Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663 (1936)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (38.40 MB)

XML (3.51 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama

Subgenre

verzameld werk
epos
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel
poëtica
leerdicht
hekeldicht


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663

(1936)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 117]
[p. 117]

Het tweede bedryf.

VEERWACHT. JOAB.
Veerwacht:
 
Op mannen, op, 't is tijt den veltheer op te wecken:Ga naar voetnoot189
190[regelnummer]
De vyant boven 't veer, is reede aen 't overtrecken.
 
Roept Joab op: 't is tijt. de noodt eischt kort beraet.
 
De vyant dient gestuit, eer hy een schipbrug slaet,
 
Of zijne ruitery geraeckt aen 't overzwemmen.
 
Men kan met min gevaers hem voor den lantstroom temmenGa naar voetnoot194
195[regelnummer]
En stuiten, eer hy, met den voet op 't vaste lant,
 
Zijn regementen en slaghorden in 't vierkant
 
En schrap zet, en u hier in 't leger koom' bestoocken.
Joab:
 
Wel veerwacht, komt gy, eer het oosten is ontloocken,Ga naar voetnoot198
 
Ons stooren op de wacht? wat tijding van het veer?
Veerwacht:
200[regelnummer]
De vyant dondert op.Ga naar voetnoot200
Joab:
 
zoo kunnen wy, om d'eer
 
Van 't velt, in 't harrenas een kans te zamen waegen,
 
En beter voor de vuist, dan uit bedeckte laegen.Ga naar voetnoot202
 
Laet hooren hoe gy hem gewaer wiert op de wacht.
Veerwacht:
 
'k Lagh tegens d'aerde met mijn oor te middenacht,Ga naar voetnoot204
205[regelnummer]
En luisterde eene poos, by 't schijnen van de starre.Ga naar voetnoot205
 
Ten leste beefde d'aerde, en een gerucht van verre
 
Quam zachter in het eerste, allengs wat luider by,
 
Getrap van voetvolck en een draf van ruitery.Ga naar voetnoot208
 
Toen scheenen standerden, rondassen, beuckelaeren,Ga naar voetnoot209
210[regelnummer]
Helmet, en harnas zich voor d'oogen t'openbaeren,Ga naar voetnoot210
 
Te blickren, flickeren, langs d'oevers van den stroom,
 
Tot dat het brieschend paert ons opweckte uit dien droom.
 
'k Verliet de westzy, daer ick waeckte op mijn getijde,Ga naar voetnoot213
 
En zwom op dit gerucht terstont aen d'overzijde,
215[regelnummer]
Om veiligh te bespiên wat hier op volgen zou,
[pagina 118]
[p. 118]
 
En my te quijten van mijne opgeleide trou.Ga naar voetnoot216
 
Zy trocken boven 't veer. de wagens volghden achter,
 
En stiller, om geen lucht te geven aen den wachterGa naar voetnoot218
 
Van 't veer. men hoorde 't paert te wedt gaen in den vliet,Ga naar voetnoot219
220[regelnummer]
En ruisschen langs den kant, door lies, en bies, en riet,
 
Eerst weinigh in getal, daer na geheele troepen.
 
Wy riepen: houdt, waerheen? zy tegens ons aen 't roepen:Ga naar voetnoot222
 
Wy zoecken d'overzy. waer nestelt d'oude haes,
 
Die, bloode, en zonder hart, om luttel jaghtgeraes,
225[regelnummer]
Den hoogen bergh verliet, en, over stroom gezwommen,
 
Den jaeger vlught, die stout zijn leger heeft beklommen?Ga naar voetnoot226
 
De bracken zullen hem naerspooren, en zijn lucht
 
Opsnufflen, daer hy voor de hazewinden vlught.Ga naar voetnoot227-28
 
Ick koom met deze maer naer 't leger toe gevlogen.
230[regelnummer]
Mijn heer, waeck op, en zie den vyant onder d'oogen.Ga naar voetnoot230
 
Men moet hem stuiten, eer hy d'oostzy wint van 't veer,Ga naar voetnoot231
 
Of wachten voor dees stadt, op 't spits van uw geweer.Ga naar voetnoot232
DAVID. JOAB.
David:
 
Hoe staet het, Joab? brengt dees bode ons nieuwe maeren?
Joab:
 
De vyant, boven 't veer alreede aen 't overvaeren,
235[regelnummer]
Wil ons bestormen. zet nu alle krachten by.
David:
 
Abisaï, treck op met al de ruitery.
 
