Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663 (1936)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (38.40 MB)

XML (3.51 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama

Subgenre

verzameld werk
epos
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel
poëtica
leerdicht
hekeldicht


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663

(1936)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 180]
[p. 180]

Samson of Heilige Wraeck.
Treurspel.
Het eerste bedryf.

Dagon:
 
Ick, die den ysren staf, van roest half opgegeten,
 
Beneden zwaeie, en, in den helschen raet gezeten,
 
Voorstelle, en sluite wat ten dienst van 't zwarte rijckGa naar voetnoot1-3
 
Wort goet gekent, koom hier te Gaza, d'oude wijckGa naar voetnoot4
5[regelnummer]
Der geesten, wien het luste in ope lucht te zwierenGa naar voetnoot5
 
Met vleermuisvleuglen, en dit feest te helpen vieren,
 
Den grooten ommegangk te volgen met mijn' stoet,Ga naar voetnoot7
 
Die naer den zwavel stinckt, en morssigh, vuil van roet,
 
Met kromme krauwels kemt mijn pruick, en ruige locken,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Al giftige adders, boos en afgerecht op wrocken,Ga naar voetnoot10
 
Gelijckze 't gloeiend nest, den diepen zwavelpoel,
 
Ontruckt zijn, my tot pracht; het zy ick uit den stoelGa naar voetnoot12
 
Beneden spreecke, of hier in 't heiligh kerckbeelt waere,Ga naar voetnoot13
 
Daer Dagons priesterdom, eerbiedigh ten altaereGa naar voetnoot14
15[regelnummer]
Getreên, ter eere van mijn godtheit stieren slaght,
 
Spijsoffers inwijt, en den grootvorst van den nachtGa naar voetnoot16
 
Met juichen en triomf verwelkomt, en gezangen,
 
En offerspelen, daer wy spoocken naer verlangen.Ga naar voetnoot18
 
Wat wil 't een vreught zijn, als voor onze majesteitGa naar voetnoot19
[pagina 181]
[p. 181]
20[regelnummer]
d'Aertsvyant Samson in triomf wort omgeleit,Ga naar voetnoot20
 
Zoo blint gelijck hy is, aen eene dubble keten
 
Gesloten, en op straet getout, en dicht gesmeetenGa naar voetnoot22
 
Met eene bolpees van den tuchtknaep, die hem stiert,Ga naar voetnoot23
 
De schakels van den toom, de keten, ruimer viert,Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Of aenhaelt, dat hy rijst, of neêrstort van vermoeien,Ga naar voetnoot25
 
En 't zweet by druppels langs het aenzicht drupt. hier groeien
 
Ons dienaers by, terwijl die lantplaegh zucht, en steent,Ga naar voetnoot26-27
 
De voorhuitloze Jood, de vloeck van mijn gemeent'.Ga naar voetnoot28
 
Wat heeftze twintigh jaer, en langer al geleden
30[regelnummer]
Van dezen rechter, daer alom de Joodsche stedenGa naar voetnoot30
 
Om vierden, toen hy haer verlichte van ons juck,Ga naar voetnoot31
 
Een juck wel veertigh jaer bezuurt met smerte en druck.Ga naar voetnoot32
 
Zoo veel vermoght de kracht, hem heiloos aengeboren,Ga naar voetnoot33
 
Die met de locken nu zoo gladt is afgeschoren.
35[regelnummer]
De leeuwentemmer, kort getemt van eene vrou,Ga naar voetnoot35
 
Leght mack, gelijck een lam, gesloten in zijn kou,Ga naar voetnoot36
 
Bestoven van het meel, kan naulijx adem haelen,
 
Eet brocken, als een hont. hy grimbeckt onder 't maelen,Ga naar voetnoot38
 
En knarssetant van spijt. wat plaeghde hy ons vroegh,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Die stout voor Askalon wel dertigh mannen sloegh,Ga naar voetnoot40
 
