Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663 (1936)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (38.40 MB)

XML (3.51 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama

Subgenre

verzameld werk
epos
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel
poëtica
leerdicht
hekeldicht


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663

(1936)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 310]
[p. 310]

Adonias
Of rampzalige kroonzucht.
Treurspel.
Het eerste bedryf.

ADONIAS. ABISAG.
Adonias:
 
De hut van Aron zingt den Godt der vadren lof:Ga naar voetnoot1
 
En rijst Abisag niet, de morgenstar van 't hof,
 
En joffrentimmer, die mijn vader Davids oogen,Ga naar voetnoot3
 
Met eene dunne wolck van ouderdom betogen,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Noch kon verquicken, toen zy hem in 't harte scheen,
 
Het leven langer reckte in d'afgeleefde leên,
 
En 't bloet, in d'aderen bevrozen, zacht ontdoide?Ga naar voetnoot6-7
 
Geen morgenglans, ter kimme uitrijzende, bestroide
 
Het aenschijn van het oost met schooner roozeblaên,
10[regelnummer]
Gelijck Natuur haer wang. daer komt die schoonheit aen,Ga naar voetnoot10
 
Zoo schoon geschapen, dat een princenhart zou lustenGa naar voetnoot11
 
In haeren schoot, vol gloets, en blancken arm te rusten.
 
Hoe reizigh muntze in al dien sleep hofjoffren uit.Ga naar voetnoot13
 
De hemel zette u haest te prijck, aenstaende bruit,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
En trouwe uw rechte hant aen mijne, ô overschoone.Ga naar voetnoot15
 
Gy waert den vader lief, en zijt den outsten zoone
 
Noch liever. my verlangt naer geenen blijder dagh
 
Dan dat ick in uw hart de kroon eens spannen magh.
[pagina 311]
[p. 311]
 
De hemel geef het. och, gebeurde my die zegen;Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Ick zou het tegens gout noch kroonegout opweegen.
 
Gy schoone, belgh u niet, noch keer zoo streng en rasGa naar voetnoot21
 
Uw blinckende oogen van den prince Adonias:
 
De tijt verandert wel der dingen naem en orden.
 
Gy waert mijn moeder: dat verbiet u niet te wordenGa naar voetnoot24
25[regelnummer]
Mijn bedtgenoote, zoo het hemelsche geluckGa naar voetnoot25
 
Ons bey gewaerdige door banden van een juckGa naar voetnoot26
 
Te paeren: neen gewis. quaemt gy mijn vier te koelen,Ga naar voetnoot27
 
Dat zou mijn vaders geest en assche zelfs gevoelen,Ga naar voetnoot28
 
Zoo d'overleên noch met zijne afkomste is belaên.Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Ick bidde u luister toch, en blijf een luttel staen.
Abisag:
 
Doorluchtste prins, van Godt gezegent,
 
Wat stroitge zulck een loof voor my,Ga naar voetnoot32
 
Die noit van u dus ben bejegent?Ga naar voetnoot33
 
Deze eer gaet boven mijn waerdy:
35[regelnummer]
Oock lijdt de tijt niet dartle redeGa naar voetnoot35
 
Zoo vroegh te voeren. het gebeent'
 
Van uw' heer vader rust in vrede.
 
Ick heb mijne oogen uitgeweent,
 
Het rougewaet pas uitgetogen.
40[regelnummer]
De lijckklaght en het hofgeschrey,Ga naar voetnoot40
 
Jerusalem en 't rijck bewogen.
 
Het is te vroegh van bruiloftsrey,
 
En bruit, en bruiloften te reppen.Ga naar voetnoot43
 
Oock leerde vader dagh en nachtGa naar voetnoot44
45[regelnummer]
My lust in Moses wetten scheppen.
 
Dat voeght het vaderlijck geslacht.
 
Wat leerde ick al verborgentheden
 
Uit 's konings mont, daer Godt door sprack!
 
Toen hy my 's nachts, op mijn gebeden,
50[regelnummer]
De fackel van Godts woort ontstack,Ga naar voetnoot50
 
My wees den wandel der aertsvaderen,Ga naar voetnoot51
 
En monsterde eeuwen, die voorheen
 
Verliepen, of van verre naderen,Ga naar voetnoot52-53
[pagina 312]
[p. 312]
 
Daer Jakobs hoop en troost uit scheen.
55[regelnummer]
Hy leerde my Messias kennen
 
Uit schaduwen, en ommetreck.Ga naar voetnoot55-56
 
Ick zweefde op Cherubijne pennen,Ga naar voetnoot57
 
En tradt de leeuwen op den neck.Ga naar voetnoot58
 
Hy toonde my de schets des tempels,
60[regelnummer]
Zoo rijckelijck door Salomon
 
Te bouwen, koor, altaer, en drempels,
 
En wat geen mensch bedencken kon.Ga naar voetnoot60-62
 
Zijn aendacht heeft mijn' geest ontsteecken.Ga naar voetnoot63
 
Het lustme alleen van Godt te spreecken.
Adonias:
65[regelnummer]
Het spreecken van Godts recht en wet
 
Is loffelijck, doch eischt zijn stonden:Ga naar voetnoot66
 
Daer staen de priesters aen gebonden,Ga naar voetnoot67
 
Die voor ons waecken in 't gebedt.
 
