Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663 (1936)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (38.40 MB)

XML (3.51 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama

Subgenre

verzameld werk
epos
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel
poëtica
leerdicht
hekeldicht


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663

(1936)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 110]
[p. 110]

Koning David Herstelt.
Treurspel.
Het eerste bedryf.

JOAB. SOBI.
Joab:
 
Prins Sobi, recht te pas, van Godt den albeweegerGa naar voetnoot1
 
Uit Rabba hier gestiert, met voorraet voor het leger,Ga naar voetnoot2
 
Verkuntschapt ons zijn komst. wachtmeester, ga terstont,Ga naar voetnoot3
 
Onthael hem naer zijn' staet. dees heide en dorre grontGa naar voetnoot4
5[regelnummer]
Eischt toevoer voor het volck, dat, moede en mat van trecken,
 
Dry etmael, zonder rust, niet lang den disch kan decken
 
Met kost, van Machir, en Bersillai onverwachtGa naar voetnoot7
 
Ons hier te Manaïm miltdaedigh toegebragt.Ga naar voetnoot8
 
Een leger hoeft te veel om dagelijx te teeren,
10[regelnummer]
En wat de maege ontbreeckt, zou 't hart aen moedt ontbeeren.Ga naar voetnoot10
 
Een hart, dat vechten wil, eischt nooddruft. een soldaet,Ga naar voetnoot11
 
Die wel gedost is, en gevoedert, eer hy slaet,Ga naar voetnoot12
 
Verstreckt een dubbel man. de zenuw wort gesteven,Ga naar voetnoot13
 
Het zwaert met grooter moedt den vyant toegedreven.Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Daer komt prins Sobi, ruim tien jaeren na den dagh,
 
Dat ick te Rabba hem 't gebiedt opdraegen zagh,Ga naar voetnoot16
 
Toen ons het lang beleg zoo zegenrijck geluckte,
 
En David Hannons hooft die goude kroon ontruckte.Ga naar voetnoot17-18
 
Hy is noch danckbaer aen den koningklijcken helt,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Zijn' leenheer, die hem heeft in broeders erf herstelt,Ga naar voetnoot20
 
En Ammons oudt gezagh. laet hier geen licht ontbreecken.
[pagina 111]
[p. 111]
 
Trouwanten, spoet u: past meer fackels aen te steecken.Ga naar voetnoot22
 
Zijt welkom, brave prins. hoe komtge hier zo spa?Ga naar voetnoot23
Sobi:
 
Doorluchtste veltheer van den koning, wiens genaGa naar voetnoot24
25[regelnummer]
Ons eeuwigh houdt verplicht, ick koom uw legerhuttenGa naar voetnoot25
 
Met luttel voorraets van 't geberght' noch onderstutten.
 
Ontfang tapijt, matras, en vaten, beckens mê,
 
Meel, honig, tarwe, gerst, en zuivel, vrucht, en vee,Ga naar voetnoot27-28
 
Geringe tekens van een danckbaer hart, met eenen
30[regelnummer]
Ons lijfwacht, u ten dienst. gebie: wy trecken heenen,
 
Waer koning David lust te trecken, om den zoon,
 
Die zijnen vader stout naer 't hart steeckt en de kroon,
 
Te helpen stuiten, en dat ongelijck te slechten.Ga naar voetnoot33
Joab:
 
Getrouwe prins, men kent in hooge noot d'oprechten,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
En vrienden. louter gout blinckt heerlijck op den toets.Ga naar voetnoot35
 
De koning, balling uit zijn hooftstadt, met meer moedts
 
Dan maght voorzien, laet zich uwe aenkomst wel gevallen.Ga naar voetnoot37
 
Hy rust een kleene wijl: wy waecken voor de wallen
 
Van Manaïm. men wacht op 't rijzen van den dagh.
Sobi:
40[regelnummer]
Het lustme midlerwijl, indien 't u beuren magh,Ga naar voetnoot40
 
Te hooren hoe het stont met uwe twaelef staeten;Ga naar voetnoot41
 
Waerom Jerusalem zoo plotsling wiert verlaeten,
 
De stoel van Jesses rijck het oproer ingeruimt.Ga naar voetnoot43
Joab:
 
De zeeman, die den storm opsteecken ziet, verzuimt
45[regelnummer]
Geen zeil te strijcken, eer hem 't onweêr koom' verrassen.
 
