Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663 (1936)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (38.40 MB)

XML (3.51 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama

Subgenre

verzameld werk
epos
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel
poëtica
leerdicht
hekeldicht


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663

(1936)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 186]
[p. 186]

Het tweede bedryf.

REY. SAMSON.
Rey:
 
Wat schel magh 't wezen, die wy ginder hoorden klincken?
 
Wie schijnt van verre ons uit dien hollen boom te wincken,
 
Te roepen? gaenwe eens al te zamen derwaert heen.
 
Wat mensch zit in dien eick dus eenzaem, en alleen?
185[regelnummer]
Het schijnt hy bid ons om een aelmos, gansch verlegen
 
Van bittere armoede.Ga naar voetnoot185-86
Samson:
 
Och, ontferm u toch. Godt zegen,
 
Godt hoede u allen: wie gy zijt, of niet mooght zijn,
 
Vertroost en helpme toch, in dezen droeven schijn,Ga naar voetnoot188
 
Een' armen blinden man, op zijnen hals gevangen,Ga naar voetnoot189
190[regelnummer]
Geboeit, geketent, met een ruwe py behangen,
 
Versuft, en afgeslaeft van arbeit, van het stofGa naar voetnoot191
 
En zweet en bozen stanck bekrozen. dit 's het hofGa naar voetnoot192
 
Van Samson, onlangs noch een lantvooght, vorst, en rechter
 
Van duizent duizenden, van zoo veel lants, en echter,Ga naar voetnoot194
195[regelnummer]
Te jammerlijck, helaes, vervallen van zijn' staet.Ga naar voetnoot195
Rey:
 
Godt hoede ons allen. wat verschijnt ons? och, wat raet?
 
Och, och, hoe kunnen wy dit schicken? dit verduwen?Ga naar voetnoot197
Samson:
 
Ay staet. gy hoeft u niet te schaemen, my te schuwen
 
Misschien uw' lantsman: want het schijnt aen uwe reên,Ga naar voetnoot199
200[regelnummer]
Dat gy u rekent uit den stamme der Hebreen,
 
En mogelijck uit Dan gesproten. treet wat nader.
 
Zoo ick aen 't ruisschen hoor springt hier omtrent eene ader,
 
Een levendige bron. heeft iemant kroes of schael,Ga naar voetnoot203
 
Zoo bid ick laef mijn hart, op dat het adem hael'.
205[regelnummer]
'K heb veele maenden lang, gesloten aen dees keten,
 
In 't molentuchthuis hier mijn tijt bedroeft gesleten,
 
Zoo blint, gelijckge ziet, geslagen, en begraeut.Ga naar voetnoot207
Rey:
 
Nu drinck eens. vat de schael.
[pagina 187]
[p. 187]
Samson:
 
wat was mijn hart benaeut,
 
Versmacht van grooten dorst! in duizent ongevallen
210[regelnummer]
En pijnen is de dorst het bitterste van allen.
 
Toen door Godts kracht een bron uit ezelstanden sprongk,Ga naar voetnoot211
 
En ick, verhit van slaen, het hart verkoelde, en dronck,Ga naar voetnoot212
 
Bequam die wonderbron my dus in mijne smerte.Ga naar voetnoot213
 
De hemel zegene u, voor uw medoogend harte.
Rey:
215[regelnummer]
Prins Samson, vroome prins, wat is het ons een pijnGa naar voetnoot215
 
U hier te vinden, in dien jammerlijcken schijn!Ga naar voetnoot216
 
Wy zijn Jodinnen, hier vergaêrt van west en oosten,
 
En komen op dit feest u zoecken, u vertroosten,
 
Naer tijts gelegenheit, maer niet naer onzen wensch.Ga naar voetnoot219
220[regelnummer]
Geen onbeschaemder dier dan een ondanckbaer mensch:Ga naar voetnoot220
 
Dat weeten wy, u dienst, en hulp, en eere schuldigh.
 
Verdaediger des volx, och, draegh uw smert geduldigh,
 
Tot dat het Godt voorzie. ô hartewee! ô smert!Ga naar voetnoot223
 
Al weigert u de zon haar licht: Godt kan uw hart
225[regelnummer]
Verlichten met een' glans inwendigh, die de straelen
 
Van duizent zonnen dooft. wie kan de maght bepaelenGa naar voetnoot226
 
Des alleroppersten? die u zoo wonderbaerGa naar voetnoot227
 
Begaefde met een kracht, verborgen in uw haer,
 
Is maghtigh, als het hem belieft, in u te wercken,Ga naar voetnoot229
230[regelnummer]
Oock zonder haerlock u te wapenen, te stercken,
 
Te rucken uit den klaeu des tigers, die u druckt.
 
Verhael ons toch, hoe komt gy dus verongeluckt,Ga naar voetnoot232
 
Verlaeten van uw kracht? wy hoorden 't slechts in 't hondert.Ga naar voetnoot233
 
Al 't lant heeft van uw' val gewaeght. dat heeft gedondertGa naar voetnoot234
235[regelnummer]
Van Dan tot Berseba. wat oude, kunne, en staetGa naar voetnoot235
 
Zat niet in rouwe om u, en uw bederf, en smaet.
Samson:
 
Och, waer ick schuw geweest van Filistijnsche vrouwen,Ga naar voetnoot237
 
Bedrieghlijck in den aert. my magh de dagh wel rouwen,Ga naar voetnoot238
 
Dat ick by Sorek lest verliefde op Dalila,Ga naar voetnoot239
240[regelnummer]
Lichtvaerdigh, liefdeloos, en gierigh. op genaGa naar voetnoot240
[pagina 188]
[p. 188]
 
En ongenade van een boelschap los te drijven,Ga naar voetnoot241
 
Is op een stille zee, in noot van eens te blijven,Ga naar voetnoot242
 
Zich reuckloos waegen. zy, die op beloften zagh,
 
Door 's vyants gelt bekoort, hiel aen my nacht en daghGa naar voetnoot244
245[regelnummer]
Te vergen het geheim van mijne kracht te melden,Ga naar voetnoot245
 
In 't heetste van den gloet der minne; een zielstorm, zeldenGa naar voetnoot246
 
Van mannen wederstaen. had toen, helaes, mijn geestGa naar voetnoot247
 
Zoo sterck van krachten en gewelt als 't lijf geweest,
 
'k Had dicht gebleven, my gehoedt dit klaer te zeggen.Ga naar voetnoot249
250[regelnummer]
Noch wist ick 't drywerf haer met eenen schijn t'ontleggen,Ga naar voetnoot250
 
Van groene basten; van de zeven zeelen, noit
 
Gebezight; van mijn haer gevlochten, en getoit,
 
De zeven locken in een snoer, en vast geslagen,
 
Genagelt aen den muur. Gods vyant, uit zijn laegenGa naar voetnoot251-254
255[regelnummer]
Gesprongen, schoot drywerf in zijne kracht te kort.Ga naar voetnoot254-55
 
Toen klampteze my dus aen boort, als uitgestort:Ga naar voetnoot256
 
Meineedige aert, hoe zoude ick u een hart toedraegen,Ga naar voetnoot257
 
Die my uw hart ontveinst, en nimmer op mijn vraegenGa naar voetnoot258
 
Waerachtigh antwoort geeft? zijt gy aen Godt verlooft,Ga naar voetnoot259
260[regelnummer]
Van moeders lichaem; schoer noit scheermes 't ruige hooft,Ga naar voetnoot260
 
