Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660 (1935)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.91 MB)

XML (3.25 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 8. 1656-1660

(1935)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 862]
[p. 862]

Treurspeelders.

EDIPUS. Koning van Thebe.

PRIESTER van Iupiter.

KREON. Edipus zwager.

REY van oude Thebaenen.

TIRESIAS. De blinde waerzegger.

JOKASTE. Koningin van Thebe.

FORBAS. Koning Polybus hofdienaer, eerst veehoeder.Ga naar voetnoot*

HERDER. Koning Laius veehoeder.

BODE.

 

Het tooneel is voor 't hof te Thebe.

[pagina 863]
[p. 863]

Koning Edipus
Uit Sofokles.Ga naar voetnoot*

EDIPUS. PRIESTER. KREON
Edipus:
 
Gy spruiten van den ouden Kadmus, hoe?Ga naar voetnoot1
 
Wat zitge hier te zamen, droef te moe',
 
Met offerloof bekranst om uwe haeren?Ga naar voetnoot3
 
De gansche stadt bewierrookt Godts altaren,
5[regelnummer]
En bidt, en kermt, van 't een aen 't ander endt.
 
Ick Edipus, zoo wijt en zijt bekent,Ga naar voetnoot6
 
Koom hier om dit, niet door een anders ooren,Ga naar voetnoot7
 
Maer liever uit uw' eigen mont te hooren.
 
Stockoude man, u voeght het dat gy dit
10[regelnummer]
Ontdeckt, en 't woort voert. zegh ons: waerom zit
 
Gy hier by een? Wat 's d'oirzaeck? wat's de reden?
 
Jaeght vrees u hier? of hebtge last geleden?Ga naar voetnoot12
 
Ick wensch u by te staen uit al mijn hart:Ga naar voetnoot13
 
Want zeker, zoo my d'algemeene smart
15[regelnummer]
Der burgerye, in rouw by een gezeten,Ga naar voetnoot14-15
 
Niet raeckte, ick moght wel onbarmhartigh heeten.
Priester:
 
O vorst des lants, 's volx trouwe toeverlaet,
 
Gy ziet in welck een' jammerlijcken staet
 
Uw volck hier zit om 't hofaltaer benepen.Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Gy ziet een deel de lenden naer zich sleepen.Ga naar voetnoot20
 
De zommigen zijn priesters, out en grijsGa naar voetnoot21
[pagina 864]
[p. 864]
 
Van jaeren. ick dien' Jupiter ten prijs,Ga naar voetnoot22
 
Als priester. dit zijn alle jongelingen.Ga naar voetnoot23
 
Al d'anderen, om 't hooft bekranst, omringenGa naar voetnoot24
25[regelnummer]
Op 't merrecktvelt Minerves dubble kerck,Ga naar voetnoot25
 
En d'outers van Ismeen, daer ieder sterckGa naar voetnoot26
 
Te rade gaet by d'offervinderyen.Ga naar voetnoot27
 
Gy ziet het hoe de stadt aen alle zyen
 
Geschockt wort van een' plaeghstorm, slagh op slagh,
30[regelnummer]
Zoo datze 't hooft nau uit die baren magh
 
Opheffen. al de vruchten zijn bedorven.Ga naar voetnoot28-31
 
Het quijnend vee op 't velt is wechgestorven.
 
De zwangre vrou ziet d'onvoldraege vrucht
 
Wechsterven. al de stadt van deze lucht
35[regelnummer]
En felle pest vergiftight, en geslagen,Ga naar voetnoot34-35
 
Van huis tot huis, ziet dootsch, sterft uit door plaegen,
 
En Plutoos rijck bedijt by ons verdriet.Ga naar voetnoot37
 
Ick, en dees schaer, uw kinders, die gy ziet
 
Om 't hofaltaer vergadert voor uwe oogen,
40[regelnummer]
Gelijcken u in maght niet by 't vermogenGa naar voetnoot40
 
Der Goden, maer by eenen middelaer,
 
Die ons met hun kunt zoenen, in gevaer
 
Van 't leven, nu wy uwe hulp begeeren.Ga naar voetnoot41-43
 
Gy kost wel met uw komst de rampen keerenGa naar voetnoot44
45[regelnummer]
Van deze stadt, ontsloeghtze van het juck
 
Des halstols, daer zy, tot haer ongeluck,Ga naar voetnoot46
 
Het moortgedroght, bekent door wichleryen,Ga naar voetnoot47
 
Me paeide, en redde ons allen uit dat lyen,Ga naar voetnoot48
 
Met hulpe van de Goden, ongebeên,
[pagina 865]
[p. 865]
50[regelnummer]
Onaengezocht. gy kost ons wel voorheenGa naar voetnoot49-50
 
En al de stadt verlossen uit dees zorgen:
 
De naem, dat gy ons leven hebt geborgen,Ga naar voetnoot52
 
In noot ontstaet u niet. ô Edipus,Ga naar voetnoot53
 
Doorluchtste helt, wy smeecken, 't aenzicht dus
55[regelnummer]
Naer u gekeert, zoeck middel, ons ten goede,
 
Door inspraeck van de Goôn, of van een' vroedeGa naar voetnoot56
 
Geraden: want geen vroede raet zoo vremt,
 
Of zijnen raet wort van de daet bestemt.Ga naar voetnoot57-58
 
Befaemde vorst, welaen dan, help dees veste,
60[regelnummer]
Herstelze weêr, gelijck 't gemeene beste,
 
Om d'oude deught en weldaet, waert gedacht,Ga naar voetnoot61
 
Eenstemmigh u voor 's volx behouder acht:
 
Want al wat gy voorheene hebt bedreven
 
Blijft langer niet by ons in 't hart geschreven:
65[regelnummer]
Zoo wy, van u te vore in staet gestelt,Ga naar voetnoot65
 
Hervallen. bergh de stadt dan, braefste helt.
 
Gy boodt haer eerst de hant, ter goeder uure.
 
Verbaster nu toch niet van uw natuure.Ga naar voetnoot68
 
Verrechtge dit: een ieder zal u zien
70[regelnummer]
Een volckrijck lant regeeren, en gebiên.
 
Dat 's heerlijcker dan over dootsche wijcken
 
Gebieden: want daer mensch, noch menschgelijckenGa naar voetnoot69-72
 
In burgh, of schip, gevonden wort; wat baet
 
Hun burgh of schip, dat in zich zelf vergaet?
Edipus:
75[regelnummer]
Rampzaligen, mijn kinders, jongelingen,Ga naar voetnoot72-75
 
Gy eischt van my geene onbekende dingen,Ga naar voetnoot76
 
Maer welbekende. ick weet wel in wat staet
 
En droeven schijn gy alle in arbeit gaet.Ga naar voetnoot78
 
Zoo menighmael u wederspoên genaecken,
[pagina 866]
[p. 866]
80[regelnummer]
Gedenck vry dat die niemant feller raecken.
 
Uw droefheit voel ick eerst in mijn gemoedt.
 
Die kommer wort in mijne ziel gevoedt.Ga naar voetnoot81-82
 
Mijn ziel besteent al teffens 't bitter lyenGa naar voetnoot83
 
Van u en my, en al de burgeryen.
85[regelnummer]
't Is noodeloos dat gy my weckt, en port.Ga naar voetnoot85
 
Gy weet wat ick, och arme, al traenen stort:Ga naar voetnoot86
 
Hoe ick de stadt, ten uiterste verlegen,Ga naar voetnoot87
 
Wou redden door zoo veelerhande wegen:Ga naar voetnoot88
 
Doch 't eenighste, dat by mijn reden gelt,Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Is endelijck by my te werck gestelt:
 
Want om eens klaer deze oirzaeck te doorgrondenGa naar voetnoot91
 
Heb ick beducht naer Delfis afgezondenGa naar voetnoot92
 
Meneceus zoon, mijn' zwager, om den Godt
 
Apollo zelf, en zijn orakellot
95[regelnummer]
Te toetsen, wat ons toestaet in dit lijden,Ga naar voetnoot95
 
Om volck, en stadt te redden, te bevryden:
 
En reken ick den tijdt en d'uuren na,Ga naar voetnoot97
 
'k Verlange naer bescheit hoe hy zoo spaGa naar voetnoot98
 
Van Delfis keert, en wat 'er magh gebreken,Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Naerdien de tijt voorby is, en verstreecken.
 
Indien hy keerde, en ick Godts raet niet zou
 
Uitvoeren, most het schorten aen mijn trou.
Priester:
 
Gy spreeckt als 't is: want zoo ick heb vernomenGa naar voetnoot103
 
Is Kreon voor de hant, en weêrgekomen.Ga naar voetnoot104
Edipus:
105[regelnummer]
Geef, Febus, dat zijn komst zoo wel beslaet,
 
Gelijck het blijckt aen 't uiterlijck gelaet.Ga naar voetnoot105-106
Priester:
 
Hy toont zich bly. waer 't hart met rouw beladen,
[pagina 867]
[p. 867]
 
Hy quaem niet t'huis, bekranst met lauwerbladen.Ga naar voetnoot108
Edipus:
 
Men zal 't strax zien, en hooren: want de manGa naar voetnoot109
110[regelnummer]
Genaeckt zoo dicht, dat elck hem hooren kan.
 
Meneceus zoon, mijn zwager, trouwe bode,
 
Wat tijding, wat geluck brengt gy van Gode?
Kreon:
 
Ick breng wat goets: want school 'er zwaericheit,Ga naar voetnoot113
 
Men keerde 't licht tot heil door wijs beleit.
Edipus:
115[regelnummer]
Wat spraeck is dit? wat zal men hier op bouwen?
 
Ick schep hier uit noch vrees, noch goet betrouwen.
Kreon:
 
Ontvouw ick 't u, dat elck het magh verstaen,
 
't Is my gelijck? of laet ons binnen gaen.Ga naar voetnoot117-118
Edipus:
 
Spreeck openbaer, voor al deze ommestanderen:
120[regelnummer]
Want ick zorgh min voor my dan voor alle anderen.Ga naar voetnoot120
Kreon:
 
'k Zal melden wat Apollo my beduit:
 
Want Godt gebiet het ons, en zeght recht uit,
 
Men moet den man, een' oirsprong aller plaegen,
 
Verdelgen, en met maght ten lande uit jaegen,
125[regelnummer]
En langer niet met een onheelbaer quaet
 
Strijt voeren.Ga naar voetnoot123-126
Edipus:
 
wel zegh op: waerin bestaet
 
Dees zuivering? wat 's d'oirzaeck der elende?
Kreon:
 
Men doeme hem in ballingschap, en wende
 
De lantplaegh dien dootslager op zijn' hals.
130[regelnummer]
Dees manslaght treft de stadt, vol ongevals.Ga naar voetnoot128-130
Edipus:
 
Wien wort dees plaegh, dit jammer toegerekent?
[pagina 868]
[p. 868]
 
Wie is het, dien de Godt hier me betekent?Ga naar voetnoot131-132
Kreon:
 
O koning, hoor. eer gy aen dees vooghdy
 
Geraeckte, stont 's lants opperheerschappy
135[regelnummer]
Aen Laius.
Edipus:
 
recht: dat quam my oock ter ooren,Ga naar voetnoot136
 
Hoewel ick hem noit kende van te voren.Ga naar voetnoot137
Kreon:
 
Apollo wil uitdrucklijck door zijn woort,
 
Dat wy al die bevleckt zijn met dien moortGa naar voetnoot138
 
Voort straffen.Ga naar voetnoot139
Edipus:
 
wel waer zijnze dan gebleven?
140[regelnummer]
Waer vint men nu van zulck een overgeven
 
Out schellemstuck lidtteken, ofte schijn,
 
En blijcken, die niet licht te vinden zijn?Ga naar voetnoot140-142
Kreon:
 
Men vintze hier te lande, naer zijn zeggen:Ga naar voetnoot143
 
Want wat men zoeckt wordt door kloeck overleggenGa naar voetnoot144
145[regelnummer]
Gevonden: maer daer niemant acht op slaet,Ga naar voetnoot145-vlg.
 
Dat raeckt voort in 't vergeetboeck, en vergaet.
Edipus:
 
Maer zegh my eens: quam Laius hier om 't leven,
 
Of buiten 's lants, en wijt van huis te sneven?
Kreon:
 
Toen hy vertrock, en naerspoorde iet van veer,Ga naar voetnoot149-vlg.
150[regelnummer]
Maer keerde noit, naer zijn vertreck, hier weêr.
Edipus.:
 
Quam reisgezel of bode noit iet mellen,Ga naar voetnoot151
 
Die ondervraeght iet uitsloegh in 't vertellen?
Kreon:
 
Zy zijn al voort, behalve een man alleen,Ga naar voetnoot153
[pagina 869]
[p. 869]
 
Die, dootsch van schrick, de vlught nam, en liep heen,
155[regelnummer]
Niets zagh, maer slechts een zaeck alleen verhaelde.
Edipus:
 
Wat 's dat? een zaeck, indien men hier naer taelde,Ga naar voetnoot156
 
Geeft veel bewijs, en hoop om eens dit quaet
 
Te vinden, als het kluwen by den draet.
Kreon:
 
Dees zagh hem niet van luttel moordenaeren,
160[regelnummer]
Maer van een' hoop, op vrybuit uitgevaeren,Ga naar voetnoot160
 
Na dat hy zey, vermoorden op het velt.Ga naar voetnoot161
Edipus:
 
Indien de vorst niet reisde met veel geltGa naar voetnoot162 vlg.
 
Gelaên, hoe zou hy in dees moorders handen
 
Vervallen? wien hem lusten aen te randen?Ga naar voetnoot164
Kreon:
165[regelnummer]
Het wort vermoedt: en niemant vont men daer,Ga naar voetnoot165 vlg.
 
Die Laius holp, en redde in doots gevaer.
Edipus:
 
Wat ramp belette u vlijtigh naer te spoorenGa naar voetnoot167
 
Hoe uw lantsheer quam in zijn bloet te smooren?
Kreon:
 
Diepzinnige en verwarde vraegen van
170[regelnummer]
De wreede Sfinx beletten 't raetgespan
 
Op zwaericheên, die toen voorhanden waeren,
 
Te dencken, dies zy 't onwis lieten vaeren.Ga naar voetnoot169-172
Edipus:
 
Welaen, ick zal dit schelmstuck van 't begin
 
Naerspooren. Godt en gy hebt, naer mijn' zin,Ga naar voetnoot174
175[regelnummer]
U in dees zorgh gesteecken, en beslommert,
 
Met 's konings doot en neêrslagh dus bekommert:Ga naar voetnoot176
[pagina 870]
[p. 870]
 
Waerom ick u hanthaven zal, en staenGa naar voetnoot177
 
Voor 't lant, gelijck Apollo heeft geraên.Ga naar voetnoot178
 
Oock lustme niet, ten dienst van verre vrinden,
180[regelnummer]
Maer om my zelf 't moortkluwen gansch t'ontwinden:Ga naar voetnoot179-180
 
Want die hem broght om 't leven op het velt,
 
Moght my oock stout aenranden met gewelt.
 
'k Beschut dan in den doôn mijn leven mede.Ga naar voetnoot183
 
Mijn kinders, staet nu op van deze stede.
185[regelnummer]
Leght neêr den tack: houdt op van uw gebeên.
 
Vergaêrt het volck van Kadmus hier by een.
 
Wy zullen dit naerspooren met ons allen,Ga naar voetnoot187
 
Geluckigh zijn met Godt, of t'zamen vallen.
Priester:
 
Mijn zoonen, rijst: want zoo de koning zeghtGa naar voetnoot189 vlg.
190[regelnummer]
Dees t'zamenkomste is hierom aengeleght.
 
Godt hoede ons, die ons wees de bron der plaegen,Ga naar voetnoot191-vlg.
 
Wil dezen vloeck en pest ten lande uit jaegen.
Rey van oude Thebaners:
 
O lief orakel van Jupijn,Ga naar voetnoot193
 
Hoe openbaert gy u ten leste
195[regelnummer]
Tot heil der wijtvermaerde veste
 
Van Thebe, in dezen droeven schijn,
 
Uit Delfis rijck gebouden tempel!Ga naar voetnoot194-197
 
Ick sta verbaest in mijnen geest,Ga naar voetnoot198
 
En beef van schrick. Apollo weestGa naar voetnoot199 vlg.
200[regelnummer]
Gegroet, ge-eert op uwen drempel.
 
Eilander, Pean, vol gena,Ga naar voetnoot201
 
Die zwaere kranckhêen kunt verdrijven,
[pagina 871]
[p. 871]
 
Wat weldaet zult gy schuldigh blijvenGa naar voetnoot203-vlg.
 
Aen mijne bede? schut ons scha.
205[regelnummer]
O dochter van de goude hoope,
 
Onsterfelijcke Faem, ontvouGa naar voetnoot206
 
My dit, die in den noot uw trouwGa naar voetnoot207
 
Aenroepe, en naer uw godtheit loope.
 
Minerve, spruit van Jupiter,
210[regelnummer]
Ick roepe u aen, met een d'alwaerdeGa naar voetnoot210
 
Diaen, uw zuster, over d'aerde
 
Gestelt ten schutsvrou wijt en ver,
 
Die, op de merckt ten toon gezeten,Ga naar voetnoot213 vlg.
 
Haer' ronden kerckstoel rijck stoffeert:
215[regelnummer]
O Godt Apollo, waert ge-eert,
 
Gy schutter, noit tot noch vergeeten
 
In mijne bede; ô hemelsch trits
 
Van schutteren, waer voor venijnenGa naar voetnoot218
 
En pesten vlughten, wilt verschijnen
220[regelnummer]
Op mijn gebedt met uwen flits.Ga naar voetnoot220
 
Verschijnt, ô Godtheên, die de vieren
 
En brant van d'eerste nederlaeghGa naar voetnoot222
 
Der stadt verdreeft, de zwaere plaegh
 
Des lants verjoeght door uw bestieren:Ga naar voetnoot209-224
225[regelnummer]
Want ick verdraege ontelbaerheên
 
Van jammeren. al 't volck aen 't zuchten
 
Gaet kranck, besmet van boze luchten.Ga naar voetnoot227
 
Ick zitte troosteloos alleen,Ga naar voetnoot228
 
En hulpeloos: mits ons de vruchtenGa naar voetnoot229
230[regelnummer]
Van dit gezegent lant ontstaen;Ga naar voetnoot230
 
Geen vrouwen, die in arbeit gaen,Ga naar voetnoot231-vlg.
 
Verlossen, flaeuw van ongenughten.
[pagina 872]
[p. 872]
 
Gy ziet het een op 't ander lijck
 
Neêrstorten, of een' vluggen vogel
235[regelnummer]
Van 't ongenadigh vier den vlogel
 
Bezwijcken, en in 's afgronts rijck
 
Verzincken; maght van stedelingenGa naar voetnoot225-237Ga naar voetnoot233-237
 
Heensterven, met een droef geschal.Ga naar voetnoot238
 
De velden krielen overalGa naar voetnoot239
240[regelnummer]
Van doôn, die onbeklaeght vergingen.
 
De jonge en oude vrou op strant,Ga naar voetnoot241-vlg.
 
Voor d'outers, om de kracht te breecken
 
Der lantplaegh, hier en ginder smeecken.
 
Men roept bedroeft gelijckerhantGa naar voetnoot244
245[regelnummer]
Apol om hulp met luide keelen.
 
O goude dochter van Jupijn,
 
Gy schoone, red ons, magh het zijn.Ga naar voetnoot237-247Ga naar voetnoot247
 
Drijf Mars, die, buiten krijghskrackeelen,
 
En zonder schilt, ons klampt aen boort,
250[regelnummer]
En, zonder zwaert en speer, komt plaegen,
 
Met al te zwaere nederlaegenGa naar voetnoot251
 
Van pesten. drijf hem uit de poort.
 
Verdrijf hem flux uit deze landen,
 
Naer Tethis hof van kristalijn,Ga naar voetnoot254
255[regelnummer]
Of naer de rotsen van Euxijn,Ga naar voetnoot255
 
En naer de Thraciaensche stranden:Ga naar voetnoot256
 
Want wat gebouwt wort in der nacht,Ga naar voetnoot257
 
Wort 's daeghs daer na om ver gesmeten.
[pagina 873]
[p. 873]
 
Jupijn, sla Mavors, dien vermeeten,Ga naar voetnoot259
260[regelnummer]
Met uwen donder naer uw maght.Ga naar voetnoot248-260Ga naar voetnoot260
 
O Godt van Lycie, of gy heden,Ga naar voetnoot261
 
Gewapent met uw' gouden boogh,
 
Uw pijlen neêrschoot van om hoogh,
 
En redde 't volck op ons gebeden.
265[regelnummer]
Och, of Diaen met haer geschut,Ga naar voetnoot265
 
Waer me zy, op Lyceesche rotsenGa naar voetnoot266
 
Ter jaght, het wilde zwijn durf trotsen,Ga naar voetnoot267
 
Ons holp, van krachten uytgeput.
 
O wijngodt Bacchus, die u haeren
270[regelnummer]
Met eenen gouden mijter ciert,Ga naar voetnoot270
 
En in dees kercken wort geviert;Ga naar voetnoot271
 
Die uwen rey met wijngertblaêrenGa naar voetnoot272
 
Ten reie voert, u roep ick aen.
 
Verzuim niet Thebe by te staen.
275[regelnummer]
Verdrijf dees lantplaegh, deze pestenGa naar voetnoot275
 
Met uwe fackel van ons vesten.Ga naar voetnoot261-276Ga naar voetnoot276
Edipus:
 
'k Hoor uw verzoeck: maer volght men mijnen raet,Ga naar voetnoot277
 
Om artseny te vinden voor dit quaet,
 
Zoo zult gy hulp en lichtenis bekomen.
280[regelnummer]
'k Zal zeggen 't geen ick nu eerst heb vernomen,Ga naar voetnoot280
 
Die van de zaeck gansch vreemt ben: want vertrou
 
Dat ick zoo lang met ernst niet dringen zou
 
Op 't onderzoeck, zoo hier geen tekens waren.Ga naar voetnoot281-283
 
Nu wil ick dit den burgren openbaeren,Ga naar voetnoot284-vlg.
[pagina 874]
[p. 874]
285[regelnummer]
Die mede voor een' burger ben gekent.Ga naar voetnoot285
 
'k Belast met ernst, dat ieder, wie omtrentGa naar voetnoot286
 
Den dootslagh was, en Laius neêr zagh leggen,
 
My alle deze omstandigheên koom zeggen.Ga naar voetnoot288
 
Vreest iemant of men hem betighten moght:Ga naar voetnoot289
290[regelnummer]
Ick hou hem vry van schult, en achterdocht.Ga naar voetnoot290
 
Hy heeft geen straf te lijden, als te trecken
 
Ten lande uit, vry en vranck, naer andre plecken.
 
Weet iemant dat een vreemdeling den moort
 
Beging; laet hem niet zwijgen: 'k wil het voort
295[regelnummer]
Beloonen, en men zal zijn trouheit prijzen.Ga naar voetnoot295
 
Maer zwijgtge: schroomt'er een dien man te wijzen,
 
Beducht voor zich, of zijnen vrient: zoo hyGa naar voetnoot297
 
Hierom mijn' last durf zetten aen een zy;Ga naar voetnoot298
 
Hoort wat ick dan terstont in 't werck zal stellen.
300[regelnummer]
'k Gebiede dat geen lantzaet zulck een' fellenGa naar voetnoot300
 
Dootslager, wie 't oock zy, ontfang' noch kenn',
 
In 't gansche rijck, waerin ick koning ben,
 
Noch met hem spreeck', noch in gemeenschap trede,
 
In offerhande, of kerckdienst, en gebede,Ga naar voetnoot304
305[regelnummer]
Noch zegene met heilge bron in noot:Ga naar voetnoot305
 
Maer dat hem elck met smaet ten huize uit stoot':
 
Want naer Godts stem en antwoort op ons vraege,
 
Is hy alleen de lantsmet, en de plaege.Ga naar voetnoot308
 
'k Besloot aldus Apolloos stem en woort
310[regelnummer]
En uwen vorst, zoo jammerlijck vermoort,
 
Te houden in hun waerde: want wy vloecken
 
Den moorder; 't zy hy een is, en te zoecken
 
In 't schuilhol; 't zy hem veelen boôn de hant,Ga naar voetnoot312-313
[pagina 875]
[p. 875]
 
Op dat hy zwerf, gebannen buiten 't lant.Ga naar voetnoot314
315[regelnummer]
'k Vervloecke zelf mijn hof, zoo by mijn weeten
 
Hy zich in 't hof verschuile, al stil gezeten.Ga naar voetnoot315-16
 
'k Beveele u dat gy dit, het welck ick flus
 
Gebeden heb, om my, en Godts wil, dus
 
Stip uitvoert, oock, 's rijx halve, dat eerst heerlijckGa naar voetnoot319
320[regelnummer]
Aen 't bloeien, nu bedorven is te deerlijck:Ga naar voetnoot320
 
Want schoon noch Godt, noch geen der Goden hiet
 
Dit straffeloos te laeten, 't voeght ons niet:Ga naar voetnoot321-22
 
Naerdien zoo braef een koning ging verloren.Ga naar voetnoot323
 
Apollo zelf belast dit naer te spooren.Ga naar voetnoot324
325[regelnummer]
Nu ben ick die 't beveele, en 't rijck regeer,Ga naar voetnoot325
 
Dat Laius voor my kende, als zijnen heer.
 
Zijn bedgenoot viel my daer op ten deele,
 
Op dat ick by haer wettige erven teele:
 
En hadze met zijn kinderen gemeen,Ga naar voetnoot329
330[regelnummer]
Zoo hy niet kinderloos waer overleên.
 
Nu stont hem met zijn ongeluck te wrijten;Ga naar voetnoot331
 
Dies zal ick my, als voor mijn' vader, quijten,Ga naar voetnoot332
 
Ten dienst van hem, en onderzoecken 't al,
 
Tot dat men vint de bron van 't ongeval
335[regelnummer]
Des dooden helts, uit Labdakus gesproten,
 
En Polydoor, en Kadmus, en den grooten
 
Agenor. zoo dit een weêrstreven wou,Ga naar voetnoot335-37
 
Zal ick de Goôn bezweeren, en hun trou,Ga naar voetnoot338
 
Dat zijn landou geen vruchten langer draege,
340[regelnummer]
Geen vrouwe baer', maer dat zy van dees plaege,Ga naar voetnoot340
 
En droeve pest heensterven algelijck.Ga naar voetnoot341
 
Thebaners, en gy burgers van dit rijck,
[pagina 876]
[p. 876]
 
En allen, dit dit toestemt, en moet loven,
 
Ick bidde dat de milde Goôn daer boven,
345[regelnummer]
En 't hemelsch recht, op 't hooren van mijn klaght,
 
U alle gunst betoonen naer hun maght.Ga naar voetnoot342-46
Rey:
 
O koning, 'k zal 't ontvouwen voor uwe ooren,
 
Gelijckge my met eede hebt bezworen:Ga naar voetnoot348
 
Want ick hem niet ter neder heb geleit,Ga naar voetnoot349
350[regelnummer]
Noch weet van dien dootslager geen bescheit:Ga naar voetnoot350
 
Maer billijck waer 't dat Godt, die d'oirzaeck melde
 
Van 't onheil, oock den gast ten toone stelde,Ga naar voetnoot352
 
Die zulck een' moort en dootslagh heeft begaen.
Edipus:
 
Dat 's recht gezeit: maer niemant durf bestaen
355[regelnummer]
Noch heeft de maght de Goôn, in 's hemels plecken,Ga naar voetnoot355
 
By weigering, te dwingen dit t'ontdecken.Ga naar voetnoot356
Rey:
 
Nu hoor oock wat my in de zinnen schiet,
 
Den tweeden raet.
Edipus:
 
Verzwijgh den derden niet,Ga naar voetnoot357-58
 
Zoo gy 't bedenckt.
Rey:
 
Ick weet het, en magh 't mellen,
360[regelnummer]
Tiresias is rijck begaeft in 't spellenGa naar voetnoot360
 
Van 't ongebeurde, als Febus. wie met hemGa naar voetnoot361
 
Te raede gaet, wort door 's waerzeggers stem
 
Geholpen, en gered in 't onderzoecken.Ga naar voetnoot361-63
Edipus:
 
'K verzuimde niet te taelen naer dien kloeckenGa naar voetnoot364
365[regelnummer]
Waerzegger, en zondt flux door Kreons raetGa naar voetnoot365
[pagina 877]
[p. 877]
 
Twee boôn om hem, in dezen droeven staet:
 
En 't geeftme vreemt dat hy niet is verscheenen.Ga naar voetnoot367
Rey:
 
Al 't ander, dus lang uitgestroit voorheenen,Ga naar voetnoot368
 
Is ydel, en in 't wilt en los gezeit.
Edipus:
370[regelnummer]
Wat 's dit? ick toetse al wat men heeft verspreit.Ga naar voetnoot370
Rey:
 
Het reizend volck verhaelde dat hy doot was.Ga naar voetnoot371
Edipus:
 
Dat hoorde ick oock: en schoon 't gerucht heel groot was,Ga naar voetnoot372
 
Tot noch verscheen geen die den moorder zagh.Ga naar voetnoot373
Rey:
 
Wie straf ontziet, zal geensins toeven, maghGa naar voetnoot374-vlg.
375[regelnummer]
Hy uwen eedt, zoo hoogh bevestight, hooren.
Edipus:
 
Hy zal zich niet of min aen woorden stooren,Ga naar voetnoot376 vlg.
 
Die onbeschroomt een schelmstuck durf begaen.
Rey:
 
Daer komenze met dien waerzegger aen.Ga naar voetnoot378 vlg.
 
Hy zal hem haest ontdecken naer ons wenschen:
380[regelnummer]
Want dees alleen, uit zulck een tal van menschen,
 
De waerheit spreeckt door inspraeck van de Goôn.
Edipus:
 
Waerzegger, die het alles stelt ten toon,Ga naar voetnoot382
 
En blindling al het weetbaere op kunt vissen,Ga naar voetnoot383
 
De hemelsche en oock aertsgeheimenissen,
[pagina 878]
[p. 878]
385[regelnummer]
Begraven diep in d'aerde, ziet, en vat;Ga naar voetnoot385
 
Gy kent den noot, de pest, die al de stadtGa naar voetnoot386
 
Zoo deerlijck plaeght. wy hoopen en vertrouwenGa naar voetnoot387
 
Dat gyze alleen zult helpen, en behouwen:
 
Want Febus, of 't u onbekent waer, gafGa naar voetnoot389
390[regelnummer]
Den afgezant, om d'oirzaeck van dees straf
 
Gezonden, dit tot antwoort op zijn vraegen,
 
Dat deze stadt te vryen stont van plaegen,Ga naar voetnoot392
 
Indien men kon opspooren wie den heer,
 
Uw' koning, dus onnozel velden neêr,Ga naar voetnoot394
395[regelnummer]
Hen strafte aen 't lijf, of dreefze in ballingschappenGa naar voetnoot395
 
Ten lande uit. gy die Godts verborge stappenGa naar voetnoot396
 
Ontdeckt, en u op wichlery verstaet;
 
Verbergh ons niet uw inzicht, uwen raet.
 
Ick bid bevry u zelven, en dees stede,
400[regelnummer]
En my met een, en wasch den dooden medeGa naar voetnoot400
 
Van zulck een smet. wy allen stellen nu
 
In dezen noot ons hoop alleen op u:
 
Want heerlijck is 't, en een godtvruchtigh teicken,Ga naar voetnoot403
 
Naer zijne maght het volck de hant te reicken.Ga naar voetnoot404
Tiresias:
405[regelnummer]
Helaes, hoe zwaer is 't wijs te zijn in raet,
 
Daer wijzen raet den wijzen helpt noch baet!Ga naar voetnoot406
 
Ick, die dit zagh en wiste, moght wel schroomen,
 
En had geensins behooren hier te komen.Ga naar voetnoot407-408
Edipus:
 
Wat's d'oirzaeck dat gy droevigh herwaert quaemt?
[pagina 879]
[p. 879]
Tiresias:
410[regelnummer]
Ontslame. gy en ick, gelijck 't betaemt,Ga naar voetnoot410
 
Onze avontuur veel lichter zullen draegen,Ga naar voetnoot411
 
Zoo gy my hoort.
Edipus:
 
dat waer niet recht. de plaegenGa naar voetnoot412
 
Der stede, noch haer heil gehengen 't niet.Ga naar voetnoot412-413
 
Zy voede u op. zoudt gy, in dit verdriet,
415[regelnummer]
Van 't ooghmerck des orakels haer versteecken?Ga naar voetnoot415
Tiresias:
 
Ick hoore u niet bequaem en tijdigh spreecken,Ga naar voetnoot416
 
En duchte dat my 't zelve niet gebeur'.Ga naar voetnoot417
Rey:
 
Om Godts wil, zwijgh toch niet, ziet gy hier deur;
 
Naerdien wy alle u dus ootmoedigh smeecken.Ga naar voetnoot418-419
Tiresias:
420[regelnummer]
Gy zijt niet wijs genoegh hier in te spreecken:Ga naar voetnoot420
 
Ick zal geensins dit melden, om u niet
 
t'Ontvouwen uwe elenden, en verdriet.
Edipus:
 
Wat zeght gy? zwijghtge, en weet gy 't? wiltge ons allen
 
Verraeden, en de gansche stadt zien vallen?Ga naar voetnoot424
Tiresias:
425[regelnummer]
Ick zoecke my noch u tot last en leedt
 
Te strecken. hoe? hoe zijt gy zoo gereetGa naar voetnoot426
 
My dit te last te leggen, en te vergen?
 
'k Heb geen gehoor by u.
Edipus:
 
gy zoudt met tergenGa naar voetnoot428
 
Den besten wel vergrammen. booswicht, wat?Ga naar voetnoot427-429
430[regelnummer]
Zult gy het niet ontdecken, en dus pratGa naar voetnoot430
 
Volharden, stijf en onverzet van zinnen?
Tiresias:
 
Gy schelt my voor weêrbarstigh, en daer binnen
[pagina 880]
[p. 880]
 
In uw gemoedt heeft wrevel haer verblijf:Ga naar voetnoot432-33
 
Dat zietge niet, en noemtme stuur en stijf.Ga naar voetnoot434
Edipus:
435[regelnummer]
Wie steurt zich niet, als hy van u moet hooren,Ga naar voetnoot435
 
Dat gy de stadt verkort, en laet verloren?Ga naar voetnoot436
Tiresias:
 
Dit zal geschiên, al sprack ick niet een woort.Ga naar voetnoot437
Edipus:
 
Wat zal geschiên? ontdeck dit, als 't behoort.
Tiresias:
 
Ick zegh niet meer, al zoudtge my bezwaeren.Ga naar voetnoot439
440[regelnummer]
Nu raes vry, lust het u dus uit te vaeren.
Edipus:
 
Ick aengeterght, zal onbewimpelt nuGa naar voetnoot441
 
Ontdecken wat mijn geest gevoelt van u.
 
't Leght zoo by my: wy houden en vertrouwenGa naar voetnoot443
 
Dat gy de hant hebt aen dien moort gehouwen,
445[regelnummer]
Den neêrslagh zelf met uwe hant volvoert.Ga naar voetnoot445
 
Zaeght gy den moort begaen, die 't lant beroert;Ga naar voetnoot446-vlg.
 
Ick zegh, gy hebt dat stuck alleen bedreven.
Tiresias:
 
Is 't waer? ick zegh uw vloeck, elck toegedreven
 
Zoo gruwelijck, beklaeght u: want voortaenGa naar voetnoot449
450[regelnummer]
Geen burger magh u meer ter spraecke staen,
 
Noch ick, die u voor godtloos schatte, een peste,Ga naar voetnoot451
 
Een schantvleck van het algemeene beste.
Edipus:
 
Dus schaemteloos en los en onberaên
 
Te spreecken? meent gy noch uw straf t'ontgaen?
[pagina 881]
[p. 881]
Tiresias:
455[regelnummer]
Ick benze ontgaen, en steune op kracht van waerheit.Ga naar voetnoot455
Edipus:
 
Wie leerde u dus te spreecken? sproot dees klaerheit
 
Uit wichelkunst?
Tiresias:
 
Uit uwen mont. gy praemtGa naar voetnoot456-57Ga naar voetnoot457
 
En dwingtme klaer te spreecken, als 't betaemt.
Edipus:
 
Wat dwing ick u? laet my dit noch eens hooren,Ga naar voetnoot459
460[regelnummer]
En beter, en veel klaerder dan te voren.
Tiresias:
 
Verstontge dit niet klaer genoegh met smert?Ga naar voetnoot461
 
Of vraegtge, op dat gy my noch terght, en tart?Ga naar voetnoot462
Edipus:
 
Ick vraege naer geene openbaere stucken:Ga naar voetnoot463
 
Maer echter pas het noch eens uit te drucken.Ga naar voetnoot464
Tiresias:
465[regelnummer]
Ick zegh gy zoeckt den moorder, en voorwaer
 
Zijt zelf alleen de koningsmoordenaer.
Edipus:
 
Niet ongestraft zultge op uw vrye voetenGa naar voetnoot467
 
My tweemael stout beschuldigen, maer boeten
 
Dit lasterstuck.
Tiresias:
 
Zal ick dan noch al meer
470[regelnummer]
Beschuldigen, op datge u feller weêr
 
Op my vergramt?
Edipus:
 
Zegh wat u lust te zeggen:Ga naar voetnoot469-71
 
't Is toch vergeefs.Ga naar voetnoot472
Tiresias:
 
Gy gaet onwetend leggen
 
Op 't bedde met de waertste, die u smeeckt,Ga naar voetnoot473
 
En ziet niet in wat zwaericheit gy steeckt.Ga naar voetnoot474
[pagina 882]
[p. 882]
Edipus:
475[regelnummer]
Meentge ongestraft dit stadigh uit te smijten?
Tiresias:
 
Zo waerheit gelt, noit bang voor tegenwrijten.Ga naar voetnoot476
Edipus:
 
De waerheit gelt, of menze in u niet vint:Ga naar voetnoot477
 
Want uw verstant, gehoor, en oogh zijn blint.
Tiresias:
 
Rampzalige, gy durft my dit toebijten,
480[regelnummer]
Dat elck eerlang u smaedigh zal verwijten.Ga naar voetnoot479-80
Edipus:
 
Uw blintheit dient tot uw behoudenis.
 