Verbie den vyant voet te neemen, en te landen.Ga naar voetnoot237
 
Een man zoo goet als tien, rept gy by tijts uw handen.Ga naar voetnoot238
 
Laet hem uw tanden zien. laet hondert, van een duin
240[regelnummer]
Of hooghte, elck rustigh met een heldre krijghsbazuinGa naar voetnoot240
 
Hem wellekomen. dat geluit zal schricklijck schreeuwen,
 
Verdoven 't brullen van zijn woeste en wulpsche leeuwen.Ga naar voetnoot242
 
Zy weeten niet hoe sterck ons maght is aengegroeit:
 
Gelijck een waterstroom, die hoe hy laeger vloeit,
245[regelnummer]
Hoe breeder heene bruischt, door gunst der mindre vlieten,Ga naar voetnoot245
[pagina 119]
[p. 119]
 
Die in zijn' boezem elck hun waterkruick uitgieten.Ga naar voetnoot246
 
Treck heen, Godt zegene u, dat gy het oproer stuit.
 
Beletge d'overvaert, dat wint een slagh vooruit.Ga naar voetnoot248
Joab:
 
En of de vyant hem te sterck quaem overvallen?
David:
250[regelnummer]
Hy heeft een' rug en wijck aen deze legerwallen,Ga naar voetnoot250
 
En vest van Manaïm. ruck heene: haest u: voort
 
Wachtmeester, herwaert: kom ontfang al stil het woort.Ga naar voetnoot252
 
Verzuim geen ronden. pas de schiltwacht uit te zetten.Ga naar voetnoot253
 
Nu wet de hooge noot de kracht der oorloghswetten.Ga naar voetnoot254
255[regelnummer]
Kornellen, hopliên, elck bewaer' zijn regement,Ga naar voetnoot255
 
En standert. vint gy een' verdacht, en niet bekent,Ga naar voetnoot256
 
Men schupp' hem 't leger uit. men moet bespieders mijden.Ga naar voetnoot257
 
Verraeders schupten ons. 'k getroost my eer te strijdenGa naar voetnoot258
 
Met tien getrouwen, op wier woort men vast magh staen,Ga naar voetnoot259
260[regelnummer]
Dan met een vaendel volx in 't vlacke velt te slaenGa naar voetnoot260
 
Op 't ongewis, hoewel zy 's konings standert zwoeren,Ga naar voetnoot261
 
d'Alziende kent dit hart. een burgerkrijgh te voeren
 
Valt lastigh voor een ziel, die bloetvergieten haet.Ga naar voetnoot263
 
Wie had het oit gedacht dat zich de gansche staet
265[regelnummer]
Zou kanten tegens ons, voor wien de Filisteenen,Ga naar voetnoot265
 
Syriers, en Jebuzeen, en Moabs heir verdweenen,Ga naar voetnoot266
 
Wechsmolten, als de sneeu voor 't steecken van de zon.
 
'k Verlichte 't lastigh juck der stammen, waer ick kon,Ga naar voetnoot268
 
Heb al de rijxgrens van haer vyanden geveilight,Ga naar voetnoot269
270[regelnummer]
Den roof der afgoôn Gode en godtsdienst toegeheilight:Ga naar voetnoot270
 
Nu rot d'ondanckbaerheit van ouderdom en jeught
 
Te hoop, misbruickt mijn bloet, vergeet alle eer en deught,Ga naar voetnoot271-72Ga naar voetnoot272
 
Voorheen genoten, en vervolghtme in ballingschappen,
 
Om my, van kroon berooft, uit haet op 't hart te trappen:
275[regelnummer]
Doch 'k wil het eer mijn schult, en Godt, die my beproeft,
 
Toeschrijven, als mijn' zoon. och Absolon, bedroeft
[pagina 120]
[p. 120]
 
Gy 't vaderlijcke hart? nu treuren mijn gezangen.Ga naar voetnoot277
 
De harp, in rou, blijft stom, en aen de muuren hangen,
 
Tot dat het d'opperste, der vroomen toeverlaet,
280[regelnummer]
Belieft my wederom in mijnen eersten staet
 
Te stellen, zijnen naem en dienst alleen ter eere.
Joab:
 
Het is geen wijze dat een krijghshelt triomfeereGa naar voetnoot282
 
Voor 't strijden, en de noot verdaghvaert ons ten strijt.Ga naar voetnoot283
 
Dit klaegen vordert niet. men schick' zich naer den tijt.Ga naar voetnoot284
285[regelnummer]
Met jammerklaegen is dit stuck niet uit te rechten.Ga naar voetnoot285
 
De blancke degen moet het ongelijck beslechten.Ga naar voetnoot286
David:
 
Stont my te strijden naer den jaerelijxen stijl,Ga naar voetnoot287
 
Of tegens den Eufraet, of d'oevers van den Nijl,
 
Of Arabier, of Parth, het zoume niet verdrieten
290[regelnummer]
In mijnen ouden dagh het harnas aen te schieten:
 