En locken; spaentge uw lust van wijn en dronckenschappen;Ga naar voetnoot261
 
Zijt gy besneên, en volghtge uw grootvaêrs op hun stappen,
 
En uwe strenge wet, die 't jonge kint besnijt;Ga naar voetnoot263
 
Ontzietge onreyne spijs te proeven: 'k schel 't u quijt:Ga naar voetnoot264
265[regelnummer]
Ick vorder niet dat gy veraert van Moses zeden.Ga naar voetnoot265
 
Volhardt by die gewoonte, en offer uw gebeden
 
Aen uwe godtheit, die, alleen in uwe hutGa naar voetnoot267
 
Besloten, op een kist haer priesterdom beschut:
 
Maer toonme waer uw wet leert liegen, en bedriegen,
270[regelnummer]
Een schoonheit, die u mint en eert, in slaep te wiegen
 
Met woorden, zonder kracht, en nadruck. is dat trouGa naar voetnoot271
[pagina 189]
[p. 189]
 
Bewijzen aen uw bruit, en d'allerschoonste vrou
 
Van Palestijne, zelf geweigert aen de grooten?Ga naar voetnoot273
 
Wat hebtge al weelde, wat al vrientschap korts genootenGa naar voetnoot274
275[regelnummer]
By mijnen ommegangk! hoe pluckte gy met vreughtGa naar voetnoot275
 
De bloem van mijnen tijt, de rozen van mijn jeught,Ga naar voetnoot276
 
En levens dageraet! hoe offerde ick mijn leden,
 
Dit zuiver marmerbeelt, van boven tot beneden,
 
Dit lichaem [waerdiger geheilight aen het bedtGa naar voetnoot279
280[regelnummer]
Der groote koningen van Askalon, of Geth,Ga naar voetnoot280
 
Azothus, Akkaron, of Gaze,] aen uw behaegen.
 
Elck roept: zy heeft een' Jode, ons lantplaegh aengeslagen,Ga naar voetnoot282
 
Haer jeught verydeltuit aen eenen Joodschen hont.Ga naar voetnoot283
 
Hoe schoon staet nu mijn zaeck! ô weiflaer, zonder gront,Ga naar voetnoot284
285[regelnummer]
En dubbelhartigh, zal men dus de liefste onthaelen,Ga naar voetnoot285
 
Een rijck beloven, al beloven, noit betaelen?Ga naar voetnoot286
 
Gy die 's lants rechter zijt, 's volx ongelijck beslecht,Ga naar voetnoot287
 
Ga nu ter vierschaere in u zelven. is dit recht?Ga naar voetnoot288
 
Verongelijcktge dus uw allerliefste, uw trouwe?Ga naar voetnoot289
290[regelnummer]
Hoe zoudtge een vreemde dan bejegenen, een vrouwe
 
Wiens schoonheit by de mijne een schaduwe is, en schim?Ga naar voetnoot291
 
Waer vontge oit mijns gelijcke in Dan, of Efraïm?
 
Ben ick het waerdigh dat de keurighste om my hengel,Ga naar voetnoot293
 
Zoo houme in waerde. durft gy roemen dat een engel
295[regelnummer]
Uwe oudren spelde van een' godtgewijden zoon,Ga naar voetnoot294-95
 
Die hun te teelen stont; zoo laet uw mont de kroon
 
Van heiligheit, u vroegh tot een cieraet gegeven,
 
Niet schenden. wortge van een' hoogen geest gedreven,
 
Tot voorstant van uw volck, leg af dien valschen schijn.Ga naar voetnoot299
300[regelnummer]
Laet rechter Samsons woort gelijck een zegel zijn.Ga naar voetnoot300
Rey:
 
Die vleister zou een hart, zoo hardt als steen, beweegen.
Samson:
 
Noch stont ick nacht en dagh die stormen moedigh tegen,Ga naar voetnoot302
[pagina 190]
[p. 190]
 
En weeck noch zwichte noit. toen borstze in tranen uit,
 
Gelijck een krokodil, en sloegh een loos geluit.Ga naar voetnoot303-4
305[regelnummer]
Zy zaghme 's morgens vroegh van gloênde minne blaecken,
 
Verzwoerme haer gena: de traenen op de kaecken:Ga naar voetnoot306
 
Dat gaf het blozen van de wang een' eedler gloet,
 
Gelijck de lenteroos, verdroncken in een' vloet,Ga naar voetnoot308
 
Ons aengloeit met een kracht, geen bloemen ingeschapen.Ga naar voetnoot309
310[regelnummer]
Het schreien van een vrouwe, een schoone, is 't reedtste wapen,Ga naar voetnoot310
 
Wanneerze wanhoopt van het ooghmerck, daerze op mickt.Ga naar voetnoot311
 
Zy dreight zich zelve met een korte doot, verschricktGa naar voetnoot312
 
Mijn hart, om haer in last. zy houdt niet op van kermen.Ga naar voetnoot313
 
Ga heene, wreedaert, val een liever bruit in d'armen,
315[regelnummer]
Naerdien mijn wellust niet zoo veel op u vermagh,Ga naar voetnoot315
 
Dat gy uwe ooren naer mijn zuchten en beklagh
 
Eens neigen zoudt, uw hart my rustigh openbaeren.Ga naar voetnoot317
 
Gezwore vyant van ons goden, en altaeren,
 
En kercken, repme niet. voortaen zal geen HebreeuGa naar voetnoot319
320[regelnummer]
Dit poezeligh albast, dit blaeu dooradert sneeu,
 
Dees bloemen op mijn wang, dees bloetroos, versch ontloockenGa naar voetnoot321
 
Voor Filistijnschen dau, meer reppen ongewroken,
 
Indien ick 't niet besterf. keer elders uw gezicht.Ga naar voetnoot323
 
Gy zijt niet waerdigh dat dit diamantenlicht
325[regelnummer]
Der oogen u beschijn'. vergeefs hebt gy de voncken
 
Van my, niet meer uw lief, zoo gulzigh ingedroncken,
 
U telckens veinzende van mijne min verruckt,
 
Als gy de rozen op mijn wangen kreuckt, en druckt,
 
Mijn borst en lippen kuste, en ick u wederkuste,
330[regelnummer]
U streelde, nippelde, en uw dolle vlammen bluschte.Ga naar voetnoot330
 
Dat hebtge wech, gy zijt des waerdigh, ofte niet.Ga naar voetnoot331
 
Vertreck uit mijn gezicht, ô joffereverdriet.Ga naar voetnoot332
Rey:
 
Och, hadge, noch was 't tijt, u van haer minne onttrocken!Ga naar voetnoot333
[pagina 191]
[p. 191]
Samson:
 
Mijn hart was blint van liefde, en dat geduurigh nockenGa naar voetnoot334
335[regelnummer]
Bedroefde my ter doot. haer jammerklaght in topGa naar voetnoot335
 
Vermurwde 't hart, als was. zoo wint de waterdrop
 
Op eenen harden steen. ick laetme in 't endt beweegen,Ga naar voetnoot336-37
 
Ontvouwe hoe mijn kracht, door 's allerhooghsten zegen,
 
In 't noit geschoren haer bestaet. zy zweert vooralGa naar voetnoot339
340[regelnummer]
By Dagon, dat de mont dit niemant melden zal:Ga naar voetnoot340
 
En echter regent'er in haeren schoot een regenGa naar voetnoot341
 
Van 's vyants zilvre munt, die scherper dan een degen
 
Door 's boelschaps boezem dringt, en 't gierigh hart bekoort.Ga naar voetnoot343
 
De wraeckzucht by der hant, verlaet zich op haer woort.Ga naar voetnoot344
345[regelnummer]
Toen gundeze ons volop van wellust, lietme ronckenGa naar voetnoot345
 
In haer' verzaden schoot, naer lijf en ziel verdronckenGa naar voetnoot346
 
Van minne. midlerwijl [dat Godt de schenster straff',]
 
Scheert my het scheermes stil de zeven locken af.
 