Ontbrack 't u niet aen oogen, hou gewis
 
Gy zoudt niet lang noch my, noch die vermogen
 
Het licht te zien, aenschouwen met uwe oogen.Ga naar voetnoot481-84
Tiresias:
485[regelnummer]
Het nootlot laet niet toe dat gy my doot:
 
Dit hangt aen Godt Apol, mijn hulp in noot.Ga naar voetnoot485-86
Edipus:
 
Kunt gy zoo braef, of Kreon dit stoffeeren?Ga naar voetnoot487
Tiresias:
 
Neen, Kreon geeft geen stof om u te deeren:
 
Maer gy alleen zijt oirzaeck van uw leedt.
Edipus:
490[regelnummer]
O rijckdom, rijck, en kunst, die wijt en breetGa naar voetnoot490-vlg.
 
De kunst beschaemt, wat moetge al nijts verdragen,
 
Terwijl 't geluck ons dient by onze dagen!
 
Nu Kreon, eerst mijn vrient, zoo trou voorwaer,Ga naar voetnoot493
 
Ophitsende dien snooden guichelaer,Ga naar voetnoot494
495[regelnummer]
Lantlooper, en bedrieger, die op gunsten,Ga naar voetnoot495
[pagina 883]
[p. 883]
 
En eige baet gestelt, doch blint in kunsten,Ga naar voetnoot495-96
 
Al heimelijck door loze laegen my
 
Versteecken wil van deze heerschappy;Ga naar voetnoot498
 
My, zonder dat ick vorderde door laegen,Ga naar voetnoot499
500[regelnummer]
Van al de stadt vrywilligh opgedragen.
 
Waerzegger, nu zegh op dan, het wort tijt.
 
Zegh op hoe gy hier van verzekert zijt:Ga naar voetnoot502
 
En waerom hebt gy niet, [toen Sfinx, zoo vinnigh,Ga naar voetnoot503-vlg.
 
Zoo fel van aert, zijn vraegen dubbelzinnigh
505[regelnummer]
De burgery te raên gaf,] door uw' raet
 
Den burger opgeholpen met de daet?
 
Want zulck een vraegh en raetsel recht beseffen,
 
Kon geen gemeen verstant verstaen, noch treffenGa naar voetnoot507-08
 
Recht op zijn hooft. dat raetsel eischte een' man,
510[regelnummer]
Die waerheit zien, en openbaeren kan:Ga naar voetnoot509-10
 
Dit hebt gy niet ontdeckt door wichlerye,Ga naar voetnoot511
 
Noch door uw' Godt: maer ick alleen, een vrye,Ga naar voetnoot512
 
Ick Edipus quam onbekent en vremt,Ga naar voetnoot513
 
Trof's raetsels zin, en heb 't gedroght getemtGa naar voetnoot514
515[regelnummer]
Door mijn verstant, en niet door vogelteken.
 
Nu wiltge my van rijck en troon versteecken,Ga naar voetnoot516
 
Om zelf de naeste aen Kreons zy te staen:Ga naar voetnoot517
 
En 't schijntme toe [wil hier geluck toe slaen]Ga naar voetnoot518
 
Dat gy, en hy, die groeit in dit stoffeeren,Ga naar voetnoot519
520[regelnummer]
Tot groote scha des burgers zult regeeren:Ga naar voetnoot520
 
En zoo ick, lang door ramp beproeft alom,Ga naar voetnoot521
 
Geen acht sloegh op uw' hoogen ouderdom,
 
'k Had u dees drift alree verleert met smerte.Ga naar voetnoot523
[pagina 884]
[p. 884]
Rey:
 
Wy neemen uw gespreck met ernst ter harte,Ga naar voetnoot524
525[regelnummer]
En 't schijnt ons dat de toorne u bey vervoert:
 
Doch 't past niet dit te handlen, dus ontroert,Ga naar voetnoot526
 
Maer liever ga te slaen, en t'overweegenGa naar voetnoot527
 
Waerin de zin der godtspraecke is gelegen.
Tiresias:
 
Schoon gy regeert, noch voeght het u naer reên
530[regelnummer]
Te spreecken, en te hooren. dit's gemeen
 
En even schoon, en recht van wederzye.Ga naar voetnoot529-31
 
Ich diene u niet, maer 't hooft der wichlerye,Ga naar voetnoot532
 
Apollo, noch verlaetme op Kreons maght.Ga naar voetnoot533
 
Dit zegge ick u, dat gy, die onbedachtGa naar voetnoot534
535[regelnummer]
Mijn blintheit my verwijt, en met uwe oogen
 
Het licht ziet, niet eens ziet, van mist betogen,Ga naar voetnoot535-36
 
In welck een ramp gy steeckt, noch waer gy zijt,Ga naar voetnoot537
 
Noch met wat bloet gy woont, tot uw verwijt.Ga naar voetnoot538
 
Of weetge niet van wien gy zijt gesproten,
540[regelnummer]
En hoege u draeght, als vyant van uw loten?
 
Hoe levenden, en dooden te gelijck,
 
Uw moeders en uw vaders vloeck, u 't rijckGa naar voetnoot542
 
Ontzeggen, en afgrijsselijck verwijzen?Ga naar voetnoot539-543Ga naar voetnoot543
 
Gy, die nu klaer het hemelsch licht ziet rijzen,
545[regelnummer]
Zult blint eerlang omdwaelen dagh en nacht.
 
Wat haven, wat geberghte zal uw klaght
 
Niet hooren, en nagalmen op dat kermen,Ga naar voetnoot546-47
 
Als gy verstaet wat bruit gy naemt in d'armen,Ga naar voetnoot548
 
Rampzaligh met een koningin verknocht,Ga naar voetnoot548-49
[pagina 885]
[p. 885]
550[regelnummer]
En welck een' staert van rampen onbedochtGa naar voetnoot550
 
Gy nasleept, en wat jammeren uw vruchtenGa naar voetnoot551
 
En u noch staen te vrezen, en te duchten!
 
Behaeght het u, tast my en Kreon aen.
 
Geen snoder schelm en booswicht zal vergaen,Ga naar voetnoot554-vlg.
555[regelnummer]
Als gy alleen.
Edipus:
 
staet ons die smaet te doogen,
 
Te hooren? vlught gy noch niet uit mijne oogen?Ga naar voetnoot556
 
Vertrecktge niet ten hove uit naer uw stê?
Tiresias:
 
Ick was niet dan op uw ontbieden ree.Ga naar voetnoot558
Edipus:
 
Ick wist niet datge uw dwaesheit dus zoudt uiten:
560[regelnummer]
'k Had anders traegh u hier gedaeght van buiten.Ga naar voetnoot560
Tiresias:
 
Wy schijnen dwaes by u, en zonder prijs:
 
Maer scheenen by uwe ouders kloeck en wijs.
Edipus:
 
Wie zijnze? zegh, wie kent ons voor zijn telgen?Ga naar voetnoot563
Tiresias:
 
Dees dagh zal u voortbrengen, en verdelgen.Ga naar voetnoot564
Edipus:
565[regelnummer]
Gy spreeckt bedeckt, en duister te verstaen.
Tiresias:
 
Gy zijt de man, die raedtsels best kont raên.
Edipus:
 
Verwijtge my daer prijs door is verworven?Ga naar voetnoot567
Tiresias:
 
Uw avontuur heeft u alom bedorven.Ga naar voetnoot568
Edipus:
 
'k Getrooste 't my, beschutte stadt en lant.Ga naar voetnoot569
[pagina 886]
[p. 886]
Tiresias:
570[regelnummer]
'k Ga heen. gy knaep, nu leime by de hant.
Edipus:
 
Hy ley hem wech: want langer hier te toeven,
 
Verwert dit werck, daer wy eene uitkomst hoeven.Ga naar voetnoot572
 
'k Ontga door uw vertreck dees moeilijckheên.Ga naar voetnoot573
Tiresias:
 
'k Vertreck, nu ick u klaer ontvoude 't geen
575[regelnummer]
Waerom men my ten hove hadde ontboden,
 
En vreesde u niet: want gy my niet zult dooden.Ga naar voetnoot574-76
 
Dit zegge ick u met errenst, dat dees man,Ga naar voetnoot577
 
Dien gy dus zoeckt, hem dreigende met ban
 
En vloeck, en straffe, om Laius moort t'ontwinden,Ga naar voetnoot579
580[regelnummer]
Die zelve man is hier in stadt te vinden,
 
En t'onrecht voor een' vremdeling geacht:Ga naar voetnoot581
 
Want hy is een inboorling, van geslacht
 
Een recht Thebaen, en burger dezer veste.
 
Elende is hem beschoren. blint ten leste,
585[regelnummer]
En pracher, arm van middelen, zal hyGa naar voetnoot585
 
Met eenen stock in vreemde heerschappyGa naar voetnoot586
 
Vertrecken: en de waerheit wil betoonenGa naar voetnoot587
 
Dat hy is broêr en vader van zijn zoonen,
 
En teffens zoon en man, och al t'onwaert,Ga naar voetnoot589
590[regelnummer]
Der vrouwe, die hem heiloos heeft gebaert:
 
Dat hy, by haer in bloetschand dus gezeten,Ga naar voetnoot591-vlg.
 
Zijn vader heeft vermoort en dootgesmeten.
 
Vertreck nu, lust het u, en ga in 't hof,
 
En vorsch het na: en zoo gy endtlijck stofGa naar voetnoot594
595[regelnummer]
Van valscheit vint, en u van my bedrogen,Ga naar voetnoot595
 
Zoo achtme een' dwaes' waerzegger, stout op logen.Ga naar voetnoot596
[pagina 887]
[p. 887]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten
I. Keer:
 
Wie magh het wezen, en waer steeckt
 
De man, van wien Apollo spreeckt,
 
En galmt uit Delfis holle klippen
600[regelnummer]
Door zijn waerzeggers mont en lippen,Ga naar voetnoot597-600
 
Dat hy met zijn bebloede hant
 
Het grootste schelmstuck van het lant
 
Bedreven heeft. 't is tijt met paerdenGa naar voetnoot603
 
Te vlieden, en de vlught t'aenvaerden:
605[regelnummer]
Want Godt Jupijns vergramde zoonGa naar voetnoot605
 
Wil, toegerust uit zijnen troonGa naar voetnoot606
 
Met vier en blixem, en 't verbolgenGa naar voetnoot607
 
Onschuwbre nootlot hem vervolgen:
I. Tegenkeer:
 
Want van Parnassus top, vol sneeu,Ga naar voetnoot609 vlg.
610[regelnummer]
Loopt een gerucht en lantgeschreeu,
 
Dat elck hem, die zich wil versteecken,Ga naar voetnoot611
 
Vast naspoort in de steenrotsstreecken,Ga naar voetnoot612
 
En bosch, en hol: gelijck een stier
 
In 't eenzaem omdwaelt gins en hier,
615[regelnummer]
En loeit. dees balling, droef aen 't zuchten,Ga naar voetnoot615-vlgg.
 
Pooght dus de godtspraeck snel t'ontvlughten,
 
Die hem verraet in alle steên:
[pagina 888]
[p. 888]
 
Maer och, 't gerucht snort om hem heen,
 
Met zijne vlugge en snelle pennen.
620[regelnummer]
Hy kan den naklanck niet ontrennen.Ga naar voetnoot618-20
II. Keer:
 
De wijze en ziende blindeman,Ga naar voetnoot621
 
Melt gruwlen, grooter als men kanGa naar voetnoot622 vlg.
 
Ontkennen, of met reden stuiten.
 
Ick twijfel wat my staet te sluiten,Ga naar voetnoot624
625[regelnummer]
Hang tusschen hoop en vrees gevat.
 
Ick sluit niet, zie nu dit, dan dat.Ga naar voetnoot626
 
Wy hoorden noit voorheen, noch weeten
 
Wat twist alle eendraght heeft versmeten,
 
En Polybus, en Labdakus
630[regelnummer]
In hunne zoonen fel aldus
 
Laet worstelen. op welcke blijckenGa naar voetnoot627-631
 
Zal ick met reden vonnis strijcken,
 
En Edipus, daer 't volck om zucht,
 
Verwijzen op een los gerucht?Ga naar voetnoot631-34
635[regelnummer]
Zal ick nu Labdakus hanthaven,
 
Om naer te vorschen, naer te draven,
 
Te zoecken welck een vreemdeling,
 
Ons onbekent, dien moort beging?Ga naar voetnoot635-38
II. Tegenkeer:
 
Maer Godt Apol, en JupiterGa naar voetnoot639
640[regelnummer]
Zijn wijs, zien elx bedrijf van ver.Ga naar voetnoot640
 
Dat nu waerzeggers, hoe vermeeten,Ga naar voetnoot641
[pagina 889]
[p. 889]
 
Veel meer dan andre menschen weeten
 
Blijckt niet zoo klaer: dewijl gewis
 
d'Een snediger dan d'ander is:Ga naar voetnoot642-44
645[regelnummer]
Weshalve ick luistren zal geduldigh,
 
En niemant, wie den helt beschuldig',Ga naar voetnoot646
 
Toevallen, eer men recht verstaetGa naar voetnoot647
 
Een grontbewijs, 't welck zeker gaet:
 
Want klaer is 't dat, om hem te schaden,Ga naar voetnoot649
650[regelnummer]
De rotsmaeght 't raedtsel gaf te raedenGa naar voetnoot650
 
Den man, wiens wijsheit bleeck zoo prat,Ga naar voetnoot651
 
Tot heil van d'aengevochte stadt,
 
En vreught van Thebens burgeryen,Ga naar voetnoot653-vlg.
 
Door hem ontslagen van haer lyen;
655[regelnummer]
Waerom ick zulck een' wijzen manGa naar voetnoot655
 
Niet voor een' booswicht houden kan.
Kreon:
 
O burgers, 'k heb verscheide hooren zeggenGa naar voetnoot657
 
Dat my de vorst veel quaets te last durf leggen.
 
'k Verschijn hierom als een wiens eer het raeckt:
660[regelnummer]
Want heb ick 't zoo met woort of werck gemaeckt,Ga naar voetnoot660
 
Zoo lust het my, te schandelijck betegen,
 
Niet langer 't licht t'aenschouwen, als een' zegen:
 
Want zulck een klanck bevleckt mijne eer en faem
 
Te gruwelijck, en brantmerckt mijnen naemGa naar voetnoot664
665[regelnummer]
Ten hooghste, mits my elck en gy moght heetenGa naar voetnoot665
 
Een stedepest, en bozen ingezeten.
Rey:
 
Misschien wort gy betight door onbescheitGa naar voetnoot667-vlg.
 
Van gramschap, niet uit errensthaftigheit.
Kreon:
 
Wie drijft dat door mijn raet en welbehaegenGa naar voetnoot669
670[regelnummer]
's Waerzeggers mont valsch antwoorde op zijn vraegen?
[pagina 890]
[p. 890]
Rey:
 
Dit wort gezeght, doch 'k weet niet met wat hart.Ga naar voetnoot671
Kreon:
 
Betight hy my van 't schelmstuck, dat elck smart,
 
Met meeninge, en ernsthaftigh, zonder veinzen?Ga naar voetnoot673
Rey:
 
Dat weet ick niet, die 't hof in zijn gepeinzenGa naar voetnoot674-vlg.
675[regelnummer]
En daeden niet doorzien kan, als 't behoort.
 
Maer zie, daer komt de koning uit de poort.Ga naar voetnoot676
Edipus:
 
Hoe nu? wat jaeght u herwaert, zonder schroomen?
 
Durft gy verwaent noch hier ten hove komen,Ga naar voetnoot678
 
Daer 't blijckt dat gy den vorst hebt omgebraght,Ga naar voetnoot679
680[regelnummer]
En my van 't rijck beroven wilt met kracht?Ga naar voetnoot680
 
By Jupiter, zegh op: toen gy vermeeten
 
Dit voornaemt, hielt uw heerschlust, dol bezeten,
 
My voor een dwaes, en suffer? dochtge datGa naar voetnoot683
 
Ick zinneloos, gansch geen gevoelen had,Ga naar voetnoot684-vlg.
685[regelnummer]
Noch merckte dat men toeleide om door laegen
 
My uit den troon, en buiten 't rijck te jaegen?Ga naar voetnoot686
 
Of schijnt dit noch geen zinneloos bestaen,
 
Ontbloot van volck, en gunst, de hant te slaenGa naar voetnoot688
 
In iemants rijck, waer naer men plagh te poogenGa naar voetnoot689
690[regelnummer]
Door hulp van veele, en rijckdom, en vermogen?Ga naar voetnoot690
Kreon:
 
Gy weet wel watge drijft. aengaende 't geenGa naar voetnoot691 vlg.
 
Gy zeght: hoor toe: vat eerst de zaeck met reên,
 
En oordeel dan met kennisse, en bescheiden.Ga naar voetnoot693
[pagina 891]
[p. 891]
Edipus:
 
Gy weet een zaeck wijtloopigh uit te breiden:Ga naar voetnoot694-vlg.
695[regelnummer]
My schort het slechts aen ooren nu ter tijt.
 
Ick merck hoe gy op my gebeten zijt.Ga naar voetnoot696
Kreon:
 
Hoor eerst het geen ick zeg: de zaeck is 't waerdigh.Ga naar voetnoot697-vlg.
Edipus:
 
Ontken niet dat gy boos zijt, en quaetaerdigh.
Kreon:
 
Is onverstant, en heet hardneckigheitGa naar voetnoot699-vlg.
700[regelnummer]
By u een deught; gewis gy zijt misleit,
 
En zinneloos.
Edipus:
 
meentge uwen vrient t'ontmoetenGa naar voetnoot701
 
Dus smaedelijck, en niet dien smaet te boeten?Ga naar voetnoot702
 
Gy zijt misleit.Ga naar voetnoot703
Kreon:
 
'k beken uw reên zijn goet:
 
Maer toon waerin ick u met smaet ontmoet.Ga naar voetnoot704
Edipus:
705[regelnummer]
Hebt gy geraên of niet dat ick zou zenden
 
Een' bode naer den overal bekendenGa naar voetnoot706
 
Waerzegger?
Kreon:
 
ick beken dit gaerne mê.Ga naar voetnoot707
Edipus:
 
Hoe lang is 't leên dat Laius?
Kreon:
 
wat hy deê?Ga naar voetnoot708
 
Want ick versta dit niet.
Edipus:
 
geraeckte om 't leven?
[pagina 892]
[p. 892]
Kreon:
710[regelnummer]
't Is lang geleên dat Laius quam te sneven.Ga naar voetnoot710
Edipus:
 
Was toen al mê's waerzeggers kunst in zwang?Ga naar voetnoot711
Kreon:
 
Hy was by elck in eere al overlang.
Edipus:
 
Heeft hy wel oit van my gerept te vore?Ga naar voetnoot713
Kreon:
 
Mijns weetens niet: dat quam my noit ter oore.Ga naar voetnoot714
Edipus:
715[regelnummer]
Hebt gy toen naer dien moorder noit getaelt?Ga naar voetnoot715
Kreon:
 
Ja trouwen: maer hy bleef onachterhaelt.Ga naar voetnoot716
Edipus:
 
Hoe? waerom quam dees wichlaer dit niet mellen?Ga naar voetnoot717
Kreon:
 
Dat weet ick niet, en wil geen vonnis vellen
 
Van 't geen ick niet begrijp, noch kan verstaen.
Edipus:
720[regelnummer]
Gy zoudt gewis by ieder danck begaen,Ga naar voetnoot720-vlg.
 
Indien gy 't wist, en rustigh openbaerde.
Kreon:
 
Wat's dit? zoo 't my bekent waer, ick verklaerde
 
Dit stuck, en zoud 't niet zwijgen, neen, ô neen.Ga naar voetnoot722-23
Edipus:
 
't En waer gy eerst met hem quaemt overeen,
725[regelnummer]
Noit zey hy dat ick Laius ley ter neder.Ga naar voetnoot724-25
Kreon:
 
Of hy dit zeght, dat weetge: en ick wil wederGa naar voetnoot726
 
Uit u verstaen 't geenge uit my trecken wilt.Ga naar voetnoot727
[pagina 893]
[p. 893]
Edipus:
 
Doorzoeck het vry; ick zal, wat tijt gy spilt,Ga naar voetnoot728
 
Noit moordenaer van Laius zijn bevonden.
Kreon:
730[regelnummer]
Is zuster niet door trou aen u verbonden?
Edipus:
 
Ick lochene geensins het geen gy vraeght.
Kreon:
 
Bezitge niet een rijck met haer, en draeght
 
Den koningsstaf gemeen met uw verkoren?Ga naar voetnoot733
Edipus:
 
z'Is in 't bezit, als zy bedong te voren.Ga naar voetnoot734
Kreon:
735[regelnummer]
Zoo kan ick met geen recht de derde zijn.Ga naar voetnoot735
Edipus:
 
Hier hapert nu uw trou in allen schijn.Ga naar voetnoot736
Kreon:
 
Geensins, zoo gy my hoort, als ick u hoorde.
 
Bedenck eerst of oit heerschlust, mensch bekoordeGa naar voetnoot738
 
In staetgevaer te leven, liever danGa naar voetnoot739
740[regelnummer]
Gerust en stil te slaepen, verre van
 
Bekommering. gewis my zou niet lustenGa naar voetnoot740-41
 
Te heerschen, en my zelven dus t'ontrusten.
 
'k Liet liever my gebiên, dat min bezwaert
 
Dan heerschen. dit 's een recht gemaetighde aert.Ga naar voetnoot741-44Ga naar voetnoot744
745[regelnummer]
'k Gebruicke nu door u wat ick begeereGa naar voetnoot745
 
Gansch buiten zorgh. zat ick in staet en eere,Ga naar voetnoot746
 
Dan stontme veel te doen door dwang met pijn.Ga naar voetnoot747
 
Hoe zoume 't rijck dan aengenaemer zijn,Ga naar voetnoot748
[pagina 894]
[p. 894]
 
Als heerschen, en bevrijt zijn van verdrieten?Ga naar voetnoot749
750[regelnummer]
'k Ben niet zoo dwaes, of wil veel eer genieten
 
Het goet, dat my tot overwinst gedijt.Ga naar voetnoot751
 
Nu kieze ick al wat mijn gemoedt verblijt.Ga naar voetnoot752
 
Nu mint my elck. nu loopenze om my draven,Ga naar voetnoot753
 
Dat ick by uw gena hen magh hanthaven.Ga naar voetnoot754
755[regelnummer]
Hoe zoude ick dan door heerschlust, als berooftGa naar voetnoot755
 
Van zinnen, al dit heil zien over 't hooft?Ga naar voetnoot756
 
Een boos gemoedt is onwijs in 't bejaegen.Ga naar voetnoot757
 
Die raetslagh liet ik nimmer my behaegen,Ga naar voetnoot758
 
Zou niemant oock hanthaven in dat werck:Ga naar voetnoot759
760[regelnummer]
En eischtge klaer bewijs: vraegh Delfis kerck
 
Of ick niet recht die godtspraeck u ontlede:Ga naar voetnoot761
 
En vint gy dan 's waerzeggers mont, my mede,
 
Op valscheit, en bedrogh, zoo strafme vryGa naar voetnoot762-63
 
Aen 't leven, door veel stemmen, u, en myGa naar voetnoot764
765[regelnummer]
Veroordeelt: maer leer kloeck u zelf mistrouwen,Ga naar voetnoot765
 
En my alleen hier schuldigh aen te houwenGa naar voetnoot766
 
Uit achterdocht: want hoe kan 't billijck zijnGa naar voetnoot766-67
 
De bozen vroom te noemen, zonder schijn
 
En wettigh blijck; en weder, zonder reden,
770[regelnummer]
De vroomen, als misdadigen, te treden?Ga naar voetnoot767-70
 
Een' trouwen vrient te bannen, is een quaetGa naar voetnoot771
 
By my zoo groot, als die zich zelf verraet,Ga naar voetnoot772
 
En 't leven, dat wy 't allereêlst waerdeeren.
 
Maer nu de tijdt zal 't ons op 't zekerst' leeren.Ga naar voetnoot774
775[regelnummer]
De tijdt ontdeckt allengs den vroomen: maer
 
Een dagh alleen stelt boze in 't openbaer.Ga naar voetnoot775-76
[pagina 895]
[p. 895]
Rey:
 
O koning, hy spreeckt recht. gy moet u hoeden
 
Te struickelen door reuckeloos vermoeden.Ga naar voetnoot778
 
Wie schichtigh recht, beklaeght zich licht te laet.Ga naar voetnoot779
Edipus:
780[regelnummer]
Als iemant snel door heimelijck verraetGa naar voetnoot780
 
Het rijck belaeght, moet mijn beraet niet draelen:
 
Want zit ick stil, zijn aenslagh zal niet faelen:
 
Hy voert zijn loos beleit en kloeck besluit,
 
My ten bederve en val, volkomen uit.
Kreon:
785[regelnummer]
Wat eischtge dan, dat ick ten rijcke uit vliede?Ga naar voetnoot785
Edipus:
 
Geensins, maer sterf in 't rijck: want ick verbiedeGa naar voetnoot786 vlg.
 
Dat gy 't ontvlught.
Kreon:
 
wanneer bewijstge watGa naar voetnoot787-vlg.
 
U stof geeft tot dien haet, op my gevat
 
Zoo dootelijck?
Edipus:
 
zult gy my dan niet wijcken,Ga naar voetnoot789-vlg.
790[regelnummer]
Noch zwichten voor 't gezagh van Kadmus rijcken?Ga naar voetnoot790
Kreon:
 
My dunckt dat gy geensins ten beste raet.Ga naar voetnoot791
Edipus:
 
'k Beoogh mijn nut.Ga naar voetnoot792
Kreon:
 
en 't pastme in dezen staetGa naar voetnoot792-93
 
Dat ick my zelf bedachtzaem ra ten goede.
Edipus:
 
Maer gy zijt boos.
Kreon:
 
en of gy 't niet bevroede?Ga naar voetnoot794
[pagina 896]
[p. 896]
Edipus:
795[regelnummer]
My past nochtans 't gebiet, by elck ontzien.Ga naar voetnoot795
Kreon:
 
Geensins, zoo gy met onrecht wilt gebiên.
Edipus:
 
O stadt, ô stadt.Ga naar voetnoot797
Kreon:
 
Dees stadt behoort my mede.
 
Niet u alleen.
Rey:
 
gy koningen, houdt vrede.Ga naar voetnoot798
 
Ick zie mevrou Jokaste uit 's konings hof,Ga naar voetnoot799
800[regelnummer]
Ter goeder tijt, hier aentreên, die dees stof
 
Van tweedraght zal wechneemen naer 't betaemen.
Jokaste:
 
Rampzaligen, hoe wecktge hier te zamen
 
Te reuckeloos dit stadtgerucht op straet?Ga naar voetnoot803
 
Of schaemtge u niet, daer 't lant in arbeit gaet
805[regelnummer]
Van zwaericheên, te razen, en krackeelen
 
Om uw byzondre en eigene verscheelen?Ga naar voetnoot806
 
Mijn heer, naer 't hof: gy broeder, naer uw huis.
 
Verweckt om kleen belang geen lantgedruis.Ga naar voetnoot808
Kreon:
 
Och zuster, och uw man, een hart moet yzen,
810[regelnummer]
Betight me, en durf by andren my verwijzen,
 
Op dat men my strafschuldigh 't rijck uit stoot',
 
Of met een' glimp veroordeele ter doot.Ga naar voetnoot809-12
Edipus:
 
'k Beken dat ick vernam op welcke gronden
 
Hy mijnen staet belaeght door loze vonden.Ga naar voetnoot813-14
Kreon:
815[regelnummer]
De donder my, als een' verwaten, sla,Ga naar voetnoot815
 
Quam ick, gelijck gy zeght, uw' stoel te na.Ga naar voetnoot816
[pagina 897]
[p. 897]
Jokaste:
 
By Jupiter, mijn heer, mijn uitverkoren,
 
Geloof hem om dien dieren eedt, gezworen
 
By al de Goôn, in 't aengezicht van my,
820[regelnummer]
En 't byzijn van dees gansche burgery.Ga naar voetnoot819-20
Rey:
 
O koning, ick verzoeck het, wil toch hooren,
 
En overweegh de zaeck wel rijp te voren.
Edipus:
 
Wat wiltge? dat ick voor hem wijcken zal?Ga naar voetnoot823
Rey:
 
Dat gy hem, noit gerekent in 't getal
825[regelnummer]
Der dwazen, en die heiligh heeft gezworen,
 
Beschut, en houdt in eere naer behooren.Ga naar voetnoot826
Edipus:
 
Weet gy wel watge wilt?
Rey:
 
dat weet ick, ja.
Epidus:
 
Wat is het dan?Ga naar voetnoot828
Rey:
 
dat gy met ongena
 
Een' vroomen en onnooslen vrient om dingen,Ga naar voetnoot829
830[regelnummer]
Die doncker zijn, zoo schandelijck wilt dwingen
 
Het gansche lant te ruimen.
Edipus:
 
weet dan vry,Ga naar voetnoot830-31
 
Wanneerge dit met ernst verzoeckt van my,
 
Bestaetge zelf my uit het lant te jagen.Ga naar voetnoot833
Rey:
 
By al de Goôn, en 't licht van Febus wagen,Ga naar voetnoot834
835[regelnummer]
Dit drijf ick niet, of moet, van Godt en alGa naar voetnoot835
 
Mijn vrienden droef versteecken, gaen ten val,Ga naar voetnoot836
[pagina 898]
[p. 898]
 
Is dat mijn wit: maer 't jammer, en de smerte
 
Des vaderlants quetst my zoo diep in 't harte,
 
Oock dat dit quaet uit uwen boezem vloeit,
840[regelnummer]
En d'eerste elende aldus noch wast en groeit.Ga naar voetnoot837-40
Edipus:
 
Hy ga dan heene, en moet ick gansch bederven,Ga naar voetnoot841
 
En, schendigh uit mijn rijck verdreven, zwerven,Ga naar voetnoot842
 
Ick eere noch uw aenzicht, dat gy wascht
 
In tranen, maer versma dien snooden gast:Ga naar voetnoot843-44Ga naar voetnoot844
845[regelnummer]
Want waer hy is, mijn haet zal op hem kleven.
Kreon:
 
Gy blijft verhardt, al schijntge toe te geven:Ga naar voetnoot846
 
Maer zwaerder viel 't gaeft gy uw gramschap toe:Ga naar voetnoot847
 
Want zulck een aert streckte eerst zijne eige roe.Ga naar voetnoot848
Edipus:
 
Vertreck, ga heen: gy hoort wat wy u heeten.Ga naar voetnoot849
Kreon:
850[regelnummer]
'k Zal heengaen, en by u, op my gebeeten,
 
Versmaet zijn, doch by 't volck niet ongeacht.Ga naar voetnoot851
Rey:
 
Mevrou, waerom vertoeftge door uw maghtGa naar voetnoot852
 
Hem uit het hof, en uw gezicht te leiden?Ga naar voetnoot853
Jokaste:
 
Byzonder nu ick klaer verneem in 't scheiden
855[regelnummer]
Hoe jammerlijck het hier gelegen is?Ga naar voetnoot854-55
Rey:
 
Een ongelijck gevoelen, ongewisGa naar voetnoot856
[pagina 899]
[p. 899]
 
En los, is hier gerezen onder 't spreecken.
 
Onbillijcke beschuldigingen breecken
 
Mijn hart van rouw.
Jokaste:
 
komt dit van wederzy?Ga naar voetnoot858-59
Rey:
860[regelnummer]
Ja zeker.Ga naar voetnoot860
Jokaste:
 
en wat broght een ieder by?
Rey:
 
Ick heb genoegh, genoegh: nu alle staetenGa naar voetnoot861
 
In lijden zijn, is 't beter dat wy 't laeten
 
Daer zy 't gespreck by lieten, en den strijt.
Edipus:
 
Gy ziet waer toe uw drift vervalt, die zijt
865[regelnummer]
Of gaet voor vroom, en in dit bitter lijden
 
Ontsteltge noch mijn' geest, en laetme glijden.Ga naar voetnoot864-66
Rey:
 
O koning, ick zey menighmael voorheen,
 
'k Most onwijs zijn, en afgedwaelt van reên
 
En recht begrijp van 't nut des staets te weeten,Ga naar voetnoot869
870[regelnummer]
Begaf ick u, in zulck een' last gezeten:
 
Want gy hebt volck, en vaderlant, verdruckt
 
Van jammeren, geredt, den noodt ontruckt,Ga naar voetnoot872
 
Zoudt gaerne, was 't in uw vermogen, heden
 
Uw ampt en staet met eere en deught bekleeden.Ga naar voetnoot873-74
Jokaste:
875[regelnummer]
By Jupiter, ô koning, zeghme voort:Ga naar voetnoot875
 
Hoe zijtge dus afgrijsselijck gestoort?
Edipus:
 
'k Zal zeggen [want ick eere u boven allen,]Ga naar voetnoot877
 
Wat Kreon voor een' raet, naer zijn gevallen,Ga naar voetnoot878-79
 
Nam tegens my.
[pagina 900]
[p. 900]
Jokaste:
 
verhael 't, zoo 't u behaeght,
880[regelnummer]
Indien gy hem rechtvaardigh hebt beklaeght.Ga naar voetnoot880
Edipus:
 
Hy zeght ick dorst vorst Laius nederleggen.
Jokaste:
 
Zeght hy 't uit zich? of uit een anders zeggen?
Edipus:
 
Tiresias, die schelm, vlieght van zijn hant,Ga naar voetnoot883
 
Geeft elck dit in den mont door 't gansche lant.Ga naar voetnoot884
Jokaste:
885[regelnummer]
Al wat gy van u zelven zeght laet vaeren,Ga naar voetnoot885
 
En hoor my: leer dat geen, hoe rijp van jaeren,
 
Geen sterflijck mensch waerzeggery verstaet.Ga naar voetnoot887
 
Dit zultge uit my verneemen in der daet:Ga naar voetnoot888
 
Want Laius liet voorheen 't orakel spreecken,Ga naar voetnoot889
890[regelnummer]
In Delfis kerck: dit laet ick hier nu steecken,
 
Behoudens dat ick zegh hoe hy verstont,
 
Uit Godt Apol, of uit zijn Priesters mont,Ga naar voetnoot890-92
 
Dat hy, gelijck het lagh by nootlots orden,Ga naar voetnoot893
 
Van zijnen en mijn' zoon vermoort zou worden:
895[regelnummer]
En zoo de faem ons aenbroght, als iet waers,Ga naar voetnoot895
 
Is Laius van uitheemsche moordenaersGa naar voetnoot896
 
Verslagen, op een' drysprong: maer den jongen,Ga naar voetnoot897
 
Dry dagen out omtrent, liet hy, gedrongen
 
Van zorge, met een koorde door elck beenGa naar voetnoot899
900[regelnummer]
Geslagen, van de dienaers ergens heen,Ga naar voetnoot899-900
 
Bezijden 's weeghs, op woeste bergen draegen.Ga naar voetnoot901
 
Doch Godt Apol, berechter op uw vraegen,Ga naar voetnoot902
 
Heeft op die wijs geensins te weegh gebraght,
 
Volvoert dat zich de zoon door vaderslaghtGa naar voetnoot904
905[regelnummer]
Vergrijpen zou; noch Laius, bang voor 't sneven,Ga naar voetnoot905
[pagina 901]
[p. 901]
 
Dat hem zijn zoon zou brengen om het leven.
 
Dies, schoon dit van 't orakel wert gespelt,
 
Zijt hierom niet bekommert, noch ontstelt:Ga naar voetnoot907-08
 
Want Godt kan naer zijn wijsheit licht ontdecken
910[regelnummer]
't Geen hy verstaet tot nodigh heil te strecken.Ga naar voetnoot909-10
Edipus:
 
Mevrou, hoe wort mijn ziel en geest ontstelt,Ga naar voetnoot911
 
Nu ick verneeme en hoor wat gy vertelt!
Jokaste:
 
Wat kommer perst u dus ontstelt te spreecken?Ga naar voetnoot913
Edipus:
 
Uit uw verhael is ons dan klaer geblekenGa naar voetnoot914
915[regelnummer]
Dat Laius op een' drysprong wert ontzielt.
Jokaste:
 
Dit wert gezeght, en duurt.Ga naar voetnoot916
Edipus:
 
En waer geviel't?
Jokaste:
 
In Focis, daer de wegen vry en open
 
Van Delfis en van Daulis t'zamenloopen.Ga naar voetnoot917-18
Edipus:
 
Hoe lang geleên? wanneer gebeurde dit?
Jokaste:
920[regelnummer]
Recht eer gy raeckte op stoel, in 's lants bezit,Ga naar voetnoot920
 
Quam deze stadt die droeve maer te hooren.
Edipus:
 
O Jupiter, wat hebtge my beschoren?
Jokaste:
 
Wat schiet u in het hooft, dat gy dus vreest?Ga naar voetnoot923
Edipus:
 
Ay, vraeghme niet. maer hoe was hy van leest?
925[regelnummer]
Hoe oudt was hy?
[pagina 902]
[p. 902]
Jokaste:
 
Heel groot: het haer aen 't grijzen:
 
Van opzicht u niet ongelijck.Ga naar voetnoot926
Edipus:
 
Nu rijzen
 
Mijn haeren: want ick duchte voor mijn ziel,Ga naar voetnoot927
 
En dat mijn vloeck onweetende op my viel.Ga naar voetnoot928
Jokaste:
 
Wat zeghtge? ick zie, ô koning, met medoogen,
930[regelnummer]
Verbaest van schrick en angst, u onder d'oogen.Ga naar voetnoot930
Edipus:
 
Hoe beeft mijn hart, van vreze dat misschien
 
Tiresias te verre heeft gezien!Ga naar voetnoot932
 
Doch klaerder zult gy my dit stuck verklaeren,
 
Zoo gy my noch een zaeck wilt openbaeren.
Jokaste:
935[regelnummer]
Ick schricke me. wat vraeghtge noch? gewisGa naar voetnoot935
 
Is 't my bekent, 'k zal zeggen als het is.
Edipus:
 
Ging hy langs 't velt alleen met dry of vieren,
 
Of volghde hem een lijfstoet van staffieren,Ga naar voetnoot938
 
Gelijck een' vorst en koning voeght voor al?Ga naar voetnoot939
Jokaste:
940[regelnummer]
Zy waren vijf te zamen: in 't getal
 
Was een heraut, en Laius op een' wagenGa naar voetnoot941
 
Reedt heene.
Edipus:
 
och, och, 't begint hier op te daegen.Ga naar voetnoot942
 
Maer wie heeft u dees tijding aengebraght?Ga naar voetnoot943
Jokaste:
 
Een dienaer, die het nau ontliep met kracht.Ga naar voetnoot944
Edipus:
945[regelnummer]
Is dees oock t'huis, en by der hant te krijgen?Ga naar voetnoot945
Jokaste:
 
O neen: maer toen hy u ten troon zagh stijgen,Ga naar voetnoot946
 
Na Laius doot, greep hy my by de hant,
 
En badme of hy moght trecken op het lant,
[pagina 903]
[p. 903]
 
Om daer het vee te hoeden in woestijnen,Ga naar voetnoot949
950[regelnummer]
En zelden hier ten hove te verschijnen.Ga naar voetnoot950
 
'k Gaf hem verlof, die waert was grooter eer.Ga naar voetnoot951
Edipus:
 
Bestel dat hy hier haestigh wederkeer'.Ga naar voetnoot952
Jokaste:
 
Het zal geschiên: maer zeghme eens: om wat reden?
Edipus:
 
Ick ben beducht, en vreze 'k hebbe heden
955[regelnummer]
Te veel gehoort, en wil dees zaecken klaerGa naar voetnoot954-55
 
Naspooren.
Jokaste:
 
Hy zal haest verschijnen: maerGa naar voetnoot956
 
Magh ick het geen u pijnight nu niet hooren?
Edipus:
 
Ick zal 't u niet verbergen, mijn verkoren,
 
Naerdien ick schier mijn wit beschieten kan.Ga naar voetnoot959
960[regelnummer]
Want wien zoude ick dit liever melden dan
 
Aen u, nu ons dit lot is toegevallen?Ga naar voetnoot961
 
Mijn vader, een Korinter, en by allen
 
Zoo groot geacht, was Polybus genaemt,
 
En Merop hiet mijn moeder. ick befaemt,Ga naar voetnoot964
965[regelnummer]
Was in de stadt, by al de burgerye,
 
Gezien, tot dat my dit ['t welck ick belyeGa naar voetnoot966
 
Verwondrens waert,] gebeurt, maer mijnen staetGa naar voetnoot967-vlg.
 