Het was geen slapens tijt, maer tijt op 't roer te passen.
 
De reetste haven in te loopen diende ons best.Ga naar voetnoot47
 
Dit oproer spreide zich door 't lant, gelijck een pest,
 
Sloegh voort van stadt tot stadt. de twalef stammen spandenGa naar voetnoot49
50[regelnummer]
Eenstemmigh t'zamen om den vader aen te randen,
 
Ter liefde van den zoon: en eermen 't onweêr hoort
[pagina 112]
[p. 112]
 
Van verre komen, stormt het vreeslijck op de poort
 
Te Sion, daer het krielt van weifelende tongen.Ga naar voetnoot53
 
Wy vonden binnen en van buiten ons besprongen,
55[regelnummer]
Verkozen oostwaert op de brullende woestijn:Ga naar voetnoot55
 
Daer ons 's aertspriesters zoons, in dien verbaesden schijn,Ga naar voetnoot56
 
Ontdeckten hoeze stil, in eenen put gescholen,
 
't Gevaer ontslipten, en, gelijck hun was bevolen,
 
Vermaenden d'overzy der stroomende Jordaen
60[regelnummer]
Te kiezen in der nacht, by 't schijnen van de maen,
 
Eer wreede Achitofel met twalefduizent mannen,
 
Gelijck hy voorsloegh, ons naerzettende aen quam rannen.Ga naar voetnoot62
Sobi:
 
Uw heil bestont in 't vliên met volle ren en toom.Ga naar voetnoot63
 
Maer nu, hoe ging het voort?
Joab:
 
de koning koos den stroom,
65[regelnummer]
Op dees waerschuwing voor den stouten scepterrover,
 
En raeckte, toen de zon eerst opquam, 't water over,Ga naar voetnoot66
 
Langs wadde, en zantplaet, met zijn vaertuigh, balck, en ton.Ga naar voetnoot67
 
Noch schroomden wy 't gevaer, hoewel men d'oostzy won,Ga naar voetnoot68
 
En spoedden langs den stroom, dry dagen, en dry nachten,
70[regelnummer]
Van Jericho tot hier, daer wy den vyant wachten
 
Alle oogenblicken, met dees kleene macht voorzien.
Sobi:
 
Waer ick u dienen kan, gy mooghtme vry gebiên.
 
Het loop' zoo hoogh als 't wil, mijn vorstendom staet open.Ga naar voetnoot73
Joab:
 
Wy slaen 't niet af, mijn heer: want hier valt min te hoopen,Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
En meer te vrezen voor den koningklijcken stam.
Sobi:
 
Hoe droegh den zoon zich, toen hy binnen Sion quam?Ga naar voetnoot76
Joab:
 
De zon quam 's morgens niet zoo dra het hof beschijnen,
 
Of haer gemoete een kreet uit d'opene gordijnen,Ga naar voetnoot78
 
Een kreet van al de stadt, die, vol verbaestheit, zaghGa naar voetnoot79
[pagina 113]
[p. 113]
80[regelnummer]
Hoe die verwaten zoon op 't gulden hofdack laghGa naar voetnoot80
 
In d'armen, en den schoot van vaders bedtgenooten.
 