'k Ontwaeck, maer och te spa. de vyant, heet van toren,Ga naar voetnoot349
350[regelnummer]
Berst in, ontziet zich niet mijne oogen uit te booren.Ga naar voetnoot350
 
Hy ketent my, en sleeptme in Gaza, daer ick krimp,Ga naar voetnoot351
 
Gedoemt ten arbeit in het tuchthuis, elck ten schimp.
Rey:
 
O prins van Israël, hanthaver van de vroomen,Ga naar voetnoot353
 
Hoe is uw staet verkeert! waer zijtge toe gekomen!Ga naar voetnoot354
355[regelnummer]
Wat eischtge in dezen schijn van ons? wy staen hier reeGa naar voetnoot355
 
U noch te dienen. och, ontdeck uw hartewee.
Samson:
 
De tuchtknaep keert terstont. hy zal geen tijt verzuimen.
 
Mijn locken groeien weêr. ick legge op mijne luimenGa naar voetnoot358
 
Om my te wreecken aen dit Heidensche geslacht,
360[regelnummer]
En vroeger dan men waent. de Geest wees my te nachtGa naar voetnoot360
 
Een middel, om mijn ziel te slaecken van dees banden.Ga naar voetnoot361
 
Getroost u. schreit niet meer: mijn afscheit is voorhanden.Ga naar voetnoot362
 
Een triomfante doot, daer 't aerdtrijck van gewaeght,Ga naar voetnoot363
[pagina 192]
[p. 192]
 
Hangt Samson over 't hooft. hy zal niet lang geplaeght,
365[regelnummer]
Beschimpt van alle kunne en oude, koren maelen.Ga naar voetnoot365
 
Zy zullen met den hals dien arbeit dier betaelen.Ga naar voetnoot366
 
Dit bidde ick, dat men my na mijnen sterrefdagh
 
Eene uitvaert gunn', begrave in 't vaderlijcke graf.
 
Belooftme, elck met uw hant, dit heiligh uit te wercken.Ga naar voetnoot369
Rey:
370[regelnummer]
Bedroefde prins, helaes, de hemel wil u stercken.Ga naar voetnoot370
 
Wy hoopen immers niet, noch durven het vermoên,Ga naar voetnoot371
 
Dat gy u zelven zoudt met uwe hant verdoen.
Samson:
 
Ick zweer mijn handen aen dit lichaem niet te schenden,Ga naar voetnoot373
 
Maer wil, gelijck Godts helt, mijn leven heerlijck enden,Ga naar voetnoot374
375[regelnummer]
Dat teffens aerde en zee hier van gewaegen zal.Ga naar voetnoot375
 
Verschrickt niet, hoort gy hoe de vyant quam ten val.
Rey:
 
Indienge heerlijck sterft, ten spiegel van de braven,Ga naar voetnoot377
 
Wy zullen uw gebeent by Manoë begraven,Ga naar voetnoot378
 
En vaders asschen noch verheugen met uw lijck;
380[regelnummer]
Is 't anders in ons maght. ontfang, tot eene blijckGa naar voetnoot380
 
En zegel van ons trou, de hant van al de vrouwen.
 
De hemel strafze, wie ontbreeckt haer woort te houwen.Ga naar voetnoot382
 
Ontfang, ô prins des lants, dees zilverlingen toch,
 
Om u te dienen in uwe armoede, och, och, och.
Samson:
385[regelnummer]
Behoudt die gaef voor u. 'k verwachte blijder uuren.Ga naar voetnoot385
 
Al ben ick arm, wil 't Godt, het zal niet lange duuren.
Rey:
 
Gebie ons vry: wy staen tot uwen dienst alleen.Ga naar voetnoot387
Samson:
 
Draeght zorge, waer gy komt, en gaet, dat geen Hebreen
 
Zich heden in de kerck van Dagon vinden laeten.
390[regelnummer]
Zy zullen u misschien gemoeten langs de straeten,Ga naar voetnoot390
 
Of merckten, op de maer van dit afgodisch feest,Ga naar voetnoot391
[pagina 193]
[p. 193]
 
Geschickt tot een triomf, om, trots en bly van geest,Ga naar voetnoot392
 
Gevangen Samson uit te lachen met hun reyen,
 
En in den ommegangk, hun godtsdraght, om te leien.Ga naar voetnoot394
Rey:
395[regelnummer]
Uw lantsliên zijn belust noch eens den prins te zien,
 
In dezen droeven schijn.
Samson:
 
zeer wel. dat kan geschiên
 
Door eene trali, uit een venster, of van daecken.
 
Het voeght den stammen niet, die zuiver offer blaecken,
 
En branden, Godt ten prijs, zich in afgodendomGa naar voetnoot398-99
400[regelnummer]
Te mengen, daer men danst op hun geloey, en bom,Ga naar voetnoot400
 
Voor Dagons zwart altaer, en, onder 't bancketteeren,
 
Hem geile spelen wijdt. gy moet dien laster keeren.Ga naar voetnoot402
 
Gebiet uit onzen naem, wy yvren voor de wet,
 
Dat niemant zijnen voet op Dagons drempel zett',
405[regelnummer]
Of Godt zich openbaerde, als eertijts, door een wonder,Ga naar voetnoot405
 
En klonck 't gevloeckt gebou de kruin in met den donder.Ga naar voetnoot406
 
Ick zegh het nu niet al wat mijn geboortegeestGa naar voetnoot407
 
En wachter my te nacht voorspelde van dit feest.Ga naar voetnoot408
TUCHTKNAEP. REY.
Tuchtknaep:
 
Jodinnen, hebt gy hier zoo vroegh den prins gevonden?
Rey:
410[regelnummer]
Een' prins om zijnen hals met ketenen gebonden,
 
Van zijn gezicht berooft, gedoemt ten arrebeit,
 
In 't molentuchthuis. och, wat's dit een onbescheit,Ga naar voetnoot412
 
Een' overwonnen helt te ketenen, te treden,
 
Te laeten maelen! gy volght billijckheit noch reden.
Tuchtknaep:
415[regelnummer]
Wy slachten Samson, die met kaeckebeenen sloegh,
 
De vossen, staert aen staert geknoopt, in 't koren joegh;
 
Zoo schoone landen, als de zon oit moght beschijnen,
 
Misschepte in wildernisse, en heiden, en woestijnen.Ga naar voetnoot418
 
Uw vaders zoncken zelfs hun' broeder in den put,Ga naar voetnoot419
[pagina 194]
[p. 194]
420[regelnummer]
Verkochten hem voor slaef, beroofden van zijn' stut
 
Den ouden vader, die zoo lang te deerlijck treurde,Ga naar voetnoot421
 
Door 't overdencken dat een ondier hem verscheurde.
Rey:
 
Het diende Josef tot eene opkomst, na een wijl
 
Gekoren tot een' vorst en rijxvooght aen den Nijl.
Tuchtknaep:
425[regelnummer]
Dat 's waer, het diende hem tot eer, zoo hoogh gezeten:
 
Maer dit behoefde hy zijn broêrs geen' danck te weeten.Ga naar voetnoot426
Rey:
 
In welck een jammer heeft de boelschap hem gebroght,Ga naar voetnoot427
 
In zijnen diepen slaep verraeden, en verkocht!
 