Niet paste: want een heer, door overdaet
 
Van dranck vervoert, steeckt op, vaert uit, en lastert,
970[regelnummer]
En scheltme voor een' vondeling, een' bastert.Ga naar voetnoot969-70Ga naar voetnoot970
 
Ick, dus gehoont, verkropte 't nau dien dagh:
 
Maer 's andren daeghs genaeckte ick met beklagh
 
Mijn 'vader, en vrou moeder, ondertasteGa naar voetnoot973
 
De zaeck: en zy, dewijl men my belaste
975[regelnummer]
Met dit verwijt, vergramden, meer dan oit
 
Voorheene, op hem, die dit had uitgestroit:Ga naar voetnoot975-76
[pagina 904]
[p. 904]
 
En ick, hoewel mijne ouders my beminnen,Ga naar voetnoot977
 
Krop dit verwijt in mijn gemoedt, van binnenGa naar voetnoot978
 
Vol hartewee. ick reis naer Delfis kerck
980[regelnummer]
Zoo stil, dat geen der ouderen het merck':
 
En Godt Apol, wiens antwoort ick quam hooren,
 
Voorspeltme niets, uit zijne donckre kooren,
 
Dan schricklijkheên, en jammer, en hoe 't laghGa naar voetnoot982-83
 
By nootlot, dat ick noch mijn' bruiloftsdagh
985[regelnummer]
Zou vieren, en in moeders echt my mengen,Ga naar voetnoot985
 
Een gruwzaem kroost by haer ter weerelt brengen,
 
Vermoorden zelf mijn' vader, die my teelt.Ga naar voetnoot987
 
Ick, die my al dees schricklijckheên verbeelt,Ga naar voetnoot988
 
Sloot, dus gedreight van mijn geboortestarre,Ga naar voetnoot989
990[regelnummer]
Korintenlant t'ontwijcken, en heel verre
 
Van daer te vliên, om dit schandael t'ontgaen,Ga naar voetnoot991
 
Het welck ick uit Apollo had verstaen.
 
'k Vertrecke, en koom, [zoo 'k heb uit u vernomen,]
 
Daer Laius is vermoort, en omgekomen:Ga naar voetnoot994
995[regelnummer]
En toen ick nu ['k beken het u recht uit,]
 
Ter plaetse quam, daer zich de drysprong sluit,
 
Bejegentme een heraut, en op een' wagen,
 
Een oude [zoo gy my hebt voorgedraegen,]Ga naar voetnoot998
 
Van runderen getrocken. dees bestaenGa naar voetnoot999
1000[regelnummer]
My uit den wegh te drijven, en te slaen.
 
Ick toornigh, sla den voerman, die braveerde,Ga naar voetnoot1001
 
My uit den wegh te rugge stiet, en keerde:Ga naar voetnoot1001-02
 
En d'oude sloeghme, als ick quam tot hem treên,Ga naar voetnoot1003
 
Met kracht op 't hooft, wel tweemael achter een,Ga naar voetnoot1004
1005[regelnummer]
Wert ruim betaelt met mijnen staf geslagenGa naar voetnoot1005
[pagina 905]
[p. 905]
 
In eene reis, dat hy steil uit den wagenGa naar voetnoot1006
 
Ter aerde stort: voorts velde ick al den stoet.
 
Indien ick nu een spruit ben uit het bloetGa naar voetnoot1008
 
Van Laius, waer is ergens zulck een snodeGa naar voetnoot1009
1010[regelnummer]
Als ick? wat mensch leeft zoo gehaet van Gode,Ga naar voetnoot1010
 
Nu my geen vreemde of burger bergen moet,Ga naar voetnoot1011
 
Noch staen ter spraecke? elck stootme met den voet
 
Ten huize uit. 'k heb met zweeren al de vloeckenGa naar voetnoot1013
 
Op mijnen hals gehaelt door 't onderzoecken.Ga naar voetnoot1014
1015[regelnummer]
Geen ander, maer ick zelf heb dit verweckt,
 
En 't bed des doôn met deze hant bevleckt,Ga naar voetnoot1016
 
Waer door hy quam te sneven. wie is bozer?Ga naar voetnoot1017
 
Of ben ick noch, by wien geen godelozerGa naar voetnoot1018-vlg.
 
Geleken wort, niet heel en al besmet?
1020[regelnummer]
Is 't vliedens tijt? ick balling uitgezet
 
Zal vaderlant noch vrienden met mijne oogen,
 
Na dezen dagh, niet meer aenschouwen mogen.
 
Moet ick slechts niet mijn moeders bruitbed flus
 
Ontheiligen, en zelf oock Polybus,
1025[regelnummer]
Mijn' vader, die my teelde, en won, en voede,
 
Ombrengen? of sluit hy niet als een vroede,
 
Die zeght dat my fortuin dit overzent?Ga naar voetnoot1020-27
 
O oppergoôn daer boven, keer en went
 
Het zoo, dat ick dien dagh niet magh beleven,
1030[regelnummer]
Maer eer den geest en lesten dootsnick geven
 
Dan mijne ziel zoo schendigh wert besmet.Ga naar voetnoot1031
Rey:
 
Dit hooren valt verdrietigh: doch ontzetGa naar voetnoot1032
[pagina 906]
[p. 906]
 
U niet, noch geef den moedt niet gansch verloren,Ga naar voetnoot1033
 
Voor dat gy komt bescheit uit hem te hooren.Ga naar voetnoot1034
Edipus:
1035[regelnummer]
Dees hoop schiet my noch over, anders geen,
 
Dan dat ick wacht bescheit uit 's herders reên.
Jokaste:
 
En als hy komt, wat wiltge dan toch maecken?Ga naar voetnoot1037
Edipus:
 
'k Zal 't zeggen. spreeckt hy dan van deze zaecken
 
Als gy, zoo ben ick vry van dezen moort.
Jokaste:
1040[regelnummer]
Wat hebtge uit my voornaemelijck gehoort?Ga naar voetnoot1040
Edipus:
 
Gy zeght hy melt dat dees van moordenaerenGa naar voetnoot1041
 
Is omgebroght. zoo hier veel schelmen waren,Ga naar voetnoot1042
 
Hebbe ick hem niet vermoort: dewijl een man
 
In veelen niet gerekent worden kan.Ga naar voetnoot1044
1045[regelnummer]
Maer zoo een man alleen hem heeft verslagen,Ga naar voetnoot1045
 
Kan elck met recht van manslaght my beklaegen.Ga naar voetnoot1046
Jokaste:
 
Hou dit voor vast. oock kan hy nimmer datGa naar voetnoot1047
 
Veranderen, het welck de gansche stadt,
 
Niet ick alleen, gehoort heeft met haere ooren:
1050[regelnummer]
En wijckt de knecht van 't geen hy sprack te voren,
 
Noch spreeckt hy van vorst Laius doot niet recht,Ga naar voetnoot1051-vlg.
 
Gelijck Apol te Delfis had gezeght,
 
Dat hem mijn zoon most doôn: nu liet dees 't leven
 
Voorheene, en quam voor 's vaders doot te sneven:
1055[regelnummer]
Dies ickme aen geen waerzeggery vergaep.Ga naar voetnoot1055
[pagina 907]
[p. 907]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten
Edipus:
 
Gy spreeckt zeer wel: doch zent om hem een' knaep.Ga naar voetnoot1056-vlg.
 
Verzuim dit niet.
Jokaste:
 
'k zal 't doen: maer treênwe binnen.
 
'k Wil zonder uw behaegen niets beginnen.
I. Keer:
 
Och, ofme 't nootlot gunnen wouGa naar voetnoot1059
1060[regelnummer]
Dat ick d'eerwaerdigheit en trouGa naar voetnoot1060
 
Der heilge spreucken, en elck werck
 
Volbroght, van 's hemels wetten sterck
 
Bezegelt, en die overal
 
Ontfangen zijn, als hemelval,Ga naar voetnoot1059-64
1065[regelnummer]
En Godt den vader anders geen'
 
Voor oirsprong kennen: daer niet een
 
Der sterfelijcken deel aen hadt:
 
Daer tijt noch ouderdom op vat.Ga naar voetnoot1065-68
I. Tegenkeer:
 
Het onrecht baerde dwinglandy,
1070[regelnummer]
Die reuckloos packt haer rovery,
 
En wat men inhaelt met gewelt:
 
En, als zy zit in top gestelt,
 
Nootwendigh neêrstort uit haer' staet,
 
Dewijlze slimme gangen gaet.Ga naar voetnoot1069-74
[pagina 908]
[p. 908]
1075[regelnummer]
Ick bidde Godt dat hy dit pleit
 
Der stadt niet tot ons onheil scheit:
 
Want om te raecken uit dees klem
 
Laet ick hem gaerne d'eerste stem.Ga naar voetnoot1075-78.
II. Keer:
 
Wie 't heiligh recht met werck of woort
1080[regelnummer]
Schoffeert; en geensins eert, als 't hoort,
 
Noch weiniger des hemels raet,Ga naar voetnoot1079-81
 
Vervalle elendigh van zijn' staet,
 
Zoo hy bekoort van snoode min,Ga naar voetnoot1083
 
Noch vlamt op schandelijck gewin,Ga naar voetnoot1084
1085[regelnummer]
Het hart van geen godtloosheit spaent,Ga naar voetnoot1085
 
De hant, moetwilligh en verwaent,Ga naar voetnoot1086
 
En zonder vreze voor Godts troon,Ga naar voetnoot1087
 
Durf slaen aen dingen, hem verboôn.
 
Wat mensch, vergeet dees al zijne eer,Ga naar voetnoot1089 vlg.
1090[regelnummer]
Bedwingt door reden zijn geweer,
 
Als ondeught stout in staet blijft staen?Ga naar voetnoot1091
 
Wat lust het my ten rey te gaen?Ga naar voetnoot1092
II. Tegenkeer:
 
Men heeft dan echter geene reênGa naar voetnoot1093
 
Godtvruchtiglijck naer Delfis heen,Ga naar voetnoot1094
1095[regelnummer]
Het hart van Grieckenlant, voortaenGa naar voetnoot1095
 
By Godt Apol om raet te gaen,Ga naar voetnoot1096
 
Noch naer Olympia, 's lants wijck,Ga naar voetnoot1097
 
Zoo niet de waerheit ieder blijck.Ga naar voetnoot1098
 
O Jupiter, verstaetge dit,Ga naar voetnoot1099
[pagina 909]
[p. 909]
1100[regelnummer]
In 't albestierende bezit,Ga naar voetnoot1100
 
't Welck eeuwigh duurt; betoon in 't endt
 
Dat u dees dingen zijn bekent:
 
Want Godt Apolloos eer heeft uit,
 
En Delfis overout besluit,
1105[regelnummer]
Gespelt aen Laius in zijn kracht:Ga naar voetnoot1105
 
Leght in den gront, en gansch veracht.Ga naar voetnoot1106
Jokaste:
 
Lantsheeren, ick nam voor een' geur te branden,Ga naar voetnoot1107
 
Met wieroock en kerckkranssen in de handen,Ga naar voetnoot1108
 
Ten offer naer der Goden kerck te treên:Ga naar voetnoot1109
1110[regelnummer]
Want Edipus wort van zorghvuldigheênGa naar voetnoot1110
 
En veelerley bekommeringen kraftigh
 
Gedreven, en hy draeght zich niet manhaftigh,Ga naar voetnoot1112
 
Gelijck het voeght een' man, die al 't verleênGa naar voetnoot1113
 
En wat'er voor de hant is tegens een
1115[regelnummer]
Kan weegen, maer hangt gansch aen quaede maeren,Ga naar voetnoot1115-vlg.
 
Die enckel schrick in zijn gedachten baeren.
 
Dewijl dan al mijn onderwijs niet baet,Ga naar voetnoot1117
 
Neem ick, Apol, u tot een' toeverlaet,
 
Als allernaeste, op datge mijn gebedenGa naar voetnoot1119
1120[regelnummer]
Verhoorende, ons, dus droevigh aengestreden,
 
Wilt redden: want wy vrezen algelijck,Ga naar voetnoot1121
 
Naerdienwe zien den stierman van het rijckGa naar voetnoot1122
 
Dus moedeloos.Ga naar voetnoot1123
Forbas:
 
gy heeren, kuntge ons wijzen
 
Waer 's konings hof en hooge tinnen rijzen?Ga naar voetnoot1124
1125[regelnummer]
Doch zeght vooral, zoo gy het trouwen weet,Ga naar voetnoot1125
 
Waer hy zich houdt.
Rey:
 
daer toont zich 't hof zoo breet.Ga naar voetnoot1126
 
Hy zelf, ô gast, is binnen, 's volx behoeder,Ga naar voetnoot1127
 
En dees mevrou is zijner kindren moeder.Ga naar voetnoot1128
[pagina 910]
[p. 910]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten
Forbas:
 
Ick bid dat al haer doen tot heil gedy,Ga naar voetnoot1129-vlgg.
1130[regelnummer]
En datze altijt verheught verkeere by
 
Geluckigen, dewijl hy is haer gade.
Jokaste:
 
O gast, ick wensch u zegen en genade,Ga naar voetnoot1132
 
En welvaert om dien aengenaemen groet.Ga naar voetnoot1133
 
Maer zeghme: wat's uw bootschap? op wat voetGa naar voetnoot1134
1135[regelnummer]
Verschijntge hier?
Forbas:
 
uw' heere, en 't hof ten goede.Ga naar voetnoot1135
Jokaste:
 
Wat goet? zegh op, dat ick het klaer bevroede,
 
En uit wat hoeck gy herwaert komt dit pas.Ga naar voetnoot1137
Forbas:
 
Ick koome van Korinthe. 'k zal 't u rasGa naar voetnoot1138-vlg.
 
En met een woort beknopt en kort verklaeren.
1140[regelnummer]
'k Breng teffens u heel blijde en droeve maeren.
Jokaste:
 
Wat's dit gezeght? wat twijfelachtigheitGa naar voetnoot1141
 
Van spraeck is dit?
Forbas:
 
ick spreeck, gelijck men zeitGa naar voetnoot1142-vlg.
 
In Isthmus, dat hem 't volck zal koning kroonen.
Jokaste:
 
Wat's dit? bezit dan Polybus de troonenGa naar voetnoot1144
1145[regelnummer]
Van 't rijck niet in zijn' ouderdom?Ga naar voetnoot1145
Forbas:
 
neen wis,
 
Want hy al doot, en oock begraven is.Ga naar voetnoot1146
Jokaste:
 
Wat zeght gy, bode? is Polybus verscheiden?
[pagina 911]
[p. 911]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten
Forbas:
 
Is 't valsch, zoo sla de moort my.
Jokaste:
 
zonder beiden,
 
Staetjoffer, voort. wat toeftge dit terstontGa naar voetnoot1149
1150[regelnummer]
Uw' koning aen te zeggen? Delfis mont,Ga naar voetnoot1150-vlg.
 
Apolloos mont, waer zijn uw wichleryen?
 
Want Edipus, beangst voor lange tyenGa naar voetnoot1152
 
Dat hy dien man moght dooden, al te snoot,
 
Wert balling, en vorst Polybus is doot,
1155[regelnummer]
Zijn eigen doot gestorven, niet verslagen
 
Van Edipus, gelijck men hoort gewagen.Ga naar voetnoot1156
Edipus:
 
Jokaste, mijn getrouwe gemaelin,
 
Wat roeptge my by u door 't hofgezin?Ga naar voetnoot1158
Jokaste:
 
Ick bidde u, hoor dien man eens met verblyen.
1160[regelnummer]
Waer blijven nu die schoone wichleryen?
Edipus:
 
Dien man? wie is 't? wat tijding of hy heeft?
Jokaste:
 
O Polybus is doot. uw vader leeft
 
Niet meer. hy brengt dit uit Korinthe mede.
Edipus:
 
Wat zeghtge, gast? verhael my deze rede.Ga naar voetnoot1164
Forbas:
1165[regelnummer]
Moet ick 't u eerst verkundigen: zoo weetGa naar voetnoot1165
 
Hy is al doot.
Edipus:
 
door laegen, ofte leedt,Ga naar voetnoot1166
 
Of kranckheit?
Forbas:
 
hy quam langksaem aen zijn ende,Ga naar voetnoot1167
 
Stockout, en af.
Edipus:
 
zoo is hy, vol elende,Ga naar voetnoot1168
 
Dan overleên aen teering?Ga naar voetnoot1169
[pagina 912]
[p. 912]
Forbas:
 
op zijn tijt,
1170[regelnummer]
Gelijck de mensch van ouderdom verslijt.
Edipus:
 
Wat gaepenwe, och, naer wichelende altaeren,Ga naar voetnoot1171
 
En voglezang, die ons vergeefs bezwaerenGa naar voetnoot1172
 
Met vaderslaght! mijn vader leght al neêrGa naar voetnoot1173
 
En doot in 't graf. wy trocken geen geweer,Ga naar voetnoot1174-vlg.
1175[regelnummer]
En staen noch hier. misschien sloegh hy aen 't quijnen
 
Om my te zien, zoo moght met reden schijnen
 
Dat ick hem holp om hals: nu is hy heen,
 
En nam al wat men spelde, lang geleên,
 
Met zich in 't graf: en al 's waerzeggers blaffenGa naar voetnoot1179 vlg.
1180[regelnummer]
Is ydel, en heeft niets met hem te schaffen.
Jokaste:
 
Heb ick u dat niet lang voorheen gespelt?
Edipus:
 
Gy spelde 't: maer ick wert van schrick beknelt.Ga naar voetnoot1182
Jokaste:
 
Laet vaeren dan al wat uw hart doet gruwen.
Edipus:
 
Betaemtme niet mijn moeders bedt te schuwen?Ga naar voetnoot1184
Jokaste:
1185[regelnummer]
Wat vreest de mensch, die vlack en onder leit,Ga naar voetnoot1185
 
Van 't avontuur beheerscht? voorzienigheitGa naar voetnoot1186-vlg.
 
Heeft in een zaeck, die vast gaet, niet te spreecken.
 
Best zoo men kan geleeft, niet omgekeecken.Ga naar voetnoot1188
 
Gy hebt geen reên te vrezen moeders echt.
1190[regelnummer]
Veel hebben zich in hunnen droom geleght
 
Aen moeders zy: doch hy versleet zijn dagenGa naar voetnoot1191 vlg.
 
Met lust, die dit hadde in den wint geslagen.
[pagina 913]
[p. 913]
Edipus:
 
Dat's wel gezeght van u, zoo 't vrouwenbeeltGa naar voetnoot1193
 
Niet leefde, dat my baerde, en heeft geteelt:
1195[regelnummer]
Maer nu dit leeft, zoo ick met angst vermoede,Ga naar voetnoot1195-vlg.
 
Is 't noodigh staêgh te leven op mijn hoede.
Jokaste:
 
Uw vaders graf is 't oogh, dat voor u waeckt.Ga naar voetnoot1197
Edipus:
 
'k Beken 't: maer leeftze, ick ducht mijn ramp genaeckt.Ga naar voetnoot1198
Forbas:
 
Ay, zeghme eens, om wat vrou leeft gy in vrezen?
Edipus:
1200[regelnummer]
Om Merope, des konings vrou voor dezen.
Forbas:
 
En om wat reên bekommertge u om haer?
Edipus:
 
Apollo dreight my schrickelijck en zwaer.
Forbas:
 
Magh 't zijn gezeght? of magh het niemant hooren?
Edipus:
 
Genoegh. Apol heeft my gespelt te voren,Ga naar voetnoot1204
1205[regelnummer]
Dat ick, besmet door moeders bed en trou,Ga naar voetnoot1205-vlg.
 
In vaders bloet mijn handen verwen zou:
 
Weshalve ick bang Korinthe heb begeven,Ga naar voetnoot1207
 
Om verr' van huis in veiligheit te leven.
 
Al dientme 't luck, geen hart wort zoo door 't lichtGa naar voetnoot1209
1210[regelnummer]
Verquickt, als door der oudren aengezicht.
Forbas:
 
Zoo zworftge uit vreze, in ballingschap verschoven?Ga naar voetnoot1211
[pagina 914]
[p. 914]
Edipus:
 
Om vader niet van 't leven te beroven.
Forbas:
 
O koning, of ick u ontsloegh van smert,Ga naar voetnoot1213
 
Als een die u beminne uit al mijn hart?Ga naar voetnoot1214
Edipus:
1215[regelnummer]
Ick zou dees deught miltdaedigh u beloonen.Ga naar voetnoot1215
Forbas:
 
Voornaemlijck koom ick herwaert om te toonenGa naar voetnoot1216 vlg.
 
Dat mijne komst magh tot uw heil beslaen.
Edipus:
 
'k Zal evenwel niet naer mijne ouders gaen.Ga naar voetnoot1218
Forbas:
 
O zoon, gy weet niet hoe het is gelegen.Ga naar voetnoot1219
Edipus:
1220[regelnummer]
Zeghme, oude man, om Godts wil niets verzwegen.
Forbas:
 
Zoo gy hierom uw huis schuwt, dus ontstelt.
Edipus:
 
'k Vrees dat Apol my waerheit heeft gespelt.Ga naar voetnoot1222
Forbas:
 
Vreest gy u aen uw ouders zelfs te smetten?Ga naar voetnoot1223
Edipus:
 
Dat is 't: dat maentme angstvalligh op te letten.
Forbas:
1225[regelnummer]
Gy vreest vergeefs, en zijt vergeefs vervaert.Ga naar voetnoot1225
Edipus:
 
Waerom vergeefs? zy hebben my gebaert.Ga naar voetnoot1226
Forbas:
 
Vorst Polybus bestaet u in geen deelen.
[pagina 915]
[p. 915]
Edipus:
 
Wat zeghtge? quam my dees niet voort te teelen?Ga naar voetnoot1228
Forbas:
 
Niet meer dan my: beide even na.Ga naar voetnoot1229
Edipus:
 
hoe dan?
1230[regelnummer]
Een vader is die nergens vader van?Ga naar voetnoot1230
Forbas:
 
Hy teelde u niet, noch ick: hier gelt geen roemen.Ga naar voetnoot1231
Edipus:
 
Hoe plagh hy my dan zijnen zoon te noemen?
Forbas:
 
'k Schonck u weleer aen hem met deze hant.
Edipus:
 
Beminde hy dan dus het vreemde pant?Ga naar voetnoot1234
Forbas:
1235[regelnummer]
By mangel van 's rijx oir wert dit verzonnen.Ga naar voetnoot1235
Edipus:
 
Kocht gy my dan? of hebtge my gewonnen?Ga naar voetnoot1236
Forbas:
 
Ick vont u by Citheron in een bosch.Ga naar voetnoot1237
Edipus:
 
Hoe quaemtge daer in eenzaemheit zoo los?Ga naar voetnoot1238
Forbas:
 
Ick weide 't vee omtrent dien bergh, en verder.Ga naar voetnoot1239
Edipus:
1240[regelnummer]
Gy dwaelde heene en weder, als een herder?
Forbas:
 
Uw herder en behoeder in die stont.Ga naar voetnoot1241
Edipus:
 
Wat onheil trofme, als gy my redde, en vont?
[pagina 916]
[p. 916]
Forbas:
 
Dat kan uw voet u levende openbaeren.Ga naar voetnoot1243
Edipus:
 
Helaes, gy brengt ons oude en quaede maeren?Ga naar voetnoot1244
Forbas:
1245[regelnummer]
'k Verloste u van de koort om voet, en been.Ga naar voetnoot1245
Edipus:
 
O windelsmaet, wat leedt ick teêr en kleen!Ga naar voetnoot1246
Forbas:
 
't Geval heeft u dien naem met recht beschoren.Ga naar voetnoot1247
Edipus:
 
Van vader, of van moeder? ay laet hooren.Ga naar voetnoot1248
Forbas:
 
Ick weet niet: die u broght heeft lucht hier af.Ga naar voetnoot1249
Edipus:
1250[regelnummer]
Vondt gy my zelf, of een die my u gaf?Ga naar voetnoot1250
Forbas:
 
Een herder quam u eerst aen my bestellen.
Edipus:
 
Wie is 't? kunt gy dees herders naem niet spellen?Ga naar voetnoot1252
Forbas:
 
Men zeide hy was Laius dienstverwant.Ga naar voetnoot1253
Edipus:
 
Van Laius, eer de koning van dit lant?
Forbas:
1255[regelnummer]
Al recht: het was zijn herder, hier gezeten.Ga naar voetnoot1255
Edipus:
 
Of hy noch leeft, dat ick 't uit hem magh weeten?Ga naar voetnoot1256
[pagina 917]
[p. 917]
Forbas:
 
Dit wort u uit een' lantzaet best bekent.Ga naar voetnoot1257
Edipus:
 
Is niemant van u allen hier omtrent,
 
Die kennis van dien herder heeft gekregen,Ga naar voetnoot1259
1260[regelnummer]
Hem zagh in stadt, of vont op ackerwegen,Ga naar voetnoot1260
 
Die melde ons dit, dewijl 't de tijt vereischt.
Rey:
 
Ick denck niet dat hy om een ander peistGa naar voetnoot1262
 
Dan om den man, dien, op het lant gezeten,
 
Gy zoecken liet? dit zal mevrouw best weeten.Ga naar voetnoot1264
Edipus:
1265[regelnummer]
Mijn koningin, weet gy oock of hy 't is,Ga naar voetnoot1265
 
Daer dees van spreeckt, en uit zijn wildernisGa naar voetnoot1266
 
Ontboden wert, om hier in 't hof te komen?
Jokaste:
 
Wie 't is daer dees van spreeckt? zet al dit schroomenGa naar voetnoot1268
 
Uit uwen zin, en laet dit ongedacht.Ga naar voetnoot1269
Edipus:
1270[regelnummer]
Geensins: bevind ick 't merck, 'k zal mijn geslachtGa naar voetnoot1270
 
Niet laeten kloeck en wacker op te speuren.
Jokaste:
 
By Jupiter, 't zal nimmermeer gebeurenGa naar voetnoot1272 vlg.
 
[Indienge voor uw leven zorge draeght,]
 
Datge onderzoeckt, daer 't hof nu van gewaeght.Ga naar voetnoot1274
1275[regelnummer]
Genoegh is 't dat ick my dus vinde in pijne.Ga naar voetnoot1275
Edipus:
 
Hou moedt, schoon ick een slaef te wezen schijne,Ga naar voetnoot1276 vlg.
[pagina 918]
[p. 918]
 
Al quaem het van de derde moeder; gy
 
Zijt hierom niet te minder in waerdy.
Jokaste:
 
Geefme evenwel gehoor, en laet dit blijven.Ga naar voetnoot1279
Edipus:
1280[regelnummer]
Geensins: ick zoeck dit ernstigh door te drijven.
Jokaste:
 
Denck dat ick u ten beste ra met reên.Ga naar voetnoot1281
Edipus:
 
Dat beste brack my bitter op voorheen.Ga naar voetnoot1282
Jokaste:
 
Rampzaelge, ging uw kennis nimmer verder.Ga naar voetnoot1283
Edipus:
 
Een onder u ga heene, en hael dien herder.Ga naar voetnoot1284
1285[regelnummer]
Laet deze trots braveeren op haer bloet.Ga naar voetnoot1285
Jokaste:
 
Rampzaelge, ick voere u anders niet te moet,Ga naar voetnoot1286
 
Dan dit alleen.
Rey:
 
hoe? waerom gaetze heenen,Ga naar voetnoot1287 vlg.
 
Bedruckt, en bang met jammeren en steenen?Ga naar voetnoot1288
 
Dit zwijgen is een voorspoock van iet quaets.Ga naar voetnoot1289
Edipus:
1290[regelnummer]
Dat voorspoock zy zoo 't wil: ick wil de plaetsGa naar voetnoot1290
 
Van mijn geboorte en afkomst naeckt ontblooten:
 
Al ben ick uit een' laegen stam gesproten.
 
Dit trotse wijf wort mooghlijck op my gram
 
En schaemroot om d'oneêlheit van mijn' stam.
1295[regelnummer]
Ick schatme een' zoon van vrou Fortuin gezegent,Ga naar voetnoot1295
 
En schroom niet eens wat laster my bejegent.Ga naar voetnoot1296
[pagina 919]
[p. 919]
 
Fortuin heeft my, haere afkomst, voortgebraght,
 
De tijt, van kleen, in top gevoert met maght:Ga naar voetnoot1298
 
Dies ick, dus verr' gestapt, geensins zal schroomenGa naar voetnoot1299
1300[regelnummer]
t'Ontdecken uit wat stamme ick ben gekomen.
Keer:
 
Citheron, spel ick met mijn' mont
 
De waerheit, zonder faelen,
 
U zal, eer noch de morgenstont
 
U morgen komt bestraelen,
1305[regelnummer]
Klaer blijcken wie de moeder zy
 
Van koning Edipus, dien wy
 
Op zulck een blijck vereeren
 
Met rey en zangen onversaeght,
 
Het welck mijn' koningh wel behaeght.
1310[regelnummer]
Dit 's, Febus, uw begeeren.Ga naar voetnoot1301-10
Tegenkeer:
 
O zoon, wie heeft u voortgebraght;
 
Een van 't getal der Goden,
 
Of berghmaeght, die met Pan vernacht?
 
Want bergen Godtheên noden:Ga naar voetnoot1311-14
1315[regelnummer]
Of was 't Merkuur op zijn' Cylleen?Ga naar voetnoot1315
 
Of teelde Bacchus u voorheen
 
By eene der GodinnenGa naar voetnoot1317 vlg.
 
Van Helikon, met groen bekranst,
 
Waer mê hy gaerne zingt en danst,
1320[regelnummer]
Verslingert op het minnen?
Edipus:
 
Kan ick, eer wy by een vergadert zijn,Ga naar voetnoot1321
[pagina 920]
[p. 920]
 
Van d'oude mans iet gissen uit den schijn,Ga naar voetnoot1322
 
Zoo duncktme ick zie den herder hier vergaêren,Ga naar voetnoot1323
 
Daer wy voorheene om wenschten: want zijn jaerenGa naar voetnoot1324
1325[regelnummer]
Bestemmen 't, en gelijcken dezen man;Ga naar voetnoot1325
 
Byzonder, zoo mijn oogh recht kennen kanGa naar voetnoot1326
 
Mijn dienaers, die den ouden herwaert leiden.
 
Misschien kent gy hem best, en zult ons scheiden,Ga naar voetnoot1328
 
Als die den man eerst elders hebt gezien.Ga naar voetnoot1329
Rey:
1330[regelnummer]
Ick ken hem. dit was Laius herder, dien
 
Hy vont zoo trou als iemant in zijn stallen.
Edipus:
 
Korinter, hoor: ick vraegh u eerst van allen:
 
Is dit de man, van wien gy ons vermelt?
Forbas:
 
Dat is hy, die hier aenkomt uit het velt.
Edipus:
1335[regelnummer]
Gy oude man, zie herwaert, en geef redenGa naar voetnoot1335
 
Op mijne vraegh, waert gy al lang geledenGa naar voetnoot1336
 
In Laius dienst?
Herder:
 
'k was slaef op 's konings goet,
 
Doch niet gekocht, maer huisknecht opgevoedt.Ga naar voetnoot1338
Edipus:
 
Wat was uw werck? wat hebtge meest bedreven?
Herder:
1340[regelnummer]
Het kleene vee gehoedt, schier al mijn leven.Ga naar voetnoot1340
Edipus:
 
In welcke streecke onthieltge u wel bekent?Ga naar voetnoot1341
Herder:
 
Rondom den bergh Citheron, daer omtrent.
Edipus:
 
Gy kende of zaeght dien man omtrent die streecken?
[pagina 921]
[p. 921]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten
Herder:
 
Wat deed hy? van wat man valt hier te spreecken?Ga naar voetnoot1344
Edipus:
1345[regelnummer]
Van dien; of was 't dat gy hem elders vondt?Ga naar voetnoot1345
Herder:
 
Ick kan het niet bedencken zoo terstont.
Forbas:
 
Heer koning, 't is niet vreemt. 'k zal onverdroten
 
Al wat hem door de jaeren is ontschotenGa naar voetnoot1347-48
 
Vernieuwen: want ick weet het zal hem voort
1350[regelnummer]
Invallen, als hy van Citheron hoort,
 
Den herdersbergh, daer hy twee kudden weide,
 
Ick eene kudde, en nimmer van hem scheide,Ga naar voetnoot1352
 
Dry maenden, al den zomer, van de lentGa naar voetnoot1353
 
Tot in den herfst: en toen het dreigementGa naar voetnoot1354-vlg.
1355[regelnummer]
Des winters ons allengs quam overvallen,
 
Dreef ick het vee weêrom naer mijne stallen,
 
En hy zijn kudde in Laius koy, met riet
 
Gedeckt. is 't waer het geen ick zegh, of niet?
Herder:
 
't Is lang geleên, en waerheit, geene leugen.Ga naar voetnoot1359
Forbas:
1360[regelnummer]
Nu zegh ons oock met een: magh 't u niet heugen
 
Dat gyme een kint bestelde, op dat ick 't zou,
 
Gelijck mijn' zoon, opvoeden vroom en trou?Ga naar voetnoot1362
Herder:
 
Wat 's dit? waerom zoeckt gy dit naer te spooren?
Forbas:
 
Dit's hy, toen noch een kint, en eerst geboren.Ga naar voetnoot1364
Herder:
1365[regelnummer]
Looptge in uw doot? waeromme zwijghtge niet?Ga naar voetnoot1365
[pagina 922]
[p. 922]
Edipus:
 
Bestraf geensins den ouden: want hy schietGa naar voetnoot1366
 
Geen woorden uit, zoo strafbaer als uw rede.
Herder:
 
Mijn goede heer, wat of ick u misdede?
Edipus:
 
Gy spreeckt van 't kint niet klaer, gelijck hy wil.Ga naar voetnoot1369
Herder:
1370[regelnummer]
Hy weet niet wat hy zeght, en zweegh best stil.
Edipus:
 
Zeght ghy 't niet met gemack, men zal 't u leeren.Ga naar voetnoot1371
Herder:
 
Een' ouden slaen? dat zou den hemel deeren.Ga naar voetnoot1372
Edipus:
 
Is hier geen die hem knevel? boeit hem vry.Ga naar voetnoot1373
Herder:
 
Ick arme man, wat eischtge toch van my?
Edipus:
1375[regelnummer]
Gaeft gy hem niet het kint, gelijck wy vraegen?Ga naar voetnoot1375
Herder:
 
Ick gaf't. och had my toen de moort geslagen.
Edipus:
 
Dat zal geschiên: of melt de zaeck recht uit.Ga naar voetnoot1377
Herder:
 
't Zal eer geschiên, wort u dit klaer beduit.Ga naar voetnoot1378
Edipus:
 
Dees man, zoo 't schijnt, zoeckt niet dan wederstreven.
Herder:
1380[regelnummer]
Geensins, ick zegh: 'k heb hem het kint gegeven.
Edipus:
 
Was 't uw? of quam 't van iemants anders hant?
Herder:
 
't Was mijn niet: maer ick kreegh 't van een' op 't lant.Ga naar voetnoot1382
[pagina 923]
[p. 923]
Edipus:
 
Van burgerye? of ergens van een' herder?Ga naar voetnoot1383
Herder:
 
Ay vraeghme niet: ick bidde u, vraegh niet verder.
Edipus:
1385[regelnummer]
Vraegh ick 't noch eens, 't zal u niet wel vergaen.
Herder:
 
't Was Laius kint, indien gy 't wilt verstaen.Ga naar voetnoot1386
Edipus:
 
Zijn dienaers of zijn eigen zoon? laet hooren.Ga naar voetnoot1387
Herder:
 
Indien ick 't zegh, 't is erger dan te voren.Ga naar voetnoot1388
Edipus:
 
Voor my, die 't hoor: noch luister ick gewis.Ga naar voetnoot1389
Herder:
1390[regelnummer]
Men zey, het was zijn zoon: die binnen is
 
Mevrou zal licht hoe 't leght u naeckt ontleden.Ga naar voetnoot1391
Edipus:
 
Gaf zy het u?
Herder:
 
zy gaftme.
Edipus:
 
en om wat reden?
Herder:
 
Op dat ick 't om zou brengen.
Edipus:
 
't geen zy baert?Ga naar voetnoot1393
Herder:
 
Uit vreze voor Apol, die heur bezwaert.Ga naar voetnoot1394
Edipus:
1395[regelnummer]
Wat was dit toch?
Herder:
 
gelijckwe momplen hoorden,
 
Dit zoontje zou zijne ouders noch vermoorden.Ga naar voetnoot1396
Edipus:
 
En waerom gaeft gy 't aen dien ouden man?
[pagina 924]
[p. 924]
Herder:
 
Medoogen was hier d'eenige oirzaeck van.
 