Maer tegens Absolon, mijn bloet, in 't perck te treên,
 
Dus grijs en afgeleeft, dat 's duizent doôn op eenGa naar voetnoot292
 
Gestapelt. moght hy voor den veltslagh noch bedaeren,
 
En 't zwaert neêrleggen: 'k hechte een ry van blijde jaerenGa naar voetnoot294
295[regelnummer]
Aen mijnen ouderdom: nu mat de vrees my af.
Joab:
 
Gy jammert, en hy bout triomfen op uw graf.
David:
 
Achitofel draeght schult, die zit ons op de hielen,
 
En stijft den zoon, die licht voor vader neêr zou knielen,Ga naar voetnoot298
 
Hem smeecken om genade. een wulpsche oploopentheitGa naar voetnoot299
300[regelnummer]
Verruckt het heete bloet, te jammerlijck misleit.Ga naar voetnoot300
 
Godt schenn' den schender, die dit brout, en, eeuwigh wrockent,Ga naar voetnoot301
 
Den jongling en al 't rijck zoo helsch heeft opgerockent.Ga naar voetnoot302
 
Stont dit te middelen, ick zont gezanten uit.Ga naar voetnoot303
Joab:
 
Indien de ruitery het overvaeren stuit
305[regelnummer]
Wort tijt gewonnen, en het volck, uit alle streecken
[pagina 121]
[p. 121]
 
Aen 't overloopen, zal het hooft des oproers breecken,Ga naar voetnoot306
 
Uw maght, aen 't groeien, met groot aenzien en ontzagh
 
Den wederspannigen zien smeecken om verdragh.Ga naar voetnoot308
 
Het evel, nu niet rijp, eischt tijt. het bloet moet koelen,
310[regelnummer]
De krancke dan met vrucht de nasmert eerst gevoelen.Ga naar voetnoot309-10
David:
 
Wie ziet het ende van dit burgerlijck geschil?Ga naar voetnoot311
Joab:
 
Men stuite het begin. hy woel': wy leggen stil.Ga naar voetnoot312
 
De veltvliet Jabok houdt hier Galaäd gescheiden.Ga naar voetnoot313
 
De noortzy levert gras, de zuitzy bosch en heiden,
315[regelnummer]
Ontzeght den vyant voêr, indien hy over ruckt;Ga naar voetnoot315
 
En hachlijck of hem dit naer zijnen wensch geluckt.Ga naar voetnoot316
David:
 
Kan onze ruitery den rijxstroom niet bewaeren,Ga naar voetnoot317
 
Wat zoude Jabok, smal van kil? gy hebt ervaerenGa naar voetnoot318
 
Hoe Ammon, als uw paert in Jabok ging te wedt,
320[regelnummer]
Met al zijn heirkracht u den doortoght niet belet,
 
En Rabba t'ydel trotste op hemelhooge muuren.Ga naar voetnoot319-21
Joab:
 
Het heir der stammen kan den honger niet verduuren.
David:
 
Men kan het spijzen van den oever der Jordaen.
Joab:
 
En zoo wy slagh op slagh 't geley des toevoers slaen?Ga naar voetnoot324
David:
325[regelnummer]
Dan stont ons dagelijx een kans in 't velt te waegen.Ga naar voetnoot325
Joab:
 
Zy zouden Manaïm van achter vreeslijck plaegen.Ga naar voetnoot326
David:
 
Zoo mostenze eerst hun maght verdeelen met gevaer.Ga naar voetnoot327
[pagina 122]
[p. 122]
Joab:
 
Ick zagh geen schooner kans, en greepze voor by 't haer,
 
Eer zy, van achter kael, ons wars den neck toekeerde.Ga naar voetnoot328-29
David:
330[regelnummer]
Hoewel ick out ben, en niet zonder krijghsscha leerde,
 
Noit zagh mijn oordeel min door 's oorloghs nevel heen.Ga naar voetnoot331
 
De zoon leert vader noch met schade een' toght bekleên,Ga naar voetnoot332
 
Die jongen beter voeght dan oude en afgeleefden.
 
Toen leeu, en beer, en reus, en heiren voor my beefden,
335[regelnummer]
Verdubbelde mijn moedt, in 't nijpen van den noot:
 
Nu klopt het hart, uit schrick voor zijn vervolgers doot.
Joab:
 
Laet schricken al die u vervolgen tegens reden.Ga naar voetnoot337
David:
 
Mijn misdaet tegens Godt holp deze wapens smeden.
Joab:
 
Behaeght het Gode, 't kan verkeeren op een' sprong.Ga naar voetnoot339
David:
340[regelnummer]
Verkeerde 't buiten last van Absolon, te jongGa naar voetnoot340
 
Om ver genoegh te zien in 't binnenst van mijn harte.
Joab:
 
Uw hart smilt wegh van rou: hy groeit in vaders smarte!Ga naar voetnoot342
David:
 
Uit loutre onwetenheit. hy draeght de minste schult.
 