Hy is niet voor de vuist getemt, en overwonnen.Ga naar voetnoot429
Tuchtknaep:
430[regelnummer]
Zoo vaerenze met recht, die zich niet spaenen konnenGa naar voetnoot430
 
Van schoone boelen, valsch en trouweloos van aert.Ga naar voetnoot431
 
Nu wort het tijt te gaen, eer 't volck op straet vergaêrt.
 
Gy kunt zijn droefheit niet verminderen met schreien.
 
Het hof belast hem noch in hechtenis te leien,Ga naar voetnoot434
435[regelnummer]
Tot nader overleg. ick bondt op 's meesters last
 
Den blinden aen dien boom met zijne keten vast:
 
Nu worde ick wederom met hem naer huis gezonden.
 
Zoo staet mijn wacht aen hem, hy aen mijn wacht gebonden.Ga naar voetnoot438
 
Wat is de hofdienst oock een jammerlijck bedwangk!Ga naar voetnoot439
440[regelnummer]
Daer hapert altijt iet. dan valt het snoer te langk,Ga naar voetnoot440
 
En dan te kort: zoo draeit de weerhaen van de zinnen.Ga naar voetnoot441
 
Ick broght hem daetlijck uit, nu drijft men ons naer binnen.Ga naar voetnoot442
Rey:
 
Wy bidden u, verschoon den armen blinden man.
Tuchtknaep:
 
Wat eischtge dit van my? daer komt de vorst, die kan,
445[regelnummer]
Behaeght het hem, dit juck verlichten, of bezwaeren.Ga naar voetnoot445
 
Ick volgh mijn' last: my wort bevolen voort te vaeren.
 
Gaet heene, spreeckt den vorst: misschien wat gy verwerft.Ga naar voetnoot447
Rey:
 
O prins, Godt stercke uw hart, eer gy van droefheit sterft.
[pagina 195]
[p. 195]
DE VORST. REY.
Vorst:
 
De groote toevloet der rondomgelege volcken
450[regelnummer]
In deze hooftstadt zagh de zon, met droeve wolckenGa naar voetnoot450
 
Behangen, opgaen uit den oosten, dies men vreest
 
Of eenigh onweêr en stortregen Dagons feest
 
Moght stooren op zijn schoonste, en blussen d'outervieren,
 
t'Ontsteecken met triomf voor hondert witte stieren,Ga naar voetnoot454
455[regelnummer]
Zijn godtheit toegewijt, tot eene danckbre pracht,Ga naar voetnoot455
 
Dewijl de lantplaegh van gansch Palestijne ons maght
 
In ketenen gevoelt: doch 't weder kan verkeeren,
 
De lucht opklaeren. wie komt hier het hooghtijt eeren?
 
Dit schijnen altemael Jodinnen, niet te bly.Ga naar voetnoot459
460[regelnummer]
Zy zien versuft, en bloo. het hooft hangt op een zy.
 
De moedt is haer vergaen, ontzoncken. 't is geen wonder.
 
Wy kreegen endelijck den grooten vyant onder
 
De klaeuwen. hoe of heur die maer in d'ooren klinckt,
 
En nu de ketenklank, daer hy vergaet, verstincktGa naar voetnoot464
465[regelnummer]
In zijn gevangkenis! zy komen herwaert treden.
Rey:
 
Genadighste, gedoogh dat wy u met gebeden
 
Genaecken, en vergeef ons dees vrymoedigheit.
Vorst:
 
Hebreeusche joffers, wat is d'oirzaeck dat gy schreit?
 
Verkorte u iemant? hier is 't hof, dat elck verdaedight,Ga naar voetnoot469
470[regelnummer]
En hanthaeft by zijn recht, weldoenders begenadight,Ga naar voetnoot470
 
De boozen straft. dit hof ziet geen persoonen aen.Ga naar voetnoot471
Rey:
 
Genadighste, dat's recht. zoo kan een rijck bestaen.
 
Maer evenwel waerdeert een vorst gelede schade
 
Zoo dier niet, of hy mengt gestrengheit en genadeGa naar voetnoot473-74
475[regelnummer]
In eenen, die naer recht verdient de hooghste straf.Ga naar voetnoot475
 
Wy quamen op den roep van dit triomffeest af
 
Naer Gaze, met die hoop, of wy de strenge maghten
 
Van Palestijne noch met onze jammerklaghten
 
Beweegen moghten acht te neemen op den staetGa naar voetnoot479
[pagina 196]
[p. 196]
480[regelnummer]
Van onzen prins, te droef vervallen in dien haet,
 
Helaes, by hoogh en laegh, en geensins zonder reden.
 
De schade, alom geleên by Filistijnsche steden,Ga naar voetnoot482
 
Is onvergoebaer, quetst vijf hooftsteên in haer ziel.Ga naar voetnoot483
 
Maer 't ongenadigh lot, dat hem ten deele viel,
485[regelnummer]
Het licht t'ontbeeren, in een' nacht van duisternissen,
 
Wat is dit anders dan het halve leven missen?
 
Hy leedt een halve doot, toen hem, van kracht berooft,Ga naar voetnoot487
 
De vyant boorde bey zijne oogen uit het hooft,
 
Geketent door 't gejuich der straeten heenevoerde,
490[regelnummer]
Dat zelfs de harten der beledighden beroerdeGa naar voetnoot490
 
Tot mededoogen. meng ten minste [al is het spa
 
Nu wy u smeecken,] noch een' druppel van gena
 
Met uw rechtvaerdigheit. laet uwe wraeck bedaeren,
 
Zoo volght u d'eer dat gy uw' vyant noch kunt spaeren.
Vorst:
495[regelnummer]
Gelijck uw hooftstam, die den leeu voert in zijn vaen,Ga naar voetnoot495
 
Zoo dra niet overtreckt de kil van ons Jordaen,Ga naar voetnoot496
 
En Adonibezeck den koning 't velt leert ruimen,Ga naar voetnoot497
 
Of houwt hem, in de vlught gegrepen, flux de duimen
 
Van hant en voeten af. toen most hy, als een hont,
500[regelnummer]
De kruimen, van den disch gevallen, met den mont
 
Van d'aerde zamelen, op handen en op voeten
 
Gekropen, in het stof zich wentelen, en wroeten,
 
En, naer Jerusalem vervoert met veel geschals,
 
In banden sterven, en het boeten met den hals.Ga naar voetnoot504
Rey:
505[regelnummer]
Zoo hy geen zeventigh erfkoningen moordadigh
 
Mishandelde op die wijs, men had dus ongenadigh
 
Hem zijne tiranny niet weêr betaelt gezet.
 