Ick hoopte dat het in 't geboortgeweste
1400[regelnummer]
Des ouden mans zou schuilen: doch ten lesteGa naar voetnoot1400
 
Heeft hy het tot een schricklijck quaet behoedt:
 
Want zoo gy sproot uit koning Laius bloet,
 
Als Forbas zeght, zijt gy tot ramp geboren.
Edipus:
 
Helaes, dit blijckt. helaes, ick ben verloren.
1405[regelnummer]
O zon, 'k zie u voor 't lest, die my verveelt!Ga naar voetnoot1405
 
Onwaerdigh van mijne ouderen geteelt,
 
Heb ick hun bed, dat my niet voeght, geschonnen,
 
Om hals gebroght de geenen, die my wonnen.Ga naar voetnoot1406-08
Rey:
 
O menschelijck geslacht,Ga naar voetnoot1409-vlg.
1410[regelnummer]
Hoe luttel zijt gy nu by my geacht,
 
Geduurende dit leven!
 
Wat mensch wert van Fortuin oit meer verheven
 
Dan dees, in schijn geen mensch!
 
Hoe snel viel 't lot hem tegens zijnen wensch!Ga naar voetnoot1412-14
1415[regelnummer]
Uw voorbeelt leert te druckigh,Ga naar voetnoot1415
 
O Edipus, dat niemant is geluckigh:Ga naar voetnoot1416
 
Want gy, zoo hoogh in spoet,Ga naar voetnoot1417
 
Gebruickte uw heil in weelde en overvloet.Ga naar voetnoot1418
 
Toen gy met Godt zoudt teugelenGa naar voetnoot1419
1420[regelnummer]
De maeght, met klaeu gewapent, en met vleugelen;
 
Al 't lant behoên voor moort;Ga naar voetnoot1417-21
 
Quaemtge in 't bezit, en voerde 't hooghste woort,Ga naar voetnoot1422-vlgg.
[pagina 925]
[p. 925]
 
Beheerschte Thebes veste
 
Met eere en prijs, de groote stadt ten beste:
1425[regelnummer]
En nu, wat hooren wy!Ga naar voetnoot1425
 
Wat mensch was oit elendiger dan gy,
 
Die, naer men roept en mompelt,Ga naar voetnoot1427
 
Leght over 't hooft in schande en schult gedompelt!Ga naar voetnoot1428
 
O Edipus, befaemt
1430[regelnummer]
Zoo wijt en verr', hoe zitge nu beschaemt,Ga naar voetnoot1430
 
Die moeders schaemte ontbloote,
 
En blint misbruickte uw vaders bedgenoote,Ga naar voetnoot1430-32
 
Tot dat de tijt, die 't zagh,
 
Uws ondanx, dit in 't endt broght aen den dagh,Ga naar voetnoot1434
1435[regelnummer]
Dees huwlijxschennis doemde,
 
En u den man en zoon van moeder noemde!
 
O Laius arme zoon,
 
Ick wenschte u niet te zien in dezen hoon.Ga naar voetnoot1438
 
'k Beklaegh uw ramp met smerte,
1440[regelnummer]
Uw ongeluck, uit een medoogend harte.
 
Wat droegh ick moedt weleer
 
Op u: nu sla ick 't aenzicht schaemzaem neêr.Ga naar voetnoot1441-42
Bode:
 
O gy die hier in d'alleropperste eereGa naar voetnoot1443
 
Gestelt zijt, wat zult gy van uwen heereGa naar voetnoot1444
1445[regelnummer]
Niet hooren! wat voor gruwelen niet zien!Ga naar voetnoot1444-45
 
Wat droefheit komt u over; zoo misschienGa naar voetnoot1446
 
Gy Labdakus geslacht noch zijt genegen!
 
Want naer my dunckt, noch Fasis, verr' gelegen,Ga naar voetnoot1448
 
Noch Ister kan afwasschen smet en vlack,Ga naar voetnoot1449
[pagina 926]
[p. 926]
1450[regelnummer]
Hier in het hof verborgen onder 't dack,
 
Die, reedt om voor elx ooge in 't licht te raecken,Ga naar voetnoot1451
 
Met wil begaen of niet, hem gansch mismaecken:Ga naar voetnoot1452
 
Doch quaet niet wil bedreven smert wel meest.Ga naar voetnoot1453
Rey:
 
Hier mangelt niets aen 't geen men heeft gevreest,
1455[regelnummer]
En ons nu blijckt, of 't luit ten hooghste afgrijslijck.Ga naar voetnoot1454-55
 
Wat tijding klampt gy noch op deze, al t'yslijck?Ga naar voetnoot1456
Bode:
 
Om u beknopt te melden 't geen ick weet.
 
Jokaste is al om hals, tot ieders leedt.Ga naar voetnoot1457-58
Rey:
 
Wie broghtze om hals, d'onzaelge in alle deelen?Ga naar voetnoot1459
Bode:
1460[regelnummer]
Zy holp zich zelf van kant, en dat by veelenGa naar voetnoot1460 vlg.
 
Meest wort beklaeght, is dat men niet vernam
 
Noch zagh hoe zy tot zulck een ende quam.
 
'k Zal evenwel u, naer mijn beste onthouwen,
 
Het deerlijck endt der droeve ziele ontvouwen.
1465[regelnummer]
Mevrou, vergramt ten drempel opgetreên,Ga naar voetnoot1465
 
Vloogh daetelijck naer 't bruitsbed, daerze alleen,Ga naar voetnoot1466
 
Na'et sluiten van het slot en kamerdeuren,
 
De vlechten van het hooft begon te scheurenGa naar voetnoot1467-68
 
Om Laius, lang gestorven, riep met kracht,
1470[regelnummer]
Den eersten man weêr ophaelde, en gedacht,
 
En d'oirzaeck van zijn doot, zich, zonder hoeder,Ga naar voetnoot1470-71
[pagina 927]
[p. 927]
 
Beklaeghde, als een verlaete en droeve moeder
 
Voor haeren zoon tot zulck een kinderteelt;Ga naar voetnoot1471-73
 
De dubbele echt, en 't bruitsbed zich verbeelt;
1475[regelnummer]
Hoeze uit een' man zich mannen baerde, en kindersGa naar voetnoot1475
 
Uit kinderen, al stof tot zoo veel hinders.Ga naar voetnoot1476
 
Of zy 't hierop bestorf, dat weet men niet:Ga naar voetnoot1477
 
Want Edipus al jammerende schiet
 
Ter kamer in, waer door wy niet aenschouwenGa naar voetnoot1479
1480[regelnummer]
Haer ongeval, maer d'oogen stadigh houwen
 
Gehecht op hem, die heene en weder liep.
 
Hy vloogh al voort met groot misbaer, en riep
 
Geweer, geweer ons allen toe, en vraeghdeGa naar voetnoot1483
 
Waer hy zijn vrou en moeder, de beklaeghde,Ga naar voetnoot1484-vlg.
1485[regelnummer]
De moeder van zijn kindren, vinden moght.
 
Terwijl hy raest, 'k weet niet wat Godt hem broghtGa naar voetnoot1486
 
Tot kennis: want hem niemant van ons allen
 
Dit wees. hy schreeude, als waer hy overvallen,Ga naar voetnoot1488
 
Van iemant voortgeruckt in dit rumoer.Ga naar voetnoot1489
1490[regelnummer]
Hy loopt met kracht de deuren op den vloer,Ga naar voetnoot1490
 
De hengsels uit de posten, datze boogen.Ga naar voetnoot1491
 
Zoo komt hy dol ter kamer in gevlogen,
 
Daer wy, helaes, de koningin, ô strijt!Ga naar voetnoot1493
 
Zien hangen aen een' koort geknoopt. hy krijt
1495[regelnummer]
Haer schricklijck aen, met opgespalckte blicken,Ga naar voetnoot1495
 
Pooght flux de koort van haeren hals t'ontstricken,Ga naar voetnoot1496
 
En worpt zich op den vloer verbaest in 't stof.Ga naar voetnoot1497
 
Daer zagh men een droef schouspel op het hof:Ga naar voetnoot1498
 
Want toen de man van 't kleet, gelijck bezeten,
1500[regelnummer]
Den gouden haeck, haer pracht, had afgereten,Ga naar voetnoot1500
[pagina 928]
[p. 928]
 
Zoo ruckte hy hier mê zijne oogen uitGa naar voetnoot1501
 
Het aengezicht, en jammerde overluit:
 
Ick kan haer in dien schijn niet meer aenschouwen,
 
Noch zoo veel quaets en ramps, by my gebrouwen,Ga naar voetnoot1503-04
1505[regelnummer]
Wil, van het licht berooft, geen bloetschand zien,Ga naar voetnoot1505-vlg.
 
Noch kennen die my helpen. dat verbiên
 
En weigren my de billijckheit, en reden.Ga naar voetnoot1506-07
 
Dus huilt hy, slaet de winckbraeu van beneden
 
Om hoogh, verscheurt zijne oogen, als verwoet.Ga naar voetnoot1508-09
1510[regelnummer]
d'Ooghappel verft zijn aenzicht nat van bloet.Ga naar voetnoot1510
 
De kaecken, niet alleen van bloet bedropen,
 
Maer als een plas en regen overloopen
 
Van 't zwarte bloet. dit onheil sproot alleenGa naar voetnoot1511-13
 
Uit beide niet, maer treft oock in 't gemeenGa naar voetnoot1513-14
1515[regelnummer]
Met jammeren den man en vrou: en even
 
Gelijckze door 't geluck dus lang verheven,
 
In eere staen, hoedanigh het oock is,Ga naar voetnoot1517
 
Zoo keert het snel van daegh in jammernis,Ga naar voetnoot1515-18
 
En droefheit, schande, en schult, en alles, hoe men
1520[regelnummer]
Ter weerelt oock iet jammerlijx zou noemen.Ga naar voetnoot1519-20
Rey:
 
Hoe draeght hy zich in al dit ongeluck?Ga naar voetnoot1521
Bode:
 
Hy roept dat men de poort ras openruck',
 
En iemant den Thebaenen al te gaderGa naar voetnoot1523
 
Vertoone dien dootslager van zijn' vader
1525[regelnummer]
En moeder. hy vloeckt schricklijck en verwoet,Ga naar voetnoot1525
 
Zeght dat hy, als 's lants balling, zijnen voet
 
Wil zetten uit het rijck, en hier niet langer
[pagina 929]
[p. 929]
 
Verblijven in het hof: naerdien hy, zwanger
 
Van vloecken, zich verdoemt heeft met geschrey.Ga naar voetnoot1528-29
1530[regelnummer]
Nu hoeft hy hulp, een' leitsman, die hem ley':
 
Zijn ongeval en opgehoopte plaegen
 
Zijn grooter dan een sterflijck mensch kan draegen.
 
Dit zal hy zelf u toonen: want de poort
 
Gaet open, en gy zult terstont den moort,Ga naar voetnoot1534
1535[regelnummer]
En 't schouspel zien zoo deerlijck voor uwe oogen,
 
Dat dit de wraeck zou roeren met medoogen.Ga naar voetnoot1536
Rey:
 
O jammer, droef te zien voor my,
 
O droefste treurrol van zoo veelenGa naar voetnoot1538
 
Ick in mijn leven oit zagh speelen!
1540[regelnummer]
Elendige, wat razerny
 
Beving u, na dit grof verloopen!Ga naar voetnoot1541
 
Wat tegenspoet verruckte uw' geest
 
Om, tot uw onheil, onbevreest
 
Uw groote elenden op te hoopen
1545[regelnummer]
Met d'allergrootste afgrijslijckheên!Ga naar voetnoot1542-45
 
Wie kan u zien, en dit verdragen!Ga naar voetnoot1546
 
'k Had anders u noch veel te vraegen,
 
Te hooren, in gespreck te treên:Ga naar voetnoot1548
 
Zoo roert uw ongeluck van binnenGa naar voetnoot1549
1550[regelnummer]
Mijn hart, en harssens, en mijn zinnen.
Edipus:
 
Och och, wee my elendigh man.
 
Armzalige, waer ben ick dan?Ga naar voetnoot1552
 
Hoe smilt mijn stem in klaghtigh weenen!Ga naar voetnoot1553
 
Och och Fortuin, waer vliet gy heenen?Ga naar voetnoot1554
[pagina 930]
[p. 930]
Rey:
1555[regelnummer]
Zy nam haer afscheit, vol verdriet,
 
Te schricklijck dat men 't hoort, of ziet.Ga naar voetnoot1555-56
Edipus:
 
O duisternis, afgrijsselijcke dampen,Ga naar voetnoot1557
 
Hoe worde ick nu gedruckt van rampen,
 
En endeloze gruwzaemheên!
1560[regelnummer]
Hoe pijnight my door al mijn leên
 
't Herdencken van zoo veel voorleden
 
Verdrieten, en elendigheden!Ga naar voetnoot1560-62
Rey:
 
Het is niet vreemt dat zulck een smart
 
U dubbel treft, en raeckt aen 't hart.Ga naar voetnoot1564
Edipus:
1565[regelnummer]
Och vrient, hoort gy noch hier mijn klagen?
 
Volhardtge zorgh voor my te draegen?
 
Al derve ick 't hemelsch licht, och och,
 
Ick hoore uw stem, en kenne u noch.
Rey:
 
Wat moght gy met uwe eige handenGa naar voetnoot1569
1570[regelnummer]
Zoo vreesselijck u zelf aenranden,
 
Uwe oogen quetsen, dus beroert?Ga naar voetnoot1571
 
Wat Godt heeft u zoo verr' vervoert?Ga naar voetnoot1572
Edipus:
 
Apol, Apol, ô mijn getrouwen,
 
Heeft deze jammeren gebrouwen,Ga naar voetnoot1574
1575[regelnummer]
En my gebroght in dezen stant;
 
Maer niemant anders met zijn hant
 
Mijne oogen uit het hooft getogen
 
Dan ick, van razerny bewogen:Ga naar voetnoot1578
 
Want waertoe diende zon en dagh
1580[regelnummer]
Een' mensch, die niet dan droefheit zagh?Ga naar voetnoot1579-80
Rey:
 
Gy zeght als 't is. ô hardt gelagh!
[pagina 931]
[p. 931]
Edipus:
 
Och vrienden, zeghtme: in dees verdrieten
 
Wat kan' er voor my overschieten,
 
Dat ick met lust aenschouwen kan,
1585[regelnummer]
Beminnen, hooren, spreecken dan
 
Met bitterheit! och vrienden, wacker,Ga naar voetnoot1582-86Ga naar voetnoot1586
 
Verdrijftme naer woestijn, en acker,Ga naar voetnoot1587
 
Als een' verschovling, waert geschuwt,Ga naar voetnoot1588
 
Een' vloeck, een pest, daer elck voor gruwt,
1590[regelnummer]
Van Godt noch sterflijck mensch te minnen.
Rey:
 
Rampzalige, om uw dolle zinnen,Ga naar voetnoot1591
 
En jammeren, te snoot geschent,Ga naar voetnoot1592
 
Och och, had ick u noit gekent!Ga naar voetnoot1593
Edipus:
 
Afgrijsselijcke rampen moeten
1595[regelnummer]
Hem schenden, die my, by de voeten
 
Gehangen in het bosch, zoo snootGa naar voetnoot1596
 
Ontbont, bevrijde van de doot.
 
Ick heb geen deught van hem verworven,Ga naar voetnoot1598
 
Had toen een beter doot gestorven,Ga naar voetnoot1599 vlg.
1600[regelnummer]
Tot minder smart en rouw van my,
 
En deze vroome burgery.
Rey:
 
Ick wenschte dit, zoo wel als gy.
Edipus:
 
Zoo had ick vader niet verslagen,
 
Noch moeders bed, de bron der plaegen,Ga naar voetnoot1604 vlg.
1605[regelnummer]
Zoo schandelijck en vuil besmet:
 
Nu sproot ick uit een heiloos bed
 
Van die bevleckten, vol onwaerde:Ga naar voetnoot1607
 
Nu teelde ick zoons by die my baerde.
[pagina 932]
[p. 932]
 
In 't kort, al 't snootste dat gebeurtGa naar voetnoot1609
1610[regelnummer]
Is my by nootlot toegekeurt.Ga naar voetnoot1610
Rey:
 
Gy hebt te veel uw dolheit toegegeven.
 
Veel nutter doot dan blint in ramp te leven.
Edipus:
 
Och, leerme niet, noch geefme raet
 
Wat my best voeght in dezen staet:Ga naar voetnoot1537-1614
1615[regelnummer]
Want hoe zoude ick toch vader met mijne oogen
 
In Plutoos rijck om laegh aenschouwen mogen,
 
Of moeder, mits ick door hun beider dootGa naar voetnoot1617
 
Mijn misdaet heb verdubbelt, en vergroot?Ga naar voetnoot1617-18
 
Maer 't aenzien van mijn telgen, in haer bloeien,
1620[regelnummer]
Valt aengenaem: men zietze gaerne groeien.
 
Voorwaer ick kan dees stadt met mijn gezichtGa naar voetnoot1619-21
 
Niet aenzien, noch haer torens, noch 't gestichtGa naar voetnoot1622
 
Der kercken, of de beelden van de Goden,
 
Dieme in dees stadt getrouw hun hulpe boden,
1625[regelnummer]
En eerelijck opvoedden. 'k heb gestoort
 
Door mijn besluit, een hoogh gesproken woort,
 
Vrywilligh my van al dit goet versteecken;
 
Besloten dat zich elck aen my moght wreecken,Ga naar voetnoot1624-28
 
Verdrijven dien godtloozen, eenen manGa naar voetnoot1629
1630[regelnummer]
Zelfs van de Goôn besmet gedoemt, en van
 
Vorst Laius bloet, toen ick mijn schantvleck melde,
 
Mijn bloetschandael al 't volck voor oogen stelde.
 
Hoe kon ick hen met schaemtloze oogen zien?Ga naar voetnoot1631-33
 
Onmogelijck: en zoo het kon geschiên
[pagina 933]
[p. 933]
1635[regelnummer]
Dat ick my zelf 't gehoor benam, 'k wou d'ooren
 
Strax sluiten om een ander niet te hooren,Ga naar voetnoot1636
 
En teffens blint en doof zijn: want het is
 
Een groote troost in groote droefenisGa naar voetnoot1638
 
Dat iemant al zijn zinnen wort benomen.Ga naar voetnoot1639
1640[regelnummer]
Citheron, wat moght gy my wellekomen?Ga naar voetnoot1640
 
En waerom holpt gy 't kint niet ras van kant?
 
Zoo had men noit van mijn' geboortestantGa naar voetnoot1642
 
Geweeten. ô vorst Polybus, landouwen,Ga naar voetnoot1643
 
Korinte, valsch mijn vaderlant gehouwen,Ga naar voetnoot1644
1645[regelnummer]
Wat hebtge my, een gruwzaeme etterplaegh,
 
Gelijck wat schoons, wat eêls, gevoedt zoo graêgh!Ga naar voetnoot1645-46
 
Nu oordeelt elck my snoot van snoôn gesproten.Ga naar voetnoot1647
 
O drysprong! ô bosschaedjen, dicht besloten
 
In schaduwen! ô boomen! enge plaets
1650[regelnummer]
Des drysprongs, die mijn vaders bloet, vol smaetsGa naar voetnoot1648-50
 
Vergoten van dees handen, hebt gedroncken,
 
Gedenckt u niet hoe mijne gruwlen stoncken,Ga naar voetnoot1652
 
En hoe ick uit dien moorthoeck herwaert quam?
 
Dit quaet bedreef? ô bruiloftstorts, ô vlam,Ga naar voetnoot1654
1655[regelnummer]
Broght gy ons voort? ontfingtge na het baeren
 
Het zelve zaet, en teelde door het paeren
 
De vaders, broêrs, en kinders, bloetverwant,Ga naar voetnoot1654-57
 
Bruits, vrouwen, en oock moeders, schant by schant,
 
Daer elck van spreeckt: want 't voeght geensins te gevenGa naar voetnoot1658-59
1660[regelnummer]
Een' schoonen naem 't geen schendigh is misdreven?Ga naar voetnoot1659-60
 
Versteecktme, ô ramp, flux ergens in een' hoeck.Ga naar voetnoot1661
 
Vermoortme, of plomptme in zee, gelijck een' vloeck,Ga naar voetnoot1662
[pagina 934]
[p. 934]
 
Daer ick niet meer verschijn voor iemants oogen.Ga naar voetnoot1663
 
O burgers, komt my schichtigh aengevlogen.
1665[regelnummer]
Gehoorzaemt noch ontzietme niet. geen manGa naar voetnoot1664-65
 
Dan ick alleen dit jammer draegen kan.
Rey:
 
Maer Kreon komt hier tijdigh. hy is maghtighGa naar voetnoot1667
 
Op uw verzoeck, te droef en jammerklaghtigh,Ga naar voetnoot1668
 
Te stemmen wat gy zoeckt door deze bê.Ga naar voetnoot1669
1670[regelnummer]
Hy is 's lants oogh, en waeckt in uwe stê.Ga naar voetnoot1670
Edipus:
 
Wee my! wat zal ick langer hier toe spreecken?Ga naar voetnoot1671
 
Wat trouw verdiene ick by hem door mijn smeeckenGa naar voetnoot1672
 
Die tegens hem was wrevligh en gestoort?Ga naar voetnoot1673
Kreon:
 
Zijt welgemoedt. ick kome rechtevoortGa naar voetnoot1674
1675[regelnummer]
U niet met schimp in droeven stant bejegenen:Ga naar voetnoot1675
 
En acht gy op geen menschen: acht het zegenen,
 
Des zonneschijns, die alles spijst, en voedt,
 
Uw schande ontdeckt met haeren glans, en gloet,Ga naar voetnoot1678
 
En toont dat lant, noch lucht, noch dau, noch regen
1680[regelnummer]
Dees lantsmet lijdt. hy is den hemel tegen,Ga naar voetnoot1680
 
Dies Godt het lant te keer gaet met zijn roê.Ga naar voetnoot1676-81
 
Trouwanten, brengt hem voort naer binnen toe.Ga naar voetnoot1682
 
Wat toeftge noch? men breng' hem daetlijck binnen.Ga naar voetnoot1683
 
Het voeght voor al den bloetverwant met zinnenGa naar voetnoot1684
1685[regelnummer]
Te letten op der bloetverwanten quaet.
[pagina 935]
[p. 935]
Edipus:
 
By Jupiter, hoe hebtge in dezen smaetGa naar voetnoot1686
 
My in mijn waen bedrogen? stut der vroomen,Ga naar voetnoot1687
 
Hoe durftge noch by zulck een' booswicht komen?Ga naar voetnoot1688
 
Geef my gehoor: want zoo gy dit beseft,Ga naar voetnoot1689
1690[regelnummer]
Ick zegge alleen wat my, niet u betreft.Ga naar voetnoot1690
Kreon:
 
Wat eischtge dan van my dus errenstachtigh?Ga naar voetnoot1691
Edipus:
 
Verdrijf my uit het lant, die vaderslaghtigh
 
Verdien voortaen te missen zon en dagh.Ga naar voetnoot1692-93
 
Verdrijfme, daer my niemant spreecken magh.Ga naar voetnoot1694
Kreon:
1695[regelnummer]
't Waer al beschickt, en ree bestelt te voren,Ga naar voetnoot1695
 
Stont my niet eerst der Goden wil te hooren,Ga naar voetnoot1696
 
Wat hun belieft te sluiten over u.
Edipus:
 
Apolloos wil en vonnis is toch u
 
Al klaer ontdeckt, dat gy dien godelozenGa naar voetnoot1699
1700[regelnummer]
Den vadermoort betaelt, ten schrick der bozen.Ga naar voetnoot1700
Kreon:
 
't Is zoo gezeght: nochtans in dezen staet
 
Is 't beter dat men 't uitvoer' met Godts raet.Ga naar voetnoot1701-02
Edipus:
 
Vraeght gy Godt raet om my, van elck verschoven?
Kreon:
 
Uw jammer eischt dat wij Godts mont geloven.Ga naar voetnoot1704
Edipus:
1705[regelnummer]
'k Beveele u, en vermaene u, delfze in 't stof,Ga naar voetnoot1705
 
Begraef haer lijck, dat doot leght op het hof.Ga naar voetnoot1706
 
Dees leste dienst zijt gy den uwen schuldigh.Ga naar voetnoot1707
[pagina 936]
[p. 936]
 
My past het niet, dat deze stadt geduldighGa naar voetnoot1708
 
Haer' burger lijde in 't lant van zijn geboort:
1710[regelnummer]
Dies drijfme flux ten berge uit deze poort,Ga naar voetnoot1710
 
Ter stede, daer Citheron rijst, vol wouden:Ga naar voetnoot1711
 
Daer d'ouders my al by hun leven zoudenGa naar voetnoot1712
 
Begraven, op dat ick geniete op 't veltGa naar voetnoot1713
 
Het kerckhof, my van hun zoo vroegh bestelt:
1715[regelnummer]
Want dit gaet vast, dat my geene andre elende,
 
Noch zwaere koorts kon helpen aen mijn ende:Ga naar voetnoot1715-16
 
'k Waer anders noit in stervens noot bewaert,Ga naar voetnoot1717
 
Hadt Godt my niet tot grooter ramp gespaert:Ga naar voetnoot1718
 
Doch 't ga zoo 't wil met mijn fortuine, aen 't doolen:Ga naar voetnoot1719
1720[regelnummer]
Laet my de zorgh voor mijne zoons bevolen:Ga naar voetnoot1720
 
O Kreon, het zijn mannen, en gy ziet
 
Zy zijn nu groot. aen nootdruft zal 't hun nietGa naar voetnoot1722
 
Ontbreecken, waerze in deze weerelt zwerven:
 
Maer kan mijn bede in 't uiterste iet verwerven
1725[regelnummer]
Op u, en raeckt barmhartigheit uw hart,
 
Heb deernis met mijn dochtren in haer smert,
 
Die jammerende en noit genoegh beklaeghden,
 
Weeskinderen, verschovelingen, maeghden,
 
Bedruckten, wien noit spijs ontbrack, dat pasGa naar voetnoot1724-29
1730[regelnummer]
Als ick in 't hof niet tegenwoordigh was.Ga naar voetnoot1729-30
 
Zy hadden 't elck zoo goet gelijck hun vader.
 
Gedoogh voor 't lest dat ick haer al te gaderGa naar voetnoot1732
 
Noch eens de hant geve, en mijn ramp beween'.Ga naar voetnoot1733
 
O vorst, ga heen, goetaerdige, ga heen,Ga naar voetnoot1734
1735[regelnummer]
Oprechte telgh, uit eerlijck bloet gesproten;Ga naar voetnoot1735
 
Magh ick mijn kroost, die droeve druckgenooten,Ga naar voetnoot1736
[pagina 937]
[p. 937]
 
Noch mijne hant eens geven met beklagh;
 
'k Zal rekenen haer noch, gelijck ick plagh,
 
Te zegenen, te zien met vrolijcke oogen.
1740[regelnummer]
Wie hoor ick daer dus schreien? ô medoogen!
 
Mijn dochters? och, de waertste van mijn bloet,
 
Door Kreon noch in zulck een' wederspoetGa naar voetnoot1742
 
My toegestiert? wat zal ick langer spreecken?Ga naar voetnoot1743
Kreon:
 
Gy zeght als 't is. ick wou u niet versteecken
1745[regelnummer]
Van uw verzoeck, en zondtze u daetlijck toe.
 
Hier ben ick.
Edipus:
 
dat u Godt Jupijn behoê,Ga naar voetnoot1744-46Ga naar voetnoot1746
 
En om dees deught, meer zegens u verleene
 
Dan my. komt hier, mijn dochters, herwaert heene.
 
Koomt herwaert: vat uw' broeder by zijn hant,
1750[regelnummer]
Die 't licht van vaders oogh heeft aengerant,
 
En 't klaer gezicht berooft van 's hemels klaerheit,
 
Waerom hy nu dus omtast in dees naerheit.Ga naar voetnoot1749-52Ga naar voetnoot1752
 
Och dochters, och, hoe zijtge door 't bestaenGa naar voetnoot1753
 
Van vader, och, onweetende verraên,Ga naar voetnoot1754
1755[regelnummer]
Geboren uit de zelve, die hem baerde!
 
'k Beklaegh u, kan niet zien hoe, vol onwaerde,Ga naar voetnoot1756
 
Gy overal, onnozel, zonder schult,Ga naar voetnoot1757
 
Uw levens tijt in droefheit slijten zult.
 
Waer zult gy toch met speelgenoots vergaêren,
1760[regelnummer]
En op wat feest verschijnen by de schaeren,
 
Van waerge, in stê van vreught t'ontfangen, niet
 
Naer huis keert, dan bekreten van verdriet?Ga naar voetnoot1759-62
 
En als uw jeught eens rijp is om te trouwen,
 
Wie zal zijn vrucht, zijn kint dus onwaert houwen,Ga naar voetnoot1764
[pagina 938]
[p. 938]
1765[regelnummer]
Dat hy 't aen zulck een schantvleck zou besteên,
 
Die mijne en beide uw oudren zijn gemeen?Ga naar voetnoot1764-66
 
Want wat verwijt moet dit geslacht niet draegen!
 
Uw vader heeft zijn' vader doot geslagen,
 
En vruchten by zijn moeder voortgebroght,
1770[regelnummer]
Uit die hem baerde, en won u onbedocht,Ga naar voetnoot1770
 
By haer, van wien hy zelf is afgesproten.
 
Dit zal u elck verwijten, elck zich stootenGa naar voetnoot1772
 
Om uwe hant te trouwen: dus geschuwt
 
Van elck, zult gy, mijn dochters, ongehuwt,
1775[regelnummer]
En kinderloos vergaen, en heenesterven.
 
O Kreon, naerdemael gy van mijne ervenGa naar voetnoot1776
 
Alleen, gelijck hun vader, nablijft, och,Ga naar voetnoot1777
 
Ontferm u om deze ouderlozen toch.
 
Gedoogh niet datze uw bloetverwant belachen,Ga naar voetnoot1779
1780[regelnummer]
Uw nichten, droef van d'echt versteecken, prachen,
 
Omzwerven, uitgeschupt door 't gansche rijck,Ga naar voetnoot1780-81Ga naar voetnoot1781
 
Noch maeckze my in jammer niet gelijck.
 
Gy weet haer oude, en 't moet u billijck deeren.Ga naar voetnoot1783
 
Gy ziet elck schuw haer ree den neck toekeeren,
1785[regelnummer]
Behalve gy. ô brave, helpze toch:Ga naar voetnoot1784-85
 
Bestem mijn bede. ô dochters, 'k had u nochGa naar voetnoot1785-86
 
Veel lessen in te scherpen: maer uwe oude
 
Begrijpt noch niet wat ick u leeren zoude.
 
Bidt Godt nu, dat hy u, zoo lang gy leeft,Ga naar voetnoot1789
1790[regelnummer]
Een betere fortuin dan vader geeft.
Kreon:
 
Het is genoegh. waer voert de rouw uw zinnen!Ga naar voetnoot1791
 
Koom herrewaert, en stap in 't hof naer binnen.
Edipus:
 
Men zy gehoorzaem boven al,Ga naar voetnoot1793
 
Hoewel het alssembitter vall'.
[pagina 939]
[p. 939]
Kreon:
1795[regelnummer]
Wat tijdigh is, dat 's schoon by kloecken.Ga naar voetnoot1795
Edipus:
 
Hoor toe, hoor wat ick wil verzoecken?Ga naar voetnoot1796
Kreon:
 
'k Zal 't weeten, als gy 't maeckt bekent.
Edipus:
 
Dat gy ons uit dit rijck verzent.
Kreon:
 
Zoeckt gy 't van my? 't raeckt Godt daer boven.Ga naar voetnoot1799
Edipus:
1800[regelnummer]
Ick ben van alle Goôn verschoven.Ga naar voetnoot1800
Kreon:
 
Gy zult haest raecken tot uw wit.Ga naar voetnoot1801
Edipus:
 
Verzekert gyme, ö Kreon, dit?Ga naar voetnoot1802
Kreon:
 
Ick plagh niet strax mijn oordeel t'uiten.Ga naar voetnoot1803
Edipus:
 
Vervoerme flux van hier naer buiten.Ga naar voetnoot1804
Kreon:
1805[regelnummer]
Laet los uw kinders: ga dan vry.Ga naar voetnoot1805
Edipus:
 
Ontweldighze alle niet van my.Ga naar voetnoot1806
Kreon:
 
Gedenck geensins dat gy 't al zult verwerven:Ga naar voetnoot1807
 
Want wat u dus lang volghde moet gy derven,
 
In 't ende van uw leven, arme man.Ga naar voetnoot1808-09
Rey:
1810[regelnummer]
Thebaeners, ô gy vroome burgers van
[pagina 940]
[p. 940]
 
Mijn vaderlant, ay ziet: gy ziet hier heden
 
Dien Edipus, die, tot behoudt der stedenGa naar voetnoot1812
 
De dubbelheit des raetsels van 't gedroght
 
Ontwarren kon, en zulck eene eer bevocht,
1815[regelnummer]
Gelijck een helt, de braefste man der mannen,Ga naar voetnoot1814-15
 
Die burgergunst en aenzien kon verbannen:Ga naar voetnoot1816
 
Nu zietge in welck een onweêr van verdriet
 
Hy schipbreuck leedt, en gansch verging tot niet:Ga naar voetnoot1818
 
Dies leert nu uit den spiegel, u gegeven,Ga naar voetnoot1819
1820[regelnummer]
Den lesten dagh bespieglen van uw leven,Ga naar voetnoot1820
 
En acht geen' mensch geluckigh in zijn' staet,
 
Eer 't leven endt, en naer zijn' wensch vergaet.Ga naar voetnoot1822

EINDE.

voetnoot*
Forbas (Phorbas); aldus heet in de Oedipus van Seneca (zie de Opdracht r. 28) de veehoeder van koning Laius; door een vergissing echter van den door Vondel in zijn Inhoudt gevolgden gezagsman draagt aldáár de herder van Polybus deze naam (r. 14 en r. 60). In de lijst der spelers en in de bijschriften bij de tekst der Sophocles-uitgaven wordt deze persoon steeds aangeduid als ‘Bode’ (nl. uit Corinthe); Vondel heeft dit zowel hier als verderop vervangen door het Forbas van zijn inhoudsopgave; zie echter de Tekstkritiek bij vs. 1135 en 1165; eerst: voorheen, weleer; vgl. vs. 1337 vlg.