Het heiligh hemelsch licht, gedootverft, en verschootenGa naar voetnoot82
 
Van zulck een' gruwelstuck, scheen drywerf achter uit
 
Te vaeren, toen al 't hof met een bazuingeluitGa naar voetnoot84
85[regelnummer]
De burgers opweckte, om het lasterstuck t'aenschouwen.Ga naar voetnoot85
 
Dit gaf den weiflaer, die noch twijfelde, een betrouwen,
 
Dat d'onverzoenbaerheit nu eeuwigh tusschen zoon
 
En vader stant greep, hy gerust de nieuwe kroonGa naar voetnoot88
 
Aenhangen moght. op dit gerucht en lantgeschater
90[regelnummer]
Viel wat noch tegenstont hem toe, gelijck het waterGa naar voetnoot90
 
Door een geborste sluis. wat wachtenwe anders, als
 
De twalef stammen met den dagh op onzen hals?
Sobi:
 
Hoe stinckt die schelmsche Soon nu zijnen vader tegen!Ga naar voetnoot93
Joab:
 
De blinde vader is noch min met zich verlegenGa naar voetnoot94
95[regelnummer]
Dan met dien bozen schelm. zoo gy den koning spreeckt,
 
Rep van geen' Absolon, die hem naer 't harte steeckt,
 
En nazet in zijn zogh. zoo wy de zege derven,Ga naar voetnoot97
 
Wat David aenhangt zal met David moeten sterven.
 
Wie anders rekent is verbystert, en, te spaGa naar voetnoot99
100[regelnummer]
Tot kennis komende, zal 't leeren met zijn scha.
 
Hier is meer moedt dan hoop in 't leger. loopt de zegen
 
In 't vechten hant voor hant het recht des konings tegen,Ga naar voetnoot102
 
'k Getroostme in 't harrenas te sterven, als een helt:
 
En koome ick Absolon bejegenen in 't velt,Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
Dit zwaert, in Davids dienst gebruickt een ry van jaeren,
 
Zal dien veraerden en weêrspannigen niet spaeren;Ga naar voetnoot106
 
De vader duide 't, en versta het zoo hy wil.Ga naar voetnoot107
 
Men schimpt met geene kroon: dit is een bloetgeschil.Ga naar voetnoot108
 
De broederslaghter heeft zijn bloet niet quijtgeschouden,
[pagina 114]
[p. 114]
110[regelnummer]
De zusterschennis dien geweldenaer vergouden,
 
In vaders weêrwil, en dit recht zelf toegestaen.Ga naar voetnoot109-11
 
Wy volgen 't spoor, waer op hy ons is voorgegaen,
 
En nu met grooter recht: want daer de zoon den vader
 
Verongelijckt, en, als een schalck en aertsverraeder,Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
Den staet verkracht, dat is een schult, die hooger klaeghtGa naar voetnoot115
 
Dan 't overweldigen en schenden van een maeght.
 
Hy rechte, op dat noch nijt noch tijt zijn' naem uitwisse,
 
Een marmereerbeelt op, ter erfgedachtenisse,
 
In 't koningklijke dal, omtrent Jerusalem:Ga naar voetnoot117-19
120[regelnummer]
Maer 'k zweer het anderwerf, en zal 't oock houden, hem,
 
[Kan dees gevloeckte het ontworstlen noch ontvechten,]Ga naar voetnoot121
 
Eene erfgedachtenis een' steenhoop op te rechten,Ga naar voetnoot122
 
Ter eere van zijn lijck, dat ieder overal
 
Aen zijn baldadigheit wel eeuwigh dencken zal.Ga naar voetnoot124
Sobi:
125[regelnummer]
Verdaeght u Absolon, de koning zal in 't strijdenGa naar voetnoot125
 
Vooruittreên, om den zoon al vechtende te mijden,Ga naar voetnoot126
 
Te vangen ongewont, en levendigh, indienGa naar voetnoot127
 
Het mooghlijck zy.
Joab:
 
geensins, men zal hier in voorzien.
 
Den zoon te spaeren waer het rijck en 't leger waegen.
130[regelnummer]
Dit is geen spiegelstrijt. hier volgen op de slaegenGa naar voetnoot130
 
Quetsuuren, dooden, waer men toehouwt, steeckt, en schiet.
 
Verschoont de vader hem, de zoon verschoont hem niet,
 
Maer past den vader door den helm in 't hooft te treffen.Ga naar voetnoot133
 
Hier sneuvelt een van beide, eer staet geen rekninge effen.Ga naar voetnoot134
135[regelnummer]
Men hoope op geen verdragh: want schoon de vader sterft,
 
Noch blijft de vyantschap, die op den nazaet erft.Ga naar voetnoot136
 
Staetzuchtige Absolon zal Salomon niet wijcken,Ga naar voetnoot137
 
Al zou hy anderwerf de rijcken tegens rijcken,
 
De leeuwen tegens een ophitsen in een perck.Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
Gy voorraetmeesters, voort, valt daetelijck aen 't werck,
 
En deelt dien vooraet uit aen alle legersteden.
 
Belieft het u, mijn heer, laet ons naer binnen treden
[pagina 115]
[p. 115]
 
Ter poorte in, daer misschien de koning, opgewecktGa naar voetnoot143
 
Uit zijne ruste, vraeght waerom mijn komst vertreckt.Ga naar voetnoot144
REY VAN HOVELINGEN.
Zang:
145[regelnummer]
De hemel zorght voor zijn getrouwe vrienden
 
In hunnen noot.
 
Godt spijsde ze al die hem van harte dienden,Ga naar voetnoot147
 
Uit zijnen schoot.
 
Hy weet in noot zelfs onbesneên te wecken.Ga naar voetnoot149
150[regelnummer]
  Wie had gedacht
 
Dat Sobi noch dus spa zou herwaert trecken
 
By duister nacht,
 
Om voorraet en nootdruftigheit te schaffenGa naar voetnoot153
 
Voor 't oorlogs volck!
155[regelnummer]
De hemel straft, en zalft noch onder 't straffen.Ga naar voetnoot155
 
Eer zoude een wolck
 
Zich openen, en hemelsch manne regenenGa naar voetnoot157
 
In 's hongers mont,
 
Dan d'opperste zijn dienaers niet zou zegenen
160[regelnummer]
  Naer 't out verbont.Ga naar voetnoot160
Tegenzang:
 
De vaders, die in heiden, en woestijnen,
 
Op 't woeste velt,
 
By duizenden van elck verlaeten schijnen,
 
En voor 't gewelt
165[regelnummer]
Van Faro vliên, om, vry van slavernyen,
 
En zonder smet,
 
Den hemel zijn slaghtoffers toe te wyenGa naar voetnoot167
 
Naer Moses wet,
 
Bevonden hoe de hemelsche genadeGa naar voetnoot169
170[regelnummer]
  Hen onderhiel,Ga naar voetnoot170
 
Toen Godt al 't heir zoo lang met man verzade,Ga naar voetnoot171
 
Dat nederviel,
 
Gelijck de dau, daer zy op blijde wijzenGa naar voetnoot174
 
En rijcken lof
[pagina 116]
[p. 116]
175[regelnummer]
Uit danckbaerheit en yver, opwaert rijzen
 
Naer 't hemelsch hof.Ga naar voetnoot175-76
Toezang:
 
Een edel hart schept altijt vreught
 
In weldoen, en een oude deughtGa naar voetnoot178
 
Wort dickwijl noch in acht genomen.
180[regelnummer]
  Prins Sobi, in zijn erf herstelt,Ga naar voetnoot180
 
En 's vaders groot gebiet, vergeltGa naar voetnoot181
 
Dees weldaet noch, ten troost der vroomen.Ga naar voetnoot182
 
De helt vergeet zijn eigen nut,
 
Op dat hy 's konings leger stut,
185[regelnummer]
Dat hulp behoeft, in dit geweste
 
Ter noot gevlught, en onvoorzienGa naar voetnoot186
 
Van nootdruft door het haestigh vliên.
 
Een danckbre geeft zijn hart ten beste.Ga naar voetnoot188

voetnoot1
Prins Sobi: zie Inhoudt r. 12; recht te pas: juist van pas; van: door.
voetnoot2
gestiert: Vlaamse vorm naast gestuurd.
voetnoot3
verkuntschapt: kondigt aan.
voetnoot4
Onthael: ontvang; staet: stand, positie.
voetnoot7
kost: mondvoorraad; van: door; Machir en Bersillai: zie Inh. r. 11.
voetnoot8
Manaïm (in de Statenbijbel Mahanaïm, 2 Sam. 17, 24), de plaats waar David gelegerd was.
voetnoot10
Naar mate de maag te kort komt, zal de moed zakken.
voetnoot11
nooddruft: het noodzakelijke voedsel.
voetnoot12
slaet: vecht.
voetnoot13
Verstreckt: geldt voor; de zenuw: de spieren; gesteven: gesterkt.
voetnoot14
den vyant toegedreven: tegen de vijand gericht.
voetnoot16
't gebiedt: de heerschappij.
voetnoot17-18
Zie 1 Kron. 20, vs. 1-2.
voetnoot19
danckbaer aen: dankbaer gestemd jegens.
voetnoot20
erf: bezit, rijk.
voetnoot22
Trouwanten: lijfwacht; past: draagt zorg.
voetnoot23
brave: dappere; hoe: met welke bedoeling.
voetnoot24
Doorluchtste: doorluchtigste.
voetnoot25
legerhutten: tenten.
voetnoot27-28
Vgl. de opsomming in 2 Sam. 17, 28-29.
voetnoot33
dat ongelijck te slechten: het u aangedane onrecht te wreken, oorspr. vereffenen, uit de weg ruimen (vgl. ongelijck beslechten in vs. 286). De verbinding met slechten wordt in het Ned. Wdb. X, 1613 niet vermeld; evenmin in XIV, 1627.
voetnoot34
oprechten: rechtschapenen.
voetnoot35
toets: toetssteen.
voetnoot37
laet zich wel gevallen: verheugt zich over.
voetnoot40
indien 't u beuren magh: als het u behaagt, schikt.
voetnoot41
staeten: stammen (vgl. 49).
voetnoot43
de troon (heerschappij) prijsgegeven werd aan de oproerlingen. (Ned. Wdb. VI, 1870).
voetnoot47
reetste: naastbijzijnde.
voetnoot49
sloegh voort: verbreidde zich snel.
voetnoot53
tongen: stemmen, d.w.z. waar velen aarzelden, partij te kiezen.
voetnoot55
oostwaert op: in Oostelike richting; de brullende woestijn: wegens de onheilspellende geluiden van wilde dieren, zie 2 Sam. 17, vs. 16.
voetnoot56
's aertspriesters zoons, nl. Jonathan en Ahimaas (2 Sam. 17, 17); verbaesden schijn: verbijsterde toestand.
voetnoot62
naerzettende: achtervolgende; aenrannen: aanvallen.
voetnoot63
heil: behoud.
voetnoot66
eerst: pas.
voetnoot67
balck en ton: als bestanddelen van een noodbrug.
voetnoot68
won: bereikte.
voetnoot73
staet open: biedt u een toevlucht.
voetnoot74
min: minder; in dit verband: weinig.
voetnoot76
droegh zich: gedroeg zich.
voetnoot78
gemoete: kwam tegemoet.
voetnoot79
verbaestheit: ontsteltenis.
voetnoot80
verwaten: misdadige (oorspr. vervloekte).
voetnoot82
gedootverft: verbleekt van schrik.
voetnoot84
vaeren: rijden (de bekende mythologiese voorstelling van de zonnewagen).
voetnoot85
lasterstuck: misdadige handeling.
voetnoot88
stant greep: vast kwam te staan.
voetnoot90
wat tegenstont: al wat zich nog verzette; viel hem toe: koos zijn partij.
voetnoot93
stinckt tegen: boezemt weerzin in (vgl. de bijbelse uitdrukking: bij iemand stinkende worden, en het Mnl. stincken vore (Mnl. Wdb. VII, 2153).
voetnoot94
blinde: verblinde; verlegen met: in bekommering over.
voetnoot97
nazet in zijn zogh: op zijn spoor achtervolgt (vergelijking met een schip).
voetnoot99
is verbystert: rekent mis, oorspr.: is verdwaald (Mnl. Wdb. VIII, 1487).
voetnoot102
hant voor hant: steeds meer (Ned. Wdb. V, 1850; vgl. hand over hand).
voetnoot104
bejegenen: ontmoeten.
voetnoot106
veraerden: ontaarde.
voetnoot107
duide: legge het uit.
voetnoot108
een bloetgeschil: een geschil, strijd, tussen bloedverwanten (Ned. Wdb. II, 2876).
voetnoot109-11
Vgl. David in Ballingschap, vs. 93-99. De broederslaghter (Absolon) heeft zijn bloet (zijn broeder Ammon) geen vergiffenis geschonken voor de zusterschennis (van Thamar); vergouden: vergolden; in vaders weêrwil: tegen de zin van zijn vader; zelf toegestaen: zichzelf toegekend.
voetnoot114
verongelijckt: onrecht aandoet; schalck: booswicht.
voetnoot115
die hooger klaeght: die een ernstiger aanklacht vereist.
voetnoot117-19
rechte: richtte; vgl. 2 Sam. 18, vs. 18.
voetnoot121
ontvechten: door strijd ontkomen.
voetnoot122
erfgedachtenis: monument voor volgende geslachten.
voetnoot124
baldadigheit: vermetel, slecht gedrag.
voetnoot125
Verdaeght: daagt uit.
voetnoot126
mijden: ontzien, zijn leven sparen.
voetnoot127
levendigh: levend.
voetnoot130
spiegelstrijt: spiegelgevecht, schijngevecht (Ned. Wdb. XIV, 2761).
voetnoot133
past: legt het er op toe.
voetnoot134
eer is de strijd niet beslist.
voetnoot136
erft op: overgaat op.
voetnoot137
Staetzuchtige: heerszuchtige; wijcken: wijken voor.
voetnoot139
tegens een: tegen elkaar.
voetnoot143
opgeweckt: ontwaakt.
voetnoot144
vertreckt: vertraagd, uitgesteld wordt.
voetnoot147
al: allen.
voetnoot149
onbesneên: heidenen.
voetnoot153
nootdruftigheit: levensmiddelen; schaffen: verschaffen.
voetnoot155
zalft noch: verzacht de geslagen wonden.
voetnoot157
manne: manna, het hemelse voedsel dat voor de Joden in de woestijn neerdaalde (vgl. 161-vlg.).
voetnoot160
Naer: op grond van.
voetnoot167
slaghtoffers: offers van dieren.
voetnoot169
Bevonden: ervoeren.
voetnoot170
hen onderhiel: in hun onderhoud voorzag, hen voedde.
voetnoot171
man: zie manne in vs. 157.
voetnoot174
daer: terwijl; op blijde wijzen: onder begeleiding van vrolike lofzangen.
voetnoot175-76
yver: geloofsyver. Deze regels zijn niet duidelik: zy (173) kan moeielik op vaders (161) terugslaan. Heeft Vondel hier gedacht aan hun dankgebeden of aan de opstijgende geuren van de offers?
voetnoot178
deught: weldaad.
voetnoot180
erf: erfelik bezit.
voetnoot181
gebiet: grondgebied, rijk.
voetnoot182
vroomen: rechtschapenen.
voetnoot186
Ter noot: in de nood.
voetnoot188
geeft ten beste: schenkt.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • J.D. Meerwaldt

  • A.A. Verdenius


Over dit hoofdstuk/artikel

lied

  • Naar de Nederlandse Liederenbank