Het vryen eischt oock zijne tijden,
70[regelnummer]
En voeght den jongelingen eerst.Ga naar voetnoot70
 
De liefde, die het al beheerst,
 
Gebiet ons in dit velt te strijden.
 
Zoo gingen al de vaders voor,
 
En noodden ons hun streeck te houden.Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Heldinnen, die geslachten bouden,Ga naar voetnoot75
 
Verdaegen ons op 't zelve spoor.Ga naar voetnoot76
 
Het is my ernst. ick hoop u heden
 
Noch aen te zoecken by het hof.Ga naar voetnoot77-78
 
O schoone, 't zy met u verlof.
80[regelnummer]
Och neigh u oor naer mijn gebeden.
Abisag:
 
Dat is een donderslagh in 't oor.
 
Zou my de prins ten hove aenzoecken?
 
Daer komt hy langkzaem tot gehoor.Ga naar voetnoot83
 
Bedenck u wel. leef raet met kloecken.Ga naar voetnoot84
85[regelnummer]
Verschoon uwe eer en achtbaerheit:
 
Uw broeder zoeckt u niet te huwen.Ga naar voetnoot86
[pagina 313]
[p. 313]
 
En wort uw aenzoeck u ontzeit,Ga naar voetnoot87
 
Al 't joffrentimmer sal u schuwen.Ga naar voetnoot88
 
't Verzoecken staet den prince vry:
90[regelnummer]
Maer kuntge my hier in geloven,
 
Gy raeckt'er lichtelijck in ly,Ga naar voetnoot91
 
Of kommerlijck dien hoeck te boven.Ga naar voetnoot92
 
Wie t'ontijt vruchten plucken wil,
 
Zal 't zwaerlijck naer zijn' wensch gelucken.Ga naar voetnoot94
95[regelnummer]
Wat hindert uitstel? hou u stil.
 
Ontijdigh ooft valt wrang in 't plucken.Ga naar voetnoot96
Adonias:
 
Betrout gy 't ons, men heeft de zaeckGa naar voetnoot97
 
Met wijze mannen overwogen,
 
En raet van aenzien en vermogen.Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Gy zijt de liefste, om wie ick blaeck.
 
Men zal dit aenzoeck zoo beleiden,Ga naar voetnoot101
 
Dat ons de bruit niet kan ontstaen.Ga naar voetnoot102
 
Wy vangen 't werck niet reuckloos aen,
 
Maer rijp, omzichtigh, en bescheiden.Ga naar voetnoot104
Abisag:
105[regelnummer]
Wie zijn die raeden? meltze my.Ga naar voetnoot105
 
Zie toe, en laet u niet verblinden.
 
Ga hier een luttel aen een zy.Ga naar voetnoot107
 
Wat grontvest heeft dit onderwinden?Ga naar voetnoot108
Adonias:
 
De groote aertspriester Abjathar
110[regelnummer]
Met veltheer Joab onderstutte
 
Mijn huwlijx voorslagh in Godts hutte,Ga naar voetnoot111
 
O licht des rijx! ô morgenstar!
 
Men zal eerst 's konings moeder winnen,
 
En houden aen by Berseba:Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
Zoo kan men, onder haer gena,Ga naar voetnoot115
 
't Verzoeck aen Salomon beginnen.
 
De zoon kan zijn vrou moeder niet
 
Haer bede ontzeggen, en beschaemen.
[pagina 314]
[p. 314]
 
Hoe zou den koning dit betaemen,
120[regelnummer]
In 't opgaen van zijn rijxgebiet?Ga naar voetnoot120
Abisag:
 
Gy stut met afgezette maghten
 
En maghtelozen raet uw daet.Ga naar voetnoot121-22
 
Wat uitkomst staet u hier te wachten,
 
Indien dit averechts beslaet?Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
Doch is uw jeught aldus op trouwen
 
Verslingert, ga te keur in 't hof,Ga naar voetnoot126
 
En kies de bloem uit alle vrouwen.
 
Een' prins als gy ontbrack noit stof.
Adonias:
 
Mijn vader had u uitgekozen
130[regelnummer]
Uit twalef stammen, waer de zonGa naar voetnoot130
 
Een schoone maeght beschijnen kon.
 
Gy zijt de bloem van al de rozen.
 
Verquick mijn hart met uwen geur,
 
En zwelgh mijn ziel in met de tippen
135[regelnummer]
Van uwen mont en roode lippen.
 
Waerom verschietge dus uw kleur?
 
Ick hoop de honighleckernijen
 
Uit uwen mont, in uwen schoot,
 
Te zuigen, daer de min my noot.
140[regelnummer]
Ick ga hier op ten hove vrijen.Ga naar voetnoot140
 
Daer komt nu d'oude koningin
 
Ter hutte treden naer Godts outer.Ga naar voetnoot142
 
De liefde maeck' den minnaer stouter.
 
De hemel zegene ons begin.
Abisag:
145[regelnummer]
Wat my belangt, ick sta gelaeten,
 
Aen 's konings wil, en Sadox stem.Ga naar voetnoot145-46
 
De hemel zeegne Davids staeten,
 
En waecke voor Jerusalem.
 