voetnoot*
Algemene opmerking: Voor titel, indeling en versmaat van het stuk zie men de bladzijde na de titelpagina.
NOTA BENE: Zinnen, ingeleid door Gr. geven de vertaling van de Griekse tekst; Lat. is de Latijnse vertaling van Winsemius; Soph. is gebruikt in die gevallen, waar de Griekse en Latijnse tekst elkaar dekken
Oedipus treedt naar buiten en ziet voor zich een schare smekelingen, neergeknield bij het altaar voor zijn paleis (vs. 19 en 1119).
voetnoot1
den ouden Kadmus; Gr., C. van weleer; C., Oedipus' betovergrootvader, is als stichter van Thebe tevens in zekere zin de stamvader van alle Thebanen.
voetnoot3
Gr.: ‘uitgerust met de (nl. met heilige banden) omwonden twijgen der smekelingen’; Vondels vert. staat onder invloed van het Lat. coronati; vgl. hier vs. 185.
voetnoot6
zoo wijt en zijt: zo ver in de omtrek. Zie een dergelijke constructie in vs. 1430.
voetnoot7
door .... ooren; Soph.: ‘van anderen als boodschapper’.
voetnoot12
last geleden; Lat.: iniuria affecti; de tekst en verklaring van 't Gr. is onzeker. Vondel bedoelt: vrees voor toekomstig leed of reeds geleden rampen.
voetnoot13
uit al mijn hart; Lat. ex animo, Gr.: in alles.
voetnoot14-15
rouw: droefheid; d'algemeene smart .... gezeten; Soph.: ‘dit hier nederzitten’ (van u). Er is slechts sprake van een aantal afgevaardigden uit de burgerij, niet van de gehele.
voetnoot19
uw volck; Soph.: wij (zie de vorige aant.); hofaltaer; zie hierboven; benepen: in angst en vreze.
voetnoot20
een deel .... de zommigen; vgl. de Latijnse wijze van zeggen: pars .... alii; de lenden .... sleepen; Gr.: die (als jonge vogels) nog niet ver kunnen vliegen. V. heeft het Lat. non procul verkeerd begrepen: vleugellam door verlies van lichaamskracht (blijkbaar heeft hij gedacht aan pestlijders; zie vs. 35); de tegenstelling in vs. 20-21 behoort dus te zijn: prille jeugd-grijze ouderdom.
voetnoot21
out en grijs, in verband met jaren als één voorstelling te denken.
voetnoot22
ick .... prijs: ik verricht de eredienst van Jupiter.
voetnoot23
alle: allen (Gr.: uitgekozen jongelingen).
voetnoot24
Zie vs. 3.
voetnoot25
dubble kerck; het Gr. onderscheidt de ‘markten’ en de beide tempels van Pallas (Minerva).
voetnoot26
Gr.: ‘bij Ismenus' wichel-as’, d.i. bij het altaar van Apollo Ismenius (wiens tempel dicht bij het riviertje de Ismenus stond); uit de verschijnselen die zich voordeden bij het verbranden van de offers op dit altaar, maakte de priester de wil der goden op; sterck: met gelovige ijver.
voetnoot27
offervinderij (het vinden van de waarheid door een offer); vgl. de aant. bij vs. 26.
voetnoot28-31
Vondels woordkeus is ingegeven door de vergelijking van de stad bij een schip in nood; magh: kan.
voetnoot34-35
deze lucht en felle pest (hendiadys): dood en verderf ademende pest. Soph. spreekt van een ‘(koorts-)vuurdragende god’, die de stad ‘bespringt’, het Lat. vlakker: grassans saevissima pestis.
voetnoot37
bedijt: (zwarte Hades) ‘wordt rijk’, zoals het Gr. heeft, met een zinspeling op de andere naam van Hades, nl. Pluto = de Rijke. Lat.: Pluto ditescit. De tegenstelling tussen de arm en leeg wordende stad en de groei van Pluto's rijk vervlakt enigszins in Vondels vert.
voetnoot40
gelijcken by: gelijk stellen aan, vergelijken bij.
voetnoot41-43
by eenen middelaer .... leven; Gr. enigszins anders: ‘maar als eerste van de mensen in alle levensomstandigheden en (vooral) bij bezoekingen (vanwege de goden)’. Lat.: ‘in calamitate vitae (Vondels in gevaer van 't leven) et ad reconciliandum deum (op reconciliandum berust V.'s middelaer).
voetnoot44
kost: kont.
voetnoot46
halstol (Soph. schatting): de schatting aan mensenlevens die de Sphinx eiste.
voetnoot47
bekent door wichleryen; Vondel omschrijft hiermee het ‘vates’ der Lat. vert., dat hij verkeerd opvat als zieneres; vates geeft het Gr. ‘zangster’ weer en dit doelt op de zangerige toon, waarop het in versvorm gedachte raadsel werd opgezegd.
voetnoot48
paeien (payer): betalen, voldoen, tevreden stellen.
voetnoot49-50
ongebeên, onaengezocht, onjuist. Soph.: ‘niets van ons gehoord hebbende dat u van nut kon zijn en niet onderricht.’ Vondel is misleid door het Lat. ‘admonitus’, dat ook aangespoord kan betekenen.
voetnoot52
bergen: redden; vgl. vs. 66
voetnoot53
ontstaet u niet: komt u toe, blijven wij u geven (Soph.: ‘wij zéggen en wij ménen ....).
voetnoot56
van een vroede: door menselike wijsheid.
voetnoot57-58
want .... bestemt: want de raad van een wijs man kan niet zó vreemd en ongewoon zijn, of bij uitvoering ervan blijkt dat hij deugdelijk is geweest (vremt is een toevoegsel van Vondel); zijnen raet; de accusatiefvorm in het subject van een passieve constructie, zoals meer bij Vondel.
voetnoot61
wegens uw vroegere voortreffelijke, zegenrijke daden, waard in herinnering te worden gehouden (vgl. vs. 215).
voetnoot65
in staet stellen: oprichten (op de been helpen).
voetnoot68
Soph.: ‘toon U thans denzelfde’ (als die gij waart).
voetnoot69-72
verrecht ge .... gebieden; de Lat. vert. (nam si, ut facis, dominaberis) is verkeerd begrepen. Soph.: ‘blijft gij, zoals gij dat thans doet, ons regeren, dan is het voor u schoner regeren’ enz.; dootsche wijcken: uitgestorven buurten, oorden.
voetnoot72-75
want .... vergaet (immers, waar bij den gezag-voerder in burcht of schip geen mensen worden gevonden, wat is daar voor hem (voor dien gezagvoerder) nog de waarde van burcht of schip, dat immers (aan zichzelf overgelaten als het dan is) te niet moet gaan; menschgelijke is een versterkende variatie van mensch. (Lat., ongeveer in overeenstemming met het Gr.: quid enim vel arx est vel navis, si vasta sit, nec a viris habitetur).
voetnoot76
eischen (petere): verlangen.
voetnoot78
schijn: toestand; in arbeid gaen (laborare): moeite en last ondervinden.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 80. In U. 624 (de aan onze uitgave ten grondslag gelegde, oudste druk), U. 625 en 627 staat niemants.
voetnoot81-82
Gr.: ‘want ùw smart komt slechts tot één tegelijk, tot ieder afzonderlijk’; daarop volgt dan de tegenstelling in vs. 83: mïjn ziel echter .... De Lat. vertaler heeft dit niet begrepen en dien énen persoon (uit het Gr,) voor Oedipus aangezien.
voetnoot83
al teffens: tegelijk.
voetnoot85
weckt en port; ten grondslag ligt, ook bij Soph., het beeld van een slapende.
voetnoot86
Het Gr. heeft hier de imperatief (weet), 't Lat. echter scitis.
voetnoot87
verlegen; vgl. verlegenheit, blz. 859, r. 33.
voetnoot88
Vondels weergave is niet geheel nauwkeurig. Soph.: ‘en dat ik velerlei wegen reeds ging op de dwaaltocht van mijn zorgelijk denken’ (in vele richtingen heeft O. reeds gezocht naar middelen).
voetnoot89
dat .... gelt: dat ik op grond van mijn overwegingen deugdelijk heb geoordeeld.
voetnoot91
invoegsel van Vondel; deze oirzaeck (een niet uit de Lat. vertaling stammend Latinisme): de oorzaak hiervan.
voetnoot92
beducht: in mijn zorg (voor Thebe).
voetnoot95
toetsen: ondervragen.
toestaen (decere): betamen.
voetnoot97
d'uuren; Soph.: de dag.
voetnoot98
voeg dan in.
voetnoot99
gebreken: haperen.
voetnoot103
Gy .... is: het is zo als gij zegt.
voetnoot104
is K. voor de hant: kan K. elk ogenblik hier zijn.
voetnoot105-106
Febus: Phoebus Apollo; gelaet: voorkomen; Soph.: ‘Moge hij met zo heilbrengende lotsbeschikking komen, als men zou raden uit zijn stralend gelaat’.
voetnoot108
De lauwerbladen zijn heilig aan Apollo.
voetnoot109
strax: aanstonds.
voetnoot113
Versta: mocht er (in het antwoord) al enige moeilijkheid schuilen, dan ...
voetnoot117-118
Men denke Vondels vraagteken achter verstaen; en achter of anders. 't Is my gelijck (hetzelfde) is als tussenzin op te vatten.
voetnoot120
zorgen: zorg hebben, bezorgd zijn.
voetnoot123-126
Gr.: ‘een op dit land rustende bezoedeling (Vondels concretisering: den man komt te vroeg), die gevoed wordt door deze grond, moet worden verdreven en niet langer worden gevoed, zonder dat het heelmiddel wordt toegepast’ (vs. 125 is de weergave van de foutieve Lat. vertaling); bij de hier gegeven letterlijke vert. sluit dan de vraag in vs. 126-127: waerin bestaet dees zuivering aan.
voetnoot128-130
Soph.: ‘wij moeten òf den schuldige verbannen òf met moord moord zoenen; het is namelijk bloed (van een ongezoende moord), dat al dit onheil over de stad brengt’; Vondels en in vs. 128 is onjuist; ook de verdere vert.
voetnoot131-132
Soph. (één vers): ‘op wiens lot wordt hiermede gedoeld?’ Wie het slachtoffer is geweest, wil Oedipus horen. Vondel heeft, zoals uit zijr weergave blijkt, gemeend dat Oedipus doelt op den moordenaar.
voetnoot136
recht: juist.
voetnoot137
hoewel naar het Lat. etsi; Gr.: ‘ik hòòrde het, immers zièn deed ik hem nooit’.
voetnoot138
al die; versta: wie schuldig moge(n) zijn.
voetnoot139
voort: aanstonds; ze, zie de aant. bij vs. 138.
voetnoot140-142
Soph. zegt alleen: ‘waar zullen te vinden zijn de moeilijk te onderkennen sporen van zo oude misdaad’ (V. breidt uit); overgeven kan bijv. nw. (gemeen), maar, in verband met het Gr., eerder bijw. van graad zijn (vgl. Ndl. Wdb.); lidtteken: spoor; schijn: aanwijzing.
voetnoot143
men vintze: men kan ze vinden; zijn, nl. van Apollo.
voetnoot144
kloeck: verstandig, schrander.
voetnoot145-vlg.
Soph. zegt: ‘waar men zich niet om bekommert, dat ontsnapt’ (blijft onontdekt).
voetnoot149-vlg.
Soph.: ‘toen hij .... op reis was gegaan, een reis waarvan hij niet wederkeerde’; en naerspoorde iet (Lat.: ut aliquid inquireret); Soph. bedoelt: om een orakel te halen in Delphi, ws. met het oog op de Sfinx; van veer is een stoplap.
voetnoot151
quam .... mellen; Soph.: ‘Was er geen reisgenoot of bode die het gezien heeft en van wien men inlichtingen had kunnen krijgen?’
voetnoot153
voort: dood (‘omgekomen’).
voetnoot156
indien ... taelde (vorste), door V. toegevoegd; ook de rest is uitgebreid (Soph.: ‘want één ding kan ons veel doen ontdekken, als men slechts een klein begin van hoop heeft’).
voetnoot160
op .... uitgevaeren: uitgetrokken op roof.
voetnoot161
na dat: naar.
voetnoot162 vlg.
Gr.: ‘indien er niet van Thebe uit gewerkt werd met geld’ (dus met gehuurde moordenaars; vgl. vs. 165); Vondels onjuiste vert. gaat terug op het Lat.
voetnoot164
Versta: wien zou (het) lusten hem aan te randen.
voetnoot165 vlg.
Gr.: ‘Men vermoedde wel zo iets, maar toen L. was omgekomen, trad - wegens de noodtoestand te midden van onze rampen (vgl. vs. 167) - niemand als zijn wreker op’ (d.i. als onderzoeker enz.); Vondel = Lat.
voetnoot167
wat ramp slaat op de noodtoestand (de rampen), in 't vorige vers van de Gr. tekst genoemd (zie de vorige aant.); bij V. die, de Lat. tekst volgend, heeft vertaald: in doots gevaer (zie vs. 166), raakt het verband zoek; dit gebeurt herhaaldelijk.
voetnoot169-172
foutieve weergave van de Gr. tekst; er dient in 170 i. pl. v. beletten te staan: dwongen; raetgespan: de raadgevers (van de staat); voorhanden (aanwezig): urgent; bedoeld wordt de cijns aan de Sfinx; 't onwis: de vermoording van Laius.
voetnoot174
naer mijn zin (Lat. recte); Gr.: naar het betaamde.
voetnoot176
bekommert: in beslag genomen.
voetnoot177
hanthaven: helpen; staen, als verdediger.
voetnoot178
gelijck ....; er staat in 't Gr.: en voor Apollo.
voetnoot179-180
Soph.: ‘want niet ten behoeve van verre vrienden, maar (ook) voor mijzelf zal het zijn dat ik deze smet verdrijf.’
voetnoot183
my met klem.
Bedoeld is: den dode wrekend beschut ik enz. ....
voetnoot187
met ons allen is een toevoegsel van Vondel; onder invloed daarvan voegt hij ook t'zamen in. Oedipus zinspeelt hier onbewust reeds op zijn eigen ondergang.
voetnoot189 vlg.
want zoo enz., Gr.: ‘want wegens dátgene zijn wij immers hier gekomen, wat onze vorst thans belooft’; men kan dit slechts met enige moeite uit Vondel's woorden halen.
voetnoot191-vlg.
Soph.: ‘En Phoebus, die dit orakel zond, moge hij ons verschijnen als redder en als verdrijver van de ziekte’; Vond. bedoelt: hoede ons; (en hij,) die .... wees, hij wille enz.
voetnoot193
Het uit vijftien oudsten bestaande koor treedt binnen in de ‘orchestra’ (de geheel opengelaten ruimte temidden van de opgaande rijen zitplaatsen) en stelt zich onder het zingen van de onderstaande reizang aldaar op. De hier in de aantekeningen gegeven aanwijzingen omtrent het begin van een nieuwe keer (strophe) of tegenkeer (anti-strophe) ontbreken in de door Vondel gebruikte tekst en vertaling.
van Jupijn; Apollo geeft zijn orakels nl. in opdracht van Zeus.
voetnoot194-197
hoe enz., bij Vond. (= Lat.) een uitroep, in het Gr. echter een vraag: ‘hoédanig (wát ons brengend) zijt gij gekomen?’ enz.; vgl. aant. 198; rijck gebouden; bij Soph. wordt echter gedoeld op de uit wijgeschenken bestaande tempelschat.
voetnoot198
verbaest enz.: innerlijk hevig geschokt (= Lat.), Gr.: ‘ik ben in gespannen verwachting’, vgl. aant. 194.
voetnoot199 vlg.
schrick; Soph. ‘angst’; Apollo enz., Vond. = Lat.; Gr.: ‘met betrekking tot u ben ik beducht’, zie verder aant. 203.
voetnoot201
eilander: ‘Deliër’ heet Apollo bij Soph. naar het eiland Delos, zijn geboorteplaats; Pean: ‘Paean’ duidt Apollo aan als god, die genezing brengt.
voetnoot203-vlg.
Gr.: ‘(mij afvragend), wat zoen-plicht, hetzij nieuw hetzij wederkerend thans bij het wentelen der tijdkringen, gij ons werklijkheid zult doen worden (d.i. zult opleggen)’; reeds het Lat. is onjuist; bede, zie Geerts, bl. 225; schut .... scha: keer onze rampen, toevoegsel.
voetnoot206
Faem; naar Lat. ‘fama’; Gr. echter: ‘konde’, d.i. orakel, vgl. 193.
voetnoot207
mij dit; hier behoorde de zin en tevens de eerste keer (zie aant. 193) mee te eindigen; Lat. en Vondel trekken een bij Ick 210 behorende bepaling (die enz. vs. 207) bij het vorige; uw trouw: uw bescherming, waarop ik bouw.
voetnoot210
Ick, zie aant. 207; alwaerde: hoogwaardige.
voetnoot213 vlg.
Gr.: ‘die in stralende luister troont op de kringronde zetel van (d.i.: gevormd door) het marktplein’; het Lat. is dubbelzinnig, Vondel onjuist (kerck stoel).
voetnoot218
schutteren; Soph. ‘afwerende machten’; alleen Apollo is schutter.
voetnoot220
met .... flits, toevoegsel, zie vorige aant.
voetnoot222
nederlaegh, evenals in 251 ramp, Lat. ‘clades’; gedoeld wordt op de Sphinx.
voetnoot209-224
Eerste tegenkeer.
voetnoot227
luchten; zie aant. 34.
voetnoot228
te is eenvoudig versterkend, zoals vaak.
voetnoot229
mits: vermits, daar.
voetnoot230
ontstaen: gaan verloren, Lat. ‘intereunt’.
voetnoot231-vlg.
Gr.: ‘En niet komen de vrouwen door een (voorspoedig) ter wereld brengen (= V. verlossen, intrans.) omhoog uit de weeën (= V. ongenughten) van haar barensnood’ (= V. arbeit); het Gr. heeft hier evenals vs. 30 het beeld van een verzinken in de golven, in 't Lat. is dit verloren gegaan; Vondel's flaeuw, d.i. verslapt, uitgeput, berust op dit Latijn (‘neque .... perferunt’).
voetnoot225-237
(verzincken): Tweede keer.
voetnoot233-237
Gr.: ‘en den een na den ander kunt gij zien, als warenhet rapgewiekte vogels, sneller dan razende brandvlaag ijlend naar het strand van den god in het westen’ (d.i. Hades, wiens rijk zijn toegang heeft aan gene zijde van de Oceaan); Sophocles roept hier een visioen op van zwermen van schimmen op weg naar het dodenrijk; Vondel, wiens vertaling berust op verkeerd begrepen Latijn (o.a. ceu verward met seu), bedoelt: of óók, gij ziet bij een vogel, in zijn snelle vlucht (vlug) aangetast door het pestvuur, de vleugels krachteloos worden.
voetnoot238
met .... geschal: onder rouwmisbaar van de overlevenden; toevoegsel van Vondel, die misleid door de onjuiste Lat. vertaling onderscheid maakt tussen de stad- en de landbewoners, zie volg. aant.
voetnoot239
de velden: Lat ‘in campo’; Gr. echter ‘op de grond’; men onthoudt blijkens de volledige Gr. tekst de doden uit vrees voor besmetting de laatste eerbewijzen, waartoe o.a. de dodenklacht behoort; vergingen (hun einde vonden) behoorde te zijn: ‘terneer liggen’.
voetnoot241-vlg.
op strant enz.; overeenkomstig de misvatting van het Lat. ‘ad aras in littore positas’; Gr.: ‘aan de rand der altaren’ (Gr. aktè betekent gewóónlijk strand).
voetnoot244
gelijckerhant: allen tegelijk
voetnoot237-247
Tweede tegenkeer.
voetnoot247
gy schoone: Vondel = Lat.; Gr. echter: ‘zend ons uw áfweer, lieflijk van aanschijn’ (d.i. heerlijke uitkomst).
voetnoot251
nederlaegen: zie aant. 222.
voetnoot254
Tethis: van Tethys; deze, niet te verwarren met de nimf Thetis, is de gade van Oceanus; Soph. noemt hier Amphitrite, de gemalin van Poseidon; hof van kristalijn: haar paleis in het klaar en doorzichtig diep der zee; Soph.: ‘naar Amphitrite's wijd gekamerte’.
voetnoot255
Euxijn (V. = Lat); Gr. ‘de gast-werende rede’, waarmee de dichter inderdaad doelt op de (euphemistisch ‘de gast vrije’ genoemde) Pontus ‘Euxinus’ of Zwarte Zee.
voetnoot256
en: explicatief.
voetnoot257
gebouwt wort: aan herstel bereikt wordt; misvatting veroorzaakt door het onduidelijke Lat. ‘reliqui fecit’; bedoeld is bij Soph.: ‘gespaard blijft’.
voetnoot259
Mavors: Mars (Ares); vermeeten: vermetele.
voetnoot248-260
Derde keer. - Mars enz.: Sophocles vereenzelvigt hier den pestgod, zie aant. 35, met Ares, die ook zonder dat er een oorlog gaande is (Gr.: ‘thans ont-bronst van schilden’), dood en verdelging brengt.
voetnoot260
naer uw maght: immers gij vermoogt dit; toevoegsel.
voetnoot261
Lycië: landschap in het Z. van Kl. Azië, geliefd verblijf van Apollo.
voetnoot265
geschut, het Lat. ‘igneos radios’, d.i. vurige stralen, verkeerd begrepen als doelend op schichten, pijlen; Gr.: ‘stralende fakkelgloed’; Artemis werd nl. vaak afgebeeld met een boog in de ene en een fakkel in de andere hand, ook met in beide handen een fakkel.
voetnoot266
Lyceesche; zie aant. 261.
voetnoot267
het wilde zwijn is een toevoegsel.
voetnoot270
mijter, Soph. ‘mitra’: haarband.
voetnoot271
Soph.: ‘naam-gever van dit land’; Bacchus was nl. de zoon van Zeus en de Thebaanse Semele; naar hem heette Thebe het ‘Bacchische’.
voetnoot272
wijngertblaêren; met dit toevoegsel doelt Vondel op de wingerd, waarmee de thyrsus-staven van de maenaden (Bacchus' rey) omwoeld waren.
voetnoot275
Het Gr. vermeldt hier aan het slot nogmaals Ares, als ‘god bij de goden verfoeid’, vgl. vs. 248.
voetnoot261-276
Derde tegenkeer
voetnoot276
fackel; bij de nachtelijke feesten ter ere van Bacchus (orgiën) werden toortsen gezwaaid.
voetnoot277
verzoeck: de bede van het koor; Oedipus heeft bij het naar buiten treden uit zijn paleis de laatste woorden daarvan aangehoord.
voetnoot280
Oedipus zal volgens de Gr. en Lat. tekst niet zeggen 't geen hij nu voor het eerst heeft vernomen, maar ‘spreken’, terwijl hij als vreemde staat zowel tegenover dat, wat men weet te verhalen, als tegenover de gebeurtenis zelve.
voetnoot281-283
want enz.; ongeveer overeenkomstig het onjuiste Latijn: ‘non enim diu investigarem, nisi aliqua indicia haberem’; Gr.: ‘want (ware ik niet vreemd aan deze gehele zaak), ik zou niet zo van verre behoeven te speuren zonder enige aanwijzing of gegeven’.
voetnoot284-vlg.
Nu; in het Gr. heeft dit goede zin: ‘Nú echter (d.i. nu ik wel vreemd sta tegenover de gehele zaak) - immers eerst later ben ik gaan behoren tot de burgers van deze stad - maak ik aan u allen het volgende bekend’; openbaeren: (als mijn opdracht) bekend maken.
voetnoot285
die mede enz.; Vondel, evenals het Latijn, laat weg, waar het juist op aankomt: ‘eerst later’ (zie vorige noot); gekent is bedoeld als weergave van Lat. ‘ascitus’: opgenomen (onder de burgers).
voetnoot286
met ernst: met klem, uitdrukkelijk, evenals in 282; omtrent enz.; Vondel meent, op grond van het foutieve Lat. ‘vidit’ (= zagh vs. 287), dat hier ooggetuigen worden opgeroepen; Gr.: ‘al wie weten mocht, door wien L. werd gedood.’
voetnoot288
deze omstandigheên: de bijzonderheden hiervan; voor dit praegnant gebruik van deze zie aant. 91.
voetnoot289
Het Lat. is reeds geheel in de war; Gr.: ‘En zoo hij door vréés mocht worden weerhouden (om te zeggen, wat hij weet), daar hij zichzelf daarmee zou aangeven’; daarop volgt dan onmiddellijk de geruststelling, die bij Vondel eerst in vs. 291 staat.
voetnoot290
uitbreiding van het foutieve Latijn; vrij houden is in verband met schult: als vrij beschouwen, in verband met achterdocht: vrij maken (L. ‘libero’); achterdocht (L. ‘metu de se ipso’) is hier als elders (vgl. Jeptha, vs. 1365) gebruikt in de oude bet. van vrees voor dreigend gevaar.
voetnoot295
men .... prijzen; Gr.: ‘ik zal hem daarenboven - onverminderd door het feit dat hij beloond is - nog dànk weten’.
voetnoot297
voor zich, t.w.: als pleger van de moord.
voetnoot298
aen een zy zetten; V.'s woorden stemmen misschien toevallig (let op de rijmpositie) overeen met het Gr.: ‘van zich stoten’ (Lat.: non oboediet).
voetnoot300
fel: wreed-aardig.
voetnoot304
kerckdienst, anachronistisch toevoegsel; offerhande en gebed; men bedenke dat bij de offerhande onafscheidelijk het gebed behoort.
voetnoot305
Soph.: ‘noch (de besprenkeling met) wijwater toedele.’ Deze symbolische reiniging van de aanwezigen vond plaats aan het eind van de offerplechtigheid; in noot, toevoegsel.
voetnoot308
de plaege: de oorzaak van de plaag.
voetnoot312-313
V. is ongeveer in overeenstemming met het Lat.; Gr echter: ‘hetzij het er één is, die zich schuil houdt, hetzij hij met meer is’.
voetnoot314
zwerf; Soph.: ‘zijn leven jammerlijk slijte’; gebannen enz., uitbreiding van het onjuiste Lat.; Gr.: ‘alle geluk dervend’; Oed. spreekt nl. een verwensing uit, gebannen strijdt tegen het gehele vloekverband.
voetnoot315-16
al stil gezeten: heimelijk; Soph. zegt dit: ik spreek over mijzelf dezelfde vloek uit die ik zo juist over die anderen heb uitgesproken. Vondel heeft deze laatste gedachte verkeerdelijk verbonden met het volgende en uitgedrukt in de woorden: het welck .... gebeden heb (317-18).
voetnoot319
's rijx halve: ter wille van ons land.
voetnoot320
Soph. spreekt hier uitdrukkelijk van de vloek der onvruchtbaarheid (vgl. vs. 31, waar het Gr dezelfde tekst heeft als hier).
voetnoot321-22
De Gr. tekst zegt: want al zou de God (Apollo; ‘of een der andere goden’ is toevoegsel van V.) - niet opdracht gegeven hebben dit te straffen, dan nog voegde (zou passen) het ons niet (zie V., vs. 322) dit straffeloos te laten. De curs. woorden zijn door Vondel verkeerd verbonden (vs. 322).
voetnoot323
braef: edel.
voetnoot324
Soph.: ‘neen het zou plicht zijn het na te sporen.’
voetnoot325
die 't beveele; V. bedoelt waarschijnlijk: die beveel de moord ‘na te sporen’; 't Gr. zegt alleen: nu bezit ik de regeringsmacht.
voetnoot329
en zou die kinderen met de zijne gemeen (als uit éénzelfde moeder geboren) hebben; Soph.: ‘en dan zou er tussen Laius en mij ook een gemeenschap van kinderen bestaan’.
voetnoot331
wrijten: worstelen. Soph.: ‘het lot heeft zich op hem geworpen’. Het onverwachte dat hierin ligt, komt bij V. niet tot uitdrukking.
voetnoot332
als voor mijn' vader; Oedipus zegt in tragische onbewustheid de waarheid.
voetnoot335-37
Alle voorouders van L. worden hier als getuigen opgeroepen, dat hun nazaat zal worden gewroken.
voetnoot338
en hun trou, toevoegsel; vgl. vs. 207.
voetnoot340
geen vrouwe, nl. geen vrouw van dezulken (let op de overgang van enkel- naar meervoud).
voetnoot341
algelijck (stopwoord): allen; Soph.: ‘of op nog jammerlijker wijze’.
voetnoot342-46
Soph. heeft een bij V. verloren gegane tegenstelling met vs. 337 (weêrstreven): ‘gij anderen echter die met mijn woorden instemt, U (met klem) mogen de goden’ enz.; en moet loven en op 't hooren van mijn klaght zijn misleidende en onjuiste toevoegsels. - Rey; het koor bij monde van den koorleider; het koor blijft na zijn intocht in de orchestra (zie aant. voor vs. 193) vòòr het toneel opgesteld.
voetnoot348
versta: zoals gij mij bij vloekban hebt verplicht.
voetnoot349
want is een lett. vert. van 't Lat. enim. In het oorspr. heeft dit want de kracht van: weet dan dat ....
voetnoot350
Dubbele ontk.
voetnoot352
gast: persoon; ten toone stellen: openlijk aanwijzen.
voetnoot355
in 's hemels plecken; vgl. Dl. VI. blz. 309, vs. 2 (toevoegsel).
voetnoot356
dit t'ontdecken is een toevoegsel, dat de algemene strekking die de Gr. uitspraak heeft, verloren doet gaan.
voetnoot357-58
Vondels vert. geeft het Lat. weer, dat ten onrechte consilium toevoegt: het eerste is geen raad geweest. De rei zegt: nu hoor wat ik in de tweede plaats zou willen zeggen. Oed antwoordt: zelfs als ge daarna nog iets weet te zeggen, dan zij U dat ook toegestaan.
voetnoot360
spellen: voorspellen.
voetnoot361
't ongebeurde: wat nog niet gebeurd is, dus de toekomst; zinbedervend toevoegsel. Gr.: ‘T. is een begenadigd ziener die Phoebus nabijkomt’.
voetnoot361-63
Vondel veralgemeent; gered: geholpen; versta: tot zekerheid gebracht in dit onderzoek.
voetnoot364
taelen: navraag doen; kloeck: schrander.
voetnoot365
door: op.
voetnoot367
't geeftme vreemt: het bevreemdt mij.
voetnoot368
al 't ander ...., d.i.: alles, buiten wat T. zal kunnen zeggen; dus .... voorheenen: wat van oudsher als gerucht de ronde heeft gedaan.
voetnoot370
ick toetse ....; Lat.: considero (omnes sermones): neem in overweging.
voetnoot371
onjuist, als het Lat.; Gr.: ‘men zei dat hij gedood werd door reizigers’.
voetnoot372
en .... was toevoegsel.
voetnoot373
Waarschijnlijk is de Gr. tekst bedorven en moet men met verschillende uitgevers van Soph. i.p.v. ‘maar die het zag is niet te zien’ lezen: ‘maar die het deed’ enz. (dus idont' in de Gr. tekst zal moeten zijn drōnt'); dan eerst sluit vs. 374 logisch aan.
voetnoot374-vlg.
wie straf ontziet, onjuist; Soph.: ‘zo hij maar enigszins toegankelijk is voor vrees’ (nl. voor de noodlottige gevolgen van de uitgesproken vloekbede: de eedt, zoo hoogh bevestight = zo duur bezworen, vs. 375 en vgl. vs. 348); toeven, nl. om zich aan te melden; magh .... hooren: wanneer hij hoort.
voetnoot376 vlg.
Soph, duidelijker: ‘wie voor een (vloek-brengende) dààd niet terugdeinst, zal ook niet bevreesd zijn voor een (vloek-over-hem-afbiddend) woord’; min (minder): slechts in geringe mate, nauwelijks.
voetnoot378 vlg.
Het Gr. heeft: ‘Maar daar is èèn, die hem ontmaskeren zal; - zie, daar naderen zij met den goddelijken ziener’. Reeds het Lat. is verknoeid; mede daardoor gaat in V.'s vert. het indrukwekkende verloren.
voetnoot382
stelt ten toon (die alles aan het licht brengt), toevoegsel.
voetnoot383
blindling; bij Soph. behoort dit (= ‘schoon niet ziende’) bij ‘gij kent’ (zie vs. 386) in de zin van: schoon niet uit aanschouwing (Tir. is blind). Tengevolge van de dubbelzinnige plaatsing in de Lat. vert. heeft V. het ten onrechte verbonden met het voorafgaande; het weetbaere enz., bij Soph. twee paren; Gr.: ‘gij die het al beheerst (= doorschouwt), zowel het leerbare als het verborgene, het hemelse zowel als het aard-betredende’ (= wat langs aardse paden gaat); V.'s aertsgeheimenissen is een versterkte weergave van het ‘verborgene’ (Lat. arcana) en betekent: diepe verborgenheden (vgl. diep in 385); er is hoogstens een woordspel met aerde.
voetnoot385
begraven .... in d'aerde; V. onjuist in navolging van het Latijn: sub-terranea; voor de bet. van het Gr. zie de vorige aant.
voetnoot386
gy kent, zie de aant. bij vs. 383 (blindling).
voetnoot387
wy hoopen ...., onjuist (= Lat. speramus); Gr,: ‘wij vinden in u den enige, die’ .... (zij hòpen niet, zij wèten het).
voetnoot389
of: voor het geval dat.
voetnoot392
te vryen stont: bevrijd zou worden.
voetnoot394
dus onnozel (zo onschuldig), toevoegsel.
voetnoot395
aen 't lijf: met de dood; ballingschappen, dikwijls door V. in 't mv. gebruikt.
voetnoot396
Soph. spreekt eerst in 't bijzonder van openbaring door vogel-tekens (kreten), dan algemeen, van wichelkunst.
voetnoot400
wasch .... onjuist, als Lat.; Gr.: ‘en bevrijd ons van de gehele moord-smet’.
voetnoot403
en .... teicken, toevoegsel (een bewijs van godsvrucht).
voetnoot404
het volck, op grond van onjuist Lat. (homines juvare). Het Gr. heeft, zoals vaker aan het slot van een lange passage, een algemene sententie: ‘(Bedenk), voor den mens is het de schoonste aller inspanningen heil te stichten, zoveel hij dit kan en vermag’.
voetnoot406
wijzen raet: de raad der wijzen; V. plaatst hier de niet door een lidw. voorafgegane genitief zò voor het geregeerde substantief, zodat de genitiefbetrekking alleen uit het verband is op te maken en de combinatie wijzen raet nadert tot een samenstelling van het type armendokter, gekkenwerk; vgl. hierbij Van Helten § 264a.
voetnoot407-408
Reeds het Lat. is onjuist. Gr.: ‘ik moet dit vergeten hebben, anders ware ik hier niet gekomen’.
voetnoot410
gelijck 't betaemt, zinledig toevoegsel.
voetnoot411
avontuur: lot.
voetnoot412
zo gij gehoor geeft aan mijn verzoek.
voetnoot412-413
De plaegen ... niet; Gr.: ‘noch getuigend van liefde voor Uw stad.’
voetnoot415
onjuist; Soph.: ‘de godsspraak van uw mond haar onthouden.’
voetnoot416
bequaem en tijdigh ter vert. van opportune: naar de eis van het ogenblik (hendiadys).
voetnoot417
en koester vrees dat ook mij dit gebeure (Latijn: timeo ne; dit verklaart Vondels niet).
voetnoot418-419
Een andere en betere overlevering laat deze woorden door Oed. zeggen; ziet .... deur: indien ge deze geheimenissen doorziet.
voetnoot420
op te vatten als terugslag op alle in vs. 419: jawel, gij allen mist hier immers ook het inzicht.
voetnoot424
verraeden, hier in de betekenis van prodere: in de steek laten.
voetnoot426
V.'s vert. stamt weer uit de onjuiste Lat. weergave. Gr.: ‘waarom dit doelloos vragen?’
voetnoot428
Gr.: ‘gij zult van mij niets te horen krijgen’.
voetnoot427-429
gy .... vergrammen is in het Gr. de motivering van het smaadwoord booswicht (de Lat. vert. heeft dit niet begrepen); den besten; Soph.: (zelfs) een steen.
voetnoot430
prat: met trotserende weerbarstigheid.
voetnoot432-33
weêrbarstigh .... wrevel; Vondel heeft zich bij de vertaling van 't Lat. iram - een niet-passende weergave van 't Gr. orgèn - gericht naar respectievelijk vs. 430 vlg. en 435 vlg. Tiresias bedoelt met orgè: grimmige hardnekkigheid, respectievelijk in 't vasthouden aan de weigering bij den een, aan de eis bij den ander. Oed. echter vat het blijkens zijn antwoord op als gramstorigheid (vs. 435). (Vondels vert. is hier - in verband met de ongelukkige Lat. weergave - wel doordacht).
voetnoot434
stuur en stijf: stuurs en stijfkoppig.
voetnoot435
zich steuren: verstoord, gramstorig, boos worden; zie verder de vorige aant.
voetnoot436
verkort: te kort doet (in haar eer); en .... verloren: en lijdelijk haar rampspoed aanziet.
voetnoot437
dit, onjuist, gelijk Lat. Het zal vanzelf geschieden, ook zonder mijn woorden.
voetnoot439
al .... bezwaeren: al zoudt gij het mij lastig maken (toevoegsel).
voetnoot441
aengeterght: tot gramschap geprikkeld.
voetnoot443
't leght .... my: zo (dit) is mijn mening; wy .... vertrouwen: wij houden ons overtuigd.
voetnoot445
Onjuist; Soph.: ‘ja, de doodslag hebt volvoerd, alleen niet eigenhandig.’
voetnoot446-vlg.
Lat. en V. onjuist. Gr.: ‘en zo gij ziende waart, zou ik ook van de uitvoering van de daad u alleen betichten.’
voetnoot449
beklaeght u (treft u als beklaagde); Gr.: ‘gij zijt het zelf die valt onder de bepalingen van Uw edict’ (uw openlijke afkondiging; zie vs. 303-06 en 450).
voetnoot451
schatte (teg. tijd): acht; godtloos; versta: zondig; volgens de Gr. opvatting gold ook de onbewuste moordenaar als besmet door zondebedrijf; moreel is Oed. volkomen onschuldig; zie zijn eigen woorden in de aanhaling uit de ‘Koloneesche Edipus’, op blz. 855 -; Ook het woord schantvleck (vs. 452) wekt verkeerde voorstellingen; Soph.: ‘bezoedeling’.
