
om hals: vermoord.
voetnoot1843
vloeck: misdadiger, schurk.
voetnoot1848
geweer: wapens; aenrannen (uit aanranden): te lijf gaan.
voetnoot1850
Noch: toch.
voetnoot1852
weerwolf: fantasties boosaardig wezen, oorspr. een man die zich in een wolf kan veranderen.
voetnoot1858
laet: stort.
voetnoot1859
Met reden: terecht; niet te schreien: er valt niet te schreien (om zijn lot), met geen reden: daar is geen reden voor.
voetnoot1862
Dits Abraham: sarkasties: Hij meent een Abraham te zijn! neemt waer: geeft acht op; aenspraeck: rechtmatige eis.
voetnoot1863
denck na: overdenk.
voetnoot1864
Vernielt: doodt.
voetnoot1867
gerecht: rechtspraak, vonnis.
voetnoot1871
uitbesteden: ten huwelik geven.
voetnoot1872
onbesneden: heiden, als adj. in vs. 1873: ruw, barbaars (woordspeling).
voetnoot1875
van kant: weg; treken: streken, listen.
voetnoot1877
't allerjongst: 't allerlaatst.
voetnoot1879
inkroppen: verkroppen.
voetnoot1884.
besprengen: besprenkelen.
voetnoot1885
verflaeuwt: flauw valt.
voetnoot1887
liegen: bedriegen.
voetnoot1889
boete: herstel, beterschap; onherhaelbre: onherstelbare.
voetnoot1890
een staert van jaeren: een reeks jaren, d.w.z. het zal nog jaren lang nawerken.
voetnoot1891
reden: verstandig inzicht.
voetnoot1892
bekomt: bijkomt; belezen: bepraten.
voetnoot1893
smeecken: vriendelik toespreken; involgen: toegeven, haar gedachtengang volgen.
voetnoot1895
ophelpen: opbeuren (Ned. Wdb. XI, 836).
voetnoot1897
verquickt: tekenen van leven geeft; zich repte: zich beweegt.
voetnoot1900
opluycken: opleven; weder blozen: haar kleur terug krijgen.
voetnoot1904
tusschen bey: tussen ons beiden.
voetnoot1905
Op: onmiddellik na (Ned. Wdb. XI, 284).
voetnoot1908
voorgekomen: verschenen.
voetnoot1910
uitkomst gaf: uit de kerker verloste (woordspeling met het tweede uitkomst).
voetnoot1911
elcks zegen: ieders geluk.
voetnoot1912
Houdt: volgt.
voetnoot1913
Getroost u met: Berust in; toebescheiden: toebedeelde.
voetnoot1914
Gebeurde my: Mocht mij ten deele vallen.
voetnoot1916
op: open.
voetnoot1917
den rou verzet: de smart van u zet, te boven komt.
voetnoot1920
bekreeten: met betraand gelaat.
voetnoot1927
overstulpen: overstelpen.
voetnoot1928
behulpen: geholpen, gebaat.
voetnoot1929
flus: nog zo kort geleden.
voetnoot1931
bus (dootbus), urn. Deze monoloog is geïnspireerd door een soortgelijke in Elektra, waar deze haar broeder betreurt (Vgl. Vondel's vertaling in dl. 3, blz. 687).
voetnoot1933
Godtvruchte: naar analogie verkorte vorm van godvruchtige.
voetnoot1937
benijde: misgunde u.
voetnoot1938
besteden: vgl. uitbesteden in vs. 1871.
voetnoot1942
drang: drom, dus: omstuwd door een grote menigte.
voetnoot1944
verslenssen: verleppen.
voetnoot1953
te nacht: deze nacht; met haer: in haar bijzijn.
voetnoot1955
kleen gedult: geringe lijdzaamheid.
voetnoot1956
proeven: op de proef te stellen.
voetnoot1957
't zelve: hetzelfde.
voetnoot1959
uw verlies overzetten: u over het verlies heenzetten.
voetnoot1963
(zich) wachten van: zich wachten voor; reuckeloos: onbedacht.
voetnoot1964
Daer: waar, te verbinden met aen in vs. 1966; last: opdracht, gesterckt: bevestigd door goddelik bevel (in 't hof der hoven).
voetnoot1965
gehoort van mont tot mont: van geslacht op geslacht overgebracht.
voetnoot1967
bestreden van: gekweld door.
voetnoot1969
Amarias mont: Amarja, de hoofdpriester (zie 2 Kron. 19, 11).
voetnoot1970
zoenen: verzoenen; wetverbont: de Joodse wet (verbond tussen Jehovah en het volk van Israël).
voetnoot1971-74
Zie Berecht, r. 61.
voetnoot1975-77
Aan het slot van het bijbelverhaal (Richteren XI: 40) wordt gezegd dat ‘de dochteren Israëls van jaar tot jaar henengingen om de dochter van Jeptha, den Gileadiet aan te spreken, vier dagen in het jaar.’
voetnoot1978
verzachte: moge verzachten.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • J.D. Meerwaldt

  • A.A. Verdenius