Wy zullen ons gehoorzaem draegen.Ga naar voetnoot149
150[regelnummer]
Wat Godt behaeght, zal my behaegen.
[pagina 315]
[p. 315]
BERSABA. ADONIAS.
Bersaba:
 
Adonias, dus vroegh en vierigh in het werck,Ga naar voetnoot151
 
Abisag het geley gegeven naer de kerck,
 
En met een' morgengroet den kerckgangk onderhouden?Ga naar voetnoot153
 
Dat ging zoo minnelijck, als waert gy ondertrouden,Ga naar voetnoot154
155[regelnummer]
Of eerstgetrouden, zoo 't mij uit de trali scheen.Ga naar voetnoot155
 
Wat luistert gyze in 't oor, daer zy u spreeckt alleen,Ga naar voetnoot156
 
Zoo stil aen d'eene zy? wat broeit hier, twist, of vrede?Ga naar voetnoot157
Adonias:
 
Vrou moeder, durf men u ootmoedigh met een bedeGa naar voetnoot158
 
Van ver genaecken, 'k heb een vriendelijck verzoeck.
Bersaba:
160[regelnummer]
Indien gy onraet broeit, zoo treffe u vaders vloeck.
 
Laet hooren wat uw geest ontworpt en heeft begrepen.Ga naar voetnoot161
 
Hoe schijntge zoo verbaest, als waer het hart benepen?Ga naar voetnoot162
 
Uw aengezicht ziet bleeck, en quijnt, als afgevast.Ga naar voetnoot163
Adonias:
 
De bleeckheit is de verf, die eenen minnaer past,Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
En jongeling, getroost van hartewee te sterven,Ga naar voetnoot165
 
Indien hy troosteloos zijn liefste pant moet derven.
 
Het is uit loutre min dat ick aen 't quijnen sla.
 
Mijn leven drijft alleen op hoop van uw gena.Ga naar voetnoot168
 
Belieft uw majesteit mijn toeleg nu te zegenen,
170[regelnummer]
Zoo kan my heden niet dan heil en troost bejegenen.Ga naar voetnoot170
 
'K verwacht van uwe hant alleen 't gewenschte goet.
Bersaba:
 
Gy meent Abizag?
Adonias:
 
recht. Abizag is de gloet,
 
Daer 't jeugdigh hart in blaeckt. die schoonste, uit alle stammen
 
Voor vader opgezocht, is voester van mijn vlammen.Ga naar voetnoot174
175[regelnummer]
Het zy ick waecke, of slaepe, of nederlegge, of sta,
 
Abizag of haer schijn en schaduw volghtme na.Ga naar voetnoot176
 
Zy houdt mijn zinnen met haer schoonheit opgespannen.Ga naar voetnoot177
[pagina 316]
[p. 316]
 
My lust geen spiegelstrijt, geen poort noch burgh te mannen,Ga naar voetnoot178
 
Noch met den zwijnspriet het schuimbeckende everzwijnGa naar voetnoot179
180[regelnummer]
Te vliegen in den mont, noch, vrolijck by den wijn,Ga naar voetnoot180
 
De bloem der ridderschap met boordevolle schaelen,
 
Op feest en hofbancket, te toeven en onthaelen:Ga naar voetnoot182
 
My lust Abizag nu alleen ten dienst te staen.
Bersaba:
 
En wanneer ging die brant in uwen boezem aen?Ga naar voetnoot184
Adonias:
185[regelnummer]
Toen vader overleedt, en d'oogen had geloken.
Bersaba:
 
En wanneer hebtge haer hier over aengesproken?
Adonias:
 
Eerst daetlijck, noit voorheen.Ga naar voetnoot187
Bersaba:
 
waerom zoo lang gebeit?
 
Waerom niet eer?
Adonias:
 
Zy heeft den rou eerst afgeleit,Ga naar voetnoot188
 
Hoewel zy jaeren lang dien rou in 't hart zal draegen,
190[regelnummer]
Ten zy een wederga die smart koome uit te vaegen:Ga naar voetnoot190
 
En jammer waer het datze, in staet van weduvrou,
 
Het leven, dat elck lust, dus eenzaem slijten zou,
 
En geen afzetsel den nakomeling getuigenGa naar voetnoot193
 
Van zulck een schoonheit, daer zich engelen voor buigen
195[regelnummer]
Met alle eerbiedigheit, noch noit bespieglens moe.Ga naar voetnoot195
 
Hoe dickwijl zwaeide haer mijn hart het wieroock toe,
 
Als zy ten outer gingk, of quam door 's konings zaelen,
 
Gelijck een lentezon, het hofgewelf bestraelen!
 
Dan eerde kerck en hof haer, als een heilighdom.
200[regelnummer]
Wat oogen had in 't hooft stont voor die schoonheit stom.
 
En lagh ick doot of blint in dicke duisternissen,
 
Dat waer my liever dan haer aenschijn lang te missen.
 