voetnoot455
en (hier redengevend): want.
voetnoot456-57
Versta: waardoor hebt gij die zekerheid? sproot .... is onjuist; Gr.: ‘toch zeker niet dank zij uw wichelkunst?’
voetnoot457
uit uwen mont; bedoeld wordt: dank zij U, want gij hebt mij, terwijl ik weerstreefde, gedwongen (gepraemt) duidelijk te spreken; als 't betaemt, zinstorend toevoegsel.
voetnoot459
wat: tot welke uitspraak.
voetnoot461
met smert (smart): toevoegsel.
voetnoot462
onjuist; Soph.: ‘of wilt ge mij veeleer op de proef stellen?’
voetnoot463
geene .... stucken: geen dingen die mij (reeds) duidelijk zijn.
voetnoot464
pas .... uit te drucken, omschrijving voor de imperatief: druk .... uit.
voetnoot467
op .... voeten, toevoegsel.
voetnoot469-71
dan en al zijn zinstorende toevoegsels; de nadruk valle op meer; Gr.: ‘zal ik nog meer zeggen, opdat ge nog meer vertoornd wordt?’ vgl. zeggen in 471.
voetnoot472
vergeefs, hier vert. van 't Lat. frustra: ijdele praat.
voetnoot473
de waertste: Gr.: ‘die uw naaste verwant is’ (uw moeder).
voetnoot474
zwaericheit: ellende.
voetnoot476
zo, op te vatten als zo lang als; tegenwrijten: tegenworstelen (die nooit bevreesd is voor heftig verzet; vgl. 455).
voetnoot477
of .... vint: al vindt men ze bij U niet (Soph.: ‘alleen voor U niet’).
voetnoot479-80
dit ... dat: dingen ... die.
voetnoot481-84
Onjuist, gelijk de Lat. vert. De ten grondslag liggende Gr. tekst heeft bovendien het onjuiste blepsai i.pl.v. blapsai. Gr.: ‘u voedt alleen de nacht; mij noch een ander die het licht ziet, kunt gij ooit schaden.’
voetnoot485-86
Gr.: ‘zo is het; immers niet ik ben het die naar de beschikking van het lot U ten val zal brengen; dáàrtoe volstaat de macht van Apollo, die zorg zal dragen dat dit wordt voleind.’ Vond. = onjuist Latijn.
voetnoot487
Men denke zich het verband zò: Tiresias noemt Apollo's naam, en plotseling krijgt nu Oedipus argwaan tegen Kreon, die immers van Apollo het ‘orakel’ heeft meegebracht; braef stoffeeren: fraai verzinnen.
voetnoot490-vlg.
Gr.: ‘O rijkdom, koningschap (= rijck bij V.), en gij bekwaamheid, uit-heffend boven (anderer) bekwaamheid in (de wedkamp van) dit eerzuchtvolle leven, - welk een vracht aan afgunst bergt gij in u!’ In vs. 492 steunt Vondels vert. op de onjuiste Lat. weergave: ‘in quadam vitae foelicitate’.
voetnoot493
eerst: aanvankelijk (= onjuist Lat.); Gr.: van oudsher.
voetnoot494
guichelaar (goochelaar); Lat. praestigiator (Gr. magos, bedoeld als schijnvrome zwendelaar).
voetnoot495
lantlooper; Lat. circumforaneus, een hier niet passende betekenis; Gr. agurtès (vgl. Kiliaen, landloper: medicus circumforaneus, agyrta); de bedoeling is: ‘inzamelaar’ (quasi voor godsd. doeleinden); op gunsten, toevoegsel.
voetnoot495-96
op .... gestelt; het Gr. heeft: ‘een scherp oog hebbend voor eigen voordeel’, die alleen maar ziet waar het eigen voordeel betreft, in honende tegenstelling met: blint in kunsten (in zijne kunst).
voetnoot498
versteecken van: (ver)stoten uit.
voetnoot499
vorderde; er om vroeg, zegt Soph.; door laegen: met gebruikmaken van intrigues (storend toevoegsel).
voetnoot502
hoe, onjuist (= Lat.); Gr.: ‘waar’ (bij welke gelegenheid); verzekert, foutieve vert. van Lat. certus = betrouwbaar. Oed. vraagt: waar hebt gij ooit bewezen inderdaad een ziener te zijn? Zò sluit vs. 503 aan.
voetnoot503-vlg.
Sfinx .... te raen gaf; Soph. bondiger (de ‘zangster-hond’, het zingend monster).
voetnoot507-08
want; Gr.: en tóch; zulck .... beseffen (doorzien) is als object te denken bij verstaen (508); raetsel alleen bij treffen (vgl. vs. 514).
voetnoot509-10
een' man ....; bij V. verdwijnt de hatelijkheid; Gr.: ‘waarzegkunst’.
voetnoot511
versta: niet gij; wichlerije; Soph.: ‘vogeltekens’ (zie 515).
voetnoot512
door uw' Godt; Soph.: ‘door ingeving van enigen God’; een vrye (toevoegsel): een willekeurig iemand (los van deze gehele zaak staande).
voetnoot513
onbekent en vremt; Soph.: ‘niets wetend’; V. zal hier het Lat. ignarus wel passief hebben opgevat.
voetnoot514
getemt: bedwongen.
voetnoot516
nu wilt ge; Soph. scherp: ‘ik, dezelfde dien gij nu ....’
voetnoot517
zij is onjuist; versta: om zelf een plaats in te nemen naast Kreons troon.
voetnoot518
wil .... toeslaen, toevoegsel.
voetnoot519
die .... stoffeeren: die zijn welbehagen schept in dit leugenachtig complot; Soph.: ‘die dit (listig) ineen heeft gezet’.
voetnoot520
onjuist, als het Lat.; Gr.: ‘geen vreugde zult beleven aan uw (zogenaamd) verdrijven van de smet’ (Lat.: ‘cum magno malo .... regnaturus esse, waarbij het eerste deel goed bedoeld (tot uw groot onheil), maar door V. niet begrepen is.
voetnoot521
lang .... alom, toevoegsel.
voetnoot523
drift (bij drijven; vgl. vs. 835; Lat.: quae agis): dat wat gij najaagt.
voetnoot524
De Gr. tekst luidt, vrij vertaald: naar onze bescheiden mening (maakt gij beiden de indruk dat...)
voetnoot526
dit te handlen: deze zaken te behandelen; dus ontroert: in zo heftige gemoedsbeweging.
voetnoot527
ga slaen, syn. van overweegen.
voetnoot529-31
Soph.: al zijt gij ook koning, toch dien ik als uw gelijke te gelden wat betreft het recht van gelijkwaardig wederwoord; daarin ben ook ik souverein; naer reên (ex aequo): in gelijke mate (maatverhouding); evenschoon, variatie van gemeen (vgl. Deel VII, blz. 94-95; Aen. X, vs. 1310).
voetnoot532
Soph.: ‘want ik ben niet uw rechteloze dienstknecht, maar die van (mijn god) Apollo.’
voetnoot533
noch ....; Gr.: ‘vandaar dan ook dat ik nooit als beschermeling van Kreon beschreven zal staan.’
voetnoot534
onbedacht (toevoegsel): in (driftige) onbezonnenheid.
voetnoot535-36
en .... ziet (als Lat.); versta: hoewel gij met uw ogen ....; van .... betogen, toevoegsel.
voetnoot537
zijt; versta: woont (nl. in 't huis van uw vader).
voetnoot538
noch .... woont: noch met wie gij huist; tot uw verwijt, zinstorend toevoegsel.
voetnoot542
Hier dient een nieuwe zin te beginnen en wel een bevestigende: ‘een wraakfurie met dubbele zweep, van vader en moeder, zal u straks uitdrijven uit dit land’ (ook Jocaste zal door Oedipus' ‘schuld’ sterven).
voetnoot539-543
De vraag dient te eindigen achter vs. 539 (gesproten); of weetge niet .... moet zijn: weet ge van wien ge een zoon zijt (neen immers); en hoege ....; versta: het is u onbekend dat ge een vijand zijt van de uwen, zo in de onderwereld (uw vader), als op aarde (uw moeder).
voetnoot543
verwijzen: het land uitwijzen.
voetnoot546-47
Een andere opvatting is: welk oord zal niet een haven uwer klachten worden (vgl. Boutens' vertaling en de uitg. van Jebb).
voetnoot548
bruit: jonggehuwde vrouw.
voetnoot548-49
Onjuist, als Lat.; Gr.: ‘wanneer gij leert kennen de onzalige baai, (nl.) uw huwelijk in eigen huis, waarin gij zijt binnengevaren na zegenrijke reis’; verknocht: verbonden.
voetnoot550
onbedocht: zonder dat gij het weet.
voetnoot551
uw vruchten en u; Soph.: ‘in gelijke mate voor ú en voor uw kinderen’; bedoeld worden de beide zonen Eteocles en Polynices, die in een strijd om de heerschappij over Thebe de dood zullen vinden, en hun zuster Antigone, die wegens het bewijzen van de laatste eer aan den gesneuvelden ‘landverrader’ Eteocles, met de dood zal worden gestraft.
voetnoot554-vlg.
onjuist (= Lat.); Gr.: ‘geen mens ooit zal jammerlijker te gronde gaan dan gij.’
voetnoot556
matte vertaling van een sterk-bevelende vraag (wilt ge wel eens ....).
voetnoot558
ree: gereed, bereid te komen; Bilderdijk vert. duidelijker: ‘'t Was op uw' last alleen, dat ik mij hier begaf.’
voetnoot560
traegh (L. ‘tarde’): niet licht.
voetnoot563
telgen: telg.
voetnoot564
prachtig weergegeven; versta: deze dag zal zowel uw afkomst onthullen als uw ondergang brengen.
voetnoot567
Gr.: ‘smaad mij maar in zaken, waarin gij zult moeten erkennen, dat ik groot ben.’
voetnoot568
Gr.: ‘toch was 't juist uw geluk (bij 't oplossen v.h. raadsel) dat uw ondergang bewerkte’ (Lat.: ipsa utique fortuna; V. heeft dit aangezien voor ubique, vandaar: alom).
voetnoot569
beschutte: ik beschutte (immers ....).
voetnoot572
verwert enz.: (uw toeven) belemmert dit werk; daer: in de omstandigheden dat, terwijl.
voetnoot573
dees moeilijckheên: de overlast, ergernis, die gij mij aandoet (Lat. ‘molestus’, vgl. aant. 749).
voetnoot574-76
Gr.: ‘Ik ga (zie nl. 570), omdat ik gezegd heb datgene, waarvoor ik hier was gekomen; niét, omdat ik u en uw gramschap zou duchten, nimmer toch kunt gij mij vernietigen. En (dat gij 't nogmaals hoort) ik zeg u dit’ enz. Wat volgt is tartende herhaling van het vroeger reeds gezegde; V.'s en vreesde u niet is bedoeld als: zonder u te vrezen (bij ontvoude).
voetnoot577
met errenst: met nadruk (toevoegsel).
voetnoot579
ontwinden: ontdekken (nl. de toedracht).
voetnoot581
en ten onrechte wordt hij beschouwd als een vreemdeling (niet-ingeborene).
voetnoot585
pracher: bedelaar; bij Soph. volgt: ‘in plaats van (zoals thans) rijk’; met arm van middelen bedoelt V.: verstoken van middelen.
voetnoot586
met eenen stock: Lat. nl. ‘baculo nixus’, Gr. tekenend: ‘met een stok voor zich uit tastend’, nagevolgd door Seneca, Oed. 671: ‘baculo senili triste praetemptans iter’; heerschappij: gebied, land.
voetnoot587
betoonen: uitwijzen.
voetnoot589
och .... onwaert, toevoegsel, evenals heiloos in 590.
voetnoot591-vlg.
dat hij èn huwelijksdeelnoot èn moordenaar is van zijn vader; doodsmijten: doodslaan.
voetnoot594
vorsch het na; versta: overpeins het in uw gemoed.
voetnoot595
vint, nl. bij mij.
voetnoot596
zoo achtme; versta: zeg dán (eerst) dat ....; stout op logen: vol overmoedige trots op leugenachtige verzinsels. - Bovenschrift: keer is letterlijke vertaling van strophe; het koor (= khoros, van khoreuein: een reidans uitvoeren) begeleidde nl. het gezongen lied met dans, d.i. rythmische bewegingen en wendingen; keer en tegenkeer (antistrophe) hebben dezelfde compositie.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 608. In U. 624, 626 en 627 staat nootloot.
voetnoot597-600
Soph.: ‘Op wien doelt het woord van 't orakelend Delphisch rotsgesteent?’; metonymisch noemt de dichter i.p.v. Apollo zelf de hem heilige berg (de Parnassus, vgl. 609), op welks helling Delphi lag. Voor Vondels uitbreiding (galmt en holle) verg. de beschrijving van de spelonk der Cumese Sibylle, Dl. VI bl. 76; een waarzegger was er niet te Delphi, de god sprak bij monde van een priesteres (de Pythia).
voetnoot603
tijt (nl. door hem); met paerden; Vond. heeft de ablat. comparat. in: ‘velocibus equis celerius’ aangezien voor een instrumentalis; Gr.: ‘rapper dan windvlaag-snelle paarden’.
voetnoot605
zoon, nl. Apollo.
voetnoot606
toegerust enz.: gewapend met de bliksem van zijn vader Jupiter; uit zijnen (J.'s) troon is een zakelijk juist toevoegsel.
voetnoot607
en (tezamen met) 't verbolgen enz.; Gr.: ‘en angst-aanjagend komen mét hem de nimmer missende furiën van de dood’; onschuwbre = Lat. ‘inevitabile’; V.'s nootlot is onjuist (= Lat. ‘fatum’).
voetnoot609 vlg.
Gr. ‘Hel vlamde, van Parnassus' sneeuwkruin lichtend, voor kort het Godswoord’, vlg. aant. 597; in vs. 610 geeft Vondel per hendiadys het verkeerd begrepen Lat. ‘fama’ weer (zie aant. 206); loopt berust op Lat. ‘incensa est’, overdrachtelijk door V. opgevat als: aangezet; Soph. heeft hier het beeld van een vuur-signaal in de nacht, vgl. het begin van Aeschylus' Agamemnon, waar het bericht van Trojes val door vuurseinen van berg tot berg wordt overgebracht naar Mycene.
voetnoot611
bevelend, dat ....; hem die enz.: Gr.: ‘hém, den onbekende’.
voetnoot612
Na naspoort volgt in het oorspronkelijk niet als bij V. een zakelijke plaatsaanduiding, maar een opzichzelf staande verbeelding; het koor ziet den door Apollo's woord opgejaagden booswicht voor zich als een ver van de kudde zwervenden dollen stier, geplaagd door een brems (zie aant. 618); Gr.: ‘Hij doolt in het wilde woud, door holen en rotsen, een stier gelijk’.
voetnoot615-vlgg.
en loeit is een storend toevoegsel; balling: eenzame zwerveling; Gr.: ‘elléndig zet hij ellendige voeten in eenzaamheid, staag van zich werend de stem van 't navel-midden des aardrijks’ (d.i. van Delphi); die hem verraet enz. is verkeerde vertaling van het Lat.: ‘ex medio orbe prodita (uitgezonden) oracula’, opgevat als: midden in de wereld (vgl. in alle steên) hem verradend.
voetnoot618-20
't gerucht (zie 610) enz.: Gr.: ‘maar déze, met onverpoosde felheid blijft zij om hem zweven’; het beeld van de brems, die het rund tot dolheid prikkelt, vgl. aant. 612 en de sage van Io. Voor het gerucht, dat snort op snelle pennen vgl. Vergilius' beschrijving van Fama, Dl. VI 559, vs. 254 vlgg.
voetnoot621
ziende blindeman; Vondel's omschrijving voor Soph. ‘wichelaar’ is misplaatst; het koor staat sceptisch tegenover de waarde van Tiresias' zienerschap, vgl. 641-vlgg.
voetnoot622 vlg.
grooter .... stuiten (= tegenspreken); onjuist; Soph.: ‘noch gelóóf bij mij vindend, noch door mij ontkend’.
voetnoot624
wat .... te sluiten (vgl. 626): welk oordeel ik mij moet vormen.
voetnoot626
onjuist, ongeveer = Latijn; Gr.: ‘en ik zie klaarheid noch hier noch achter mij.’
voetnoot627-631
noch weeten .... worstelen; Soph.: ‘noch heb ik ook nu vernomen van enige vijandschap, die ooit zou hebben bestaan tussen Labdacus' oir (= Laius) en den zoon van Polybus (= Oedipus)’; Vondel's uitbreiding is verwarrend.
voetnoot631-34
Gr.: ‘en waaraan ik een grond zou kunnen ontlenen om mij te keren tegen de alom verbreide goede roep (epidāmon phatin) van Oedipus’ enz; zie verder aant. 635; in plaats van het gespatiëerde heeft Vond. naar de foutieve Lat. vertaling: op een los gerucht; Lat.: ‘peregrino (uitheems) rumori.’ Vondel's woorden: daer 't volck om zucht (die de zorgvolle liefde heeft van zijn volk) vormen een tegenstellende uitbreiding tegenover dit ‘peregrino rumori’.
voetnoot635-38
reeds in 't Lat. geheel in de war; Gr. (zie voor het begin aant. 631-34): ‘als wreker van die duistere moord op den telg van Labdacus’; naer te vorschen enz.; herhalende uitbreiding, vgl. aant. 684.
voetnoot639
Maer, onjuist (= Lat.); Gr. ‘zéker’ (concessief tegenover vs. 641).
voetnoot640
van ver: uit de hoge hemel (toevoegsel).
voetnoot641
nu; Soph.: ‘echter’, zie aant. 639; hoe vermeeten: hoezeer ook boud, trots op hun zienersgave (toevoegsel).
voetnoot642-44
veel meer enz.: Gr.: ‘dat echter onder óns, sterflijke mensen, de wichelaar (als ware hij een hoger wezen) bovenaan zou staan, dat is geen juiste zienswijs; dit slechts geldt, dat ménsenwijsheid mensen wijsheid overtreffen kan’; dewijl is onjuist; snediger: scherper van blik.
voetnoot646
helt: grote man (Oedip.); vgl. het analoge gebruik in letterhelden (aant. bl. 853, r. 3).
voetnoot647
toevallen: bijvallen.
voetnoot649
om hem enz.; storend toevoegsel.
voetnoot650
rotsmaeght (blz. 859 r. 31 ‘Sfinx .... op eene rots); Soph.: ‘gevleugelde maagd’.
voetnoot651
den man enz.; de hoofdgedachte gaat bij V. schuil in de bijzin; Soph.: ‘en dat hij toén bewezen heeft wijs te zijn’; prat: trots standhoudend.
voetnoot653-vlg.
uitbreiding.
voetnoot655
onlogische uitbreiding; Soph.: ‘vandaar, dat ik hem’ enz.
voetnoot657
verscheide; toevoegsel.
voetnoot660
Soph.: ‘want is hij van mening, dat ik’ enz.; wat V. geeft is in strijd met 661, te .... betegen (= beticht).
voetnoot664
te gruwelijck; Lat. ‘non levem’, Gr.: ‘niet slechts in enkelvoudig opzicht’ (nl. als particulier persoon).
voetnoot665
ten hooghste; Gr.: ‘maar ten opzichte van het hoogste’ (nl. tevens als staatsburger).
voetnoot667-vlg.
door onbescheit enz.: in redeloze toorn en niet in ernst.
voetnoot669
wie drijft (= beweert); Lat. ‘quisnam’ enz., de Gr. tekst is bedorven; de moderne uitgaven hebben hier (naar jongere hss.): ‘Werd het woord uitgesproken?’; door .... welbehaegen: volgens een door mij beraamd plan.
voetnoot671
wort; versta: werd; hart: bedoeling (Lat. ‘animo’).
voetnoot673
met .... en ernsthaftigh: het in volle ernst menend (Lat. ‘serio’); zonder veinzen, onjuist, naar het misleidend Lat. ‘vero vultu’; Gr.: ‘met réchte (geen aarzeling verradende) blik’; bij Soph. gaat dit vooraf.
voetnoot674-vlg.
Soph.: ‘Dat weet ik niet: op wat de hoogste gebieder doet, zie ik niet toe’; in Vondels weergave is het diplomatieke van dit antwoord verloren gegaan.
voetnoot676
de koning; Soph. (men lette op het verband): ‘hij zélf’.
voetnoot678
verwaent: in vermetele trots.
voetnoot679
daer: terwijl; dat gy enz., Soph.: ‘dat gij (naar inténtie) moordenaar zijt van dezen man hier voor u’, d.i. dat gij het aanlegt op mijn algehele ondergang.
voetnoot680
rijck: heerschappij.
voetnoot683
Soph.: ‘hetzij voor een lafaard of voor een onnozele’.
voetnoot684-vlg.
Vondel geeft het Lat.: ‘me non persensurum esse’ driemaal weer; gevoelen is hier waarnemingsvermogen.
voetnoot686
mij .... te jaegen, onjuist; Soph.: ‘dat mij door u een hinderlaag werd gelegd, en (dacht ge), dat ik mij niet te weer zou stellen?’ Vondel heeft het juiste Latijn (nec) propulsaturum vertaald als stond er propulsatum iri en dit laten afhangen van een: en (dat ik) niet (zou bemerken).
voetnoot688
volck en gunst, Lat.: ‘populo et amicis’, Gr.: ‘een aanhang van vrienden’.
voetnoot689
plagh; dit heeft de kracht van een praesens.
voetnoot690
veele: een aanhang (Lat. ‘multitudinis’); en rijckdom enz.: en de nodige geldmiddelen.
voetnoot691 vlg.
Gy weet .... drijft (= doet); onjuist; Soph.: ‘weet gij, wat ge doen moet?’ aengaende ... hoor toe; Soph.: ‘gun mij, zo goed als gijzelf hebt gesproken, op mijn beurt het wederwoord’.
voetnoot693
bescheiden: meervoudig substantief.
voetnoot694-vlg.
Gr.: ‘Gij zijt bekwaam in 't spreken, zwak in 't luistren ik - naar ú’; reeds in het Lat. is dit ironisch voorbereid sarcasme verloren gegaan (‘naar ú’ op het eind is weggelaten en het Gr. voor ‘bekwaam’ (deinos) verkeerd vertaald met ‘vehemens’; dit heeft V doen denken aan een stortvloed van woorden).
voetnoot696
Ick merck: heb bevonden.
voetnoot697-vlg.
Soph. laat Oedipus op schampere toon enige woorden van Kreon herhalen (vgl. 700-703); Vondel had bijv. kunnen schrijven: Hoor eerst .... Erkèn eerst
voetnoot699-vlg.
Soph.: ‘Houdt gij eigenzinnige trots die naar geen rede wil luisteren, voor een deugd, dan dwaalt gij’; en zinneloos, storend toevoegsel.
voetnoot701
vrient, gelijk het Lat. (amicus); Gr.: verwant (nl. zwager); ontmoeten: bejegenen.
voetnoot702
smaedelijck en smaet berusten op verkeerd begrepen Lat. (injuria = onrecht): Gr.: uw bloedverwant kwaad te doen.
voetnoot703
gy .... misleit; vgl. de aant. bij 700 en voor de (honende) herhaling de aant. bij vs. 697.
voetnoot704
vgl. de aant. bij vs. 702.
voetnoot706
overal bekenden, onjuist; Gr.: ‘dat hoogeerwaardig heerschap van een ziener’ (dus ironisch). - Algemene opmerking: Van vs. 705 tot 736 geeft het Gr. aan elk van beide sprekers telkens slechts èèn vers (zogen. stichomythie, overvloedig toegepast bij Euripides en Seneca); de levendigheid van de woordenwisseling wordt hierdoor geaccentueerd; als later de twist op zijn hoogst is (791-97) heeft iedere spreker in het oorspr. slechts een half vers.
voetnoot707
ick .... mê; Soph.: ‘als 't mij nog te doen stond, zou ik weer hetzelfde aanraden’.
voetnoot708
wat hy deê; versta: dat L. wat ....? (want ik weet niet waar gij heen wilt).
voetnoot710
Gr.. ‘Teruggemeten reikt de tijd tot in het ver verleden.’
voetnoot711
Versta: oefende Tiresias reeds toen zijn kunst uit?
voetnoot713
te vore; versta: toen (op het tijdstip van die moord).
voetnoot714
onjuist, gelijk het Lat.; Gr.: ‘neen, althans niet in mijn tegenwoordigheid’.
voetnoot715
talen: een onderzoek instellen naar.
voetnoot716
trouwen: voorzeker.
voetnoot717
dit: dat wat hij nù zegt.
voetnoot720-vlg.
Reeds het Lat. is onjuist. Gr.: ‘maar wat uzelf betreft, weet gij en zult gij met vol inzicht kunnen zèggen ook ....’ (hier valt Kr. Oed. in de rede); danck begaen: dank oogsten; rustigh: flinkweg.
voetnoot722-23
Soph.: ‘wat? is het iets dat ik weet, ik zal het niet loochenen’.
voetnoot724-25
Soph.: ‘dit, dat als Tiresias niet met u had samengespannen, hij nooit zou hebben gezegd, dat’ .... (te beschouwen als vervolg op de afgebroken zin, vs. 720-21).
voetnoot726
dat weetge, op te vatten als: dat weet gìj (het best); weder: van mijn kant.
voetnoot727
Soph.: ‘(nu echter verlang ik mijnerzijds) mijn vragen te stellen gelijk gij de uwe hebt gedaan’.
voetnoot728
doorzoeck ....; Soph.: ‘ondervraag’ (mij).
voetnoot733
uw verkoren: uw uitverkorene.
voetnoot734
Onjuist gelijk 't Lat.; Gr.: ‘al wat zij wenst, door mij wordt het vervuld’.
voetnoot735
Onjuist gelijk 't Lat.; Gr.: ‘sta ik als derde met u beiden niet gelijk?’
voetnoot736
(Toegegeven en) ‘te duidelijker blijkt dus, hoe trouweloos gij zijt’.
voetnoot738
bekoren: in verzoeking brengen.
voetnoot739
staetgevaer: gevaar om zijn hoge positie te verliezen (zie vs. 814 en 816).
voetnoot740-41
verre van bekommering is uitbreiding; Soph.: ‘terwijl hij (feitelijk) dezelfde macht heeft’ (als een koning). De gedachtengang in vs. 738-41 is dus deze: Zou iemand liever koning willen zijn, terwijl hij voortdurend moest vrezen voor aanslagen, dan een rustig leven te leiden en feitelijk dezelfde macht te hebben als een koning?
voetnoot741-44
gewis .... heerschen; onjuist gelijk het Lat.; Gr.: ‘ik voor mij stel niet het koning-zijn boven het als-een-koning-(kunnen) handelen’.
voetnoot744
dit .... aert; Gr.: ‘zo denkt een ieder die zich nuchter bezint’ (dit is de denkwijze der bezadigden van aard).
voetnoot745
gebruicken: genieten; Soph.: ik krijg nù (met nadruk) ....
voetnoot746
.... in staet en eere; versta: als ik zelf koning was.
voetnoot747
.... door dwang met pijn: (dan zou ik) gedwongen door mijn positie (veel) met tegenzin (moeten doen).
voetnoot748
rijck: koningschap.
voetnoot749
heerschen, hier verkeerd gekozen (vgl. vs. 755); de bedoeling is: invloed hebben; verdrieten (molestia): ergernis, vgl. de aant. bij vs. 573.
voetnoot751
dat .... gedijt: dat mij tot (werkelijk) voordeel strekt.
voetnoot752
‘nu groet mij elk’ (ben ik gezien bij elk), is de meest gangbare opvatting van deze plaats.
voetnoot753
om iemand lopen draven (vert. van invocare, als in vs. 208): zich met vurige drang tot iemand wenden.
voetnoot754
dat ik hun voorspraak mag zijn bij het bidden om een gunst van u.
voetnoot755
heerschlust: de begeerte om koning te zijn (vgl. vs. 738).
voetnoot756
dit heil: mijn tegenwoordig geluk.
voetnoot757
Onjuist als het Lat.; Gr. andersom: ‘geen die zich wel bezint, komt ooit tot kwaad’.
voetnoot758
die raetslagh; versta: dat (boosaardig) plan, waarvan gij mij beticht.
voetnoot759
Vul in: ick; een overeenkomstige samentrekking in vs. 569; hanthaven: steunen.
voetnoot761
ontleden: ontvouwen; vlg. vs. 1391.
voetnoot762-63
vinden op: betrappen op; Soph.: ‘en betrapt gij mij er dan op, dat ik heb samengespannen met den waarzegger’.
voetnoot764
door veel stemmen, onjuiste vert.; Soph.: ‘niet slechts met enkelvoudige stem, maar ...’ (zie u, en my).
voetnoot765
kloeck: als een verstandig man.
voetnoot766
De weglating van de ontkenning niet, die in vs. 766 logisch behoort te staan, maar door grammatisch onjuiste samentrekking is weggebleven, is te verklaren uit de volgende gedachtengang: leer ... niet u zelf te vertrouwen en mij hier schuldig te houden enz. = leg af het zelfvertrouwen om mij op grond van louter vermoedens schuldig te houden.
voetnoot766-67
alleen is te verbinden met uit achterdocht.
voetnoot767-70
Soph.: ‘want zo min als een (erkende) booswicht voor een eerlijk man, mag men zonder grond een eerlijk man voor een booswicht houden’; schijn: syn. van blijck; treden, vgl. iemand trappen.
voetnoot771
bannen: wegwerpen, van zich stoten.
voetnoot772
zich verraden, Lat. prodere (vgl. vs. 424); versta: zich prijs geven.
voetnoot774
onjuist; de tijd zal het ù leren.
voetnoot775-76
een dagh alleen: een enkele dag reeds, tegenover allengs in vs. 775; den vroomen: den brave (enkelv.).
voetnoot778
reuckeloos (temere): ondoordacht (ook 803 temere: reuckeloos).
voetnoot779
wie schichtigh recht: wie overijld oordeelt.
voetnoot780
snel, met nadruk; daarmee correspondeert niet draelen in vs. 781.
voetnoot785
wilt gij mij als balling het land uitjagen?
voetnoot786 vlg.
ontvlught naar 't misleidend Lat. effugias. Gr.: ‘geenszins; dat gij sterft wil ik, niet, dat gij in ballingschap gaat’. Blijkens vs. 811-12 heeft Oedipus nog geen definitieve beslissing genomen; waarschijnlijk moet in het Grieks worden gelezen liefst (wil ik dat ....), en niet geenszins; dan is de tegenspraak opgeheven.
voetnoot787-vlg.
Gr.: ‘goed, wanneer ge eerst aantoont, hoe ik u uit nijd belaag’ (Vondel ongeveer gelijk 't Lat.).
voetnoot789-vlg.
Gr.: ‘gij spreekt nog als een die het niet op wil geven noch geloven (dat uw spel uit is)?’
voetnoot790
Vondel, de onjuiste Lat. vert. volgend, breidt uit; voor .... rijcken: voor mij als vorst van Thebe.
voetnoot791
Soph.: ‘neen, immers ik zie, dat gij u niet wel bezint ‘(= ‘geensins ten beste raet’); zie algem. opmerking bij vs. 705.
voetnoot792
Soph.: ‘voor mijn belang voldoende!’
voetnoot792-93
en 't pastme ...., naar het onjuiste Lat. Gr.: uw plicht is het ook mijn belang te behartigen.
voetnoot794
versta: dat van u? - gij zijt een misdadiger! - En stel eens dat gij 't verkeerd inziet?
voetnoot795
Uitbreiding van 't Lat.: attamen imperandum est: er moet geregeerd worden (nl. door mij); Soph. bedoelt: nochtans is gehoorzaamheid aan de overheid uw (burger-)plicht; gebiet: vorstelijk gezag.
voetnoot797
stadt, gelijk 't Latijn (urbs); Gr.: rechtsorde van de staat (zie aant. 795), ook in Kreon's antwoord.
voetnoot798
koningen; versta: hoge heren.
voetnoot799
mevrou, toevoegsel.
voetnoot803
reuckeloos; zie vs. 778; stadtgerucht ....; Lat. tumultus; Gr.: woordenstrijd.
voetnoot806
verscheelen: geschilpunten.
voetnoot808
en laat niet een onbeduidende zaak oorzaak worden van groot verdriet (vgl. vs. 839-vlg.)
voetnoot809-12
Gr.: ‘Kind met mij van één moeder, uw gemaal wil mij het allervreselijkste aandoen, kiezend (zie aant. bij r. 786) tussen twee kwaden: ballingschap of doodstraf’; by anderen .... verwijzen: ten overstaan van anderen mij veroordelen (een smet aanwrijven); glimp: drogrede; vgl. blz. 860, r. 57.
voetnoot813-14
Soph.: ‘Ja, dat wil ik; immers ik betrapte hem op een arglistige aanslag op mijn persoon’; vernemen (deprehendere): er achter komen; op welcke gronden; V. denkt aan het motief van de afgunst, vs. 491 vlg.
voetnoot815
een verwaten: een vervloekte.
voetnoot816
uw stoel, vgl. staet in vs. 814 en vs. 739.
voetnoot819-20
in 't aengezicht ....; Soph.: ‘en ook ter wille van mij en dezen hier’ (= de oudsten, het koor). Evenals Jokaste willen deze borg staan voor Kreon's onschuld. - Algemene opmerking: In het Gr. begint vs. 821 een door veranderde maat en taalvorm gekenmerkte, gezongen ‘klaag-partij’ (kommos); volgens de Stephanus-tekst en de bovenschriften in de Lat. proza-vertaling loopt ze tot V.'s vs. 884 (in werkelijkheid vormen 841-51 een onderbreking); Vondel behoudt zijn vijfvoetige jamben (anders 1793 vlgg.; zie ald.).
voetnoot823
V.'s vert. onjuist, als 't Lat.; Gr.: ‘wat wilt ge dat ik U zal inwilligen?’
voetnoot826
beschut, versta: ontziet.
voetnoot828
wat is het dan, nl. dat ge wilt verhinderen; zo kan vs. 828-31 in positieve vorm blijven staan, dat - zonder die aanvullende gedachte - negatief diende te luiden (dat gij niet met ongena enz.).
voetnoot829
vroomen en onnooslen, Lat. alleen innocentem (onschuldig).
voetnoot830-31
(zoo ....); V. vertaalt minder juist in aansluiting bij het Lat.; Gr.: ‘in eerloosheid zult werpen’.
voetnoot833
bestaen: zoeken; Gr.: ‘dan zoekt gij of mijn ondergang (dood) of mijn verbanning’. Vondel heeft waarschijnlijk exitium (ondergang) voor exilium (ballingschap) aangezien.
voetnoot834
Soph.: ‘bij Helios, eerste aller Goden’; de zonnegod, die alles ziet, werd van ouds dikwijls in eden aangeroepen.
voetnoot835
drijven (Lat. agere, ook in vs. 523): nastreven.
voetnoot836
versteecken (destitutus): verstoken; vgl. vs. 415.
voetnoot837-40
als dát mijn oogmerk is; neen, wat mij beweegt, is alleen de bezorgdheid dat de algemene noodtoestand (‘d'eerste elende’, vs. 840) nog verergerd zal worden, doordat gij, vorsten, met elkander in vijandschap (= dit quaet, vs. 839) geraakt.
voetnoot841
Denk achter heene dubbelpunt; en .... bederven: zelfs al moet ik geheel te gronde gaan (en met de kracht van een conditioneel voegwoord).
voetnoot842
schendigh: met schande.
voetnoot843-44
ick .... tranen; Soph.: ‘tot deernis roert mij uw klaaglijke mond’ [= bede; V. vat het dubbelzinnige os op als gelaat (hinc illae lacrimae)]; ‘nochtans heb ik eerbied (zwicht ik) voor uw tranen’.
voetnoot844
maer .... gast: maar ik word niet vermurwd door dien booswicht.
voetnoot846
het is duidelijk, dat gij slechts met weerzin toegeeft.
voetnoot847
V.'s vert. is onjuist, als het Lat; Gr.: ‘maar zwaar zal het berouw u drukken, wanneer gij eenmaal over uw gramschap heen zijt’.
voetnoot848
Soph.: ‘naturen als de uwe zijn - en dat is hun verdiende loon - het moeilijkst voor zich zelf’; streckte; het Lat. heeft: esse solent; toch zal Vondel wel niet een gnomisch praeteritum bedoelen; eerder is zijn streckte in verband te denken met gaeft .... toe.
voetnoot849
gy .... heeten, toevoegsel.
voetnoot851
niet ongeacht: niet gedaald in de achting van het volk (Kreon verlaat het toneel).
voetnoot852
vertoeven: dralen; door uw maght (invloed), toevoegsel.
voetnoot853
uit het hof, onjuist, gelijk het Latijn; Gr.: naar binnen; hem: Oedipus; uw gezicht, (onjuiste) uitbreiding.
voetnoot854-55
Vondels woorden berusten op het onjuiste Lat., dat echter geen vraagteken heeft; in 't scheiden, toevoegsel. Gr.: ‘eerst wil ik horen wat hier geschied is.’ Vondel bedoelt: En dat zou ik doen, nu ik bij het heengaan van Kr. duidelijk bemerk ....
voetnoot856
een ongelijck gevoelen: een onbillijke mening (Soph.: een verdenking); ongewis: onbestemd, vaag.
voetnoot858-59
onjuist; Lat.: mordetque injusta criminatio. Vondels mijn is fout; de bedoeling is: onrechtvaardige verwijten grieven (algemene uitspraak).
voetnoot860
Ja zeker. Het koor tracht er zich met een noodleugen af te maken: Kreon heeft geen enkele verdenking geuit; en .... by: wat had ieder te zeggen, wat voerde ieder aan?
voetnoot861
Versta: ik zou dit verder liever willen laten rusten; alle staeten: alle mensen van welke staat ook (oud en jong, arm en rijk).
voetnoot864-66
geven het onjuiste Lat. weer. Gr.: ‘ziet ge nu waartoe gij komt; bij al uw weldenkendheid verwaarloost ge mijn belang en laat ge voor mij uw hart afstompen’; uw drift: uw (laakbaar) streven, ijveren (om Kr. te dekken), vgl. vs. 523; of gaet voor (doorgaat voor, 865), toevoegsel; ontsteltge (perturbas): brengt ge nog in verwarring.
voetnoot869
en van het recht begrip van (= bestaande in) te weten ....
voetnoot872
den noodt ontruckt; Gr.: ‘in de goede koers gebracht’ (vgl. vs. 73 vlg. en 1122).
voetnoot873-74
Vondels vert. komt overeen met het onjuiste Lat.; Gr.: ‘stuur ook nu, zo 't u mogelijk is, naar veilige ree’.
voetnoot875
voort: aanstonds; dus .... gestoort: zo verschrikkelijk vertoornd.
voetnoot877
boven allen; Gr.: boven dezen (nl. de rei).
voetnoot878-79
een' raet nemen: een plan smeden; naer zijn gevallen: naar eigen goeddunken (vgl. de combinatie in vs. 669 en 758).
voetnoot880
Gr.: ‘opdat blijke, of gij hem’ ....
voetnoot883