Hun kleeders stroopte, en ging met al dien vrybuit strijcken.Ga naar voetnoot41
 
Noch slimmer ging 't toen hy, tot afbreuck van vijf rijcken,Ga naar voetnoot42
 
Dryhondert vossen ving, hen knoopte staert aen staert,
 
Met vierwerck, hars, en vlas, en zwavel. hier op vaertGa naar voetnoot44
45[regelnummer]
De vlam in 't koren, waer zy voor zijn geessel streven.Ga naar voetnoot45
 
De hongerige vlam, in 't voortslaen noch gedrevenGa naar voetnoot46
 
Van eenen stercken wint, zet al het korenlant,Ga naar voetnoot47
 
Veel mijlen wijt en breet, in eene zee van brant,
 
Zoo veele duizenden van Dagons onderdaenen,
50[regelnummer]
Vijf hooftsteên, langs de zee, en al 't gebiet in traenen.
[pagina 182]
[p. 182]
 
De wijnbergh mist zijn druif, d'olijfboom zijne vrucht,
 
De korenbloem haer eer. de zeekust kermt, en zucht,
 
Van Gaza tot aen Geth, daer onze tempelheerenGa naar voetnoot53
 
Spijsoffers, inkomste, en kerckschattingen ontbeeren.Ga naar voetnoot43-54Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
Toen een Thamnijt dees plaegh verstack van zijne vrou,Ga naar voetnoot55
 
Bezuurde 't gansche lant dien smaet met zulck een' rou:Ga naar voetnoot56
 
En schoon de Filisteen dit straften, en den vader
 
Met zijne dochter in een zelve vier te gader
 
Verbrandden, noch sloegh hy uit wraecklust echter voort,Ga naar voetnoot57-59Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
En brackze hals en been. de Filistijns, gestoortGa naar voetnoot60
 
Met reden, quamen fel de Joôn beoorelogen,
 
Die zich onschuldighden, en zelfs, tot recht bewogen,Ga naar voetnoot62
 
Den rechter leverden in zijn dootvyants maght:
 
Toen brack hy koorde en bant, als vlas, door zijne kracht,
65[regelnummer]
Sloegh duizent helden met een ezels kinnebacken.Ga naar voetnoot64-65
 
Ten leste kwam hy hier in Gaza nederzacken.
 
Men sloot de poorten toe. de booswicht, loos en valsch,
 
Rijst 's nachts, en neemt stadts poort op zijnen stercken hals,
 
Stapt recht naer Hebron toe, als met een lichte veder,
70[regelnummer]
En leght stepoort en post op bergh en steenrots neder.Ga naar voetnoot66-70
 
Men bond hem reis op reis vergeefs met tou en snoer,
 
Tot dat zijn boelschap loos de zeven locken schoer,Ga naar voetnoot72
 
Het broeinest van zijn kracht. wy, meester door haer treken,Ga naar voetnoot73
 
Verzuimen niet hem bey d'ooghappels uit te steecken,
75[regelnummer]
Te tuchtigen. nu zit hy hier te Gaze vast,
 
Jerusalem ten schimp. de maght van Dagon wast,
 
En groeit geweldigh aen. wy gaen de Joden stooren,Ga naar voetnoot77
 
Brantschatten, om de scha te boeten van ons koren.Ga naar voetnoot78
 
Het hof van Dagon is met reden voor den geest
80[regelnummer]
Van onze erfvyanden, het Jodendom, bevreest,
 
Dat met de Godtsdraght en zijn kistspel, heet op wreecken,Ga naar voetnoot81
 
Ons godtheit noch eens dreight met kracht den hals te breecken,
 
Te bonzen van 't altaer, waerom ick, schalck en stil,Ga naar voetnoot83
 
Als in slaghorde, my hier tegens kanten wil.
85[regelnummer]
Gy allen zult van daegh, vermomt, vernist met glimpen,Ga naar voetnoot85
[pagina 183]
[p. 183]
 
En schijn van heiligheit, het Jodendom beschimpen
 
In Samson, die zoo lang mijn heirkracht onder hiel,Ga naar voetnoot87
 
Het voorhuitloos gebroet, dat in ons erfdeel viel,Ga naar voetnoot88
 
Zoo veel geweldenaers, die goôn en menschen plaegen,
90[regelnummer]
En onder schijn van recht en godtsdienst, moorden, jaegen,
 
Beeltstormen, branden, en schoffeeren, zullen zienGa naar voetnoot91
 
Dat Dagons maght, en kracht den stercksten kan gebiên,
 
Die 't hooft der vreeselijcke en hooghgewasse reuzen
 
Durf met een kaeckebeen, zijn knods, te mortel kneuzen.Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
Een ieder vaer' daer hy zijn personaedje speelt:Ga naar voetnoot95
 
Wy gaen ons zetten in 't helheiligh outerbeelt.Ga naar voetnoot96
TUCHTKNAEP. SAMSON.
Tuchtknaep:
 
Verblinde Jood, ga voort. nu is 't geen tijt van treuren.Ga naar voetnoot97
 
Het is genade, die u heden zal gebeuren,Ga naar voetnoot98
 
Dat gy wat adems schept. de vorsten, alle steên
100[regelnummer]
Vergaderen op 's lants triomffeest hier by een.
 
Gy zult nu blindeling den ommegang bekleeden,Ga naar voetnoot101
 
En voor ons heilighdom geketent heenetreden,
 
Bestoven van het meel. verdraegh het met gedult.
 
Al schimpt het volck: genoegh dat gy niet maelen zult,Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
Dewijl het vierdagh is. komt iemant u belachen,Ga naar voetnoot105
 
En wiltge danssen, 't zal u vry staen gelt te prachen,Ga naar voetnoot106
 
Of vleesch, of tarwe korst. verneemtge wat geschals,
 
Gerucht van menschen, klinck de bel om uwen hals.Ga naar voetnoot108
 
Uit mededoogen kunt gy noch een gaef genieten,Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
Tot nootdruft in dien stant, vol onlust en verdrieten.Ga naar voetnoot110
 
De tuchtvooght heeft u dit om 't hooghtijt toegestaen.Ga naar voetnoot111
Samson:
 
Nu schep ick lucht. is 't nacht? of schijnt de halve maen?
Tuchtknaep:
 
De zon schijnt uit de kim in velden en landouwen,
 
Voor menschen, waerdiger het hemelsch licht t'aenschouwen
115[regelnummer]
Dan Samson, die zich zelf' verstack van 's levens troost.Ga naar voetnoot115
[pagina 184]
[p. 184]
Samson:
 
Waer stappe ick by den tast, ten zuiden, of in 't oost?Ga naar voetnoot116
Tuchtknaep:
 
Op Dagons kerckhof, by het princenhof, daer d'eickenGa naar voetnoot117
 
Den gront beschaduwen, en met hunne armen reicken
 
Tot boven aen de lucht. nu volghme by den tast.
120[regelnummer]
Ick sluite u met den ring van uw halsketen vast
 
Aen dezen hollen eick, een hol om in te schuilen,
 
Wanneerge, moe beschimpt, belust wort uit te pruilen.Ga naar voetnoot122
 
Gy mooght hier uit en in, en prachen met de schel;Ga naar voetnoot123
 
Terwijl ick in het hof uw tuchtvooghts streng bevel
125[regelnummer]
Uitvoere, zoo 't behoort. gy moet u zedigh draegen,Ga naar voetnoot125
 
Of deze bolpees zou u met de huit vol slagen
 
Begroeten: want de straf houdt bozen aert in tucht.Ga naar voetnoot127
 
Misbruick de gunst niet van den tuchtvooght. zoo gy vlught,Ga naar voetnoot128
 
En niet ontvlught, gelijck 't onmogelijck is t'ontsluipen,
130[regelnummer]
Dat zou u schrickelijck en fel in d'oogen druipen.Ga naar voetnoot130
 
Men zou, na'et geeslen met een taeie bondel roên,
 
Uw taeck en arbeit noch verzwaeren, en u voên
 
Met haverkorsten, of gemaelen bry van schorssen.Ga naar voetnoot133
 
Gy zoudt na'et maelen noch het branthout moeten torssen,
135[regelnummer]
En kloven, tot een boet van uw moedtwilligheit.Ga naar voetnoot135
 
Ick ga ten hove, daer de tuchtvooght my verbeit.
 
Gy tuchtwacht, hou u hier om 't kerckhof. sla hem gade.Ga naar voetnoot137
 
De wacht is u betrout, op 's vorsten ongenade.Ga naar voetnoot138
 
Het yzer wort door gout en list by wijl gekrenckt.Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
Een arm gevangen vorst bedenckt dat niemant denckt.Ga naar voetnoot140
REY VAN JODINNEN.
Zang:
 
Wy dienen ons wat in te toomen,
 
Beschroomt aen eene zijde heenGa naar voetnoot142
 
In schaduw van dees kerckhofboomen
 
Te duicken. vrouwen van HebreenGa naar voetnoot144
[pagina 185]
[p. 185]
145[regelnummer]
Zijn al te kenbaer by Gazanen.Ga naar voetnoot145
 
Wat 's dit een heerelijcke kerck!
 
Hoe krielt de stadt van onderdaenen,Ga naar voetnoot147
 
En burgeryen! wat een werck
 
Is 't hof, ten hemel opgetogen.Ga naar voetnoot149
150[regelnummer]
  Wat galeryen zienwe hier!
 
De marmerpijlers draegen boogen
 
Ten trots gewelft. wat staet het dierGa naar voetnoot152
 
Zoo groot een kerck in top te bouwen
 
Tot aen de starren. reuzekracht
155[regelnummer]
Heeft uit de rots arduin gehouwen,
 
Dit uitgevoert met volle pracht.
 
Och, kende Godt hen voor zijn vrienden!Ga naar voetnoot157
 
Och, ofze Belzebub niet dienden,
 
Noch Dagons beelt, noch Astaroth,
160[regelnummer]
  Maer 't eenigh wezen, Jakobs Godt!
Tegenzang:
 
Dat lot is ons ten deel gevallen,
 
En niet den blinden Filisteen.
 
Wat baeten hoven, stercke wallen,
 
Geweer, en wapens? Godt alleen,
165[regelnummer]
By ons bekent, is erfbeschermerGa naar voetnoot165
 
Van zijn verkoornen. geen gesticht,Ga naar voetnoot166
 
Hoe hoogh gebout, noch gout, noch marmer,
 
Behaegen hem, die zijn gezicht
 
Van afgoôn keert, en hunne klancken,
170[regelnummer]
  En kerckgezangen. wieroockvat,
 
En geur van afgoôn acht hy stancken.
 
Spijsofferhanden, pracht en schat
 
Van afgodisten, ongetrouwenGa naar voetnoot173
 
Mishaegen hem. wat zal men niet
175[regelnummer]
Al gruwelen van daegh aenschouwen!
 
Hoe zullen wy, tot ons verdriet,
 
De priesterdommen en lantsheerenGa naar voetnoot177
 
Zien over Samson triomfeeren,
 
In Dagons ketenen beknelt!
180[regelnummer]
  Helaes, waer toe verviel Godts helt!
voetnoot1-3
staf: scepter; den staf zwaeien: heerschappij voeren. De verroeste ijzeren scepter past bij het helse onderaardse zwarte rijck, daar beneden; sluite: besluit, vaststel.
voetnoot4
goet gekent: als goed beschouwd; koom: uit de oudere vorm: ik kome (vgl. voorstelle en sluite); wijck: oord.
voetnoot5
luste: lustte; ope: in Vondels taal de vrouwelike vorm naast mnl. open.
voetnoot7
Den ommegangk: de triomftocht met Samson (vgl. vs. 20).
voetnoot9
krauwels: klauwen; kemt: Brabantse vorm naast kamt; pruick: haren; ruige: onverzorgde.
voetnoot10
giftige adders: gelijk bij de Furiën, bestaat dus de ‘pruick’ uit slangen; wrocken: verborgen haat, kwaadaardigheid uiten.
voetnoot12
pracht: sieraad; stoel: troon.
voetnoot13
in 't kerckbeelt waere: rondga (hier: vertoef) in mijn beeld, dat in de tempel vereerd wordt met offers (vs. 15-16) Vgl. vs. 96.
voetnoot14
Daer: waar.
voetnoot16
inwijt: voor dit heilig doel bestemt (Ned. Wdb. VI, 2166).
voetnoot18
daer ... naer: waarnaar; spoocken: geesten.
voetnoot19
wil: zal.
voetnoot20
omgeleit: rondgevoerd.
voetnoot22
getout: afgeranseld; dicht gesmeeten: onophoudelijk geslagen; dicht (adv.): spoedig achtereen (Ned. Wdb, III, 2498).
voetnoot23
bolpees: bullepees, als geselwerktuig (Ned. Wdb. III, 1882); van: door; tuchtknaep: gevangenisknecht.
voetnoot24
de keten is een halsketen (vs. 120), die als toom dient, waarmee de gevangene gestuurd wordt (stiert in vs. 23).
voetnoot25
dat: zodat.
voetnoot26-27
Hierby groeien: daarvan genieten; lantplaegh: Samson, die zoveel rampen over het land gebracht heeft.
voetnoot28
voorhuitloze: besneden. Minachtend gebezigd: vgl. voorhuitloos gebroet in vs. 88; mijn gemeent': mijn volk, de Filistijnen.
voetnoot30
rechter: Richter.
voetnoot31
vierden: feest vierden, zich verheugden; haar: nl. de steden.
voetnoot32
bezuurt: smartelik ondervonden (vgl. vs. 56).
voetnoot33
heiloos: heilloos, d.w.z. tot ons verderf.
voetnoot35
leeuwentemmer: zie Richteren 15, 5 vlg.; kort: kort geleden; van: door.
voetnoot36
leght: ligt; kou: kooi.
voetnoot38
grimbeckt: trekt grimmige gezichten.
voetnoot39
spijt: wrok.
voetnoot40
stout: vermetel; voor Askalon: zie Richteren 15, 19.
voetnoot41
stroopte: afstroopte; ging strijcken: ging er van door; vrybuit: buit.
voetnoot42
slimmer: erger; afbreuck: schade; vijf rijcken: hiermede zijn de hooftsteên (vs. 50) bedoeld.
voetnoot44
vierwerck: brandbare stoffen.
voetnoot45
streven: wegrennen.
voetnoot46
voortslaen: zich snel voortbewegen.
voetnoot47
Van: door.
voetnoot53
Van Gaza tot aen Geth: Gaza was de Zuidelikste hoofdstad der Filistijnen, evenals Geth (Gath), dat ten Noorden van Gaza lag, bij de kust gelegen.
voetnoot43-54
Zie Richteren 15, 4 vlg.
voetnoot54
kerckschattingen: belasting voor de tempel.
voetnoot55
Zie Richteren 14, 1, 2 en 15, 6. Een Thamniet: een Filistijn uit Timnath; dees plaegh: Samson, als lantplaegh (vs. 27); verstack van: beroofde van, zie Richt. 14, 20-15, 2.
voetnoot56
rou: smart.
voetnoot57-59
Zie Richt. 15, 6.
voetnoot59
sloegh voort: ging verder; echter: opnieuw.
voetnoot60
gestoort: verstoord.
voetnoot62
zich onschuldighden: hun onschuld betuigden; tot recht: om recht te doen.
voetnoot64-65
Zie Richteren 15, 15 vlg.
voetnoot66-70
Zie Richteren 16, 2-3.
voetnoot72
zijn boelschap: Delila zijn ‘liefje’ (minachtend): zie Richteren 16, 19.
voetnoot73
broeinest: oorsprong (hier met ongunstige kleur); treken: streken, listen.
voetnoot77
stooren: overvallen.
voetnoot78
boeten: herstellen.
voetnoot81
de Godtsdraght en zijn kistspel (hier een minachtend woord): de rondgedragen bondskist, waarboven de Godheid zweefde; heet op: hevig verlangend naar.
voetnoot83
schalck: met boosaardige list.
voetnoot85
vernist met glimpen: onder schone schijn.
voetnoot87
onder hiel: de baas bleef.
voetnoot88
erfdeel: voorvaderlik grondgebied.
voetnoot91
schoffeeren: onteren.
voetnoot94
Durf: durft; te mortel: tot gruis.
voetnoot95
vaer': begeve zich daarheen; zijn personaedje speelt: zijn rol speelt, zijn taak vervult.
voetnoot96
helheiligh: aan de hel gewijd. Woordspeling, als tegenstelling van heilheilig (sacrosanctus), dat ook bij Vondel voorkomt (Ned. Wdb. VI, 455); outerbeelt: vgl. kerckbeelt in vs. 13.
voetnoot97
Verblinde: blindgemaakte (vgl. blindeling in vs. 101).
voetnoot98
gebeuren: te beurt vallen.
voetnoot101
bekleeden: deelnemen aan.
voetnoot104
genoegh dat: wees er tevreden mee, 't is al mooi dat; zult: moet.
voetnoot105
belachen kan behalve bespotten ook betekenen: vriendelik toelachen (Ned. Wdb. II, 1660). Hier zal wel bedoeld zijn: vriendelik tegemoet komen.
voetnoot106
prachen: vragen (oorspr. bedelen; vgl. 123).
voetnoot108
klinck: laat klinken(?).
voetnoot109
gaef: gift, aalmoes.
voetnoot110
nootdruft: eerste levensbehoefte; stant: toestand.
voetnoot111
tuchtvooght: hoofd der gevangenis.
voetnoot115
verstack van: beroofde van.
voetnoot116
by den tast: al tastend (ook 119).
voetnoot117
kerckhof: de hof om de tempel.
voetnoot122
belust wort: lust krijgt; uit te pruilen: de vrije loop te geven aan uw smart.
voetnoot123
prachen met de schel: vgl. vs. 106 en 108.
voetnoot125
zedigh draegen: ordelik gedragen.
voetnoot127
bozen aert: misdadige neiging.
voetnoot128
zoo gy vlught: zoo gij tracht te vluchten.
voetnoot130
in d'oogen druipen: duur te staan komen, op uw verderf uitlopen (Ned. Wdb. III, 3480).
voetnoot133
haverkorsten: haverbrij (oudgermaans voedsel) of korsten van haverbrood? Het woord ontbreekt in het Ned. Wdb.; bry van schorssen: volgens Van Lennep in Zweden nog als voedsel gebruikt.
voetnoot135
boet van: straf voor; moedtwilligheit: kwaadwilligheid.
voetnoot137
tuchtwacht: gevangenbewaarder; hou u hier om: blijf in de nabijheid van.
voetnoot138
betrout: toevertrouwd; op: op straffe van.
voetnoot139
De boeien worden soms verbroken door listige omkoperij; gekrenckt: verzwakt, vernietigd.
voetnoot140
dat niemant denckt: iets waaraan niemand gedacht zou hebben.
voetnoot142
aen eene zijde heen: ter zijde.
voetnoot144
Te duicken: ons te verschuilen.
voetnoot145
Gazanen: bewoners van Gaza.
voetnoot147
krielt: wemelt.
voetnoot149
opgetogen: opgebouwd.
voetnoot152
gewelft: oudere vorm naast gewelf (Ned. Wdb. IV, 2055); wat staat het dier: wat moet het veel geld kosten.
voetnoot157
kende voor: erkende als.
voetnoot165
By ons bekent: door ons erkend, in wie wij geloven.
voetnoot166
gesticht: gebouw, tempel.
voetnoot173
afgodisten: afgodendienaars.
voetnoot177
priesterdommen: colleges van priesters.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • J.D. Meerwaldt

  • A.A. Verdenius


Over dit hoofdstuk/artikel

lied

  • Naar de Nederlandse Liederenbank