Den vader schort het aen inschicken, en gedult.Ga naar voetnoot344
Joab:
345[regelnummer]
Dat weet, dat merckt de zoon, en draeft hier op veel stouter.Ga naar voetnoot345
David:
 
Verstont de jongling zich, hy street voor Gode en 't outer,Ga naar voetnoot346
 
Gelijck de stammen mijn standerden trou alom
 
Hanthaefden tegens 't blint afgodisch Heidendom,
 
En noit weêrkeerden dan met wapenroof, gekregen
350[regelnummer]
In veltslagh, of in steên, gewonnen met den degen.
[pagina 123]
[p. 123]
Joab:
 
Ick ga bespieden of de schiltwacht waeckt, of slaept.
 
Een leger sluit niet, zoo 't onachtzaem ergens gaept.Ga naar voetnoot352
DAVID. REY.
David:
 
De stammen, haestigh aengetogen,Ga naar voetnoot353
 
Zoo heet als jaegers op hun jaght,Ga naar voetnoot354
355[regelnummer]
Verdrijven my den vaeck uit d'oogen,
 
Verbiên den koning spa by nacht
 
Te rusten in zijne oude dagen;
 
En onrust breeckt my, die veroudt,Ga naar voetnoot358
 
Terwijl de zwacke leên vertraegen,
360[regelnummer]
  Het bloet, in d'aderen verkoudt,Ga naar voetnoot360
 
Geen geesten levert, als voorheenen.Ga naar voetnoot361
 
Zoo loopt de draet des levens af.
 
Zoo ga ick op verstramde beenen,
 
En sta met eenen voet in 't graf,
365[regelnummer]
Gereet en veegh om neêr te storten.Ga naar voetnoot365
Rey:
 
Het leven is noch kort genoegh,
 
Al komt men 't niet ontijdigh korten
 
Door onrust. sterven komt te vroegh
 
Voor eenen vader, aen wiens leven
370[regelnummer]
  Al 't heil van huis en kinders hangt,
 
Gelijck aen u, ten troon verheven,
 
Van wien al 't rijck zijn eer ontfangt,
 
Dat dwazen niet bevroeden kunnen.Ga naar voetnoot373
 
Godt strafze die u rust misgunnen.
David:
375[regelnummer]
  Men telt veel lichter het getal
 
Van mijne grijze en witte haeren,
 
Dan die uit haet van overal
 
Tot mijn bederf by een vergaêren.Ga naar voetnoot378
 
Veel duizenden, het gansche rijck,
380[regelnummer]
Verwoet en fel met scherp en nettenGa naar voetnoot380
 
Een hart omringen algelijck.Ga naar voetnoot381
 
Zy roepen: laet ons hem bezetten.Ga naar voetnoot382
[pagina 124]
[p. 124]
 
Hoe kan ick hun gewelt ontvliên?
 
Wat uitkomste is hier toch voorhanden?
385[regelnummer]
  Een eenigh hart het hooft te biên
 
Zoo veel verwoede leeuwentanden?
 
De horen huilt. de hondejaghtGa naar voetnoot387
 
Verspreit zich door woestijn en haegen.
 
Waer ick my wende, dagh en nacht
390[regelnummer]
Voorvlughtigh, bang voor loze laegen,Ga naar voetnoot390
 
Bespieders leggen op hun luim,Ga naar voetnoot391
 
En loeren om my aen te vatten,
 
Of in speloncken, of op 't ruim,Ga naar voetnoot393
 
Daer zy van alsins t'zamenspatten,Ga naar voetnoot394
395[regelnummer]
  En t'zamenspannen in 't gemeen,
 
Veel duizent teffens tegens een.Ga naar voetnoot396
Rey:
 
Sta vast. een ongeschockt betrouwen
 
Is als een diamanten schilt,
 
Daer 't brosse glas zijn kracht op spilt.
400[regelnummer]
Zo quaemtge menighmael behouwen
 
Uit doots gevaer, gezont, en gaef,Ga naar voetnoot401
 
En stapte op leeuwenhooft, en draecken,
 
Die vier en vlam ter keele uitbraecken.
 
Betrou op Godt, en hou u braef.Ga naar voetnoot404
405[regelnummer]
Wie op getal ziet wort elendighGa naar voetnoot405
 
Verlaeten van de hooghste maght,Ga naar voetnoot406
 
Die als in wezen, oock in kracht
 
Een zelve blijft, en is onendigh.Ga naar voetnoot408
 
't Is telbaer wat hier t'zamenrot.Ga naar voetnoot409
410[regelnummer]
  Ontelbaerheit bestaet in Godt.Ga naar voetnoot410
David:
 
O schulden, die zoo luide schreiden,Ga naar voetnoot411
 
Gy terght Godts streng gerecht tot wraeck.Ga naar voetnoot412
 
Gy houdtme wijdt van Godt gescheiden.Ga naar voetnoot413
 
De Godtheit, die in my haer zaeck
415[regelnummer]
Voorheen hanthaefde, heeft geene oorenGa naar voetnoot414-15
[pagina 125]
[p. 125]
 
Om mijn gekerm en droef geklagh
 
Van haeren hoogen berg te hooren:
 
Dus blijft de glans van 't hoog gezagh
 
Der kroone in 's oproers mist verduistert.
420[regelnummer]
  Wat baeten traenen en gekerm,
 
Nu d'alderhooghste stom niet luistert
 
Naer mijn gebeên, en zijnen arm
 
Niet uitstreckt in verlegenheden.Ga naar voetnoot423
 
Het is verloren dat men zucht.Ga naar voetnoot424
425[regelnummer]
Geen dau van troost verquickt beneden
 
Mijn hart van boven uit de lucht,
 
Die blijft gesloten. geene straelen
 
Verlichten d'aertsche duisterheit
 
Van wederspoet, waerin wy dwaelen,Ga naar voetnoot429
430[regelnummer]
  Daer ons geen hant noch wijzer leit.
 
Hoe raeckt die zwaere bloetschult effen!Ga naar voetnoot431
 
Godt wet hun zwaert, om my te treffen.Ga naar voetnoot432
Rey:
 
Betrou op Godts barmhartigheit,
 
Die al zijn wercken gaet te boven,
435[regelnummer]
  En geen boetvaerdigen ontzeitGa naar voetnoot435
 
De hant te bieden. wacht van boven
 
Ontzet, in 't barnen van den strijt.Ga naar voetnoot437
 
Hy zal u hulp uit Sion zenden,
 
Verstroien 't heir van haet en nijt,
440[regelnummer]
Alle eedtverwanten en hun benden.
 
Dan zult gy op den troon herstelt
 
Met harp en lofzang triomfeeren,
 
En wat den kam opstack in 't veltGa naar voetnoot443
 
Zich aen uw voeten zien verneêren,
445[regelnummer]
  En eeren, en aenbidden dien
 
Zy nu vervolgen, en vervloecken.
 
Jerusalem aen 't ommezien,Ga naar voetnoot447
 
Begint uw aengezicht te zoecken
 
Al heimelijck, en ziet den dagh
450[regelnummer]
Van uw herstelling ree geboren.Ga naar voetnoot450
 
't Herstellen hangt aen eenen slagh.Ga naar voetnoot451
 
Een slagh verloren, al verlorenGa naar voetnoot452
[pagina 126]
[p. 126]
 
Wat u weêrspannigh wiert ontrooft.
 
Zoo blinck' de kroon op Davids hooft.
David:
455[regelnummer]
Ick kan de rijxkroon niet herneemen
 
Als met verlies van Absolon.
 
Dan zagh men al mijn vreught bezweemen,Ga naar voetnoot457
 
En uitgeblust, quaem ick de zon
 
Des schoonen jongelings te derven,
460[regelnummer]
  Dat aenschijn, daer mijne eer uit straelt.
 
'K getroostme met die zon te sterven,Ga naar voetnoot461
 
Zoo zy in zulck een' afgront daelt,
 
Haer glans in bloet en 's vaders traenen
 
Verdrinckt. gy krijghsliên, duwt uw zwaert
465[regelnummer]
In vaders hart. ô oorloghsvaenen
 
Van David, zoudtge, zoo veraertGa naar voetnoot466
 
Van uwen koning, my doorsteecken
 
In mijnen zoone, 't liefste pant?
 
Verschoont zijn jeught, en haer gebreken.
470[regelnummer]
  Verdelght men hem in dezen stant,Ga naar voetnoot470
 
Zoo sterft mijn hart aen duizent wonden.
 
Hier staet natuur te vast gebonden.
REY VAN HOVELINGEN.
Zang:
 
Terwijl de zon, beneên de kim
 
Gezoncken, oostwaert rijdt van 't noorden,
475[regelnummer]
  Melt David hier te Manaïm,
 
Vol hartewee, met droeve woorden
 
En klaghten zijn' benauden staet:
 
Nu neemt hy, moght hem rust gebeuren,Ga naar voetnoot478
 
Den slaep een luttel tijts te baet;
480[regelnummer]
Liet oproer na zijn rust te steuren.
 
't Weêrspannigh hooft, verkeert van wil,Ga naar voetnoot481
 
Noit moe van wrijten en van wrocken,Ga naar voetnoot482
 
Staet, als een onrust, nimmer stil,Ga naar voetnoot483
 
Wort van de kroonzucht omgetrocken,Ga naar voetnoot484
485[regelnummer]
  Als uurwerckraden van gewight,Ga naar voetnoot485
[pagina 127]
[p. 127]
 
Of van eene opgespanne veder.Ga naar voetnoot486
 
De kroonzucht volght al watze dicht.Ga naar voetnoot487
 
De zinnen loopen heene en weder.
 
De dagh zal melden wat de nacht
490[regelnummer]
  Tot 's konings afbreuck heeft bedacht.Ga naar voetnoot490
Tegenzang:
 
Den koning was noit rust gegunt,
 
Na zijne trotze reuzezege.Ga naar voetnoot492
 
De schoonvaêr Saul dreef hem 't puntGa naar voetnoot493
 
Naer 't hart. hy stont hem in den wege,
495[regelnummer]
  Zijn leven langk. na Sauls tijtGa naar voetnoot495
 
Wert Isbozeth ten troon verheven,Ga naar voetnoot496
 
Te Manaïm noch ingewijt
 
Door Abners hulp, en zat hier zeven
 
Geheele jaeren in zijn kracht,
500[regelnummer]
Van Efraïm, en Benjaminner,Ga naar voetnoot500
 
Den stam van 't vaderlijck geslacht,
 
In Galaäd, als overwinner,
 
Gedient, geviert, en aengebeen,
 
Tot dat hy deerlijck wiert doorsteecken.
505[regelnummer]
  Helt David tegens Filisteen
 
En 't Heidendom op alle streecken,Ga naar voetnoot505-6
 
Het buldrende onweêr uit most staen.Ga naar voetnoot507
 
Dees lijdt nu van den onderdaen.
Slotzang:
 
Hoe lieflijck dreef hy, jongk in weelde,
510[regelnummer]
  Zijn vader Jesses kudde in 't groen,
 
Daer buiten last, en ergh vermoên,Ga naar voetnoot511
 
De herder zong en vrolijck speelde
 
Op zijne fluit, en nederzat
 
In schaduwe van eickelover!
515[regelnummer]
Hoe rustrijck broght hy 't leven over!Ga naar voetnoot515
 
Nu vreest hy 't ruisschen van elck bladt,
 
Of Absolon quaem opgestoven.Ga naar voetnoot517
 
Men vint geen rust in koningshoven.

voetnoot189
op te wecken: op te roepen, te waarschuwen.
voetnoot194
temmen: in bedwang houden.
voetnoot198
eer het oosten is ontloocken: eer de morgen aangebroken is.
voetnoot200
dondert op: komt met geweld opdagen.
voetnoot202
voor de vuist: in openlike strijd; bedeckte laegen: hinderlaag.
voetnoot204
middenacht: middernacht.
voetnoot205
starre: in dit verband wel meervoudig op te vatten.
voetnoot208
Getrap: getrappel; draf: gedraaf.
voetnoot209
rondassen: (ronde) schilden; beuckelaeren: schilden.
voetnoot210
Helmet: helm.
voetnoot213
op mijn getijde: de mij aangewezen tijd (?).
voetnoot216
mijne opgeleide trou: de taak die aan mij was toevertrouwd (oorspr. mij was opgelegd).
voetnoot218
geen lucht te geven (jachtterm): om zich niet te verraden aan (vgl. lucht opsnufflen in vs. 228).
voetnoot219
te wedt gaen in den vliet: de rivier gaan doorwaden.
voetnoot222
houdt: halt!
voetnoot226
leger: ligplaats (van de haas). Van Lennep zoekt hier een woordspeling met leger = bed.
voetnoot227-28
bracken: jachthonden; naersporen: opsporen; zijn lucht opsnufflen: zijn spoor ontdekken en volgen; daer: waar.
voetnoot230
waeck op: word wakker, geef acht.
voetnoot231
wint: bereikt (vgl. vs. 68).
voetnoot232
wachten: afwachten; op 't spits van uw geweer: op de punt van uw wapen, d.w.z. strijdvaardig.
voetnoot237
voet te neemen: vaste voet te krijgen.
voetnoot238
Een man zoo goet als tien: gij die wel voor tien man geldt.
voetnoot240
rustigh: kloekmoedig.
voetnoot242
wulpsche: losbandige, losgebroken.
voetnoot245
door gunst der mindre vlieten: door medewerking van kleinere stromen.
voetnoot246
hun waterkruick uitgieten: mythologiese voorstelling van de riviergoden met een waterkruik afgebeeld.
voetnoot248
dat wint een slagh vooruit: dat is bij voorbaat een slag gewonnen.
voetnoot250
een' rug en wijck: een steun in de rug (vgl. steun en rugh in vs. 579).
voetnoot252
het woort: het wachtwoord.
voetnoot253
ronden: rondgang, inspectie; pas: zorg er voor.
voetnoot254
wet: verscherpt.
voetnoot255
bewaer': houde toezicht op.
voetnoot256
een': iemand.
voetnoot257
schupp': schoppe, verwijdere.
voetnoot258
'k getroost my eer: ik zou eer durven.
voetnoot259
vast magh staen: kan staat maken.
voetnoot260
slaen: slag leveren.
voetnoot261
Op 't ongewis: als men niet verzekerd is van hun trouw; zwoeren: trouw zwoeren aan.
voetnoot263
Valt lastigh: is bezwarend, pijnlik.
voetnoot265
Filisteenen, zie 1 Sam. 23, 4-5.
voetnoot266
Syriers: tweesilbig met accent op de laatste, zie 2 Sam. 8, 5; Jebuzeen (Jebusieten), zie 2 Sam. 5, 6-7; Moabs heir, zie 2 Sam. 8, 2.
voetnoot268
lastigh: drukkend.
voetnoot269
geveilight van: beveiligd tegen.
voetnoot270
roof: buit; toegeheilight: gewijd.
voetnoot271-72
rot te hoop: verenigt zich, spant samen.
voetnoot272
bloet: zoon, (vgl. 291); deught: weldaad.
voetnoot277
gezangen: David's psalmen.
voetnoot282
wijze: gewoonte.
voetnoot283
verdaghvaert ons: roept ons op.
voetnoot284
vordert: baat; tijt: omstandigheden.
voetnoot285
dit stuck niet uit te rechten: deze onderneming niet te volbrengen.
voetnoot286
dit ongelijck beslechten: aan dit onrecht een eind te maken (vgl. vs. 33).
voetnoot287
stijl: trant, gewoonte, dus: zoals ik het herhaaldelik gedaan heb.
voetnoot292
op een: op elkaar, d.w.z. dat staat gelijk met duizend doden in plaats van één te sterven.
voetnoot294
'k hechte: ik voegde toe.
voetnoot298
licht: wellicht.
voetnoot299
wulpsche oploopentheit: losbandige drift.
voetnoot300
verruckt: sleept mee, brengt in beroering.
voetnoot301
wrockent: haat koestert.
voetnoot302
opgerockent: opgehitst (Ned. Wdb. XI, 1135).
voetnoot303
Stont dit te middelen: was bemiddeling mogelik.
voetnoot306
het hooft: de spits, de eerste stoot.
voetnoot308
verdragh: overleg tot vrede.
voetnoot309-10
Versta: 't ziekteproces heeft tijd nodig om rijp te worden; de koortshitte moet afnemen en de patient daarna de napijn verduren om tot beterschap te geraken (de vrucht van de doorstane kwaal).
voetnoot311
burgerlijck geschil: burgeroorlog.
voetnoot312
leggen: liggen.
voetnoot313
veltvliet: beek.
voetnoot315
Ontzeght: weigert, d.w.z. kan niet leveren.
voetnoot316
En hachlijck: het is te betwijfelen.
voetnoot317
bewaeren: beschermen.
voetnoot318
Wat zoude: wat zou uitrichten; kil: bedding.
voetnoot319-21
Zie 2 Sam. 11, 1 en 12, 26; heirkracht: legermacht; t'ydel: geheel vergeefs.
voetnoot324
't geley des toevoers slaen: de troepen die de voedselvoorziening beschermen, verslaan.
voetnoot325
stont ons te waegen: moesten wij wagen.
voetnoot326
van achter: door het aan de achterzijde aan te vallen.
voetnoot327
hun maght: hun troepen.
voetnoot328-29
Zinspeling op de Latijnse personificatie van Occasio (de Gelegenheid, de kans), die voorgesteld wordt met een kaal achterhoofd en een haarbos van voren, waarbij ze gegrepen moet worden; (‘Fronte capillata, post est Occasio calva’); wars: afkerig.
voetnoot331
min: minder (dan nu); 's oorloghs nevel: de duistere kansen van de strijd.
voetnoot332
een' toght bekleên: een krijgsonderneming bijwonen (in dit geval: aanvoeren).
voetnoot337
tegens reden: ongemotiveerd.
voetnoot339
op een' sprong: plotseling.
voetnoot340
Verkeerde 't: mocht het dan verkeren; buiten last van: zonder te schaden.
voetnoot342
groeit in: verheugt zich in.
voetnoot344
inschicken: toegefelikheid.
voetnoot345
draeft hierop veel stouter: zet dientengevolge zijn opzet stoutmoediger door.
voetnoot346
Verstont de jongling zich: had de jongeling het juiste inzicht.
voetnoot352
zoo 't onachtzaem ergens gaept: indien door zorgeloosheid ergens een onbewaakte plaats is, waar de vijand kan binnendringen.
voetnoot353
aengetogen: hierheen opgetrokken.
voetnoot354
heet: vurig.
voetnoot358
veroudt: oud wordt.
voetnoot360
verkoudt: koud wordt.
voetnoot361
Geen geesten levert: geen levenskrachten verschaft.
voetnoot365
veegh: op het punt van te sterven.
voetnoot373
Dat: wat.
voetnoot378
bederf: verderf, ondergang.
voetnoot380
met scherp: met wapens.
voetnoot381
hart: Hollandse vorm naast hert.
voetnoot382
bezetten: omsingelen.
voetnoot387
hondejaght: troep honden.
voetnoot390
Voorvlughtigh: vluchtend.
voetnoot391
leggen op hun luim: liggen op de loer.
voetnoot393
op 't ruim: in het vrije veld.
voetnoot394
van alsins: van alle kanten; t'zamenspatten: zich verenigen.
voetnoot396
teffens: tegelijk.
voetnoot401
gaef: ongedeerd.
voetnoot404
braef: dapper.
voetnoot405
op getal ziet: rekening houdt met het aantal (van zijn vijanden).
voetnoot406
van: door.
voetnoot408
Een zelve: dezelfde.
voetnoot409
wat hier t'zamenrot: de tegenwoordige samengezworenen.
voetnoot410
Ontelbaerheit (in dit verbant: oneindigheid) is slechts een eigenschap van God.
voetnoot411
die zoo luide schreiden: die zozeer om wraak riepen.
voetnoot412
terght: prikkelt.
voetnoot413
wijdt: ver.
voetnoot414-15
die door middel van mij haar gezag handhaafde.
voetnoot423
in verlegenheden: nu ik in ellende verkeer.
voetnoot424
Het is verloren: het is vergeefs.
voetnoot429
wederspoet: tegenspoed.
voetnoot431
raeckt effen: zal vereffend worden.
voetnoot432
hun: nl. van de vijanden (accent op hun en my).
voetnoot435
ontzeit: weigert.
voetnoot437
barnen: woeden, oorspr. branden.
voetnoot443
den kam opstack: zich verzette.
voetnoot447
aen 't ommezien: tot inkeer komende.
voetnoot450
ree geboren: reeds aangebroken.
voetnoot451
hangt aen: is afhankelik van.
voetnoot452
Accent op Eén.
voetnoot457
bezweemen: oorspronkelik sterk participium van bezwijmen.
voetnoot461
'K getroostme: ik berust er in.
voetnoot466
veraert van: vervreemd, afvallig van.
voetnoot470
stant: omstandigheden.
voetnoot478
gebeuren: te beurt vallen.
voetnoot481
verkeert van wil: tot het kwade geneigd.
voetnoot482
wrijten: wrokken, tegenstreven.
voetnoot483
een onrust: een rad dat door voortdurende schommeling de gang van een uurwerk regelt. Het beeld wordt in vs. 485-86 voortgezet. (Ned. Wdb. X, 1777)
voetnoot484
kroonzucht: synon. van staetzucht: heerszucht; omgetrocken: rondgetrokken.
voetnoot485
van: door; gewight bij de staande klok; de veder (veer) bij het zakuurwerk.
voetnoot486
van: door; gewight bij de staande klok; de veder (veer) bij het zakuurwerk.
voetnoot487
dicht: zich inbeeldt.
voetnoot490
afbreuck: schade.
voetnoot492
reuzezege: de overwinning op de reus Goliath.
voetnoot493
't punt: de werpspeer.
voetnoot495
Sauls: tweesilbig: Sauwels.
voetnoot496
Isbozeth: zie 2 Sam. 2, 8 tot 2 Sam. 4, 8.
voetnoot500
Van: door.
voetnoot505-6
zie vs. 265-66; op alle streecken: in alle windstreken.
voetnoot507
uit most staen: moest verduren.
voetnoot511
buiten last: onbezorgd; buiten ergh vermoên: zonder argwaan op te wekken.
voetnoot515
broght over: bracht door.
voetnoot517
in angst of wellicht Absolon zou komen aanrukken.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • J.D. Meerwaldt

  • A.A. Verdenius


Over dit hoofdstuk/artikel

lied

  • Naar de Nederlandse Liederenbank