Men streeck het vonnis naer zijne ingestelde wet.Ga naar voetnoot508
Vorst:
 
Zoo kan dan Samson met geen reden zich beklaegen.
510[regelnummer]
Wie andren plaegen wil verdient de zelve plaegen.
Rey:
 
Is Samson losbaer, stel hem op een' hoogen prijs.Ga naar voetnoot511
[pagina 197]
[p. 197]
Vorst:
 
Men koopt hier 't recht niet om, dat strijt met onze wijs.Ga naar voetnoot512
 
Men geeft geen' vyant maght en vryheit zich te wreecken.
Rey:
 
De prins zit blint, van licht en zijn gezicht versteecken.Ga naar voetnoot514
515[regelnummer]
Een blinde is maghteloos, en droomt van geene wraeck.
Vorst:
 
Hy slijte dus den tijt, den bozen tot een baeck.Ga naar voetnoot516
Rey:
 
Het missen van 't gezicht dient andren tot een voorbeelt.Ga naar voetnoot517
Vorst:
 
Men heeft hem eeuwigh ter gevangkenis veroordeelt:
 
En beter eeuwigh dan voor een gezette tijt.
Rey:
520[regelnummer]
Een zelve maght verwijst: een zelve schelt hem quijt.Ga naar voetnoot520
Vorst:
 
Een vonnis krencken, noch niet lang geleên gestreecken?Ga naar voetnoot521
Rey:
 
Het vonnis blijve: geef hem lucht om uit te breecken.Ga naar voetnoot522
Vorst:
 
Uitbreecken? hoe kan dit, behoudens recht, geschiên?Ga naar voetnoot523
Rey:
 
Men kan ontveinzende, wel door de vingers zien.
Vorst:
525[regelnummer]
De menschen zijn te loos, en lozen zouden 't mercken:Ga naar voetnoot525
 
En waer toe dient het, als om boze in 't quaet te stercken,Ga naar voetnoot526
 
Den ouden gangk te gaen, gebuuren tot verdriet.
Rey:
 
Zoo Samson dit bequam gelust het niemant niet:Ga naar voetnoot528
Vorst:
 
Gy zult den nadruck eerst gevoelen van ons kusten.Ga naar voetnoot529
[pagina 198]
[p. 198]
530[regelnummer]
Wy laeten 't by de straf van Samson niet berusten.Ga naar voetnoot530
 
Het is besloten dat men 't gansche Jodenlant
 
Zal overtrecken, en tot aen den waterkant
 
Der stroomende Jordaen brantschatten alle stammen,
 
Of zetten voor de vuist al 't lant in bloet en vlammen.Ga naar voetnoot534
535[regelnummer]
Wy willen boven dat hereischen achterstel
 
Van schattingen, ons hof door Samsons trots bevelGa naar voetnoot535-36
 
En sterckheit, twintigh jaer, te wreveligh onthouwen.Ga naar voetnoot537
Rey:
 
Zoo wreet bejegenen Godts erfdeel, en getrouwen?
Vorst:
 
Wat erfdeel?
Rey:
 
Kanaän is lang van Abraham,Ga naar voetnoot539
540[regelnummer]
Achthondert jaer geleên, bezeten. dit's de stamGa naar voetnoot540
 
Van Godt gezegent, in Egypten aengewassen.Ga naar voetnoot541
Vorst:
 
Gy onbeschaemden wilt met roemen elck verbassen.Ga naar voetnoot542
 
Gy putte Egypten uit, beroofde 't van zijn' schat.
 
Een acker lants was 't al, dat een Chaldeeu bezat
545[regelnummer]
Te Mamre, daer hy vreemt van 't zuiden quam getogen.
Rey:
 
Aertsvader Abraham heeft dappere oorelogenGa naar voetnoot545-46
 
Met koningen gevoert, zijn' broeder Loth ontzet,Ga naar voetnoot547
 
De neef van Abraham Egyptenlant geredt,Ga naar voetnoot548
 
Gespijst uit zijnen schoot. zy dancken 't vreemdelingen,
550[regelnummer]
Datze al van hongersnoot niet storven, en vergingen.Ga naar voetnoot550
 
De Godt der vadren schonck ons 't vruchtbre Kanaän.
Vorst:
 
Hy schonck het u? aen wien? een heiloos moortgespan,Ga naar voetnoot552
 
Erfvyanden van Goôn, en kercken, en altaeren,
 
Beeltstormers, die noch koor noch heilighdommen spaeren.
555[regelnummer]
Gy quaemt van buiten in, verhongert, en verwoet,
 
En stiet gewettighden, erfvorsten uit hun goet,
 
En overout bezit, en, van dien geest bezeten,
[pagina 199]
[p. 199]
 
Voert nieuwe wetten in, en pijnight het geweeten.
 
Men loop' niet wijdt: uw prins, voor wien gy spreeckt en pleit,Ga naar voetnoot559
560[regelnummer]
Heeft gruwzaemer dan oit al 't lant in d'asch geleit.
Rey:
 
Vergeef het naer uw maght. ons past geen tegenspreecken.Ga naar voetnoot561
 
Wy quamen hier, om slechts te bidden, en te smeecken.
Vorst:
 
Dit smeecken is vergeefs: vergeefs gena geverght.Ga naar voetnoot563
 
Zoo wort geen straf verzacht, maer 't vonnis eer geterght.Ga naar voetnoot564
565[regelnummer]
Men kan naer billijckheit niet tweemael vonnis strijcken.
Rey:
 
Ten minste laet een' strael van uw genade blijcken,
 
In deze strengheit, en behou uw recht geheel.Ga naar voetnoot567
Vorst:
 
Kan 't voeghelijck geschiên, betoont ons in wat deel.Ga naar voetnoot568
Rey:
 
Dees ongeluckige, verkloeckt, verrascht, gegrepen,Ga naar voetnoot569
570[regelnummer]
Berooft van 't hemelsch licht, met ketenen genepen,
 
Gedoemt ten arbeit, op 's aenklaegers straffen eisch,Ga naar voetnoot571
 
Gevoelt, in luttel tijts, de krachten, en het vleisch
 
Zoo wechgesmolten, dat hy wanckelt op zijn beenen,
 
Allengs aen 't quijnen slaet, den tijt verslijt met steenen,
575[regelnummer]
En zuchten. dus geperst door 't nijpen van den noot,
 
Verwacht dees onlangs stercke een' onverwachten doot.
 
Dat 's d'eenige uitkomste, en zijn uiterste verlangen.Ga naar voetnoot577
 
Moght hy tot zijnen troost de blyde maer ontfangen,
 
Dat hem vergunt wort, na deze uitgestaene straf,Ga naar voetnoot579
580[regelnummer]
Te rusten in den schoot van 't vaderlijcke graf,
 
d'Elendige zou dit de hooghste weldaet achten.Ga naar voetnoot581
 
Dat 's buiten lantgevaer 's gevangens smert verzachten.Ga naar voetnoot582
 
Het toestaen van een graf en uitvaert is het alGa naar voetnoot583
 
Waerop hy hoopt. helaes, verwerven wy 't, het zal
585[regelnummer]
U tot onsterflijcke eer, en eenen naem gedyenGa naar voetnoot585
 
By alle staeten, zelfs die uwe kroon benyen.
 
Genadighste, och vergun dat vrouwen, luttel kloeck,Ga naar voetnoot587
[pagina 200]
[p. 200]
 
En bloode, en schaemroot, in haer mondeling verzoeck,
 
Zoo veel genade hier ten hove in u gemoeten.Ga naar voetnoot589
590[regelnummer]
Wy worpen met dees hoope, aen 't outer van uw voeten,Ga naar voetnoot590
 
Ons met eerbiedigheit in 't stof ter aerde neêr.
 
De titel van genade ontsta u nimmermeer.Ga naar voetnoot592
Vorst:
 
Hebreeusche joffers, rijst: schept moet: hout op van treuren.
 
Wischt af uw traenen. wat gy bidt zal u gebeuren.Ga naar voetnoot594
595[regelnummer]
Ick zweer by Dagon, by mijn hooft, en 't hoogh altaer,
 
Zoo Samson sterft, men zal de vorstelijcke baer,
 
De rosbaer van het hof zijn lichaem niet ontzeggen.Ga naar voetnoot597
 
Vervoert het. laet het lijck in vaders grafstê leggen.
 
Is ergens stercker Godt, waer by men zweeren magh,
600[regelnummer]
Hy rucke 't kerckgewelf van Dagon dezen dagh,Ga naar voetnoot600
 
In 't midden van de vreught, op 't hooft der Filistijnen,
 
Begrave en overstulpe al die te feest verschijnen:Ga naar voetnoot602
 
En kunt gy 't vinden by uw vaderlijcke wet,Ga naar voetnoot603
 
Vergast te middagh ons op Dagons kerckbancket.Ga naar voetnoot604
REY VAN JODINNEN.
Zang:
605[regelnummer]
  Bestaen hier alle dingen
 
In 't groot heelal by treckGa naar voetnoot606
 
En tegenheit, en houdt Godts maghtGa naar voetnoot607
 
Het al in zijn besteckGa naar voetnoot608
 
Door eenigheit, en tegendringen,Ga naar voetnoot609
610[regelnummer]
  Als een gewelf met kracht
 
Gebonden hangt te gader;
 
Wat wonder is 't, dat bloet naer bloet
 
Getrocken wort met zulck een' gloet,
 
Als eigen aen eene ader!Ga naar voetnoot614
615[regelnummer]
Na'et overlijden zoeckt het kintGa naar voetnoot615
 
De moeder, vrolijck als 't haer vint.
 
De zoon zoeckt rust by vader.
I. Tegenzang.:
 
Zoo schijnt het hier gelegen
[pagina 201]
[p. 201]
 
Met Samson in zijn smert,
620[regelnummer]
In zulck een' jammerlijcken staet
 
Treckt noch zijn treurigh hart
 
Naer vaders asch, als naer een' zegen,
 
En troost, in zoo veel smaet:
 
Als of hy dan wou klaegenGa naar voetnoot624
625[regelnummer]
Het onheil, dat hem wedervoer;
 
Hoe 't scheermes al de kracht afschoer;Ga naar voetnoot626
 
d'Erfvyant uit zijn laegen
 
Den weerelozen overviel,
 
En pijnighde een bedroefde ziel.
630[regelnummer]
  Wat baert de min al plaegen!
II. Zang:
 
d'Aertsvaders door die reden
 
Bewogen in 't gemoedt,
 
Zoo menige eeuw geleên,
 
Gaen op dien zelven voet
635[regelnummer]
  Begraven elck zijn overleden
 
Te Hebron al by een,
 
Op eene zelve stede,Ga naar voetnoot637
 
Hier toe gewijt van Abraham.Ga naar voetnoot638
 
Daer raeckt de telgh by haeren stam.
640[regelnummer]
  't Gebeent van Josef mede
 
Wort derwaert, naer der stammen stijl,Ga naar voetnoot641
 
Gevoert van Memfis, en den Nijl.
 
Zoo rustenze alle in vrede.
II. Tegenzang:
 
De vorst heeft hoogh gezworenGa naar voetnoot644
645[regelnummer]
  By Dagon met een' eedt.
 
Best datwe naer den kercker gaen
 
En in zijn harteleet
 
Den droeven prins, by Godt verkoren,Ga naar voetnoot648
 
Dit melden, om het hart t'ontslaen
650[regelnummer]
  Van zijn bekommeringen
 
Voor graf, en uitvaert, of hy snelGa naar voetnoot651
 
Ons quaem t'ontvallen door gequel
 
En druck, die hem omringen,
 
Daer d'arme blinde in duisternis
655[regelnummer]
Van menschentroost versteecken is,
 
Hy zal van blyschap springen.

voetnoot185-86
verlegen van: in rampzalige omstandigheden door.
voetnoot188
schijn: toestand.
voetnoot189
op zijnen hals: met geen ander vooruitzicht dan de dood (oorspr. met levensgevaar) (Ned. Wdb. V, 1654).
voetnoot191
afgeslaeft van: afgemat door.
voetnoot192
bekrozen: bevuild (Ned. Wdb. II, 1643).
voetnoot194
echter: daarna.
voetnoot195
Te: zeer; staet: hoge positie.
voetnoot197
schicken: lijdelik verdragen.
voetnoot199
reên: taal.
voetnoot203
levendige: levende.
voetnoot207
begraeut: afgesnauwd.
voetnoot211
Zie Inhoudt r. 24.
voetnoot212
slaen: strijden (doodslaan).
voetnoot213
dus: op deze (zelfde) wijze.
voetnoot215
vroome prins: dappere vorst.
voetnoot216
schijn: vgl. vs. 188.
voetnoot219
gelegenheit: omstandigheden.
voetnoot220
vgl. Vondel's brief a. Huygens, 16 Dec. 1659 (Sterck: Vondel-brieven, bl. 131).
voetnoot223
het voorzie: hierin te hulp komt.
voetnoot226
bepaelen: beperken.
voetnoot227
die: hij die.
voetnoot229
maghtigh: in staat.
voetnoot232
verongeluckt: in het ongeluk gestort.
voetnoot233
in 't hondert: als los gerucht (eig. op goed geluk, luk raak: Ned. Wdb. VI, 911).
voetnoot234
heeft gewaeght: is in beroering geweest.
voetnoot235
Van Dan tot Berseba: in het gehele Joodse land (zie David in B., Inhoudt r. 20).
wat oude, kunne en staet: mensen van verschillende leeftijd, sekse en stand; bederf: ondergang.
voetnoot237
schuw: afkerig.
voetnoot238
in den aert: van karakter.
voetnoot239
Sorek: naam van een beek (Richteren 16, 4).
voetnoot240
gierigh: hebzuchtig.
voetnoot241
boelschap: zie vs. 72; los: stuurloos.
voetnoot242
Is: staat gelijk met; in noot van eens te blijven: in gevaar van ten slotte te verongelukken.
voetnoot244
hiel aen: volhardde er in.
voetnoot245
vergen: dringend vragen; melden: verraden.
voetnoot246
zielstorm: hartstocht.
voetnoot247
Van: door.
voetnoot249
'k Had dicht gebleven: ik had gezwegen, het geheim bewaard; klaer: onomwonden.
voetnoot250
schijn: voorwendsel; haer t'ontleggen: voor haar te verbergen (ontleggen: verwijderd houden).
voetnoot251-254
groene basten: in de Statenbijbel: verse zelen die niet verdroogd zijn (Richteren 16, 7-14).
voetnoot254-55
Gods vyant: de Filistijnen; laegen: hinderlaag: nl. nadat zij driemaal vergeefs door de hulp van Delila hem het geheim hadden getracht te ontlokken.
voetnoot256
dus: op deze wijze; als uitgestort: haar zelfbeheersing verloren hebbende. Van Lennep wijst er op, dat Dido's verwijten aan Eneas hierbij Vondel voor de geest kwamen, vgl. Aen. IV, vs. 305-23.
voetnoot257
Meineedige aert: meinedige; een hart toedraegen: liefhebben.
voetnoot258
my uw hart ontveinst: veinst mij niet lief te hebben.
voetnoot259
verlooft: gewijd.
voetnoot260
Van moeders lichaem: van uw geboorte af; schoer: met oe-klank; vgl. vs. 72 en Van Helten: Vondels Taal I, § 14; 't ruige hooft: vgl. de ruige locken in vs. 9.
voetnoot261
spaentge uw lust: onthoud gij u (spanen = spenen).
voetnoot263
wet: geloof.
voetnoot264
schel: scheld.
voetnoot265
veraert van: afvallig wordt van.
voetnoot267
uwe hut: de Ark des Verbonds.
voetnoot271
nadruck: betekenis, gewicht.
voetnoot273
zelf: zelfs.
voetnoot274
korts: in de laatste tijd.
voetnoot275
By: door.
voetnoot276
tijt: leeftijd, jeugd.
voetnoot279
waerdiger geheilight: dat veeleer waard zoude zijn om gewijd te worden.
voetnoot280
Askalon enz.: de vijf hooftsteên (vs. 50).
voetnoot282
aengeslagen: tot zich gelokt.
voetnoot283
verydeltuit: koket verkwistend weggeschonken.
voetnoot284
zonder gront: onbetrouwbaar.
voetnoot285
onthaelen: ontvangen.
voetnoot286
al: alles. Of gebruikt Vondel hier de bekende Zuid-Nederlandse constructie voor: al belovende? (Ned. Wdb. II, 75 Aanm.).
voetnoot287
ongelijck beslecht: twisten bijlegt, rechtspreekt.
voetnoot288
ter vierschaere: rechtspreken.
voetnoot289
Verongelijcktge: doet ge onrecht.
voetnoot291
Wiens: wier.
voetnoot293
de keurighste: die het moeilikst te voldoen is (vgl. kieskeurig); om my hengel: om mij heendraait, naar mijn hand dingt (hengelen: zweven rondom; Ned. Wdb. VI, 572).
voetnoot294-95
roemen: u er op beroemen; spelde: voorspelde; zie Inhoudt r. 2.
voetnoot299
voorstant: steun.
voetnoot300
gelijck een zegel: volkomen betrouwbaar (eig. zo betrouwbaar als een gezegeld document).
voetnoot302
stont tegen: weerstond; die stormen: die hartstochtelike uitvallen.
voetnoot303-4
Zinspeling op krokodilletranen, d.z. geveinsde tranen; sloegh een loos geluit: maakte misbaar (loos: ongemeend).
voetnoot306
Verzwoerme haer gena: ontzegde mij, krachtig verzekerend, haar gunst.
voetnoot308
verdroncken: ondergedompeld.
voetnoot309
Ons aengloeit: zich aan ons vertoont met een gloed; geen bloemen ingeschapen, die van nature de bloem niet eigen is.
voetnoot310
reedtste: meest geschikte.
voetnoot311
van: aan.
voetnoot312
een korte doot: een plotselinge dood, zelfmoord.
voetnoot313
van: met.
voetnoot315
mijn wellust: het genot dat mijn omgang u verschaft.
voetnoot317
rustigh: kloek, met beslistheid.
voetnoot319
repme niet: raak mij niet aan (vgl. vs. 322).
voetnoot321
bloetroos: in de Leeuwendalers (dl. 5, 267) wordt dat woord gebruikt voor een soort moedervlek; in dit verband wel hetzelfde als de ‘ons aangloeiende lenteroos’ van vs. 308-9; versch: fris.
voetnoot323
't niet besterf: in leven blijf.
voetnoot330
nippelde: frequentatief van nijpen, vooral liefkozend (Ned. Wdb. IX, 2022); uw dolle vlammen: uw razende hartstocht.
voetnoot331
Dat hebtge wech: dat genot hebt ge voorgoed verloren, onverschillig of ge het al of niet waardig zijt.
voetnoot332
Joffereverdriet: gij die uw jonge vrouw verdriet aandoet.
voetnoot333
van: aan.
voetnoot334
nocken: snikken (Ned. Wdb. IX, 2058).
voetnoot335
ter doot: ten dode toe.
voetnoot336-37
wint op: wint het van.
voetnoot339
vooral: boven alles, plechtig.
voetnoot340
melden: verraden.
voetnoot341
echter: (kort) daarna.
voetnoot343
's boelschaps: door Vondel als onzijdig woord opgevat voor de vrouw, terwijl de boelschap in vs. 427 het boeleren betekent; 't gierigh hart bekoort: haar hebzuchtig hart verleidt.
voetnoot344
verlaet zich op haer woort: vertrouwt op haar toezegging.
voetnoot345
roncken: slapen.
voetnoot346
verzaden: verzadigde, bevredigde; verdroncken: ondergedompeld, geheel opgaande in.
voetnoot349
heet van toren: in woede ontstoken.
voetnoot350
Berst in: komt binnen stormen.
voetnoot351
krimp: ineenkrimp van smart.
voetnoot353
vroomen: rechtsschepenen.
voetnoot354
Hoe is uw staet verkeert: Wat zijt ge diep gevallen!
voetnoot355
schijn: toestand; ree: gereed.
voetnoot358
legge op mijne luimen: lig op de loer.
voetnoot360
de Geest: de ‘geboortegeest’ van vs. 407, waarmee waarschijnlik de engel bedoeld wordt, die zijn geboorte voorspeld had (zie Inhoudt r. 2); te nacht: vannacht.
voetnoot361
slaecken: los te maken, te bevrijden.
voetnoot362
afscheit: dood; voorhanden: nabij.
voetnoot363
triomfante: die mij over mijn vijanden doet triomferen; gewaeght: dreunt (vs. 375).
voetnoot365
kunne en oude: sekse en leeftijd.
voetnoot366
met den hals: met hun leven.
voetnoot369
uit te wercken: te bewerken.
voetnoot370
wil: moge.
voetnoot371
immers: tenminste, in elk geval.
voetnoot373
schenden (meestal met assimilatie schennen): slaan.
voetnoot374
heerlijck: eervol.
voetnoot375
teffens: tegelijk; gewaegen: vgl. vs. 363.
voetnoot377
ten spiegel van: als loffelik voorbeeld voor.
voetnoot378
Manoë: zie Inhoudt r. 1.
voetnoot380
Is 't anders: als het tenminste is.
voetnoot382
ontbreeckt: te kort schiet, nalatig is in.
voetnoot385
'k verwachte: praesens, gelijk vaak, met de oude uitgang e.
voetnoot387
alleen: slechts (accent op uwen).
voetnoot390
gemoeten: ontmoeten.
voetnoot391
op de maer van: als ze horen van (maer: tijding).
voetnoot392
Geschickt: ingericht.
voetnoot394
Accent op hun (honend, als tegenstelling met de ‘godtsdraght’ van het ware geloof (vg. vs. 81); om te leien: rond te voeren.
voetnoot398-99
zuiver: reine; blaecken en branden (synoniemen).
voetnoot400
geloey: spottend woord voor de heidense lofzangen; bom: trommel.
voetnoot402
geile: wellustige; laster: schande.
voetnoot405
Of: voor het geval dat .... Zinspeling op het plan van zijn aanslag.
voetnoot406
klonck de kruin in: sloeg de schedel in.
voetnoot407
al: alles; mijn geboortegeest: zie bij vs. 360 en vgl. 1097.
voetnoot408
wachter: beschermengel.
voetnoot412
onbescheit: onredelikheid, onrecht.
voetnoot418
Misschepte in: misvormde tot.
voetnoot419
zoncken: lieten zinken, afdalen. Zinspeling op de geschiedenis van Jozef en zijn broeders.; zelfs hun' broeder: hun eigen broeder.
voetnoot421
te deerlijck: zeer deerniswekkend.
voetnoot426
dit: daarvoor.
voetnoot427
de boelschap: vgl. vs. 72.
voetnoot429
voor de vuist: in een openlike strijd.
voetnoot430
spaenen: zie vs. 261.
voetnoot431
boelen: syn. van boelschap (vs. 427) en van boelinne (vs. 1347).
voetnoot434
belast: gelast.
voetnoot438
Als bewaker moet ik hem volgen, terwijl hij verplicht is mij te gehoorzamen. Van Lennep wijst op een dergelijke woordspeling in Maria Stuart, vs. 29.
voetnoot439
bedwangk: dwang, slaafse dienst.
voetnoot440
iet: iets.
voetnoot441
zoo draeit de weerhaen van de zinnen: zo wispelturig is men.
voetnoot442
daetlijck: zo even.
voetnoot445
bezwaeren: verzwaren.
voetnoot447
misschien wat: het is mogelijk dat gij iets.
voetnoot450
droeve: sombere.
voetnoot454
t'Ontsteecken: die ontstoken moeten worden.
voetnoot455
danckbre pracht: schone plechtigheid als dankbetoon.
voetnoot459
niet te bly: niet zeer verheugd.
voetnoot464
verstinckt: in stank verkwijnt.
voetnoot469
Verkorte u iemant?: deed iemand u te kort, u leed aan?
voetnoot470
weldoenders: degenen die het goede doen.
voetnoot471
ziet geen persoonen aen: maakt geen onderscheid tussen personen, is onpartijdig.
voetnoot473-74
waardeert zoo dier niet: telt niet zo zwaar; mengt gestrengheit en genade: laat bij alle strengheid ook genade gelden (Vgl. vs. 491-93).
voetnoot475
In eenen: ten opzichte van iemand.
voetnoot479
acht te neemen op: uw opmerkzaamheid te wijden aan; staet: toestand.
voetnoot482
by: door.
voetnoot483
onvergoebaer: niet te herstellen.
voetnoot487
leedt: onderging.
voetnoot490
Dat: wat.
voetnoot495
nl. Juda.
voetnoot496
kil: bedding.
voetnoot497
Zie Richteren 1, 5 vlg.
voetnoot504
In banden: in boeien, in gevangenschap.
voetnoot508
naer zijne ingestelde wet: volgens de door hem zelf ingestelde wet.
voetnoot511
losbaer: door loskoping te bevrijden; stel hem op een' hoogen prijs: bepaal een hoge losprijs.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 519, de oude uitgave laat dit vers zeggen door de Rey.
voetnoot512
wys: zeden.
voetnoot514
zit blint: is blind; versteecken: verstoken.
voetnoot516
den tijt: zijn levenstijd; baeck: waarschuwend teken.
voetnoot517
Zijn blindheid is voor anderen al afschrikkend genoeg.
voetnoot520
Een zelve: dezelfde; verwijst: vonnist.
voetnoot521
krencken: verzwakken, verzachten.
voetnoot522
lucht om uit te breecken: gelegenheid om te ontsnappen.
voetnoot523
behoudens recht: met behoud van de rechterlike uitspraak.
voetnoot525
mercken: in gedachten houden (en dus willen navolgen).
voetnoot526
boze: bozen.
voetnoot528
Als Samson die genade verkreeg, zou niemand lust gevoelen (tot navolging?); gelusten (onpersoonlik); niemant niet: versterkte ontkenning.
voetnoot529
nadruck: druk, als gevolg van de vroeger ondervonden bejegening (Ned. Wdb. IX, 1475); eerst: weldra.
voetnoot530
Wy laeten 't niet berusten by: wij nemen geen genoegen met, laten het niet bij de afstraffing van S.
voetnoot534
voor de vuist: zonder dralen? In andere betekenis vs. 429.
voetnoot535-36
boven dat hereischen: bovendien opeisen (terugvorderen); achterstel van schattingen: de achterstallige belasting.
voetnoot537
te wreveligh: zeer misdadig.
voetnoot539
van: door.
voetnoot540
bezeten: in bezit genomen.
voetnoot541
aengewassen: in aantal toegenomen.
voetnoot542
verbassen: overbluffen (eig. schrik aanjagen door aan te blaffen).
voetnoot545-46
zie Gen. 15, vs. 13; vreemt: als vreemdeling.
voetnoot547
zijn' broeder Loth ontzet: zie Gen. 19, vs. 29.
voetnoot548
neef: nakomeling, nl. Jozef.
voetnoot550
al: allen; storven: stierven.
voetnoot552
moortgespan: moorddadige troep.
voetnoot559
Men loop' niet wijdt: men behoeft niet ver te gaan (om een voorbeeld te vinden).
voetnoot561
maght: vermogen.
voetnoot563
geverght: gevraagd.
voetnoot564
geterght: geprikkeld, d.w.z. juist door het verzet onwrikbaar.
voetnoot567
behou uw recht geheel: laat het vonnis ongewijzigd.
voetnoot568
betoont ons in wat deel: wijs ons aan in welk opzicht.
voetnoot569
verkloeckt: door list overmand.
voetnoot571
straffen: strenge.
voetnoot577
zyn uiterste verlangen: zijn laatste wens.
voetnoot579
na deze uitgestaene straf: na het doorstaan van deze straf.
voetnoot581
Elendige: rampzalige.
voetnoot582
Dat 's: dat is.
voetnoot583
het al: alles.
voetnoot585
gedyen tot: strekken tot.
voetnoot587
luttel kloeck: weinig met verstand begaafd, dus: eenvoudig van geest.
voetnoot589
gemoeten: ontmoeten.
voetnoot590
worpen: werpen; 't outer van uw voeten: de vorst wordt tot een aardse godheid, voor wie de smekelingen als voor een altaar knielen.
voetnoot592
De titel van genade: de eer genade betoond te hebben (titel: rechtmatige aanspraak); ontsta: moge u ontzegd worden, moge u ontgaan.
voetnoot594
gebeuren: ten deel vallen.
voetnoot597
rosbaer: draagkoets (Ned. Wdb. XIII, 1392).
voetnoot600
De vorst voorspelt als 't ware de naderende ramp!
voetnoot602
overstulpe: bedekke.
voetnoot603
't vinden by: het in overeenstemming brengen met; wet: geloof.
voetnoot604
Vergast ons: weest onze gasten (Mnl. Wdb. VIII, 1742, Oudemans Wdb. op Hooft, 367); op Dagons kerckbancket: bij de offermaaltijd (zie vs. 716) ter ere van Dagon.
voetnoot606
treck: aantrekkende kracht.
voetnoot607
tegenheit: afstotende kracht.
voetnoot608
Het al: alles (vgl. vs. 583), of het heelal? besteck: verband.
voetnoot609
eenigheid: kracht die samenhoudt; tegendringen: tegendruk.
voetnoot614
eene: een zelfde.
voetnoot615
't overlijden (der moeder).
voetnoot624
klaegen: zich beklagen over.
voetnoot626
afschoer: afschoor (vgl. vs. 260).
voetnoot637
zelve: zelfde.
voetnoot638
van: door.
voetnoot641
stijl: gewoonte.
voetnoot644
hoogh: plechtig.
voetnoot648
by: door.
voetnoot651
of: voor het geval dat.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • J.D. Meerwaldt

  • A.A. Verdenius


Over dit hoofdstuk/artikel

lied

  • Naar de Nederlandse Liederenbank