van iemands hand vliegen (vgl. Ndl. Wdb. V, 1842): doen wat iemand verlangt; T. is zijn handlanger.
voetnoot884
V 's vert. is ongeveer gelijk aan het onjuiste Lat.; Gr.: ‘want zelf houdt hij zijn mond vrij’ (wil hij zich niet branden).
voetnoot885
Vondel vertaalt het onjuiste Lat.; Gr.: ‘ontsla gerust u zelf met betrekking tot die dingen, waarvan ge spreekt’ (gij zijt niet in staat van beschuldiging).
voetnoot887
waerzeggery verstaet: kan waarzeggen.
voetnoot888
in der daet: met bewijzende feiten.
voetnoot889
want; versta: gij moogt dan weten dat ....
voetnoot890-92
Gr.: ‘en hij vernam, ik zeg niet van Apollo zelf, maar van zijn dienaren, ....’
voetnoot893
orden: beschikking; vgl. ordonnantie.
voetnoot895
zoo: gelijk; faem: gerucht; als iet waers, toevoegsel.
voetnoot896
moordenaers; Soph.: rovers.
voetnoot897
verslagen: gedood; den jongen: het kind.
voetnoot899
zorge; nl. angst voor het hem gegeven orakel.
voetnoot899-900
zie blz. 858, r. 12; van de dienaers (ministris); Vondel voegt ten onrechte de in); bedoeld is: één dienaar (pluralis poëticus).
voetnoot901
versta: op een afgelegen plaats in het woeste gebergte (in aviis montibus).
voetnoot902
doch; Gr.: en dus; berechten: inlichtingen geven.
voetnoot904
vaderslaght; zie blz. 860, r. 59.
voetnoot905
Laius, hier proleptisch gebruikt, in overeenstemming met het Latijn; versta: noch wat Laius betreft, die vreesde te worden gedood, dat zijn zoon hem om het leven zou brengen (Lat.: Laius .... ut .... caderet).
voetnoot907-08
Gr.: ‘dit’ (nl. dat L. door zijn eigen zoon zou worden gedood) ‘werd dan nu door de orakelspreuken voorspeld; laat u dus door deze - wat dit nieuwe geval betreft. - niet verontrusten’.
voetnoot909-10
Soph.: ‘God zal zelf (zonder orakels) ...., wat naar zijn oordeel nodig is en tot heil strekt....’
voetnoot911
ontstelt: tot in het diepste geschokt.
voetnoot913
persen: nopen.
voetnoot914
is .... gebleken; Soph.: ‘meende ik te vernemen’ (Oed. schroomt het rondweg uit te spreken).
voetnoot916
en duurt: en wordt nòg gezegd.
voetnoot917-18
vgl. Inl. p. 8.
voetnoot920
recht eer (paulo ante): kort (vlak) voor; op stoel raken, vgl. vs. 816.
voetnoot923
Vrij naar het onjuist Latijn; Gr.: ‘waarom verontrust u, wat ik heb gezegd?’ Toch geeft Vondel Sophocles' bedoeling ongeveer weer.
voetnoot926
opzicht: uiterlijk, gestalte.
voetnoot927
voor mijn ziel: voor mijzelf; vgl. vs. 1031.
voetnoot928
mijn vloeck; vgl. vs. 300; onweetende: zonder dat ik het wist.
voetnoot930
verbaest; vgl. vs. 198.
voetnoot932
te verre, naar 't Lat. nimium (verduidelijkend toevoegsel): maar al te goed. V.'s vert. van nimium is niet gelukkig.
voetnoot935
me: eveneens.
voetnoot938
staffier: gewapend dienaar, trawant (937 met dry of vieren; Soph.: ‘met slechts enkelen).
voetnoot939
voor al (toevoegsel): bovenal.
voetnoot941
versta: en er was één wagen, waarop L. reed.
voetnoot942
't begint ....: hier komt licht in de zaak. Soph.: ‘dit maakt alles duidelijk.’
voetnoot943
dees tijding: dit verhaal.
voetnoot944
met kracht (toevoegsel): uit alle macht lopend.
voetnoot945
is .... t'huis: is hij in ons huis aanwezig.
voetnoot946
maer, naar 't Lat.; Gr.: want.
voetnoot949
in woestijnen: in afgelegen oorden.
voetnoot950
V.'s vert. is gelijk aan het onjuiste Lat.; Gr.: ‘zo ver mogelijk uit het gezicht van de stad.’
voetnoot951
Gr.: ‘die, voor een slaaf, zelfs groter gunst verdiende’.
voetnoot952
bestel: geef last.
voetnoot954-55
Aannemelijker is de volgende opvatting van de Gr. tekst: ik ben bang dat ik te veel heb gezegd en daarom wil ik hem hier zien.
voetnoot956
haest: weldra.
voetnoot959
Gr.: ‘daar ik zover ben gekomen in mijn kwade vermoedens’; V geeft weer het Lat.: ‘cum eo spei pervenerim’; zijn wit beschieten: zijn doel bereiken.
voetnoot961
ons; Gr.: mij; dit lot; Gr.: zulk een (vreselijk) lot.
voetnoot964
hiet: heette.
voetnoot966
belye: erken als.
voetnoot967-vlg.
maer .... is de vert. van het onjuiste Lat.; Gr.: ‘maar niet waard dat ik 't zo ernstig opnam’.
voetnoot969-70
steeckt op (vliegt op) .... scheltme, viervoudige uitbreiding en versterking van Sophocles': ‘noemt mij’, vgl. vs. 1001-02.
voetnoot970
een' vondeling; Soph.: ‘een verbeeld (= ondergeschoven) kind’; een bastert, uitbr. van Vondel; zie Inhoudt, blz. 858.
voetnoot973
ondertasten: al tastende, niet rechtstreeks, onderzoeken.
voetnoot975-76
meer .... voorheene, storend toevoegsel; uitgestroit, gelijk 't onjuiste Lat.: sparserat; Gr.: geuit.
voetnoot977
hoewel ....; foutieve vert. van het juiste Latijn: ‘etsi illis delectabar parentibus’: ofschoon ik mij verheugde over die houding van mijn ouders (V. heeft de werkwoordsvorm verward met diligebar en dilectus).
voetnoot978
krop .... met de betekenis: kan niet vergeten (het bleef mij in de krop steken, hinderen).
voetnoot982-83
voorspeltme .... (uit zijne donckere kooren is toevoegsel); versta: gaf mij in plaats van een antwoord op mijn vraag louter vreselijke voorspellingen.
voetnoot985
en, explicatief; zich mengen (Lat. concumbere, Gr. michthènai): lijfsgemeenschap met iemand hebben (zie die bet. Ndl. Wdb. IX, 529).
voetnoot987
teelt: voortbracht.
voetnoot988
zich verbeelden: zich voor ogen stellen.
voetnoot989
gedreight enz. onjuist. Soph.: ‘voor het vervolg de plaats waar Corinthe was gelegen, (slechts) af te meten naar de sterren’ (d.w.z. mijn persoon daarvan verre te houden; vgl. Vondels vervolg, vs. 991).
voetnoot991
dit schandael: deze schande.
voetnoot994
daer: daar waar.
voetnoot998
voorgedraegen: uiteengezet.
voetnoot999
runderen (naar dubbelzinnig L. jumentis); Gr.: ‘veulens’. bestaen: wagen het.
voetnoot1001
voerman; de overgeleverde tekst is bedorven (de heraut 997 is nl. het slachtoffer); tegenwoordig leest men i.p.v. trochèla-tèn: - tou (= van de voor-wagens-berijdbare, d.i. van de rij-weg). Gr. dus: ‘Ik sla den mij van de rijweg stotende (d.i. den heraut) neer’.
voetnoot1001-02
braveerde .... keerde, uitbreiding van Sophocles': ‘wegstiet’; V.: die in onbeschaamde overmoed mij terugstiet.
voetnoot1003
tot hem, onjuist, ongeveer als 't Lat.; Gr.: ‘langs hem’.
voetnoot1004
tweemael, gelijk het Lat.; Gr.: ‘met dubbele (aan beide kanten puntige) prikkelstaf.’
voetnoot1005
een merkwaardig asyndeton (maar hij werd....); vgl. dergelijke constructies in vs. 569, 873, 884, 904; men kan ruim betaelt tussen komma's lezen.
voetnoot1006
steil (praeceps): hals over kop; Gr.: ruggelings.
voetnoot1008
onjuist als 't Lat.; Gr.: ‘als deze vreemdeling (die ik doodde) in enig opzicht verwant is met Laius (voorzichtig gezegd voor: L. is). Het Lat. geeft het Gr.: ‘deze vreemdeling’ weer door ‘huic hospiti’, door Vondel opgevat als: deze gast, nl. ik (zie vs. 1010); vgl. de fout in vs. 679.
voetnoot1009
snode; Soph.: rampzalige.
voetnoot1010
van Gode; denk er bij: als ik. (Soph.: deze man; zie aant. vs. 679).
voetnoot1011
bergen moet: herbergen mag.
voetnoot1013
Soph.: ‘en niet de uitspraak van een ander, neen, die van mij zelf heeft deze vloek op mij doen neerkomen’; zie vs. 1015.
voetnoot1014
door 't onderzoecken: als consequentie van het feit, dat ik het onderzoek op mij heb genomen (toevoegsel).
voetnoot1016
bed: huwelijksbed; met deze hant; voeg in: dezelfde (waardoor).
voetnoot1017
bozer is onjuist; ellendiger.
voetnoot1018-vlg.
Of ben ik, bij wien vergeleken (in dat geval) niemand goddelozer kan zijn, dan nog niet volkomen bezoedeld? Soph. alleen het gespatieerde.
voetnoot1020-27
Het grotendeels juiste Lat. is geheel verkeerd begrepen. Gr.: ‘En wanneer ik dan voorts in ballingschap moet gaan en als banneling weer mijn geboortegrond niet kan betreden om de mijnen weer te zien - of ik zal gedoemd zijn mijn moeder te huwen en Polybus .... te doden - (wanneer dat alles zo is), zou dan niet hij het juiste oordeel over mij vormen (= sluit, vgl. 624), die zou zeggen, dat een wrede godheid (V. fortuin = onjuist Lat.) dit over mij deed komen (= overzent)?’ Is .... tijt? beantwoordt aan de Lat. bijzin met si; na .... dagh (vs. 1022) is een zinbedervend toevoegsel (het was reeds altijd onmogelijk voor Oed.); moet ick slechts .... ombrengen? behoorde als bijzin aan te sluiten en te luiden: wil ik althans niet gedwongen zijn (= Lat. si modo non .... me oportet), flus: weldra; of, verkeerd voor Lat. an (vraag-partikel).
voetnoot1031
dan (dat) mijne ziel, vgl. 927.
voetnoot1032
verdrietigh: (weliswaar) onaangenaam, Lat. molesta, aant. 749; doch .... niet is toevoegsel.
voetnoot1033
noch .... niet: dubbele ontkenning.
voetnoot1034
hem: dien ooggetuige, zie vs. 944 vlgg.
voetnoot1037
dan .... maecken (= doen): gelijk Lat.; betere opvatting van het Gr.: ‘waarop vestigt ge dan uw hoop?’
voetnoot1040
voornaemelijck: als iets van bijzonder gewicht.
voetnoot1041
moordenaeren (en niet: één m.).
voetnoot1042
zoo enz., Soph.: ‘als hij nu blijft bij dat (meervoudig) getal’.
voetnoot1044
in (= als) veelen enz.: niet zó kan worden gerekend, dat hij overgaat in velen; Lat. idem est, Gr.: ‘gelijk kan worden’; maar misschien heeft V. het Lat. spontaan uitgebreid.
voetnoot1045
Soph.: ‘maar zegt hij ....’; zie 1047.
voetnoot1046
beklaegen: beschuldigen.
voetnoot1047
Soph.: ‘dat hij 't indertijd gezegd heeft, wees daarvan verzekerd, en onmogelijk kan hij nu opeens ....’
voetnoot1051-vlg.
noch: dan nóg; niet enz. (= Lat.): niet op de juiste wijze en wel zoals ....; Gr.: ‘dan volgt nóg niet, dat de moord op L. is geschied zoals die (volgens 't orakel) had moeten geschieden: Apollo toch had gezegd ....’
voetnoot1055
Gr.: ‘en daarom zal ik mij om geen enkel orakel in het vervolg ook maar in 't minst bekommeren (lett.: of hierheen de blik wenden of dáárheen), Lat. (met weglating van ‘in het vervolg’): divinationum causa neque huc me verterem neque illuc; zich vergapen aan: tengevolge van een onnozele eerbied (1171: gapen naar) de dupe worden van.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 1059. In U. 624 staat nootloot; vgl. vs. 608.
voetnoot1056-vlg.
Het Gr. ‘gij hebt gelijk’ is hier beleefdsheidsformule, aant. 1195. Versta: jawél; maar toch verzoek ik u dringend .... De tegenstelling tussen Oed., die weten wil, en Ioc., die alleen aan zijn bedreigd geluk denkt, zal zich later verscherpen (1272 vlgg.).
voetnoot1059
Versta: in alles wil ik mij richten naar ú. - Rei; Ioc. zelf meent haar verwerpen van 't gezag der orakels te kunnen verenigen met eerbied voor den god, in wiens naam zij gegeven worden, aant. 892, vs. 909-vlg. en 1118. Voor het koor echter - dat is hier voor den dichter - zijn haar woorden een uiting geweest van zondige eigen-wil (1069). De hierbij aanknopende algemene beschouwingen zijn in V.'s vert. naar het halfbegrepen Lat. niet goed herkenbaar.
nootlot enz.; gelijk onjuist Lat., vgl. Opdracht, aant. 38.
voetnoot1060
vlgg. dat ik de eerbied waardigheid (= onj. Lat. vener andum) der heilige goddelijke uitspraken (onj. voor Lat. sanctitatem sermonum) getrouwelijk mocht handhaven in het volbrengen van ieder werk, hetwelk (= onj. Lat.) bindend is voorgeschreven door de wetten des hemels, wetten onverbrekelijk (sterck) en alom ontvangen als gave van omhoog (hemelval = Lat. coelitus datae).
voetnoot1059-64
Gr.: ‘Mocht dit mijn deel zijn, heel mijn leven, vroom ontzag en reinheid te bewaren in al mijn woorden en in al mijn werk; waarvoor tot richtsnoer zijn gesteld de Wetgeboden, wandelend in verhevenheid, kroost geteeld in het lichtend ruim des hemels’.
voetnoot1065-68
Gr.: ‘Olympus alleen is hun vader (Lat. quarum solus Deus pater est), geen sterflijke mens-natuur gaf hun het aanzijn. En nimmer zal vergetelheid in slaap ze neer doen zinken. Want kracht van God is in hen, nooit veroud'rend’. Godt den vader; waarsch. heeft V. Lat. pater dubbel verbonden (vgl. 1295); overigens kan hij daarbij hebben gedacht aan het bekende: ‘Zeus, vader van goden en mensen’; daer .... aen: aan welker ontstaan; daer .... vat, reeds het Lat. is (iets minder) onvolledig.
voetnoot1069-74
Gr.: ‘Eigen-wil kweekt den wetverachter (lett. dwingeland). Eigen-wil, wanneer hij niets-ontziend (reuckloos) zich heeft verzadigd aan daden noch betamend noch tot baat, ten hoogsten top omhooggestegen stort hij plots terneer in onheil's nood; geen bruikbare voet biedt daar gebruik’, onrecht = Lat.; baerde (= Lat. peperit): is de oorsprong van; packt (= Lat. cumulavit): opeenstapelt; onder invloed hiervan denkt V. aan een buit (rovery enz.); nootwendigh: Lat. in necessitatem is verkeerd opgevat als necessario; dewijlze enz., gelijk onjuist Lat.; slim: slecht.
voetnoot1075-78.
Gr.: ‘Maar de wedkamp in édel streven, tot heil van stad en staat, die moge God, zo bid ik, nooit ontbinden. God is mijn beschermheer, aan hem houd ik vast voor immer’; Lat.: ut vero hoc (toevoegsel) praeclarum urbis certamen (onjuist) non dissolvat unquam, Deum precor; hiernaar Vond., geheel verkeerd: dat hij deze strijd in de stad (tussen heilig-recht en onrecht) niet tot ons verderf moge beslissen; want .... klem is toevoegsel; laet .... d'eerste stem berust op verkeerd begrepen Lat. praesidem habere; V. denkt erbij aan ‘voorzitter’.
voetnoot1079-81
Gr.: ‘Maar wie naar woord of daad in driestheid voortschrijdt, niet bevreesd voor 't wrekend Recht, niet eerbiedigend der goden zetels’ (d.i. tempels), enz.; Vond. naar 't Lat.; schoffeert: verkracht; noch weiniger staat overdreven nadrukkelijk voor evenmin; raet: raadsbesluit; V. heeft Lat. sedes opgevat als raad-zetels.
voetnoot1083
Gr.: ‘als loon voor zijn heilloze overmoed’; het volg. vs. begint dan: ‘daar hij ....’; Vond. = Lat.; bekoort: verleid; min: neigingen.
voetnoot1084
noch: steeds maar door.
voetnoot1085
spaent (speent): afhoudt, Lat. abstinet.
voetnoot1086
,moetwilligh enz.: in verwaten trots.
voetnoot1087
uitbreiding.
voetnoot1089 vlg.
Gr. corrupt; verbeteringen onzeker; Lat. (in hoofdzaak juist): ‘Welke mens zal hierna, als men zó gaat handelen (V.'s dees is misplaatst), met zijn rede nog afslaan en bedwingen het wapentuig en de aanvallen van zijn hart’; V. verkort dit tot een raadsel.
voetnoot1091
stout enz., Soph.: ‘in ere staat’; dit vs. behoort volgens het Gr. bij het volgende.
voetnoot1092
Waartoe zal ik dan de goden nog eren met gewijde dansen.
voetnoot1093
echter: verder (Lat. posthac, nogmaals weergegeven in 1095 voortaen).
voetnoot1094
Delfis: zie Inhoudt, r. 2.
voetnoot1095
hart enz., Soph.: ‘navel des aardrijks’, aant. 617.
voetnoot1096
V. laat weg de vermelding van het heiligdom te Abae (in Phocis).
voetnoot1097
's lants wijck (toeverlaat), toevoegsel.
voetnoot1098
de waerheit, nl. van het orakel.
voetnoot1099
verstaetge dit, naar onjuist Lat.: siquidem ista audis; Gr.: ‘zo gij met recht aldus genoemd wordt’ (nl. albestierder).
voetnoot1100
Gij, in het bezit van het al-bestuur.
voetnoot1105
in .... kracht: (als uitspraak) met volle kracht; toevoegsel.
voetnoot1106
Soph. (algemeen): ‘Heen is het ontzag voor de goden’.
voetnoot1107
Iocaste komt begeleid van dienaressen (1149) naar buiten en brengt het reukoffer, waarvan zij spreekt, op het voor het paleis zich bevindend (zie vs. 19) altaar van Apollo (1119). Lantsheeren: rijksgroten; de oudsten, die het koor vormen; geur: proleptisch.
voetnoot1108
kerckkranssen: gewijde kransen.
voetnoot1109
kerck, Soph.: ‘tempels’.
voetnoot1110
zorghvuldigheên: zorgen. Lat. curis.
voetnoot1112
gedreven: in beroering gebracht, Lat. perturbatur; manhaftigh, onj. naar misleidend Lat. cordatus; Gr.: ‘verstandig.’
voetnoot1113
vlgg. die al enz.: die voor het nieuwe zijn gevolgtrekkingen maakt uit wat vroeger is geschied; het niet uitgekomen zijn van de voorspelling aan Laius had Oed. nl. wijzer moeten maken (zie 1053-vlgg.).
voetnoot1115-vlg.
maer enz. Soph.: ‘maar leent het oor aan iéder, mits hij maar iets zegt dat vrees kan wekken.’
voetnoot1117
onderwijs: vermaan.
voetnoot1119
allernaeste, zie aant. 1107.
voetnoot1121
algelijck: allen.
voetnoot1122
stierman: aant. 73 en 872.
voetnoot1123
moedeloos: geheel verslagen. Forbas; voor deze naam die niet bij Soph. voorkomt (deze spreekt steeds van bode, vgl. vs. 1135 en 1165 in V.'s vert.), zie men de aant. op bl. 862.
voetnoot1124
en .... tinnen, toevoegsel.
voetnoot1125
vooral, versta: nog liever; trouwen: tenminste.
voetnoot1126
Waar hijzélf zich bevindt; zoo breet is toevoegsel.
voetnoot1127
gast: Lat. hospes, Gr. xenos, bedoeld als vreemdeling.
voetnoot1128
mevrou: Soph. ‘vrouw’.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 1135. De oude drukken hebben bij dit vers: Bode (zie de aant. bij vs. 1123). - vs. 1142 De oude drukken hebben Bode.
voetnoot1129-vlgg.
De door V. onduidelijk weergegeven gedachte is: Heil haar en al den haren, als zij werkelijk de gade zich mag noemen van Oedipus. Met het oog op 1132-vlg. laten de moderne uitgaven den bode zich direct tot Ioc. richten.
voetnoot1132
u; Soph.: ‘u eveneens’.
voetnoot1133
aengenaem, nog gevoeld als gaarne aangenomen, Lat. nl.: boni ominis, dat - vgl. ‘accipio omen’ - de waarde heeft van acceptus; vgl. Ned. Wdb. I, 141 vlg.
voetnoot1134
op .... voet: op welke grond, waarom.
voetnoot1135
(Forbas) Bode, zie aant. bij vs. 1123; 't hof; Soph.: ‘zijn huis’ (de zijnen).
voetnoot1137
dit pas: op dit ogenblik.
voetnoot1138-vlg.
ras enz., viervoudige uitbreiding voor het Lat. breviter, onjuist voor het modale Gr. tacha (‘Ik breng u een tijding allicht verblijdend, maar toch ook weer ....’)
voetnoot1141
twijfelachtigheit: dubbelzinnigheid.
voetnoot1142-vlg.
De bijzin is dubbel verbonden; versta: ik bericht u, dat, naar men in Corinthe zegt, het volk aldaar ....
voetnoot1144
troonen, plur. poeticus, vgl. 563.
voetnoot1145
niet (meer).
voetnoot1146
al is evenals in 153, 1166 en 1458 adverb. van aspect; oock is storend toevoegsel.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 1165, 1167, 1170. De oude dr. hebben Bode.
voetnoot1149
De dienares (vgl. Opdracht, r. 62) gaat Oed. halen.
voetnoot1150-vlg.
Delfis enz., Soph.: ‘(zogenaamd) van de goden komende orakels, waar blijft gij thans?’
voetnoot1152
voor enz.: sedert lang reeds.
voetnoot1156
gelijck enz.; toevoegsel; V. bedoelt: gelijk de voorspelling toch luidde, waarvan wij zoëven hebben gehoord (982).
voetnoot1158
't hofgezin: (een van) uw hofhouding.
voetnoot1164
gast, zie 1127; deze rede: uw boodschap; V. laat weg: ‘met eigen mond’.
voetnoot1165
't u eerst enz., versta: dit dan 't allereerst nog eens uitdrukkelijk bevestigen.
voetnoot1166
al; aant. 1146; ofte leedt (toevoegsel); V. denkt òf aan lichamelijk letsel, en dan is laegen enz. vrijwel hendiadys, òf aan de veronderstelling in 1175-vlg. geuit.
voetnoot1167
langksaem enz., verkeerd begrepen Lat.; Soph.: ‘een lichte doorslag (= heel weinig) is nodig om een oud lichaam in (doods) slaap te doen neerzinken’.
voetnoot1168
vol elende; Soph.: ‘de arme’, louter als uiting van deernis.
voetnoot1169
teering: verval van krachten.
voetnoot1171
gaepen, aant. 1055; wich. altaeren (= Lat.), Gr.: ‘Delphi's orakel-stede’.
voetnoot1172
voglezang (- gekrijs), aant. 396 en 515; vergeefs enz.: ijdel de doem oplegden ....
voetnoot1173
al is hier (anders dan 1146 en 1166) gelijk reeds (Lat. iam).
voetnoot1174-vlg.
Wy trocken enz., Soph.: ‘en ik bevind mij hier en geen wapen heb ik aangeroerd; òf het moest al zijn ....’
voetnoot1179 vlg.
en .... blaffen is uitbreiding; Lat.: ‘en niets van die voorspelling is aan hem (L.) vervuld’ (= heeft .... te schaffen).
voetnoot1182
van schrick enz.: door vrees beklemd.
voetnoot1184
betaemtme enz. (= Lat.), Gr.: ‘Staat mij dan niet te vrezen, dat ik nog eens zal huwen’ enz.
voetnoot1185
vlack .... leit: als machteloze onderworpen is; uitbreiding bij 1186.
voetnoot1186-vlg.
avontuur: lot; Soph. bedoelt de grillige fortuin (Gr. tuchè); voorzienigheit enz.: geen vooruitziende zorg kan iets veranderen aan dingen die van tevoren reeds vaststaan; V. heeft Lat. providentia nullā in rē certa est verkeerd verbonden (een zaeck .... gaet = rē certā); Gr.: ‘ten opzichte van geen enkele zaak is er een zekerheid-gevend vooruitzien’.
voetnoot1188
Soph. lett.: ‘Men leeft maar 't best op goed geluk (Lat. temere = niet omgekeecken, vgl. omzichtig blz. 854, r. 16 en naar men kan’ (zó als de omstandigh. het toelaten). Naar de vórm staat V.'s weergave onder invloed van het bekende: wel doen en niet omzien (het goede doen en zich verder geen zorgen maken).
voetnoot1191 vlg.
versleet enz.: hij zou het gelukkigst (Soph. ‘gemakkelijkst’) leven, die aan dergelijke hersenschimmen maar geen waarde hechtte; versleet in verband met hadde als conjunctief op te vatten, verg. aant. 848.
voetnoot1193
dat's wel enz.: dat zou met recht gesproken zijn, vgl. voor deze indic. praes. i.p.v. voorwaardelijke wijs vs. 322; vrouwenbeelt: vrouw, (meest: schone vrouw, Ned. Wdb. II, 1279); baerde .... geteelt; voor telen met de moeder als subject zie men Ndl. Wdb. XVI, 1416.
voetnoot1195-vlg.
Maar nu zij nog in leven is, zal ik, naar ik vrees (Soph. heeft in pl. hiervan de beleefdheidsconcessie: hoewel ge gelijk hebt, vgl. aant. 1056), steeds op mijn hoede moeten blijven.
voetnoot1197
Onjuist naar onduidelijk Lat.; Gr.: ‘Maar een groot lichtpunt is voor u toch het feit, dat uw váder in het graf rust.’
voetnoot1198
leeftze: zolang ze lééft, Lat. dum vivit, (vgl. 1270 voor een derg. causale functie van de bijzin zonder voegwoord); het Gr. heeft verband met het voorafgaande: ‘zolang zij nog leeft’; ick ducht enz.: blijf ik vrezen, dat het orakel toch nog aan mij vervuld zal worden.
voetnoot1204
genoegh: zonder enig bezwaar, Lat. imo maxime.
voetnoot1205-vlg.
Vondel trekt Soph. ‘besmet zou worden en ....’ samen in een deelwoord en brengt daardoor een (verkeerde) chronologische volgorde in de zuiver feitelijke opsomming; trou: huwelijk.
voetnoot1207
begeven: verlaten.
voetnoot1209
al diens enz.: wel is de fortuin mij gunstig geweest, maar toch ....; door 't licht is toevoegsel.
voetnoot1211
in b. verschoven: (vrijwillig) als armzalige balling, vgl. 1588 en 1718.
voetnoot1213
of ick: als ik nu eens.
voetnoot1214
u beminne enz., Soph. echter: ‘u welgezind ben’; de bode die Oedipus' verleden kent, wordt vertrouwelijk en vrijpostig (1219).
voetnoot1215
dees deught: deze (grote) dienst, vgl. aant. 1598 en vs. 1747.
voetnoot1216 vlg.
voornaemlijck, Soph. bedoelt: met déze gedachte ook juist; om enz., gelijk onjuist Lat.; Gr.: ‘dat als ge eenmaal in Cor. zijt, ik daar een blijk van uw gunst zal mogen ontvangen’.
voetnoot1218
evenwel: niettemin, Lat. tamen, toevoegsel op grond van de verkeerde opvatting van het voorafgaande; Gr.: ‘Maar ik zal mij wel hoeden, ooit dáárheen te gaan, waar ik in aanraking zou komen met mijn ouders’, (evenals 1223 is feitelijk alleen de moeder bedoeld).
voetnoot1219
zoon, aant. 1214, vgl. 1216 vlg. en 1229; de afgebroken zin wordt voortgezet in 1221.
voetnoot1222
gelijk onjuist Lat.; Gr.: ‘Maar ik vrees, dat (anders) Apollo's voorspelling in vervulling zal gaan.’
voetnoot1223
ouders, aant. 1218; zelfs: zelf.
voetnoot1225
vergeefs: zonder grond.
voetnoot1226
zy enz.: zij toch immers zijn mijn ouders.
voetnoot1228
quam ... teelen: verwekte.
voetnoot1229
my = onjuist Lat.; Gr.: ‘dan ik hier’, vgl. 1231; beide ... na: voor ons beiden is hij evenzeer een vreemde; Gr.: ‘maar in dezelfde mate’, d.i. evenmin (nl. als ik).
voetnoot1230
nergens ... van, gelijk onjuist Lat.; Gr.: ‘hoe kan mijn vader gelijk staan met iemand die niets (van mij) is.’
voetnoot1231
hier gelt enz.: daarop kan hij zich evenmin beroemen als ik (toevoegsel).
voetnoot1234
het .... pant: het door een vreemde aan hem toevertrouwde; Lat.: quod ab aliena manu acceperat.
voetnoot1235
Bij gebrek aan een troonopvolger liet hij u doorgaan voor zijn zoon.
voetnoot1236
gewonnen (verwekt); na 1229 vlgg. is deze vraag zinloos; Gr. naar de mod. (verbeterde) tekst: ‘gevonden hebbend’.
voetnoot1237
by enz., Soph.: ‘in een begroeid dal van de Citheron.’
voetnoot1238
zoo los: zo alleen te dwalen (toevoegsel).
voetnoot1239
en verder is toevoegsel.
voetnoot1241
ùw herder; V.'s woordspel is hem gesuggereerd door de toevallige assonantie van het op elkaar volgend servitio en servator in de Lat. vertaling, 't Gr. geeft geen aanleiding.
voetnoot1243
levende: als levende getuige (toevoegsel).
voetnoot1244
Soph.: ‘Wat herinnert ge mij daar aan dat oude euvel?’ zie 1246-47.
voetnoot1245
koort om enz.; V. tracht verband te scheppen met het volgend vs.; Soph. spreekt alleen van ‘doorboorde voeten’.
voetnoot1246
windelsmaet; V. denkt (zie vor. aant.), dat er wordt gezinspeeld op een omwikkeling van de benen met het in werkelijkheid slechts door de voeten getrokken koord, waarop Soph. in het vorige vs. doelt en waaraan het kind moest hangen; Soph.: ‘smaad der windselen’, d.w.z. smadelijke verminking van het pasgeboren kind.
voetnoot1247
dien (= uw) naam: nl. Oidi-pous, d.i. Zwel-voet, Vondel dickvoet blz. 858, r. 13.
voetnoot1248
sluit aan bij 1246.
voetnoot1249
die u enz.: hij die u aan mij gaf, draagt hiervan kennis.
voetnoot1250
Onjuist; Soph.: ‘hebt ge mij dan van een ander gekregen en niet zelf gevonden?’
voetnoot1252
spellen: opgeven.
voetnoot1253
dienstverwant, een door V. nieuw gevormd woord ter weergave van Lat. ex familia (= een van 't dienstpersoneel); het ontbreekt in het Ned. Wdb.
voetnoot1255
hier enz.; V. verwart Lat. hic (deze) met hic (hier); Soph.: ‘inderdaad, in Laius' dienst was deze herder’.
voetnoot1256
uit .... weeten: niet zoals Kalff meent (zie bij 1290) verwarring van Gr. idein met eidenai, maar indirecte weergave van Soph.: ‘zodat ik hem vóór mij kan zien’. (Lat. videre, Gr. idein) d.w.z. hem kan verhóren; voor het vaststellen van het bij V. ten grondslag liggend voorbeeld zegt deze plaats niets.
voetnoot1257
uit .... landzaet enz., Soph.: ‘Gij, inheemsen, kunt dit het best weten’.
voetnoot1259
kennis enz.: kent.
voetnoot1260
vont: aantrof, vgl. 1345.
voetnoot1262
peisen om: denken aan, Z.-Nederlands.
voetnoot1264
zoecken liet; zie 944-952; de herder, die indertijd het kind aan Phorbas gaf, is inderdaad, zoals 't koor gist, dezelfde als die ene ontvluchte ooggetuige van de moord op Laius.
voetnoot1265
hy heeft de nadruk.
voetnoot1266
dees: Phorbas; en uit enz. is bijvoegelijke bijzin bij hy in 1265; men kan en weergeven met: nl. degene, die; wildernis, aant. 949.
voetnoot1268
Wie 't is enz.; Wilt ge weten, wie 't is? Vond. = Lat. naar een slechte lezing van het Gr.; het juiste is hier: ‘Wat doet het er toe, wien hij bedoelt?’ (Gr. ti, niet tis).
voetnoot1269
laet .... ongedacht: denk er verder niet aan; Lat. ne memineris; dit on-gedacht van gedenken, naast actief ongedachtig, ontbreekt in het Ndl. Wdb. (vgl. ook gedacht in vs. 67).
voetnoot1270
bevind ick enz.: nu ik eenmaal (aant. 1198) dit spoor gevonden heb.
voetnoot1272 vlg.
't zal (gebiedend) enz.: nóóit mag het gebeuren, althans zo gij waarde hecht aan uw leven.
voetnoot1274
't hof: de naar V.'s voorstelling uit hovelingen (bl. 856, r. 61-62) bestaande rei; gedoeld wordt op 1262-vlgg.
voetnoot1275
ick (met nadruk); Ioc. heeft reeds alles begrepen en wil Oed. ervoor bewaren de waarheid te leren kennen, aant. 1056.
voetnoot1276 vlg.
De verblinde Oed. denkt, dat Ioc. gekweld wordt door de gedachte, dat zij gehuwd zou zijn met een man van lage afkomst; schoon enz.: al mocht het blijken, dat ik een slaaf ben tot in het derde geslacht.
voetnoot1279
evenwel: niettemin (1218).
voetnoot1281
met reên: op grond van een juist inzicht (= Lat.); Gr.: ‘bedacht op uw welzijn’.
voetnoot1282
Soph.: ‘Met dat tot-mijn-bestwil ergert ge mij allang’ (= zijt gij hard bezig ....).
voetnoot1283
ging enz., Soph.: ‘Moogt ge nooit weten, wie gij zijt.’
voetnoot1284
Deze opdracht was reeds gegeven (zie 1264).
voetnoot1285
zie aant. 1276.
voetnoot1286
voere.... te moet zeg.
voetnoot1287 vlg.
Vond. = Lat.; Gr.: ‘en dit is het laatste, dat gij ooit van mij zult horen.’ Met deze omineuze woorden (1289) verlaat Ioc. ijlings het toneel; gaet = Lat.; Gr.: ‘vliegt’.
voetnoot1288
bedruckt: verpletterd door smart, Lat.: ingenti affecta dolore; met .... steenen is een verwarring stichtend toevoegsel.
voetnoot1289
Gr.: ‘Ik vrees dat uit dit zwijgen ( = niet verder willen spreken 1287) onheil los zal breken’, Lat. slapper ....: proferat.
voetnoot1290
vlgg.; Gr. lett.: ‘Breek' los wat wil; mijn kiem wil ik leren kennen, zij die nog zo klein’; Vond. naar het Lat.: et si humile (= laeg) est genus (= plaets .... afkomst en 1291 stam) cognoscere volo. Ten onrechte meent Kalff, Ts. XIII, blz. 112, 1o dat V. uitgaat van het Gr.; 2o dat hij n.b. door preutsheid hier weerhouden zou worden Gr. sperma (zaad, kiem) letterlijk weer te geven, vgl. zijn uitbreiding 1431, aant. 1430.
voetnoot1295
Ik beschouw mij als een zoon van vrouw F., van vrouw F. gezegend; vgl. aant. 1065.
voetnoot1296
En .... niet eens: en bekommer mij er in 't geheel niet om; laster: smaad.
voetnoot1298
Gr.: ‘En de wisselende maan, aan mij verwant, heeft onderscheidenlijk mijn kleinheid bepaald en mijn grootheid’ (lett. ‘en de maanden’ enz.), vgl. Soph. fragm. 713. 3 voor de maan als symbool van lotswisseling; Soph. laat het stuk spelen op de dag voorafgaand aan het feest van volle maan (aant. 1301-10).
voetnoot1299
gestapt: gegaan met mijn onderzoek; V. vrijwel = onjuist Lat.; Gr.: ‘en zó geboren (nl. als zoon van het wisselend Lot) zal ik nooit een ánder kunnen blijken, zodat ik zou behoeven te schromen ....’. - Rei. Dit blijgestemd lied, dat uiting geeft aan een door Oedipus' beschouwingen plotseling gewekte hoop (zou hij een goden-kind zijn?) staat in tragisch contrast met de naderende peripetie; aldus vaker bij Soph.
voetnoot1301-10
V. = onjuist Lat.; Gr.: ‘Mag ik een voorspeller heten, een tot waarheid-zien bekwaam, bij Zeus' hemel, dan zult gij, Cithaeron, morgen als de maan volwassen staat, lof en prijs van mij deelachtig worden: Oedipus' geboortegrond, voedster hem en moeder! Danken zal ik u met dans en zangen, dat gij hem, mijn heer, uw zorgen schonkt. O Apollo, heiland, moge u dit behagen!’
voetnoot1311-14
V. geeft verkort en ook onjuist het Lat. weer; Gr. (naar de verbeterde mod. tekst): ‘Welke, mijn zoon, van de langlevende nymphen bracht u voort? Een, die in minne zich had verenigd met Pan den bergbetreder? Of was het een, die haar sponde deelde met Apollo? Want hem zijn lief alle hoogland-weiden.’
voetnoot1315
op .... Cylleen (berg in Arcadië) is onjuist; Soph.: ‘Cyllene's heer’.
voetnoot1317 vlg.
godinnen, Soph.: ‘nymphen’; van Helikon (berg in Boeötie bij de grens v. Phocis), naar mod. verbetering te lezen Gr. helikopidōn: ‘schoonogige’; met .... omkranst is toevoegsel; evenzo vs. 1320.
voetnoot1321
vlgg. Gr. (tot de rei): ‘Gij, oudsten, als ik die hem tevoren nooit heb ontmoet, een gissing mag wagen, dan meen ik daarginds den herder te zien naderen’; Vond. = onjuist Lat.; eer .... zijn: vóór ons samentreffen (Lat. congressum) met dien man daar, vgl. 1323.
voetnoot1322
omtrent ouden van dagen iets kan gissen op grond van het uiterlijk (= Lat.; voor Gr. zie boven).
voetnoot1323
vergaeren: bij, tot ons komen, zie 1321.
voetnoot1324
voorheene, zie vs. 1284.
voetnoot1325
bevestigen het en komen overeen met (de jaren van) dezen man.
voetnoot1326
byzonder, zoo: vooral daar.
voetnoot1328
ons scheiden: tussen ons (de rei is voor V. zowel andere partij als scheidsrechter) beslissen.
voetnoot1329
als die: daar gij; hier weer bij te denken: misschien.
voetnoot1335
reden: antwoord.
voetnoot1336
al lang geleden: eens, eertijds.
voetnoot1338
huisknecht opgevoedt: in huis groot gebracht.
voetnoot1340