Vrou moeder, had u oit mijn vaders min geraeckt,
 
Zoo troost en help den zoon, wiens hart van minne blaeckt.
205[regelnummer]
Gy kunt mijn vaders asch noch in het graf verblijden.
 
Hem stont met maghtigen, my staet alleen te strijdenGa naar voetnoot206
[pagina 317]
[p. 317]
 
Om eene schuwe maeght, de zuiverste die leeft,Ga naar voetnoot207
 
En daer heer vaders bed getuighenis van geeft.
Bersaba:
 
'K beken, de koning, die dees bedtgenoot noit repte,Ga naar voetnoot209
210[regelnummer]
Getuighde dat natuur noit kuischer schoonheit schepte:Ga naar voetnoot210
 
En zulck een diende hem, in zijnen lesten dagh,
 
Tot 's levens onderhoudt, daerze in den arrem lagh
 
Des ouden kouden helts: maer is zy niet manachtigh,Ga naar voetnoot213
 
En schuw van huwelijck; hoe valtge dan dus klaghtigh?Ga naar voetnoot214
215[regelnummer]
Een jongelingk, als gy, in 't blaeckenst van zijn jeught,Ga naar voetnoot215
 
Hoeft wedermin, een bruit, die leven schept en vreught
 
Den bruidegom en helt in 't velt van min t'ontmoeten,Ga naar voetnoot217
 
Den kus met wederkus, een echte schult, te boeten.Ga naar voetnoot218
 
Ontstaet u dit; wat baet u 't liefdeloze schoon?Ga naar voetnoot219
220[regelnummer]
Eene ongevoelijckheit? de roozen op de koonGa naar voetnoot220
 
Te kreucken, en van haer geen' wedergroet te voelen?
 
En veinstze min, dat kan oprechte min niet koelen.
 
Een zoon van David blijft voor geene Abizag staen.Ga naar voetnoot223
 
Gy mooght door al het rijck ten kusse en keure gaen.Ga naar voetnoot224
225[regelnummer]
Of lust het uwe jeught de rijxgrens t'oversteigeren;Ga naar voetnoot225
 
Geen omgelegen vorst zal u zijn dochter weigeren,Ga naar voetnoot226
 
En broeder uw verzoeck inwilligen, indienGa naar voetnoot227
 
Dit, zonder Moses wet t'ontwijden, kan geschiên.
 
Bedenck u liever. laet uw liefde wat bedaeren.
230[regelnummer]
Hy struickelt menighmael, die haestigh voort wil vaeren.
Adonias:
 
Doorluchtste koningin, naest Godt, mijn toeverlaet,
 
Al wie een minnend hart in 't blaecken wederstaet,
 
Die noopt rechtschape min met sporen, helptze aen 't hollen.Ga naar voetnoot233
 
Men schut geen' donderkloot: hy moet ten ende rollen.Ga naar voetnoot234
235[regelnummer]
Zoo berst een zwangre wolck met vier en blixem uit.
 
Mijn leven loopt gevaer, wort deze drift gestuit.
 
Gy kent te wel den aert van koning Davids zoonen.
 
Zy volgen vader na, die leven staet en kroonen
[pagina 318]
[p. 318]
 
Min schatte dan een schoone en aengenaeme ziel,Ga naar voetnoot239
240[regelnummer]
En, toen de maght bezweeck, noch treck tot vrouwen hiel,Ga naar voetnoot240
 
Ja 't leven onderhiel door levende artsenyen.Ga naar voetnoot241
 
Zijn hooghste vreught bestont in wapenen en vryen.Ga naar voetnoot242
 
Als hy de harpsnaer op de hooghste toonen treckt,
 
Dan hoort men 't bruiloftsliet, Godts wijsheit, zoo bedeckt
245[regelnummer]
Met loof en bloemwerck, dat men billijck hem ten prijs zeit:Ga naar voetnoot245
 
Het harpgezangk begrijpt een overbloemde wijsheit,Ga naar voetnoot246
 
Wat anders in den klanck, wat anders in den zin.Ga naar voetnoot243-47
 
Zoo hing hy gansch aen een van vrouwenliefde en min:Ga naar voetnoot248
 
En schoon Abizag my bezweeck in minneplichten;
250[regelnummer]
Zy kanme uit vaders mont met raet en wijsheit stichten:Ga naar voetnoot249-50
 
Want onse bruske jeught behoeft een spoore en toom,Ga naar voetnoot251
 
Om in godtvruchtigheit, recht tusschen hoop en schroom,Ga naar voetnoot252
 
Voor Godt te wandelen, en, schuw van 't spoor der boozen,Ga naar voetnoot253
 
Te letten hoe de quaên zich zelfs verreuckeloozen.Ga naar voetnoot254
255[regelnummer]
Had blaeckende Ammon, en staetzuchtige Absolon,Ga naar voetnoot255
 
Eer elck van beide blint zijn lasterstuck begon,Ga naar voetnoot256
 
Met zulck een raetsvrou raet geleeft; zy bloncken hedenGa naar voetnoot257
 
Noch in hunn' vollen glans, gedient, en aengebeden:
 
En noit had ick voorheen 's rijx erfgenaem, uw' zoon,Ga naar voetnoot259
260[regelnummer]
Den recht gewettighden, zoo reuckloos naer de kroon
 
Gesteecken, dat hy ons genadigh heeft vergeven;Ga naar voetnoot260-61
 
Dies houde ick nu, naest Godt, van hem alleen mijn leven
 
Te leene, en wensch dien dagh te leven, dat ick dit
 
Noch eens verdienen magh. ick toone u 't zuiver wit,
265[regelnummer]
Waerop mijn minne mickt. och of men 't moght beschieten:Ga naar voetnoot262-65
 
Dat waer noch eens van hem het levens licht genieten.
Bersaba:
 
Wat eischtge Abizag van uw moeder tot een bruit?
[pagina 319]
[p. 319]
 
Dit hangt aen mijnen zoon, en 't koninglijck besluit.Ga naar voetnoot268
 
Ga spreeck den koning zelf, uw noothulp, en uw' broeder.Ga naar voetnoot269
Adonias:
270[regelnummer]
Helaes, mijn aert is bloo. de voorspraeck van de moeder
 
Vermagh dit op den zoon, die zijne moeder eert.Ga naar voetnoot271
 
De hemel heeft het rijck van my op hem gekeert;Ga naar voetnoot272
 
Schoon my de rijxkroon van den hemel scheen beschoren:Ga naar voetnoot273
 
Want ick, na Absolon, was d'outste en eerstgeboren;
275[regelnummer]
Waerom al 't stamhuis op het wettigh kroonrecht zagh,Ga naar voetnoot275
 
Toen elck my toeviel. nu by onderling verdragh,Ga naar voetnoot276
 
En 't hemelsche beleit, en vaderlijck begeeren,
 
Bezworen met een' eedt, de jongste moet regeeren,
 
Zoo buigen wy ons hooft gewilligh onder hem,
280[regelnummer]
En smeecken u, verwerf dat broeder toch zijn stemGa naar voetnoot280
 
Verleene op uwe bede, en my Abizag schencke,
 
Gelijck een pant, waer by ick zijn gena gedencke.Ga naar voetnoot282
 
Wat is ter weerelt dat een zoon in dit geval
 
De moeder, hem zoo hoogh bevolen, weigren zal?Ga naar voetnoot284
285[regelnummer]
Stemt uw en mijn verzoeck in billijckheit te zamen,Ga naar voetnoot285
 
Gy zult mijn bê, noch hy u voorbê, niet beschaemen.
Bersaba:
 
Abizag minne ick met een moederlijck gemoedt.
 
Z'is waerdigh uitbesteet aen 't koningklijcke bloet.Ga naar voetnoot288
 
Een die den vader minde, en onderhiel in 't leven,
290[regelnummer]
Zal Davids trouwen zoone in trouwe niet begeven.
 
'K verwachte uit haeren schoot een' zoon ten steun van 't rijck,
 
Die zijn' grootvader in geen dapperheit bezwijck'.Ga naar voetnoot292
 
Adonias, 'k belove uw woort ten hoof te houden.Ga naar voetnoot293
 
Mijn zoon heeft uw vergrijp van harte quijtgeschouden.Ga naar voetnoot294
295[regelnummer]
Volhardt stantvastigh en getrou tot's levens endt.
 
Gy weet hoe hy zich quetst, die majesteiten schent.
 
Abizag zal u niet dan loutre deught inscherpen,Ga naar voetnoot297
 
En leeren hoe men zich de kroon moet onderwerpen.
 
Wy gaen ten bergh op Godt aenbidden veur het koor.Ga naar voetnoot299
300[regelnummer]
Belieft het u, beklee mijn zijde op 't heiligh spoor.Ga naar voetnoot300
[pagina 320]
[p. 320]
REY VAN HOFJOFFEREN.
Zangk:
 
Hoewel wy 't roukleet nederleiden,
 
En maenden lang, op Davids lijck,
 
't Verlies des grooten helts beschreiden,
 
Met al de vromen van het rijck;Ga naar voetnoot304
305[regelnummer]
Noch draegen wy den rou in 't harte.
 
De rou hangt allerminst in 't kleet.
 
Den nadruck voelen wy met smerte,Ga naar voetnoot307
 
En al te bitter harteleet.
 
De weezen missen hunnen vader,
310[regelnummer]
  De weeuwen haeren man en vooght.Ga naar voetnoot310
 
De traenen vloeien uit eene ader
 
En bron van droefheit, noit verdrooght,
 
By zonneschijn en by het maenlicht.
 
De helt is meer dan traenen waert.
315[regelnummer]
De druck zet kreucken in ons aenzicht.Ga naar voetnoot315
 
De jongkvrou schijnt te vroegh bejaert.
 
Al leert de reden rou ontwennen;Ga naar voetnoot317
 
Het geeft ons danckbaer hart te kennen.
Tegenzangk:
 
Met reden eeren wy hem danckbaer,
320[regelnummer]
  Die zoo veel strijts heeft doorgestreên,
 
En steilten, woest en onbegangkbaer,
 
Met zuure trappen opgetreên.Ga naar voetnoot322
 
Zoo wy van Goliath beginnen,
 
Tot dat hy out met lijfsgevaerGa naar voetnoot324
325[regelnummer]
Reus Isbibenob holp verwinnen,
 
Al viel het harrenas te zwaer
 
Den bevenden en afgeleefden;
 
Wie kon hem volgen, toght op toght,
 
Daer zoo veel brave mannen sneefden?Ga naar voetnoot329
330[regelnummer]
  Wat rampen liet hy onbezocht?Ga naar voetnoot330
 
Uit vrees van al zijne eer te doven
 
Most zelf de krijghsraet hem gebiên,
 
Die lang alle afgunst was te boven,Ga naar voetnoot331-33
[pagina 321]
[p. 321]
 
Te rusten, om gevaer te vliên:
335[regelnummer]
Een minder zou het rijck beschermen.Ga naar voetnoot335
 
Toen viel hy in Abizags armen.
Toezangk:
 
Abizag heeft al 't rijck verplicht,Ga naar voetnoot325-37
 
Toen d'alleropperste gehengdeGa naar voetnoot338
 
Dat zy den helt met haer gezicht
340[regelnummer]
Bestraelde, en 't leven noch verlengde,
 
Uit loutre liefde, niet uit lust
 
Tot wellust, zoo de nazaet wederGa naar voetnoot341-42
 
Die schoonheit, waert van hem gekust,
 
Vergolt, en uit den rijxtroon nederGa naar voetnoot343-44
345[regelnummer]
  Quaem daelen, om haer aen zijn zy
 
Te zetten; zeker z'is het waerdigh,
 
Maer 't huwlijck hachelijck: en wy,Ga naar voetnoot347
 
Tot 's jongen konings dienst wilvaerdigh,Ga naar voetnoot348
 
Begroeten hem, op 's vaders graf.
350[regelnummer]
  De hemel hanthaef Jesses staf.Ga naar voetnoot350

voetnoot1
De hut van Aron (vgl. de Godtshut in David in Ballingschap, vs. 10): de priesters in de tempel.
voetnoot3
joffrentimmer: de gezamenlike vrouwen.
voetnoot4
dunne wolck: lichte nevel; betogen: overtrokken, bedekt.
voetnoot6-7
Zie 1 Kon. 1, 1-4.
voetnoot10
Gelijck Natuur haer wang: dan de rozentint die de Natuur haar wang schonk.
voetnoot11
princenhart: het hart van een vorst (Datief).
voetnoot13
reizigh: slank (met oorspronkelike ei: Ned. Wdb. XIII, 464); sleep: stoet, gevolg.
voetnoot14
zette u haest te prijck: moge u weldra als bruid tooien. Vondel denkt hier aan de zeventiende-eeuwse gewoonte, dat de bruid in het versierde bruidsvertrek ‘te pronk’ zat.
voetnoot15
trouwe uw rechte hant aen mijne: schenke uw rechterhand, als pand van trouw, aan de mijne (trouwen: door een trouwbelofte verbinden; Mnl. Wdb. VIII, 743).
voetnoot19
gebeurde: viel ten deel.
voetnoot21
belgh u niet: word niet ontstemd.
voetnoot24
verbiet: verhindert.
voetnoot25
het hemelsche geluck: het geluck, d.i. het Lot, wordt hier verchristelikt door de toevoeging ‘hemelsch’, dus: de goddelike beschikking.
voetnoot26
gewaerdige: gunne; door banden van één (= eenzelfde) juck (beeld van ingespannen trekdieren).
voetnoot27
vier: liefdegloed.
voetnoot28
zelfs: zelf.
voetnoot29
met zijne afkomste is belaên: bezorgd is voor zijn zoon, als zijn zoon hem nog ter harte gaat.
voetnoot32
stroitge loof (bladeren): nl. om mij (als 't ware een bruid) te eren.
voetnoot33
van u bejegent: door u behandeld.
voetnoot35
lijdt: duldt.
voetnoot40
hofgeschrey: de weeklachten van de hovelingen.
voetnoot43
te reppen: gewag te maken.
voetnoot44
vader: David.
voetnoot50
Het licht van de goddelike waarheid voor mij deed schijnen.
voetnoot51
wandel: levensgedrag.
voetnoot52-53
monsterde: zijn blik liet gaan over; voorheen verliepen: voorbij gingen.
voetnoot55-56
David, de Messiaanse profeet, toonde haar in voorafbeeldingen en schetsen de toekomstige Messias, de Christus.
voetnoot57
Cherubijne pennen: engelenvleugels.
voetnoot58
de leeuwen: zie Kon. 10, 19-20.
voetnoot60-62
zie 1 Kon. 8, 17-19.
voetnoot63
aendacht: Godsijver; ontsteecken: ontstoken.
voetnoot66
eischt zijn stonden: dient op de juiste tijd te geschieden.
voetnoot67
Daer staen aen gebonden: dat is de plicht van.
voetnoot70
eerst: in de eerste plaats, het meest.
voetnoot74
hun streeck te houden (beeld aan het schip ontleend): hun voorbeeld te volgen.
voetnoot75
bouden: in stand hielden.
voetnoot76
Verdaegen ons: roepen ons op om te volgen; zelve: zelfde.
voetnoot77-78
u aen te zoecken: een aanzoek om uw hand te doen.
voetnoot83
Daar zal hij niet licht gehoor vinden.
voetnoot84
leef raet met kloecken: raedpleeg verstandigen.
voetnoot86
zoeckt u niet te huwen: is er niet op gesteld, dat ge trouwt.
voetnoot87
ontzeit: geweigerd.
voetnoot88
joffrentimmer: zie vs. 3.
voetnoot91
raeckt in ly: komt er slecht af.
voetnoot92
kommerlijck dien hoeck te boven: met verdriet door die moeielikheden heen (beelden aan de scheepvaart ontleend).
voetnoot94
zwaerlijck: niet gemakkelik.
voetnoot96
Ontijdigh: onrijp (vgl. t'ontijt in vs. 93).
voetnoot97
Betrout: vertrouwt gij toe.
voetnoot99
En met een college van aanzienliken en machtigen.
voetnoot101
beleiden: inrichten.
voetnoot102
ontstaen: ontgaan.
voetnoot104
bescheiden: verstandig, met beleid.
voetnoot105
raeden: raadslieden.
voetnoot107
aen een zy: terzij.
voetnoot108
Op welke grondslagen rust deze onderneming?
voetnoot111
in Godts hutte: zie vs. 1.
voetnoot114
houden aen: aandringen; Berseba: Bersaba, in de Staten-vertaling Bathseba.
voetnoot115
gena: begunstiging.
voetnoot120
In het begin van zijn regering (gebiet: heerschappij).
voetnoot121-22
nl. met de hulp van Joab en Abjathar. Zie I Koningen 2, 5-8.
voetnoot124
averechts beslaet: verkeerd afloopt.
voetnoot126
Verslingert op: (nog niet met ongunstige kleur): gesteld op; ga te keur in 't hof: ga een keuze doen onder de hovelingen.
voetnoot130
waer: overal waar.
voetnoot140
vrijen: het huweliksaanzoek doen.
voetnoot142
Ter hutte: naar de tempel.
voetnoot145-46
belangt: betreft; ick sta gelaeten aen: ik berust in; stem: uitspraak, beslissing.
voetnoot149
ons draegen: ons gedragen.
voetnoot151
vierigh: vol vuur, ijverig.
voetnoot153
onderhouden: veraangenamen.
voetnoot154
minnelijck: innig, hartelik; ondertrouden: verloofden.
voetnoot155
eerstgetrouden: jonggehuwden; uit de trali: uit mijn (getralied) venster toeziende.
voetnoot156
luistert: fluistert; daer: waar.
voetnoot157
aen d'eene zy: ter zijde, heimelik.
voetnoot158
durf: mag.
voetnoot161
ontworpt: ontwerpt, beraamt; begrepen: aangevat.
voetnoot162
verbaest: ontsteld; benepen: benauwd.
voetnoot163
afgevast: door vasten uitgeput.
voetnoot164
verf: kleur.
voetnoot165
getroost: er in berustend.
voetnoot168
drijft op: is afhankelik van; gena: zie vs. 115.
voetnoot170
niet: niets.
voetnoot174
voester: aankweekster.
voetnoot176
schijn: beeld.
voetnoot177
opgespannen: in spanning.
voetnoot178
spiegelstrijt: tournooi; mannen: van manschappen voorzien, in staat van verweer brengen.
voetnoot179
zwijnspriet: jachtspeer.
voetnoot180
vliegen in den mont: tegemoet te snellen.
voetnoot182
toeven: onthalen; onthaelen: ontvangen.
voetnoot184
ging aen: begon.
voetnoot187
Eerst daetlijck: nu pas.
voetnoot188
eerst: pas.
voetnoot190
uitvaegen: uitwissen.
voetnoot193
afzetsel: kind.
voetnoot195
bespieglen: aanschouwen.
voetnoot206
Hem stont met maghtigen: Hij moest (strijden) met machtige tegenstanders.
voetnoot207
zuiverste: reinste.
voetnoot209
repte: gemeenschap had met.
voetnoot210
schepte: schiep (de zwakke vorm wordt door Van Helten V. gr. niet vermeld).
voetnoot213
manachtigh: verliefd van aard.
voetnoot214
schuw: afkerig; valt klaghtigh: klaagt.
voetnoot215
blaeckenst: blakendst.
voetnoot217
't velt van min: het strijdperk van de liefde.
voetnoot218
een echte schuld: een huweliksplicht; boeten: vergelden.
voetnoot219
Ontstaet u dit: verkrijgt gij dit niet; 't liefdeloze schoon: schoonheid, afkerig van liefde.
voetnoot220
ongevoelijckheit: ongevoeligheid.
voetnoot223
Laat een zoon van David niet blijven aandringen bij een (zo ongevoelige) Abizag.
voetnoot224
ten kusse en keure: woordspeling met de bekende uitdrukking: te kust en te keur.
voetnoot225
t'oversteigeren: te overschrijden.
voetnoot226
omgelegen: naburige, in het rond.
voetnoot227
broeder: Salomon.
voetnoot233
noopt met sporen: prikkelt, spoort aan; rechtschape: rechtgeaarde; hollen: doordraven, wild worden.
voetnoot234
schut: houdt tegen; donderkloot: als een kogel gedachte bliksemslag (zie Ned. Wdb. III, 2809).
voetnoot239
ziel: persoon, vrouw.
voetnoot240
toen de maght bezweeck: toen zijn lichaamskracht afnam; noch treck tot vrouwen hiel: zich nog aangetrokken gevoelde tot vrouwen.
voetnoot241
levende artsenyen: nl. de maagd Abizag (vgl. vs. 211-13).
voetnoot242
vryen: liefde (zonder familiare kleur).
voetnoot245
billijck: met recht; ten prijs, tot lof.
voetnoot246
begrijpt: bevat.
voetnoot243-47
Als hij in zijn kunst het hoogtepunt bereikt. Vondel doelt hier op een geestelik minnelied als de 44ste Harpzang (dl. 8, blz. 333). Het loof en bloemwerck is de dichterlike inkleding van de overbloemde, d.i. met bloemen overdekte, wijsheid. De zin is de eigenlike allegoriese bedoeling van het minnelied.
voetnoot248
liefde en min: in de zeventiende eeuw, op het spoor van Coornhert en Hooft, onderscheiden als geestelike en zinnelike liefde.
voetnoot249-50
En wat Abizag jegens mij te kort mocht komen aan verliefdheid, kan zij me vergoeden met haar van David zelf geleerde wijsheid.
voetnoot251
bruske: tot losbandigheid nijgende.
voetnoot252
recht: juist.
voetnoot253
schuw: afkerig; 't spoor: de paden.
voetnoot254
de quaên: de slechte mensen (= boozen in vs. 253); zich zelfs verreuckeloozen: door hun roekeloos gedrag zich zelf te gronde richten.
voetnoot255
blaeckende: in liefde ontgloeide (zie Richteren 11, 12-22); staetzuchtige: heerszuchtige.
voetnoot256
lasterstuck: misdadige aanslag.
voetnoot257
raet geleeft met: geraadpleegd.
voetnoot259
's rijx: van de heerschappij.
voetnoot260-61
Den recht gewettighden: de wettige troonopvolger; reuckloos naer de kroon gesteecken (gestoken): roekeloos naar de kroon gestaan; zie over deze foutieve beeldspraak Ned. Wdb. VIII, 348; dat: wat.
voetnoot262-65
houde te leene: heb ontvangen; te leven: te beleven; wit: doel; beschieten: bereiken.
voetnoot268
hangt aen: is afhankelik van.
voetnoot269
noothulp: hulp in nood.
voetnoot271
Vermagh dit op: kan dit verkrijgen van.
voetnoot272
het rijck: de heerschappij; van my op hem gekeert: in plaats van aan mij aan hem geschonken.
voetnoot273
beschoren van: toebedeeld door.
voetnoot275
zagh op: in aanmerking nam.
voetnoot276
my toeviel: mijn partij koos.
voetnoot280
stem: toestemming.
voetnoot282
waer by: waardoor.
voetnoot284
hem zoo hoogh bevolen: zo plechtig aan zijn zorgen toevertrouwd.
voetnoot285
Komt uw en mijn verzoek als gerechtvaardigd overeen.
voetnoot288
uitbesteet: ten huwelik gegeven.
voetnoot292
in geen dapperheit bezwijck': in dapperheit niet onderdoet voor.
voetnoot293
uw woort te houden: uw voorspraak te zijn.
voetnoot294
geschouden: gescholden.
voetnoot297
inscherpen: inprenten.
voetnoot299
koor: altaar.
voetnoot300
beklee mijn zijde: plaats u aan mijn zijde en volg mij; op 't heiligh spoor: op weg naar de tempel.
voetnoot304
vromen: rechtschapenen.
voetnoot307
nadruck: het gewicht van het verlies.
voetnoot310
vooght: beschermer.
voetnoot315
De smart veroorzaakt rimpels in ons gelaat.
voetnoot317
Al temperen verstandelike overwegingen onze smart.
voetnoot322
zuure: inspanning vereisende.
voetnoot324
lijfsgevaer: gevaar voor zijn leven.
voetnoot329
brave: dappere.
voetnoot330
liet hy onbezocht (= onbeproefd): hoeveel rampen moest hij niet doorstaan.
voetnoot331-33
Zie 2 Samuel 21, 18-21: zijne eer te doven: zijn (vroeger verworven) eer te doen verbleken; zelf: zelfs.
voetnoot335
Een minder: een minder dan hij.
voetnoot325-37
Zie 2 Samuel 21, 16-17.
voetnoot338
gehengde: toestond, beschikte.
voetnoot341-42
lust tot wellust: zinnelike neiging; de nazaet: Adonias.
voetnoot343-44
Die schoonheit vergolt: die schone vergoeding schonk, beloonde.
voetnoot347
't huwlijck (is) hachelijck: dit huwelik levert gevaren op.
voetnoot348
wilvaerdigh: bereid.
voetnoot350
staf: scepter, heerschappij.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • J.D. Meerwaldt

  • A.A. Verdenius


Over dit hoofdstuk/artikel

lied

  • Naar de Nederlandse Liederenbank