het kleene vee, Lat. greges: schapen en geiten; het Gr. heeft (algemeen): de kudden.
voetnoot1341
wel bekent (bij streecke): als u wel bekend; Lat.: voornamelijk.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 1345. Alle dr. hebben achter dien een vraagteeken.
voetnoot1344
wat was zijn bedrijf en van wie is hier sprake (interruptie).
voetnoot1345
van dien: van dezen hier; de volgende zin met of is als voortzetting te beschouwen van Oedipus' vraag in 1343; vinden: aantreffen; vgl. vs. 1260.
voetnoot1347-48
'k zal onverdroten .... vernieuwen: ik zal de moeite nemen (mijn best doen) om hem weer voor de geest te brengen ....
voetnoot1352
en .... scheide (onderschikkend op te vatten): terwijl ik voortdurend met hem in aanraking kwam.
voetnoot1353
maenden; tegenwoordig leest men algemeen (drie) halve-jaren.
voetnoot1354-vlg.
toen .... overvallen; Gr. enkel: in de winter. V. brengt het Lat.: cum hiems immineret (= op handen was) in beeldspraak over (imminere is nl. ook: dreigend boven het hoofd hangen).
voetnoot1359
Soph.: ‘gij hebt gelijk, maar het is lang geleden’.
voetnoot1362
vroom (als een brave pleegvader) en trou, toevoegsel.
voetnoot1364
eerst: pas.
voetnoot1365
Soph. zegt (als gebod en verwensing): ‘zult gij niet ten verdèrve gaan?!’
voetnoot1366
bestraffen: berispen (maar met sterker gevoelsaccent); strafbaer (1367): laakbaar.
voetnoot1369
gelijck hy wil: van hetwelk hij wil dat gij spreekt.
voetnoot1371
met gemack: goedschiks.
voetnoot1372
Gr.: ‘bij de Goden, ik smeek u mishandel mij, ouden man, niet.’
voetnoot1373
Gr.: ‘laat iemand hem terstond boeien’.
voetnoot1375
gelijck .... vraegen; Soph.: ‘waarnaar hij vraagt’.
voetnoot1377
of .... uit; Lat.: quod aequum est: (zeg) wat gij behoort te zeggen.
voetnoot1378
nog veel eerder is het met mij gedaan, als ik wèl spreek.
voetnoot1382
op 't lant (toevoegsel): toen ik buiten (aan het veehoeden) was.
voetnoot1383
Soph.: ‘van wien van de burgers hier en uit welk huis.’
voetnoot1386
't was .... kint; de bedoeling van het dubbelzinnige Grieks is: een van de kinderen uit het huis van Laius (Lat. onjuist: ‘ex genere Laii’).
voetnoot1387
van een dienaar van hem of...?
voetnoot1388
V. versterkt het onjuiste Lat.; Gr.: ‘wee mij, ik sta op het punt het vreselijke uit te spreken’; daarbij sluit dan aan Oedipus' antwoord: ‘en ik om het aan te horen en toch - horen moet ik het’.
voetnoot1389
zie vorige aant.; gewis: vastberaden.
voetnoot1391
ontleden: blootleggen; vgl. vs. 1291.
voetnoot1393
baert; vgl. voor dit vreemde praesens o.a. vs. 987 (Lat. plusquamperfectum).
voetnoot1394
Apol; versta: een orakel.
voetnoot1396
zijne ouders (zijn vader); meerv. onder invloed van de Lat. pluralis poëticus.
voetnoot1400
schuilen: veilig zijn; ten leste: per slot van rekening.
voetnoot1405
onjuist gelijk het Lat.; Gr.: moge ik .... zien; die .... verveelt (toevoegsel): die mij ondraaglijk zijt geworden.
voetnoot1406-08
Soph. heeft: ‘geboren van wie het niet had mogen zijn, met wie dat niet had mogen zijn gehuwd, van wien dat niet mocht zijn de moordenaar.’ - Rey: Voor het ontbreken van een indeling in keer en tegenkeer zie aant. vs. 193. Ook deze rei komt in de vertaling in 't geheel niet tot haar recht.
voetnoot1409-vlg.
Gr.: ‘hoezeer acht ik U gelijk aan niet-levenden’ (V. = onjuist Lat.).
voetnoot1412-14
Gr.: ‘want welke, welke sterveling ooit wint van 't geluk meer dan een waan - en uit zijn waan het nederzinken’. V.'s vert. is onjuist: het ten dele onjuiste Lat. heeft een gnomisch perfectum dat door V. op Oedipus (zie dees in vs. 1413) is betrokken.
voetnoot1415
druckigh: jammerlijk.
voetnoot1416
dat .... geluckigh: dat niemand gelukkig is te prijzen. In deze verzen vindt men de kern van Sophocles' levensbeschouwing.
voetnoot1417
naar onjuist Lat.: nimium successu evectus = te zeer door uw succes (‘spoet’) omhooggedragen.
voetnoot1418
Het Lat. heeft aan 't slot van dit vers een punt, maar bedoelt vs. 1419-21 als bijzin bij 't voorafgaande; anders Vondel, zie vs. 1422.
voetnoot1419
Lat.: cum occideres (toen gij dooddet). V. heeft hier ten onrechte de conjunctivus (zoudt ....) overgenomen; met vleugelen, toevoegsel.
voetnoot1417-21
Gr.: ‘Gij, die boven alle maat zeker van treffen (hier met betrekking tot het oplossen van 't raadsel) het zegenrijkst geluk eens hebt bemachtigd, O Zeus, neervellend de kromgeklauwde maagd (de Sphinx), zangster van raadselen, tegen de dood (- cijns; vgl. halstol, vs. 46) als een muur omhoogstaand’ (zie verder de voortzetting in de aant. bij vs. 1422).
voetnoot1422-vlgg.
Vondel heeft hier een hoofdzin, waarbij het voorafgaande als bijzin aansluit (zie aant. vs. 1418); Soph. echter: ‘Sedert dien (daarom) heet gij mijn koning en hebt gij de grootste eer genoten, heersend in 't grote Thebe’ (het Lat. heeft: in praeclara urbe).
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 1435. U. 624, 626 en 627 hebben doende.
voetnoot1425
wat hooren wy, naar verkeerd begrepen Latijn: quantum vero nunc audimus: voorzover wij nu horen. De tegenwoordige opvatting van het Grieks is: ‘Thans echter, wie is ellendiger om van te horen dan ....’
voetnoot1427
naer .... mompelt, storend toevoegsel.
voetnoot1428
over .... gedompelt (tot over het hoofd), naar Lat. demersus; Gr. echter: ‘saamwonend met schuld en schande’.
voetnoot1430
Zoo wijt en verr', vgl. aant. vs. 6.
voetnoot1430-32
hoe ....; gekunstelde uitbreiding (beschaemt .... schaemte) van het aan het slot onjuiste Lat.: qui iisdem cum patre nuptiis potitus concidisti (= ten val zijt gekomen = V.'s: zitge nu). Gr.: ‘voor wie dezelfde grote (huwelijks-) haven volstond om als kind u en als echtgenoot op te nemen’; blint: in blinde onwetendheid; V. geeft hiermee weer het Lat. tacite, gezegd van het zwijgende huwelijksbed (= dat de bloedschande niet uit heeft gebracht).
voetnoot1434
uws ondanx (te invito); versta: zonder dat gij het u bewust waart.
voetnoot1438
uitgebreid naar onjuist Latijn. Gr.: ‘mocht ik u nooit hebben aanschouwd’; vgl. vs. 1593.
voetnoot1441-42
V.'s vert. is weer een onjuiste weergave van het Lat.: ‘door u heb ik nieuwe levensmoed gekregen, nu heb ik het hoofd weer laten zinken’. V. vat op: wat hebt gij mij reden gegeven om trots op u te zijn; nu sla ik vol schaamte (schaemzaem, toevoegsel) mijn ogen neer. - Bode; Lat. nuntius; Gr. echter exangelos = berichtgever omtrent wat binnen is voorgevallen. Deze berichtgever doelt zowel op Jocaste's zelfmoord als op Oedipus' zelfverminking. V. meent dat alles betrekking heeft op O. alleen; daaronder lijdt de hele vertaling hier.
voetnoot1443
vgl. de aant. bij lantsheeren in vs. 1107.
voetnoot1444
van uwen heere, een, in verband met vs. 1457 niet passende toevoeging; zie de volgende aant.
voetnoot1444-45
De bode doelt met wat .... hooren op Jocaste's zelfmoord, met wat .... zien op Oedipus' zelfverminking.
voetnoot1446
misschien, verslappende toevoeging.
voetnoot1448
Fasis: grensrivier tussen Colchis en Klein-Azië, mondend in de Zwarte Zee.
voetnoot1449
Ister: Donau.
voetnoot1451
die slaat terug op een aan smet en vlack verbonden, maar niet uitgedrukt substantief daden (de daden, die bezoedeling teweegbrengen); V.'s vertaling is onjuist: Sophocles spreekt van daden die deels verborgen zullen blijven in 't paleis (Jocaste's zelfmoord), anderdeels weldra in hun gevolgen zullen worden aanschouwd (vgl. aant. 1444-45 en vs. 1533-vlg.).
voetnoot1452
of niet, gelijk onjuist Lat.; Gr.: ‘en niet zonder wil’; hem (Oedipus) .... mismaecken (toevoeging): hem .... jammerlijk maken.
voetnoot1453
Soph.: ‘van al wat mensen lijden, deert ons het meest dat leed, dat zelf gekozen blijkt’ (doch, toevoeging).
voetnoot1454-55
Soph.: ‘niets ontbreekt aan datgene wat wij reeds eerder wisten (nl. de waarheid omtrent Oedipus' afkomst) om allerjammerlijkst te zijn’. V.'s woorden geven de zin van het Latijn weer, als men of 't luit vervangt door om te luiden (V. geeft het Lat. quin ‘letterlijk’ weer); 't geen blijckt is voor Soph.: ‘wat wij reeds eerder wisten’ in de plaats gekomen.
voetnoot1456
Soph.: ‘wat komt gij daaraan nog toevoegen’. V.'s deze is niet verantwoord.
voetnoot1457-58
al, ter aanduiding van het perfectieve aspect; aant. 1146; Soph.: ‘het kortst om te zeggen, het kortst om aan te horen: verscheiden is Jocaste's majesteit.’
voetnoot1459
in alle deelen (multipliciter): in alle opzichten.
voetnoot1460 vlg.
onjuist; Soph.: ‘van wat daar is geschied blijft voor u afwezig het allersmartelijkste: het moeten aanschouwen met eigen ogen’. Seneca laat - in tegenstelling met Sophocles - Jocaste ten aanschouwe van het publiek zelfmoord plegen; Horatius' wenk A.P. 182-vlgg. (vert. Dl. VII, blz. 362, r. 160-vlgg) is in overeenstemming met de Gr. opvattingen; vgl. Vond. Jeptha, Ber., r. 122 vlg. (waar echter een motivering gegeven wordt, die bij Horatius alleen betrekking heeft op in de werkelijkheid zich nooit voordoende gevallen).
voetnoot1465
vergramt (ardens ira); Gr.: ‘ten prooi aan een hevige gemoedsbeweging’.
voetnoot1466
bruitsbed: huwelijksbed.
voetnoot1467-68
Soph. zegt: zij liep naar het slaapvertrek, haar haren uitrukkend, en sloot, toen zij binnen was, de deur. V. geeft de feiten in zo'n volgorde, dat niemand het (uit-) ‘scheuren van de vlechten’ heeft kunnen zien.
voetnoot1470-71
(tot doot), onjuist. Gr.: ‘terugdenkend aan die verwekking (Lat. conjugii), lang geleden, die de oorzaak was dat Laius de dood vond’; V. vertaalt man (1470), doordat hij conjugii (echt, ‘verwekking’) verwart met conjugis (echtgenoot).
voetnoot1471-73
zich .... kinderteelt, onjuist. Gr.: ‘terwijl hij haar, de moeder, achterliet om voor zijn eigen zoon te worden voortbrengster van een onzalig kroost’ (V. heeft het Lat. relictam filio suo ad .... niet begrepen en relictam adjectivisch opgevat als verlaten en dit woord daarna uitgebreid met droeve en zonder hoeder); zulck een is praegnant voor onzalig (infelix).
voetnoot1475
mannen; de moderne Gr. edities hebben hier enkelv. man = echtgenoot.
voetnoot1476
kinderen, plur. poëticus; al .... hinders, toevoeging.
voetnoot1477
Soph.: hoe zij daarop de dood vond, weet ik niet.
voetnoot1479
ter kamer in is onjuist, zie vs. 1467 en 1484-85; versta: het paleis binnen; aenschouwen, versta: onze aandacht kunnen blijven vestigen op.
voetnoot1483
geweer: (om) een zwaard.
voetnoot1484-vlg.
onjuist (ook het Lat. ten dele); Gr.: ‘waar hij vinden kon haar, zijn vrouw en niet-vrouw (het onjuiste infelicem = V.'s beklaeghde), de moederschoot die had voortgebracht hemzelf en zijn kinderen’.
voetnoot1486
'k weet niet wat (Godt) ...., de vert. van nescio quis (wees hem de een of andere bovenmenselijke macht de weg).
voetnoot1488
Gr.: ‘met een vreselijke kreet, alsof hij een leidsman volgde.’ Het onjuiste Lat. (quasi ab aliquo raptaretur) is weergegeven in vs. 1489 en uitgebreid in vs. 1488.
voetnoot1489
in dit rumoer, zinstorende toevoeging.
voetnoot1490
Lat.: irruit per geminas fores; Gr.: ‘hij springt aan tegen de dubbele deur’.
voetnoot1491
hengsels hadden de antieke deuren niet, zij draaiden op tappen, Soph. heeft ‘grendels’; datze boogen komt overeen met het in het Lat. niet vertaalde koila (praedicatief) van het Gr.
voetnoot1493
ô strijt (toevoegsel), interjectie (o jammerlijk schouwspel).
voetnoot1495
met .... blicken, toevoeging.
voetnoot1496
pooght ....; Soph.: ‘maakt los.’
voetnoot1497
worpt: werpt; verbaest, vgl. vs. 198. Gr.: ‘maar toen de onzalige (Jocaste) eenmaal op de vloer lag uitgestrekt, zag men ....’. V. heeft het onjuiste Lat. vertaald.
voetnoot1498
op .... hof, toevoeging.
voetnoot1500
haeck: schouderspang; zie verder Inhoudt, r. 72; haer pracht: haar sieraad.
voetnoot1501
ruckte, onjuist; versta: doorboorde en vgl. ook vs. 1577.
voetnoot1503-04
V.'s vert. = onjuist Lat. Gr.: ‘nimmer zult gij (mijn ogen) meer aanschouwen, noch wat ik leed, noch wat ik deed aan kwaad’; in dien schijn: in die staat.
voetnoot1505-vlg.
naar het ook overigens onjuiste Latijn op Oedipus betrokken. Gr.: ‘in duisternis zult gij voortaan daarvoor boeten dat gij hebt gezien, wie gij nooit hadt mogen zien en dat gij niet hebt gekend, die ik had willen kennen’.
voetnoot1506-07
Dat .... reden, toevoeging.
voetnoot1508-09
winckbraeu (Lat. palpebras): ooglid; Gr.: ‘de handen omhoogheffend treft hij zijn ogen.’
voetnoot1510
aenzicht, onjuist naar Lat. facies; Gr.: baard.
voetnoot1511-13
De zinsconstructie loopt niet af; men kan in vs. 1511 achter kaecken zijn denken, of de hele passus opvatten als een absolute constructie (dan moet echter achter bloet, 1510, een komma staan); plas en regen (hendiadys): plasregen.
voetnoot1513-14
alleen .... niet; V. gelijk onjuist Lat. (niet uit beiden afzonderlijk). Gr.: ‘zo brak dan uit twèe los, niet onheil voor èèn alleen, maar onheil gemeenschappelijk voor man en vrouw.’
voetnoot1517
hoedanigh .... is, op te vatten als: gelijk het ook inderdaad een echt geluk was (Lat.: ut fuit felicitas justa).
voetnoot1515-18
even gelijck .... zoo, naar de Lat. hypotaxis: quaeque fuit .... felicitas, ea facta est .... Het Gr. heeft parataxis; dus lang: tot nu toe.
voetnoot1519-20
alles .... noemen: alle jammer die naam heeft op aarde (waarvoor een naam bestaat).
voetnoot1521
vrij naar onjuist Lat.; Gr.: ‘en laat zijn smart hem nu enige rust?’
voetnoot1523
iemant; versta: men.
voetnoot1525
geheel onjuist, ongeveer als 't Lat.; Gr.: ‘en die zijn moeder .... onheilig is het woord en niet voor mij om te herhalen.’
voetnoot1528-29
naerdien ...., onjuist en in verband met vs. 1525 uitgebreid. Gr.: ‘als een vloek (voor zijn huis) krachtens eigen vervloeking’ (zie vs. 300 vlg. en 315-vlg.).
voetnoot1534
den moort, toevoeging.
voetnoot1536
de wraeck (de wrekende furiën); Soph.: ‘zelfs een vijand’.
voetnoot1538
treurrol enz.; V.'s woordkeus staat onder invloed van het Lat. spectaculum; voor treurrol = treurspel, vgl. Opdr. r. 59.
voetnoot1541
na .... verloopen, zinstorende toevoeging (Oed. heeft zich niet verlopen, is het slachtoffer van de ondoorgrondelijke wil der Goden).
voetnoot1542-45
met toevoeging van onbevreest naar het vrije en misleidende Lat.; tegenspoet, Lat. adversa fortuna; Gr. echter daimōn (= bovenmenselijke macht); verruckte uw' geest: bracht u zò buiten u zelf ....; op te hoopen (Lat. accumulare): nog te vermeerderen; met .... afgrijslijckheên: met het blindmaken van u zelf. Gr.: ‘welke demon was het die verder hier sprong dan het verste, voorbij de grenzen van het onheil dat als deel u was beschikt.’
voetnoot1546
dit: nl. het u-aanzien.
voetnoot1548
in gespreck treên (dicere); versta: bespiegelen, beschouwen.
voetnoot1549
zoo roert (perturbat) .... is verkeerd verbonden en behoorde aan te sluiten bij vs. 1546.
voetnoot1552
waer .... dan, gelijk het Lat.; Gr.: ‘waar, waar ga ik heen.’
voetnoot1553
Soph.: ‘waarheen vervliegt de klank van mijn stem.’
voetnoot1554
V. gelijk onjuist Lat.; Gr.: ‘waar hebt gij demon mij heen gedreven’ (vgl. 1542-45).
voetnoot1555-56
Soph.: ‘in jammer, noch te horen, noch voor het oog te zien’ (zie vorige aant).
voetnoot1557
dampen: nevelen.
voetnoot1560-62
naar onjuist Lat.; door .... leên, toevoeging Gr.: ‘hoe boort de dolle prikkel van dit steken te samen met de herinnering van het (vroegere) kwaad.’ Zò is ook dubbel in vs. 1564 te begrijpen.
voetnoot1564
Zie de vorige aant.
voetnoot1569
mogen: kunnen.
voetnoot1571
quetsen (affligere); Gr. blussen; dus beroert (toevoeging): zo zeer buiten zinnen.
voetnoot1572
Godt (deus); Gr. daimōn = algemene naam voor alle goden en geesten; zie vs. 1542 en 1489.
voetnoot1574
gebrouwen; Gr.: vol-gemaakt; voor de houding van Oed. tegenover zijn daden vgl. Opdr. blz. 855, r. 34-45.
voetnoot1578
Het scherpe onderscheid dat Oed. wil maken tussen wat Apollo hem heeft toebedeeld en wat hij zich zelf bewust heeft aangedaan, wordt bedorven door de toevoeging van razerny bewogen.
voetnoot1579-80
diende en zagh, beide voorwaardelijk (zou d.; zou z.).
voetnoot1582-86
gelijk Lat., behoudens de uitbreiding: (ánders) dan met bitterheit.
voetnoot1586
wacker: snel.
voetnoot1587
woestijn; vgl. vs. 949.
voetnoot1588
verschovling, vgl. vs. 1703 en 1211.
voetnoot1591
om (wegens) .... zinnen, als bepaling te denken bij rampzalige; Gr.: wegens uw jammerlijk lot en het volle besef daarvan.
voetnoot1592
te snoot geschent, toevoeging.
voetnoot1593
vgl. de aant. bij vs. 1438.
voetnoot1596
gehangen; Soph. spreekt slechts van gebonden; indien men zoo snoot betrekt op gehangen (door een komma achter snoot te plaatsen) is V.'s vert. in overeenstemming met Sophocles.
voetnoot1598
geen deught (nihil gratum): geen dienst; zie vs. 1215 en 1747.
voetnoot1599 vlg.
Soph.: ‘was ik toen omgekomen, dan zou ik nu niet zulk een kwelling zijn voor mijzelf en hen die mij lief zijn’ (dit ter verheldering van V.'s minder juiste, stellig onduidelijke vert.).
voetnoot1604 vlg.
Soph.: ‘noch zou ik heten bij de stervelingen bruidegom van haar die mij het leven gaf.’
voetnoot1607
die bevleckten, als enkelv. te denken: die ontwijde moeder; vol onwaerde (bij ick), toevoeging.
voetnoot1609
't snootste (atrox malum): de vreselijkste rampen.
voetnoot1610
by nootlot, toevoeging (versta: werd mijn deel; vgl. vs. 1573-vlg.).
voetnoot1537-1614
zie de Inleidende opmerkingen op bl. 852.
voetnoot1617
mits: daar.
voetnoot1617-18
V. tracht aan de foutieve Lat. vert. zin te geven. Gr.: ‘daar ik jegens beiden daden heb bedreven, door geen (zelf-) ophanging te boeten’ (vgl. de suggestie van het koor in vs. 1612).
voetnoot1619-21
V.'s vert. is gelijk onjuist Lat. Gr.: ‘maar’ (zult gij zeggen) ‘de aanblik van mijn kroost’ (-ontsproten zoals het ontsproten is - tegenwerping van Oed.), ‘die zou voor mij een verkwikking zijn gebleven?’ - ‘Neen, voor mijn ogen zouden zij nimmermeer een vreugde zijn geweest, noch ook de aanblik van deze stad.’
voetnoot1622
torens, versta: vestingmuren (met bastions); 't gesticht der kercken (toevoeging): de schoongebouwde tempels.
voetnoot1624-28
Soph.: ‘waarvan ik rampzalige, ik, die van allen in Thebe het schoonste leven eens had, mijzelf heb beroofd’; eerelijck (honestissime): in eervolle, hoge staat; een hoogh gesproken woort, bijstelling bij mijn besluit (edictum): afkondiging (vgl. besloten, 1628); zie daarvoor vs. 300-vlg.; gestoort (vernietigd); de constructie is anacolouth; als object bij heb gestoort is te denken al dit goet (deze geluksstaat) uit vs. 1627.
voetnoot1629
dien ... man; voor de betekenis en kracht van dit eenen vgl. vs. 1643, 1645 en 308 (Oed. is gebleken die ene man te zijn, die alleen de landsmet is ....; Lat.: facto decreto, ut omnes pellerent impium illum (die nu welbekende ....), et a Diis ipsis pollutum iudicatum).
voetnoot1631-33
toen ....; onjuist, o.a. door verkeerde verbinding en scheiding. Soph. begint bij toen een nieuwe zin. ‘Nu ik zelf die gruwelijke smet aan het licht heb gebracht die op mij rust, had ik nu nog hen (zie elck, vs. 1628; = mijn medeburgers) met rechte blik aan kunnen zien?’ schaemtloos: die zich niet behoeven te schamen (vgl. Ndl. Wdb. i.v.).
voetnoot1636
strax: aanstonds.
voetnoot1638
groote (tweemaal), toevoeging.
voetnoot1639
al zijn zinnen is (meervoudig) subject; door V. als enkelvoudig gedacht, vandaar wort.
voetnoot1640
wellekomen: opnemen, een verblijfplaats toestaan.
voetnoot1642
van mijn' geboortestant: uit wie ik was geboren.
voetnoot1643
landouwen (toevoegsel), nader bepaald door Korinte.
voetnoot1644
Soph.: ‘(O. Pol. en Cor.) en gij huis, in naam huis van mijn vader.’
voetnoot1645-46
Gr.: ‘welk een (bedrieglijk) schoon, van bederf onderziekt, hebt gij in mij grootgebracht’; etterplaegh, Lat.: purulentum malum; graegh: met liefde, toewijding.
voetnoot1647
nu .... my; Soph. echter: ‘nu blijk ik in werkelijkheid te zijn ....’; snoot, onjuist (Lat. malus), Gr. ‘ellendig’, vgl. o.a. vs. 1009, 1688, waar V. ook de a-morele qualificatie van het Gr. onjuist weergeeft.
voetnoot1648-50
V. = Lat.; Gr.: ‘o drie wegen, en gij verscholen ravijn, o struweel en gij holle weg bij de driesprong’.
voetnoot1652
hoe ....; Soph.: ‘welk een wandaad ik ten aanschouwe van u heb bedreven’.
voetnoot1654
en dit (nieuwe) kwaad bedreef (nl. het huwen met Jocaste).
voetnoot1654-57
Soph.: ‘o huwelijk, huwelijk (zonder beeldspraak dus), gij bracht mij voort en als gij mij had voortgebracht, deedt gij wèderom opkomen hetzèlfde zaad en bracht gij te voorschijn een bloedschendige vermenging van vader-, broeder- en kind-zijn, van bruid- en gemalin- en moeder-zijn (in het oorspr. ook overal pluralis); bloetverwant, hier adjectief (of substantief?) als praed. attribuut gebruikt (Lat. sanguinem cognatum).
voetnoot1658-59
schant .... spreeckt; Soph.: ‘al wat bij het mensdom op aarde schandelijk is’; vgl. voor Vondels instelling vs. 1427: naer men roept en mompelt met aant.
voetnoot1659-60
want .... misdreven, onjuist. Soph.: ‘maar zwijg ik verder, immers spreken voegt niet over wat ook schandelijk is om te doen.’
voetnoot1661
o ramp (Gr. o Goden), wanhoopsuiting, affectwoord, vgl. vs. 1493.
voetnoot1662
een' vloeck: een pest.
voetnoot1663
daer: waar.
voetnoot1664-65
Uitgebreid en verhevigd naar verkeerd begrepen Lat.: Ite, inicite manus ....; Gr.: ‘komt, verwaardigt u mij rampzalige aan te raken. Geeft mij gehoor, vreest niet’ (nl. voor het overspringen van de bezoedeling). V. heeft het misleidende Lat. ne revereamini verkeerd weergegeven. De pathetischonlogische motivering - die bij V. in 't geheel geen zin heeft - volgt dan in: Geen man ....
voetnoot1667
maer, lett. vert.; versta: zie!; tijdigh: in tempore; maghtigh: bij machte.
voetnoot1668
te .... jammerklaghtigh, toevoeging.
voetnoot1669
stemmen (statuere): toestemmen.
voetnoot1670
's lants oogh, het beeld is van V.
voetnoot1671
langer hier toe (iam ... adhuc), onjuist; Gr.: ‘tot hem’.
voetnoot1672
wat .... ick, als onjuist Lat.; Gr.: ‘welk recht heb ik nog te vertrouwen’ (op zijn welwillendheid).
voetnoot1673
Soph.: ‘die hem slecht behandeld heb’ (V. brengt ten onrechte het begrip boos op de voorgrond).
voetnoot1674
rechtevoort (toevoeging): nu.
voetnoot1675
in droeven stant: in uw droevige toestand.
voetnoot1678
(en die) uw schande ...; reeds het Lat. is onjuist: solis qui tale piaculum detexit ...; 1679 en toont dat (conjunctie); het Lat.: atque ostendit, quod (relativum bij piaculum) is verkeerd begrepen; vandaar V.'s herhaling van het Lat. antecedent in: dees lantsmet; dichter bij het Latijn zou zijn: en toont wat noch land noch regen duldt.
voetnoot1680
hy .... tegen en 1681, toevoeging van V. om verband te scheppen met het bevel in vs. 1682.
voetnoot1676-81
alles onjuist. Gr. (tot de poortwachters): ‘Maar gij daar, ontziet gij al niet de kinderen der sterfelijken, zo schaamt U althans aan de alvoedende vlam van Heer Helios (= de zon) zo gruwlijk een smet (d.i. de persoon van Oedipus) naakt te tonen, (een smet) welks aanraking noch aarde, noch heilige regen noch zonlicht zullen verdragen’; in 1676 is gy met verwaarlozing van het meerv. door V. op Oed. betrokken.
voetnoot1682
trouwanten (lijfdienaren), toevoeging (zie aant. bij 1676-81).
voetnoot1683
toevoeging.
voetnoot1684
voor al, letterlijke vert.; versta: veeleer (zuiver tegenstellend); met zinnen ....: volle aandacht te schenken aan (videre et cognoscere); Gr.: ‘te zien en aan te horen’.
voetnoot1686
in dezen smaet, toevoeging.
voetnoot1687
my .... bedrogen, versta: al mijn (angstige) verwachtingen beschaamd (1671-73).
voetnoot1688
booswicht = onjuist Lat.: sceleratissimus; Gr.: ‘diep ellendige’; vgl. aant. bij vs. 1647.
voetnoot1689
zoo .... beseft, toevoeging.
voetnoot1690
onjuist; Soph. andersom: ‘want wat ik ga zeggen is alleen in Uw belang, niet in het mijne.’
voetnoot1691
errenstachtigh: met aandrang; vgl. vs. 282.
voetnoot1692-93
die .... dagh, toevoeging.
voetnoot1694
daer: daarheen waar.
voetnoot1695
De tweede vershelft is een variatie van de eerste; voor bestellen, vgl. vs. 952 en 1714.
voetnoot1696
der Goden wil; bedoeld is Apollo.
voetnoot1699
ontdecken (openbaren); vgl. vs. 123-24; godeloze; vgl. 1018.
voetnoot1700
ten schrick der bozen, zinstorende toevoeging, vgl. de aant. bij vs. 1647.
voetnoot1701-02
nochtans .... raet, niet geheel juist. Soph.: .... ‘dat men nog eens navraagt wat te doen staat.’
voetnoot1704
onjuist gelijk 't Lat.; Gr.: ‘Ja, en nu zult ook gij geloof schenken aan den God.’
voetnoot1705
bevelen (mandare): als wens te kennen geven; vermaenen (hortari): aandringen op; delfze ( = Jocaste) in 't stof wordt herhaald in vs. 1706a.
voetnoot1706
dat .... hof, toevoeging.
voetnoot1707
den uwen (meervoud): uw bloedverwant (Jocaste).
voetnoot1708
Versta: het past niet dat deze stad .... mij, als haar burger ....
voetnoot1710
uit deze poort: de poort van Thebe uit (toevoeging).
voetnoot1711
vol wouden, toevoeging (Soph. laat Oed. met bitterheid zeggen: mijn Citheron).
voetnoot1712
zouden: van plan waren, wilden.
voetnoot1713
op 't velt: buiten (de stad); Soph.: ‘opdat ik, (althans) wat de plaats betreft, sterven moge overeenkomstig de wens van hen die mij hadden willen doden.’
voetnoot1715-16
V. = onjuist Lat.; Gr.: ‘en toch, dit weet ik zeker, dat noch ziekte, noch iets anders mij zal kunnen vernietigen.’
voetnoot1717
kan men als ‘apo-koinou’ opvatten; het hoort bij vs. 1715-16 en (zonder anders) bij 1718.
voetnoot1718
tot grooter ramp; Soph. zegt: ‘tot een vreselijk lijden’ (in de toekomst).
voetnoot1719
aen 't doolen (bij fortuine), uitbreiding; Soph.: ‘maar ga mijn lot zijn weg, waarheen 't maar wil’; mijn met klem, zie het volgende vs.
voetnoot1720
V.'s vert. is moeilijk te redden. De zin eist: maak u over mijn zonen geen zorgen. Lat.: ne mihi curam subjice; Gr.: ‘wat mijn zoons betreft, maak me (ethische datief) over hen geen zorg.’
voetnoot1722
zy .... groot, onjuiste uitbreiding; met mannen bedoelt Soph.: van het mannelijk geslacht.
voetnoot1724-29
(bedruckten) uitbreiding van één vers van Sophocles: ‘maar voor mijn beide rampzalige en beklagenswaardige dochtertjes, voor die bid ik u zorg te dragen’.
voetnoot1729-30
V. onjuist naar het anders bedoelde Lat.; dat pas als: steeds wanneer (onjuiste weergave van het causale cum); Gr.: ‘voor wie nooit afzonderlijk de etenstafel werd geplaatst, en gescheiden van mij’ (die steeds bij mij aan tafel zaten).
voetnoot1732
al te gader, onjuist; Oed. heeft twee dochtertjes.
voetnoot1733
de hant geve; Soph.: met de hand aanrake (zie ook vs. 1737) (en mijn leed over haar uitween).
voetnoot1734
ga heen (nl. om ze te halen).
voetnoot1735
echte, edele (vgl. eerlijck) koningstelg.
voetnoot1736
die .... druckgenooten, toevoeging.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 1752. Alle oude drukken hebben: waerheit.
voetnoot1742
Op een wenk van Kreon heeft een dienaar de twee dochters naar buiten gebracht.
voetnoot1743
wat .... spreecken, onjuist, naar het Lat. quid, inquam, dico. - Soph.: ‘vergis ik mij niet?’
voetnoot1744-46
ick .... ick, vrij naar onjuist Lat.; Gr.: ‘ik ben het die u dit heb bereid, van vroeger kennend de vreugde die thans u vervult.’
voetnoot1746
Godt Jupijn; Gr.: de Godheid (de hemel).
deught, zie vs. 1598.
voetnoot1749-52
Soph.: ‘komt tot deze broederhanden, die van uw vader het eenmaal helder oog zò maakten om te zien’ (als gij het nu aanschouwt).
voetnoot1752
waerom .... naerheit (duisternis) toevoeging; vgl. vs. 1557.
voetnoot1753
't bestaen (uitbreiding van V.): de daad.
voetnoot1754
onweetende (bij vader): in (zijn) onwetendheid.
voetnoot1756
Soph.: ‘en ik stort tranen over u - want aanzien kan ik u niet - wanneer ik bedenk hoe ....’; vol onwaerde: in geringschatting bij de mensen.
voetnoot1757
onnozel .... schult, toevoeging.
voetnoot1759-62
Soph.: ‘naar welke bijeenkomst van burgers zult gij gaan en naar welk feest, vanwaar gij niet in tranen naar huis zult terugkeren, in plaats van te genieten van het schouwspel.’ Vondels dan in 1762 wijst op contaminatie van twee constructies.
voetnoot1764
dus onwaert houwen: zo slecht achten (zo vergooien).
voetnoot1764-66
Soph.: ‘wie zal er die schande op zich willen nemen, die voor mijn en uw kroost gemeenschappelijk is’; zijn (gemeen) voor is heeft V. geschreven, doordat hij het relatief die (bij schantvleck) meervoudig heeft opgevat.
voetnoot1770
uit .... baerde, variërende herhaling van: by zijn moeder; onbedocht: zonder inzicht in eigen daad.
voetnoot1772
zich stooten: zich afkerig tonen.
voetnoot1776
van mijne erven (toevoeging): van mijn verwanten
voetnoot1777
gelijck hun vader: om haar tot vader te strekken.
voetnoot1779
ze .... belachen, toevoeging.
voetnoot1780-81
prachen (vgl. vs. 585), omzwerven: bedelend ronddolen.
voetnoot1781
uitgeschupt ... rijck, toevoeging.
voetnoot1783
oude: leeftijd (zie ook vs. 1787); gij weet dat het nog kinderen zijn.
voetnoot1784-85
naar 't misleidend Lat.; Gr.: ‘zij zijn van alle hulp verstoken behalve wat zij van U mogen verwachten’; schuw: zich afwendend.
voetnoot1785-86
help ... bede; Lat. annue (= V. 's bestem)....; manumque porrige = geef me uw hand er op (V.'s onjuiste vert. in 1785); Gr.: ‘en wil mij daarbij aanraken met uw hand.’
voetnoot1789
zoo lang gy leeft; Lat. onduidelijk, Gr.: ‘overal waar naar de wisselende omstandigheden .... gij zult leven.’
voetnoot1791
V. = onjuist Lat.; Gr.: ‘gij hebt nu genoeg geweend.’
voetnoot1793
Hier wisselt V. in overeenstemming met de Gr. tekst (en de aanwijzing in de Lat. vert.) de maat; hij had hiermee echter reeds twee verzen vroeger moeten beginnen. Als na vs. 1806 bij Soph. de regels - met behoud van de gewijzigde maat - weer lánger worden, keert Vondel terug tot zijn gewone dialoog-vers. men: ik; het is geen sententie, zoals V. meent, die daarom ook boven al toevoegt.
voetnoot1795
wat de omstandigheden vereisen, dat is naar het oordeel der verstandigen schoon.
voetnoot1796
V. = Lat.; Gr.: ‘weet ge op welke voorwaarde ik zal gaan?’ (V.'s vraagteken stamt uit de Lat. vert.).
voetnoot1799
Soph.: ‘gij vraagt van mij een gunst die slechts de godheid u kan geven.’
voetnoot1800
Soph.: ‘maar (vragen is overbodig, immers) ik ben bij de goden verfoeid.’
voetnoot1801
Gr.: ‘des te eerder krijgt gij uw verzoek ingewilligd.’
voetnoot1802
Gr.: ‘meent ge wat ge zegt?’
voetnoot1803
plagh: pleeg; strax: zo maar, rouwelings; Lat.: wat ik niet meen, pleeg ik niet te zeggen.
voetnoot1804
naer buiten, onjuiste toevoeging; Oed. wil (voorlopig) in het paleis gebracht worden.
voetnoot1805
ga dan vry; Gr.: ‘stap nu voort’ (nl. naar het paleis).
voetnoot1806
alle, onjuist als 't Lat; Gr.: deze.
voetnoot1807
Soph.: ‘wil niet alles naar uw wens’ (hebben).
voetnoot1808-09
Soph.: ‘want wat u naar wens ten deel werd, volgde u niet het leven door’ (Kreon bedoelt: gij moet nog leren eigen wensen op te geven, en in gelatenheid af te wachten).
voetnoot1812
tot .... steden (plur. poëticus = Thebe) toevoeging.
voetnoot1814-15
en .... helt, toevoeging; braef: kloek.
voetnoot1816
naar de corrupt overgeleverde tekst, met dèze zin: die geen ogendienaar is; Gr., met moderne verbetering: wiens geluk geen der burgers zonder hem te benijden aanschouwde.
voetnoot1818
en .... niet, toevoeging.
voetnoot1819
nu .... gegeven, toevoeging.
voetnoot1820
(leert) bespieglen (Lat. specta): de blik richten op; vgl. Opdr. r. 5; van uw leven; Gr.: van het leven.
voetnoot1822
Versta: voor zijn leven zonder rampen is verlopen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • J.D. Meerwaldt

  • A.A. Verdenius


Over dit hoofdstuk/artikel

lied

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank