Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663 (1936)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (38.40 MB)

XML (3.51 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama

Subgenre

verzameld werk
epos
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel
poëtica
leerdicht
hekeldicht


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663

(1936)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Bespiegelingen van Godtsdienst. in 't byzonder.
Het vijfde boeck.

 
De Godtsdienst, in elx harte, als van natuur, geschreven,Ga naar margenoot*
 
En eerst, van hant tot hant, gereickt, en voortgegeven,Ga naar voetnoot2
 
Is vast gestelt, oock zelf bewezen door 't misbruick,Ga naar voetnoot3
 
En afgodistery, gesproten uit den struick
5[regelnummer]
Van heiloos bygeloof, dat maght van afgoôn baerde;
 
Toen 't volck van d'enckelheit des waeren Godts veraerde,Ga naar voetnoot6
 
Met eenen van den dienst, naer reden hem gewijt.Ga naar voetnoot7
 
Dees Godtsdienst heeft zijn deel: nu wort het eenmael tijtGa naar voetnoot8
[pagina 599]
[p. 599]
 
Dat wy den godtsdienst oock, die, by onfaelbre schriften,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Door openbaeringen, en goddelijcke driften,Ga naar voetnoot10
 
Den menschen is ontdeckt, bezegelen zoo vastGa naar voetnoot11
 
Dat ongodistery vergeefs hier tegens bast.
 
Ons staet dan in 't poortael naeukeurigh t'onderzoeckenGa naar voetnoot13
 
Wat geloofwaerdigheit de waerheit van Godts boecken
15[regelnummer]
Bevestight, en Godts dienst, begreepen en gevatGa naar voetnoot15
 
In d'onwaerdeerbaerheit van dezen letterschat,
 
Gelijck een diamant, wiens straelen nimmer flaeuwen,
 
Gevat wort in een' ring, of kunst van goude klaeuwen.Ga naar voetnoot18
 
De groote Moses draeft, als Godts profeet, vooruit,Ga naar margenoot*
20[regelnummer]
Wetgever, godtstolck, pen van 't heilige besluitGa naar voetnoot20
 
Des hooghsten, hertogh en verlosser der Hebreeuwen,Ga naar voetnoot21
 
En, tusschen Godt en hen, de middelaer, veele eeuwen
 
Alom befaemt, door maght, beleit, en wonderdaên;
 
Dewijl op zijn gebedt de baren stillestaen,Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
De hemel manna daeut, en, na Egyptens plaegen,Ga naar voetnoot25
 
Godts vyanden, verdelght door straf en nederlaegen,
 
Bekennen dat de maght, daer aerde en zee voor beeft,Ga naar voetnoot27
 
Hem hanthaeft, waer hy strijt, en zich te velde geeft.Ga naar voetnoot28
 
Vijf boecken, van Godts Geest, door Moses pen geschreven,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Zijn dertigh eeuwen, na zijn tijt, geheel gebleven,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot30
 
Gelijck een rechte hant, die met vijf vingren wijst
 
Naer Godt, den schepper, dien hy met gezangen prijst.Ga naar voetnoot32
 
Had Moses pen den mensch op eenen Godt gewezen,
 
Wiens naem in 't voorhooft van natuur niet wort gelezen,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Wiens eigenschappen niet gelijcken naer den aert
 
Der Godtheit, ons door 't licht van reên geopenbaert;Ga naar voetnoot33-36
 
De redelijcke mensch moght Moses pen met reden
[pagina 600]
[p. 600]
 
Verwerpen, als onnut, en valsch, en overstredenGa naar voetnoot38
 
Van logentael: nu stemt de leitsman der Hebreen,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
In 't eeren van dien Godt, met reden overeen.
 
Men kan met reden dan, klaer overtuight, gelooven
 
Wat hy getuight van Godt, die dezen helt, van boven,Ga naar voetnoot42
 
Beriep in zijnen dienst, als eenen die getrouGa naar voetnoot43
 
In 't ampt, hem opgeleght, zich zelven quijten zou.
45[regelnummer]
  Zoo veel doorluchtige en aeloude uitheemsche pennen,Ga naar margenoot*
 
Gebuuren der Hebreen, oock Griecksche en Roomsche kennen
 
Den naem van Amrams zoon, de stof, by hem gemelt,
 
En alle omstandigheên, zoo klaer te boeck gestelt,Ga naar voetnoot45-48
 
Van 's weerelts oirsprong af; den wandel der aertsvaderen,
50[regelnummer]
Door overleveringe ontfangen, in zijn bladeren
 
Getekent uit hunn' mont, en naem en plaets genoemt,Ga naar voetnoot51
 
Oock zonder dat hy elcks mishandeling verbloemt,Ga naar voetnoot52
 
Zich zelven vleit of spaert. zoo veele oneensgezinden,
 
Erfvyanden der Joôn, en lasteraers, en blinden,
55[regelnummer]
Bestemmen Moses werck; of als hun kennis mist,Ga naar voetnoot55
 
En in omstandigheên te treffen staet gesplitst,Ga naar voetnoot56
 
Dat spruit uit haet en nijt, gevat by d'onbesneden
 
Op twalef stammen, die d'afgodery bestreden,Ga naar voetnoot58
 
Verdelghden door Godts last, bekenden eenen Godt,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
En stelden het altaer des Heidendoms ten spot,
 
In hunne ontelbaerheit van aengegroeide goden,Ga naar voetnoot61
 
Wier dienst te vloecken stont by alle oprechte Joden,Ga naar voetnoot62
 
Belijders van Godts naem, geopenbaert aen hen,
 
Daer hy zich zelven noemt in out Hebreeusch, ICK BEN;Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Een naem, niet voller uit te spreecken, noch te lezen:Ga naar voetnoot65
 
Want wat is Godt? wat niet? wat is hy? louter wezen.Ga naar voetnoot66
 
Laet worstelen wie wil, in krachtigh spraeckgeluit,
 
De Godtheit druckt haer' naem aldus op 't krachtighste uit,
 
In 't rijck, daer Hermens vroegh de wijsheit overbloemdeGa naar voetnoot69
[pagina 601]
[p. 601]
70[regelnummer]
Met teken spraecke, en Godt den naemeloozen noemde.Ga naar voetnoot70
 
Het werck des scheppers, by alle onhebreen gedacht,
 
De mensch uit klay gebootst, zet Moses in zijn kracht.Ga naar voetnoot71-72
 
De goude en yzere eeu, de ploegh, verkeert in zwaerden,Ga naar voetnoot73
 
En 't ommeslaen van deught zien op het snoot veraerden
75[regelnummer]
Der eerste tijden; toen den mensch het paradijs
 
Te kleen viel, om 't genot van dier verbode spijs.Ga naar voetnoot76
 
De groote weereltvloet, en vreesselijcke baren,Ga naar voetnoot77
 
Van Noahs huisgezin in 't ruim gevaert bevaeren,Ga naar voetnoot78
 
Dat op den Ararath ten leste strande, en stont
80[regelnummer]
In 't hoogh Armenisch rijck; de duif, die zonder grontGa naar voetnoot78-80
 
Te vinden, wederkeerde, en voort al wat naer 't leven
 
Ons in Deukalion, by vreemden, is beschreven,Ga naar voetnoot82
 
Getuight van Noahs tijt. de spits te BabilonGa naar voetnoot83
 
Van reuzen opgebout, zoo hoogh men steigren kon,
85[regelnummer]
Wort door de poëzy, en godtspraeck der SibillenGa naar voetnoot85
 
Bezegelt, in 't gezicht van die dit lochnen willen.
 
De brant van Sodoma en d'omgelege steên,
 
Besnijdenis, en wet, gegeven den Hebreen,
 
De naem van Abraham, in ballingschap getogen,
90[regelnummer]
De toght van Amrams zoon, geleit door Godts vermogen,Ga naar voetnoot90
 
Het blaeckend borstjuweel, dat zulck een' glans ontstackGa naar voetnoot91
 
Op 's priesters borst, waerdoor Godts mont orakels sprack,
 
Verhaelt door Moses pen, betuight staen door veel monden,Ga naar voetnoot93
[pagina 602]
[p. 602]
 
Gelijck een keten, aen haer schakels vast gebonden,
95[regelnummer]
Gereickt, eeu in eeu uit, van d'eene in d'andre hant,
 
En doorgaends uitgespreit van 't een in 't ander lant.Ga naar voetnoot96
 
Geen hondert duizenden van ongetelde jaeren,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot97-vlg.
 
Geschept of uit Chaldeen, of uit Egyptenaeren,
 
Beschaemen Moses bladt; dewijl d'oneenigheitGa naar voetnoot99
100[regelnummer]
De valsche rekenaers verstomt, en wederleit,
 
En hunne talrijckheên, die zeker luttel klemmen,Ga naar voetnoot101
 
Naerdien Chinezen zelfs met Godts kronijcken stemmen,Ga naar voetnoot102
 
En van den weereltvloet ontginnen hun getal:
 
Gelijck men nergens oock ter weerelt vinden zalGa naar voetnoot104
105[regelnummer]
By 't gantsche Heidendom ontwijfelbaere blijcken,
 
Waervoor de weereltvloet in ouderdom moet wijcken.Ga naar voetnoot104-06
 
Dat Aristoteles nu Moses luttel prijst,
 
Als een' die veel verhaelt en zeght, maer niet bewijst,Ga naar voetnoot107-08
 
Is stout van hem gezeght, en allerminst bewezen:Ga naar margenoot*
110[regelnummer]
Want Moses daeden zijn al 't aerdtrijck door te lezen,
 
En by erfvyanden bewaerheit voor gewis;Ga naar voetnoot111
 
Een erfbewijs, zoo groot en klaer als ergens isGa naar voetnoot112
 
Te vinden, en bekent by zijn befaemde Griecken,Ga naar voetnoot113
 
Die 't al doorsnuffelden wat oostwaert was te riecken,
115[regelnummer]
Zich eigenden al wat zy leenden by Hebreen,
 
Fenicers, Arabiers, Egypters, en Chaldeen,Ga naar voetnoot116
[pagina 603]
[p. 603]
 
Waerna Athene dorst met dezen titel proncken,
 
Dat haer de bron der kunste en wijsheit was geschoncken.Ga naar voetnoot114-18
 
De zes paer stammen, zoo stantvastigh by hun wet,Ga naar margenoot*
120[regelnummer]
En godtsdienst, van het kint op 't kintskint voortgezet;Ga naar voetnoot120
 
Bewaerders van de stof gevat in Moses bladen;
 
Veel hondert duizenden, getuigen van zijn daeden
 
En wonderen, gespeurt in ieder element;Ga naar voetnoot123
 
Zoo veel voorspellingen, voltrocken in het endt,
125[regelnummer]
Bewijzen dat hy was door 's hemels maght gezonden,Ga naar margenoot*
 
En niemant heeft vervoert door menschelijcke vonden,Ga naar voetnoot126
 
Gelijck Lukurges eer, en Numa, en Sertoor,Ga naar voetnoot127
 
Den staet ten dienst, het volck misleiden op hun spoor.
 
Dat Moses naer geen' staet uit heerschlust hebb' gedongen,
130[regelnummer]
Noch hierom eenigh rijck en koningen besprongen,
 
Wees 't voorspoock uit, toen hy, gelijck verkropt van leedt,Ga naar voetnoot131
 
De kroon, hem opgezet, zoo jongk ter aerde smeet,Ga naar voetnoot131-32
 
En namaels 't weeligh hof in ballingschap versmaede,Ga naar voetnoot133
 
Tot dat hem Godt verscheen, om Faroos ongenade
135[regelnummer]
Te plaegen, en Godts volck t'ontlasten van het juck.Ga naar voetnoot134-35
 
Wat heeft hy uitgestaen! wat niet bezuurt met druck,
 
Tot heil van Jakobs huis, in heiden, en woestijnen!Ga naar voetnoot137
 
De koningklijcke kroon kan Levi niet beschijnen,
 
Als Judaes stam belooft. het priesterlijck gewaetGa naar voetnoot138-39
140[regelnummer]
Moght Gerson, Moses bloet, niet wijden, maer dit staet
 
Verplicht aen 's priesters dienst, om by de hut te waecken.
 
Wat deughden zagh men niet in Moses aenschijn blaecken,
[pagina 604]
[p. 604]
 
Rechtvaerdigheit, en trou, zachtzinnigheit, gedult,
 
De temlust, maetigheit, en lijden, zonder schult,Ga naar voetnoot144
145[regelnummer]
Manhaftigheit, genade, en toezicht op den armen,Ga naar voetnoot145
 
Voorzichtigheit, en vlijt om ieder te beschermen,
 
Aendachtigheit tot Godt, en yver voor Godts wet,Ga naar voetnoot147
 
Geheilight, nacht en dagh, door offers, en gebedt.Ga naar voetnoot142-48
 
's Mans geloofwaerdigheit, in 't midden van Godts handelGa naar voetnoot149
150[regelnummer]
Met d'eerste aertsvaderen, wort door zijn' vromen wandel
 
En heiligheit gesterckt, die, van der kintsheit af,
 
Hem volgen, uit den schoot der voester, tot in 't graf,
 
En blincken na zijn doot op Thabor by Helias,Ga naar voetnoot153
 
Daer 't licht der Godtheit blinckt in 't aenschijn van Messias,
155[regelnummer]
Uit Moses broederen, en hem gelijck, verweckt,
 
Als 't wezen, dat de schets en 't voorbeelt net voltreckt,Ga naar voetnoot155-56
 
En zoo veel schaduwen, gedootverft voortgegeven,Ga naar voetnoot157
 
Om, namaels klaer verlicht, onsterfelijck te leven,Ga naar voetnoot158
 
Als een, uit Judaes stam, en Godts en Davids zoon,Ga naar voetnoot159
160[regelnummer]
Zijn volck regeeren zoude uit 's hemels hoogen troon.
 
Op Moses voortoght volgt de natoght der profeeten,Ga naar margenoot*
 
Die t'zamen, als om hoogh in 's hemels raet gezeten,
 
Voorspelden menige eeu wat na gebeuren zou,Ga naar voetnoot163
 
Waeraen men toetsen kan hunne ongevalschte trou.
165[regelnummer]
Hun tijden staen bekent, gelijck een ieders schriften,Ga naar voetnoot165
 
En yver voor Godts wet, door goddelijcke driften:Ga naar voetnoot166
 
Hoe Isaias, in Manasses hof geplaeght,
 
Met eene houte zaege in stucken wiert gezaeght:Ga naar voetnoot167-68
 
Hoe Jeremias, aen d'Eufraet geboeit, most weenen,
170[regelnummer]
Om Sions ondergang, en in een buy van steenen
 
Op 't lest begraven lagh: oock hoe HezechiëlGa naar voetnoot169-71
[pagina 605]
[p. 605]
 
Te Babel wiert geworght, zoo gruwelijck en fel.Ga naar voetnoot171-72
 
De wijze Daniël, befaemt door profecyen,
 
By twee paer koningen, heeft al de monarchyenGa naar voetnoot174
175[regelnummer]
Bespiegelt in den droom, Messias rijck voorzien,Ga naar voetnoot175
 
En hoe Jerusalem het heir niet zoude ontvliên,
 
Dat kerck en muuren quam tot in den gront verdelgen.Ga naar voetnoot176-77
 
Ick zwijgh hoe Jesses stam zijn koninglijcke telgen
 
In wijsheit, lang voorheen, zagh bloeien in het rijck,
180[regelnummer]
Befaemt door haeren naem, en pennen te gelijck.Ga naar voetnoot178-80Ga naar voetnoot180
 
De ry der tijden, lang bewaerheit by Hebreeuwen,Ga naar voetnoot181
 
d'Onfaelbre blaên in 't Griecks, omtrent voor twintig eeuwen,
 
Vertolckt t'Alexandrye, op Filadelfs verzoeck,Ga naar voetnoot182-83
 
Verstommen zelf den haet, en godtverzworen vloeck.Ga naar voetnoot184
185[regelnummer]
  Euangelisten, en getrouwe Christgezanten,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot185
 
Op der profeeten gront, de zelve waerheit planten,
 
Zoo menige eeu wooruit eendraghtigh voorgespelt,Ga naar voetnoot187
 
Voltrocken in de telgh van Juda, dezen helt,Ga naar voetnoot188
 
Die 't menschelijck geslacht quam zoecken uit den hoogen,Ga naar voetnoot189
190[regelnummer]
Als 't eenigh wit, op 't welck de profecyen oogen,Ga naar voetnoot190
 
En Moses, en zijn wet, waeronder dees zich boogh,Ga naar voetnoot191
 
Die, vry van schult en smet, noit simpel hart bedroogh;Ga naar voetnoot192
 
Terwijl hy hier beneên den vader quam believen.Ga naar voetnoot193
 
Zijn wandel, uitgedruckt in boecken, en in brieven,Ga naar voetnoot194
195[regelnummer]
Met d'opkomst van het rijck, waerin hy koning is,Ga naar voetnoot195
 
Bezwijcken Moses niet in erfgetuighenis,Ga naar voetnoot196
 
Gereickt van hant tot hant, noch oock in wonderwercken,
 
De wijde weerelt door bevestight in Godts kercken:
 
En zoo een out Hebreeu Helias hemelvaert,Ga naar voetnoot199
[pagina 606]
[p. 606]
200[regelnummer]
Uit Helizeüs mont alleen geopenbaert,Ga naar voetnoot199-200
 
Gelooft, met grooter recht gelooft men ellef tolcken,Ga naar voetnoot201
 
Die Christus vaeren zien ten hemel door de wolcken.Ga naar voetnoot202
 
De keizer Juliaen, erfvyant van het kruis,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot203
 
En Christus eer en prijs, hoe naeu hy zifte en pluis',Ga naar voetnoot204
205[regelnummer]
Om zijn Christlastering, ten schimp van Godt te stijven,Ga naar voetnoot205
 
Bevestight al wat Godts geheimnisschrijvers schrijven,
 
En Christgezanten, en al wat de Roomsche faem,Ga naar voetnoot207
 
Op Peter Pauwels Marks en Sint Mattheüs naem,
 
Wat Lukas, en Sint Jan bezeglen in hun schriften,Ga naar voetnoot208-209
210[regelnummer]
Zoo vreeslijck aengestormt van ongelijcke driften.Ga naar voetnoot210
 
Outvaders in hunn' tijt, aen Christus eeu belent,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot211
 
Justijn, de martelaer, Irneüs, en Klement,Ga naar voetnoot212
 
Na hen Tertulliaen, die reden wist te geven
 
Van Paulus eige hant, bekent en nagebleven,Ga naar voetnoot213-14
215[regelnummer]
Origenes naest hem, bevestigen de blaên
 
Der andre Apostelen, zoo die getekent staen,Ga naar voetnoot215-16Ga naar voetnoot216
 
En na bezegelt zijn by volle kerckenraeden,Ga naar voetnoot217
 
Naeukeurigh op de proef der onbesmette bladen,Ga naar voetnoot218
 
En daer men vont van outs het zekerste bescheit
220[regelnummer]
Der schriften, alle steên en kercken door gespreit.Ga naar voetnoot219-20
 
De meester was bemint bekent by zijn scholierenGa naar margenoot*Ga naar voetnoot221
 
Door ommegang, gelijck hy leeft in hun papieren.Ga naar voetnoot222
 
Zy waeren lantsliên, en besneên, van een geslacht,Ga naar voetnoot223
 
En stonden, op zijn spoor, naer heerschappy, noch maght,
225[regelnummer]
Noch rijckdom; volghden arm, onnozel, en verlaetenGa naar voetnoot225
[pagina 607]
[p. 607]
 
Den leitsman, in 't gezicht der schoolen, die hem haeten,Ga naar voetnoot226
 
En lasterden alom met ysselijck gedruis,
 
Tot dat hy, als een lam, geoffert hing aen 't kruis.Ga naar voetnoot228
 
Wat reden was'er om de volcken te bedriegen,
230[regelnummer]
En, zonder hoop op loon, moedtwillighlijck te liegen?
 
Om dien gevloeckten naem te lijden, zonder noot,Ga naar voetnoot231
 
Te sterven, zonder vrucht, een schandelijcke doot.
 
Men kan uit waen en drift de doot voor 't leven kiezen:Ga naar voetnoot233
 
Maer wie verziert een daet om 't leven te verliezen?Ga naar voetnoot234
235[regelnummer]
  Sint Lukas, reisgenoot van Paulus, en Sint MarckGa naar margenoot*Ga naar voetnoot235
 
Van Cefas, [overtuight, door menigh wonderwerckGa naar voetnoot236
 
Van Jesus, uit hunn' mont geschept,] beschrijven 't leven,Ga naar voetnoot237
 
Waer van de levenden getuighenissen geven,Ga naar voetnoot238
 
By honderden, en die geheelt hem zagen blootGa naar voetnoot239
240[regelnummer]
Gehangen aen het kruis, en heerlijck na zijn doot
 
Verrezen uit het graf, verzekren dat hun schachtenGa naar voetnoot241
 
Geen fabel nochte droom in 't licht te voorschijn braghten;
 
Gelijck hun bladen oock, in simpelheit volleert,Ga naar voetnoot243
 
Niet draeven naer den stijl, die zijn verhael stoffeert.Ga naar voetnoot244
245[regelnummer]
  Indien men zich betrout op lang gesleete boecken,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot245
 
Beschreven naer den stijl der weereltwijze kloecken,Ga naar voetnoot246
 
Daer Alexanders toght en doot in wort gemelt,Ga naar voetnoot247
 
Of Cezar met zijn heir Pompeius daeght in 't velt;Ga naar voetnoot248
 
Het zy met Kurtius of Cezars hant geschreven,Ga naar voetnoot249
250[regelnummer]
Of jonger pennen, die d'aeloude waerheit steven;Ga naar voetnoot250
 
Indien men Livius gelooft op dezen dagh,Ga naar voetnoot251
 
Die d'opkomst van de Stadt, en 't geen hy nimmer zagh
 
Te boeck stelt; zullen wy noch twijflen aen hun woorden,Ga naar voetnoot253
 
Die melden 't geenze zelfs of van de naesten hoorden,
[pagina 608]
[p. 608]
255[regelnummer]
Of zagen met hun oogh, en leefden in den tijt,
 
Die geene onwetenheit omtrent dees hooftzaeck lijdt.Ga naar voetnoot256
 
De Tharser, een scholier van d'eere der Rabbijnen,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot257
 
Gamaliël, en, als een wolf, in PalestijnenGa naar voetnoot258
 
Op Christus lamrenkoy gebeeten, en verhit,
260[regelnummer]
Verheught in Stevens doot, daer niemant hem verbidt,Ga naar voetnoot260
 
Daer d'eerste martelaer begraven wort met steenen;
 
Sint Pauwels, alzoo ras Godts straelen nederscheenen,
 
En Christus donderstem den wreedaert uit de lucht
 
Op 't velt ter aerde ploft, daer al de lijfwacht vlught,Ga naar voetnoot262-64
265[regelnummer]
Verlaet de Farizeen, en glori, hem beschoren,Ga naar voetnoot265
 
Onaengezien hy was uit Benjamin geboren,Ga naar voetnoot265-66
 
Omhelst den vorst van 't kruis, die uit het graf verrees;Ga naar voetnoot267
 
Ontziet rampzaligheên, noch kommer, vloeck, noch vrees;Ga naar voetnoot268
 
Trompet in 't Heidendom, en onder zijn besneênen,Ga naar voetnoot269
270[regelnummer]
Den heilant, levendigh hem in de lucht verscheenen,Ga naar voetnoot270
 
Tot dat hy zijnen hals voor Neroos sabel buight,
 
En Jesus grooten naem met inckt van bloet betuight,Ga naar voetnoot272
 
Te Rome, op eenen dagh, toen Cefas, met verlangenGa naar voetnoot273
 
Naer 's hemels kroon, aen 't kruis by 't been wiert opgehangen;Ga naar voetnoot274
275[regelnummer]
Gelijck de lichaemen, gewijt aen 't Roomsch altaer,Ga naar voetnoot275
 
Hun doot bevestigen, na zestienhondert jaer.
 
Zou Paulus, om een' droom en fabel, eer en staeten,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot277
 
De wet, van kintsbeen af hem ingescherpt, verlaeten,Ga naar voetnoot278
 
Verbastren reuckeloos van zijnen ouden stam,Ga naar voetnoot279
280[regelnummer]
En stellen zich ten schimp des volcks, uit Abraham
 
Gesproten, dat hem had den achtsten dagh besneden?Ga naar voetnoot281
 
Zou hy in ballingschap, vervolght in alle steden,
 
Gegeesselt, en geboeit, gesteenight, en gehaet,
 
Geschupt in arremoede, en koude, op wegh en straet,
[pagina 609]
[p. 609]
285[regelnummer]
Geknevelt over zee, in schipbreuck op de baren,
 
In oproer, en in noot, beneepen van gevaeren,Ga naar voetnoot281-86
 
Gelijck een schouspel, staen ten toon in 's volx gedruisch,Ga naar voetnoot287
 
Als een die vruchtloos hoopt op Jesus, aen het kruis
 
Gehangen, en verspuwt, en van 't gerecht verwezen,
290[regelnummer]
Gekruist, en doot in 't graf gestopt, maer noit verrezen;
 
Gewisselijck dat stemt met zijne wijsheit niet,
 
Gelijck menze in zijn blaên en brieven blincken ziet.
 
De schrandre Tacitus, [een priester van vijftienen,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot293
 
Die 't Heidensch kerckgebaer in Numaes stadt bedienen,Ga naar voetnoot294
295[regelnummer]
En schout, in top gevoert by vorst Vespasiaen,Ga naar voetnoot295
 
Den wreecker van Godts doot, en kruisgangk,] smet zijn blaênGa naar voetnoot296
 
Door 't lasteren des volcks, met Christus merck getekent,Ga naar voetnoot297
 
En by het Heidendom, gelijck Hebreen, gerekentGa naar voetnoot298
 
Voor vyanden van goôn, en 't menschelijck geslacht.Ga naar voetnoot299
300[regelnummer]
Hy melt hoe Christus wiert gestraft, en omgebraght,
 
Daer lantvooght Pontius Pilatus 't recht verweerde,Ga naar voetnoot301
 
Toen vorst Tibeer den toom van 't Roomsche rijck regeerde.Ga naar voetnoot302
 
Hy melt hoe Neroos wrock den Christen brant, en smoockt,Ga naar voetnoot303
 
Als stichters van dien brant, door zijn beleit gestoockt;Ga naar voetnoot300-04Ga naar voetnoot304
305[regelnummer]
Oock hoe Vespasiaen, en Titus met hun benden
 
De hooftstadt van de Joôn bestormden, en berenden,
 
Tot datze, in assche en puin begraven met gewelt,
 
Bezegelden 't bederf door Jesus mont gespelt.Ga naar voetnoot305-08Ga naar voetnoot308
 
Het blijckt by Flegon, en Chalcid, en klaere blijcken,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot309
310[regelnummer]
Hoe Godts geboortestar verscheen uit d'oosterrijcken;Ga naar voetnoot310
 
d'Aerdbeving desgelijx, en zonnezwijm, ontstaen,Ga naar voetnoot311
[pagina 610]
[p. 610]
 
Zoo strijdigh met natuure, en by de vollemaen,Ga naar voetnoot312
 
Toen Christus hing aen 't kruis. gelooft zelfs ooghgetuigen,Ga naar voetnoot309-13Ga naar voetnoot313
 
Matheus, een' Hebreeu, t'oprecht om 't recht te buigen,Ga naar voetnoot314
315[regelnummer]
Sint Mark, die binnen Rome ons deze waerheit schreef,Ga naar voetnoot315
 
En Lukas, die in 't Griecksch met zijne letter steefGa naar voetnoot316
 
De duistre zonnezwijm, gezien t'Antiochye,Ga naar voetnoot317
 
Zijn eigen vaderlant. in Memfis heerschappye
 
Zagh Dionysius, noch Heidensch, 't zonneradt
320[regelnummer]
Verduistren aen de lucht in d'oude zonnestadt.Ga naar voetnoot318-20
 
Slaet op het jaerboeck der Romainen, en uw yver
 
Vraegh' Flegon, Adriaens getrouwe pen en schrijver,
 
Zoo wortge in twijfeling verzekert en bericht
 
Van 't onnatuurelijck verduistert middaghlicht,
325[regelnummer]
Op eenen dagh gezien. de Heidens, en HebreeuwenGa naar voetnoot321-25Ga naar voetnoot325
 
Getuigen Christus doot, en wonderen, veele eeuwen
 
Bedreven door hem zelf, en zijn verworpe schaer.Ga naar voetnoot327
 
Josefus neemt de zelve omstandigheden waer,Ga naar voetnoot328
 
En d'oversten, gestelt tot opzicht op de Joden.Ga naar voetnoot329
330[regelnummer]
Herodes wort gedacht. Pilatus plaeght die snooden.Ga naar voetnoot330
 
Men hoort van Festus, en van Felix, en Sint Jan,Ga naar voetnoot331
 
Door dien bloetschendigen Herodes, den tiran,Ga naar voetnoot332
 
Onthooft. Gamaliël wort niet by hem vergeten,Ga naar voetnoot333
 
Jerusalem verwoest, de tempel neêrgesmeeten.Ga naar voetnoot334
[pagina 611]
[p. 611]
335[regelnummer]
Oock stelt de Talmud zelf de waerheit in haer kracht,Ga naar voetnoot335
 
En volght de ry des tijts, op 't spoor van Lukas schacht.Ga naar voetnoot336
 
Plutarch, leermeester van Trajaen, en hoogh geklommenGa naar voetnoot337
 
In wijsheit, speurt met vlijt naer d'oirzaeck van 't verstommen
 
Der grijze orakelen, gelijck zijn tijtgenootGa naar margenoot*
340[regelnummer]
De dichter Juvenael den mont van Delfis sloot,Ga naar voetnoot340
 
Die alle orakels ging in naem en faem te boven,
 
Gelijck in ouderdom: en mogen wy gelooven
 
De pen van Tullius, in 't redeneeren sneêgh;Ga naar voetnoot343
 
Zy tuight ons hoe alom 't orakel stille zweegh:Ga naar voetnoot344
345[regelnummer]
En Strabo zagh de schaer der priesteren verwelckenGa naar voetnoot345
 
Te Delfis, van gebreck, om datze niet moght melcken
 
d'Orakeluier, die de logenbuicken voedt.
 
Apollo voerde August op zijne vraegh te moet,
 
[Wie 't rijck beheerschen zou na hem, de volgende eeuwen;]
350[regelnummer]
Een die de goôn gebiet, een zoontje der Hebreeuwen
 
Beveeltme deze kerck te ruimen, en terstont
 
Te vaeren in de hel. ga heene, en toom uw' mont.
 
Op zulck een antwoort laet August een outer bouwen
 
Op 't Kapitool, waarin dees titel wort gehouwen:
355[regelnummer]
Het outer toegewijt den eerstgeboren Godt.Ga naar voetnoot348-55
 
Plutarch betoomt den mont des afgronts met een slot,Ga naar voetnoot356
 
Daer Epithers, die hem de letterkunst ontvoude,
 
Geboren in zijn stadt, te water zich betroude,
 
En met al 't scheepsvolck hoorde, in 't vaeren over 't meer,
[pagina 612]
[p. 612]
360[regelnummer]
Langs 't eilant, eene stem, ten tijde van Tibeer:Ga naar voetnoot360
 
Gaet melt hoe groote Pan nu doot is en gestorven:Ga naar voetnoot361
 
Waerop een luit geschrey, en schreiers om hen zworven,
 
Als of d'orakelmaght des afgronts, nu in noot,
 
En al haer spoockery begraven lagh, en doot:Ga naar voetnoot363-64
365[regelnummer]
En Diokletiaen hoort zelf Apollo uiten
 
Dat nu rechtvaerdigen zijn lippen zouden sluiten,
 
Waerby zijn priesterschap het Christendom verstont.Ga naar voetnoot357-67Ga naar voetnoot365-67
 
De lastraer Celsus, vast op Epikuur gegront,
 
Bekent dees stomheit me, zoo vreemt als ongewoone,Ga naar voetnoot369
370[regelnummer]
Te Klaros, Delfis, en in 't wijt befaemt Dodone;Ga naar voetnoot368-70Ga naar voetnoot370
 
Een merck van Christus komst, vermogen, en geweltGa naar voetnoot371
 
Op d'afgoon; een verval ons lang voorheen gespelt.
 
Om nu beknopt Godts boeck te zetten in zijn waerde:Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot373
 
d'Eenpaerigheit des stijls, die nergens in veraerde,Ga naar voetnoot374
375[regelnummer]
Noch wanckelt, noch bezwijckt in waerheit, en haer' schat,Ga naar voetnoot375
 
Maer draeft op eenen toon, van 't eerste aen 't leste bladt,Ga naar voetnoot376
 
Verdient geloof, dewijl 't met wonderen bezegelt,
 
En bloet der heiligen, ontelbre volcken regelt,Ga naar voetnoot378
 
Oock zelfs verbasterden in tucht houdt, en betoomt,
380[regelnummer]
En oorlogh, watervloet, noch vyantschappen schroomt,Ga naar voetnoot380
 
Maer d'eeuwen vast verduurt, en niet laet door te dringen,Ga naar voetnoot381
 
Gereickt van ouderen aen hun nakomelingen.
 
De kerckkronijck, een ry outvaders, kerckenraên,Ga naar voetnoot383
 
Van oost en west vergaert, zien 't licht van 's hemels blaên,
385[regelnummer]
In Christus kruisleer, tot een licht voor alle blinden,
 
Zoo verre schijnen, als men menschenspoor kan vinden:
 
En zoo geen wonderwerck dit heilboeck, dat Godt eert,
[pagina 613]
[p. 613]
 
Bekrachtight, waer het schijnt, en weerelden bekeert,Ga naar voetnoot388
 
Zoo zal dit wonderwerck verdooven alle wonderen,Ga naar voetnoot389
390[regelnummer]
Gebleken om het licht van duister af te zonderen.Ga naar voetnoot390
 
Dit heiligh boeck ontdeckt den oirsprong van 't heelal,Ga naar voetnoot391
 
Den oirsprong van het quaet, des menschen droeven val,Ga naar voetnoot392
 
Den oirsprong van het goet, zoo groot als 't hart kan wenschen,Ga naar voetnoot393
 
Heft Godt alleen in top, vernedert alle menschen,Ga naar voetnoot394
395[regelnummer]
Ontvout het zielgebreck, bestelt ons artsenyGa naar voetnoot395
 
Beloont de goude deught, en straft de schelmery,
 
Met trouwe, en liefde, en schrick den harten in te prenten,
 
Door heilbelofte, en vloeck en felle dreigementen,Ga naar voetnoot398
 
Gevolght van heil en ramp, gezien in goên, en quaên,
400[regelnummer]
Die hier den levenden ten nutten spiegel staen.
 
Het strijt oock niet, maer stemt ten hooghste met de reden
 
Dat elck zich onderwerpe aen geloofwaerdigheden,
 
Die onweêrspreeckbaer zijn, als der profeeten blaên,
 
En Moses boeck. al quam een dooden op te staenGa naar voetnoot404
405[regelnummer]
Om ons t'ontvouwen in wat staet verdoemde zielen,Ga naar voetnoot405
 
Als 't lichaem in het graf gedolven leght, vervielen;
 
Die geloofwaerdigheit waer min geloovens waert
 
Dan Moses pen, en wat Godts geest ons openbaert
 
In der profeeten blaên. zoo gaet geloof voor proevenGa naar voetnoot409
410[regelnummer]
Van 't losse brein, het welck de waerheit zet op schroeven.Ga naar voetnoot410
 
De mont der waerheit, al het waenwijs brein te kloeck,Ga naar voetnoot411
 
Verzent en wijst ons naer Godts nimmer faelbaer boeck.Ga naar voetnoot412
 
De Bybel staet dan vast, ten trots van alle listenGa naar margenoot*
 
Des afgronts, die doorgaends de tong der ongodistenGa naar voetnoot414
415[regelnummer]
Misbruickt, in 't lasteren van godtsdienst, en den zwierGa naar voetnoot415
 
Van 't heiligh godtsboeck, door de proef, als gout in 't vier,
 
Verheerlijckt, in 't gezicht der helsche razernyen,
 
Die, ydeler dan ragh, geen waerheit overstryen.Ga naar voetnoot418
 
Men sla dit boeck vrij op, den onwaerdeerbren schat,
420[regelnummer]
Als uit Godts troon gedaelt; het eerste en leste bladt
[pagina 614]
[p. 614]
 
Begint en sluit met Godt, gelijck doorgaends Godts blaêrenGa naar voetnoot421
 
Dien aengebeden naem in zijne kracht bewaeren.
 
Godts wezen, eigenschap en werck, by ons voorheen
 
Bespiegelt in het licht, dat uit de reden scheen
425[regelnummer]
En straelde, en oock de dienst, de Godtheit opgedraegen,Ga naar voetnoot423-25
 
Beginnen uit dit boeck noch schooner op te daegen,Ga naar voetnoot426
 
Waer Godt zich meer en meer den vadren openbaert,
 
En entlijck zijnen wil op 't allerrijckst verklaert
 
Door zijn' gezalfden zoon, uit 's vaders schoot gezonden,
430[regelnummer]
Die alle volcken heeft door eenen dienst verbonden.Ga naar voetnoot430
 
Dry tijden wijzen ons dry slagh van diensten aen,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot431
 
Door openbaeringen, bekent in zuivre blaên,
 
Eerst Adams last, daerna de wet van Godt geschrevenGa naar voetnoot433
 
In steene tafelen, en Amrams zoon gegeven.Ga naar voetnoot434
435[regelnummer]
De derde is Christus dienst, die Moses oude wetGa naar voetnoot435
 
Zoo stip niet afschaft, als verbetert, en verzet,
 
En zijn genade druckt in 't hart, van Godt besnedenGa naar voetnoot437
 
Aen eige zinlijckheên, en vleeschelijcke zeden:Ga naar voetnoot438
 
Een godtsdienst zonder ga, gebonden aen geen tijt,Ga naar voetnoot439
440[regelnummer]
Noch plaets, noch stamhuis, welcks geslachtregister slijt.Ga naar voetnoot439-40
 
Gehoorzaemheit, zich zelf den schepper onderwerpen,Ga naar margenoot*
 
Was d'eerste les, die Godt den schepsele in wou scherpen,Ga naar voetnoot442
 
Toen hy in 't paradijs, door 't dreigement der doot,
 
Den boom der kennis streng het heiligh paer verboodt,Ga naar voetnoot444
445[regelnummer]
Dat, door de vrucht bekoort en slang, van spoock bezeten,Ga naar voetnoot445
 
Den appel pluckte, en at, te blint en godtvergeten,
 
En van den Cherubijn uit Eden wert gejaeght,Ga naar voetnoot447
 
Daer 't eeuwigh zijnen val in 't menschdom noch beklaeght.Ga naar voetnoot448
 
Gehoorzaemheit, toen 't vee daerna op 't outer brande,Ga naar voetnoot449
450[regelnummer]
Wert zelf van Samuël oock boven offerhandeGa naar voetnoot450
[pagina 615]
[p. 615]
 
Geschat: want offeren Godts hart van ons vervreemt,
 
Indien 't zijn' oirsprong niet uit deze hooftdeught neemt:Ga naar voetnoot452
 
En d'offerhande, als van de Godtheit ingegeven,Ga naar voetnoot453
 
Begint in Adams huis, en schier met 's menschen leven,
455[regelnummer]
Daer Abels offervlam om hoogh stijght naer de lucht,
 
En Kaïn op 't altaer zijn schoof en ackervrucht
 
Ontsteeckt, dat Godt mishaeght, waerom zich d'offraer stoorde,Ga naar voetnoot457
 
En zijnen broeder fel en wreet op 't velt vermoorde,Ga naar voetnoot455-58
 
Wiens heilige opdraght sproot uit eene oprechte ziel,Ga naar voetnoot459
460[regelnummer]
Waerom het offer oock het zuiverste oogh geviel,Ga naar voetnoot460
 
Gelijck een voorbeelt van het offer, te verwachtenGa naar voetnoot461
 
Ten zoen van Adams smette, en allerley geslachten.
 
De godtsdienst, in den staet en 't wezen van natuur,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot463
 
Geknackt door Adams val, scheen zwack in zijnen duur,
465[regelnummer]
En lagh verreuckeloost by veelen, als bezweecken,Ga naar voetnoot465
 
Tot dat in Enoch 't licht van Godt wiert opgesteecken,
 
En 's allerhooghsten naem, die door de nevels scheen,
 
By vroomen recht ge-eert, geviert, en aengebeên,
 
Waeronder Enoch voer naer boven, opgenomenGa naar voetnoot469
470[regelnummer]
Om zijn godtvruchtigheit, den spiegel aller vroomen.
 
Het onkruit nam na hem op d'aerde d'overhant,Ga naar voetnoot471
 
Waerom de weereltvloet, die duinen kent noch strant,Ga naar voetnoot472
 
Het menschelijck geslacht in grondelooze baren
 
Begroef, die Noahs huis in 't groot gevaerte spaeren,Ga naar voetnoot474
475[regelnummer]
En allerhande vee, bedeckt van 't houten dack,
 
Tot dat de zee verliep, hy d'offerhande ontstack,Ga naar voetnoot476
 
Wiens geur ten hemel steegh, die, door dien reuck bewogen,
 
Beloofde, by het merck van zijne regenboogen,
 
Het menschdom nimmer weêr om stouten wrevelmoedt
480[regelnummer]
Te domplen in een zee, en grondeloozen vloet;Ga naar voetnoot478-80
 
Een klaer en vast bewijs hoe d'offers Godt behaegen,
 
Als zoeners van zijn roede, afbidders van zijn plaegen.Ga naar voetnoot482
 
De zes geboôn van Godt, by d'outheit der HebreenGa naar margenoot*
[pagina 616]
[p. 616]
 
Gesterckt, en Adams zaet, en Noahs bloet gemeen,Ga naar voetnoot483-84
485[regelnummer]
Door 't zevenste gebodt vermeerdert, met de schrickenGa naar voetnoot485
 
Voor spijs van dieren, die in hunnen bloede sticken,
 
Zijn blijcken van Godts dienst, ter weerelt ingevoert,
 
Door een gehoorzaemheit, die niet verbodens roert.Ga naar voetnoot488
 
d'Aertsvader Abraham, op 't hemelsch openbaeren,Ga naar margenoot*
490[regelnummer]
Verliet zijn vaderlant, en afgodiste altaeren,Ga naar voetnoot490
 
En dwaelde in ballingschap naer 't rijck van Kanaân,
 
Waer blaeckte d'yver niet van dien godtvruchten man!
 
Hy boude altaeren op, den waeren Godt ter eere,Ga naar voetnoot493
 
Vereerde 't priesterdom met tienden, steef met leereGa naar voetnoot494
495[regelnummer]
En voorbeelt zijn gezin, was vreedzaem tegens Loth,Ga naar voetnoot495
 
Oock gastvry, en ontfing dry engelen van Godt,Ga naar voetnoot496
 
Verbadt misdaedigen, en die hem fel benijdden,Ga naar voetnoot497
 
En paste, op Godts bevel, al 't manbaer te besnijden.Ga naar voetnoot498
 
Melchisedech, gewijt in 's hooghsten priesterdom,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot499
500[regelnummer]
En Salems vorst, gemoet den helt, die wederomGa naar voetnoot500
 
Naer huis toogh, uit den slagh, ten troost van Loth, geslagenGa naar voetnoot501
 
Met koningen, verstroit in hunne nederlaegen.
 
De priester scheen gedaelt, gelijck uit eene wolck.Ga naar voetnoot503
 
Hy quam met weite en wijn verquicken 't moede volckGa naar voetnoot504
505[regelnummer]
Van vader Abraham, en zegendeze altzamen,
 
Gelijck Godts offraer voeght, die d'eeuwen gaf te ramenGa naar voetnoot506
 
Wat priester namaels eens, zoo gastvry en getrou,
 
Melchisedech op 't spoor van verre, volgen zou,
 
En offren weite, en wijn, tot onderhoudt der zielen,
510[regelnummer]
Die voor een' eedler dranck en voetsel nederknielen.Ga naar voetnoot507-10Ga naar voetnoot510
 
d'Aertsvader Isack, als een lam, op 't hout geleitGa naar margenoot*
 
Ten offer, geeft een merck van zijn godtvruchtigheit,Ga naar voetnoot512
 
Door onderdaenigheit aen Godt en zijnen vader,
[pagina 617]
[p. 617]
 
In 't offren van zich zelf. uit dees godtvruchtige aderGa naar voetnoot511-14
515[regelnummer]
Begaf hy zich op't velt des avonts in gebeên,
 
Daer hem zijn bruit, van Godt hem toegeschickt, verscheen.Ga naar voetnoot514-16
 
d'Aertsvader Iakob vlughte, om 's broeders wrock te schuwenGa naar voetnoot517
 
Vermijde in Kanaän, op 's vaders raet, te huwenGa naar margenoot*Ga naar voetnoot518
 
Aen eene afgodistin. hy boude voor en naGa naar voetnoot519
520[regelnummer]
Altaeren op den bergh, en oock te Berseba,Ga naar voetnoot520
 
En Bethel, en begroef, tot een godtsdienstigh teiken,Ga naar voetnoot521
 
Gesmijde, en oorcieraet, en afgoôn onder eicken.Ga naar voetnoot522
 
Hy rechte mercken op van steenen, Godt gewijt,Ga naar voetnoot523
 
Betaelt de godtsbelofte, en tienden op zijn tijt.Ga naar voetnoot524
525[regelnummer]
  Hoe dierbaer Iosef, van godtvruchtigheit gedreven,Ga naar margenoot*
 
Zijn zuiverheit waerdeerde, oock boven staet en leven,Ga naar voetnoot526
 
Toen Potifars gemael, bekoorlijck met haer tong,
 
En schoonheit, naer de bloem van zijne jaeren dong,Ga naar voetnoot528
 
Melt d'uitkomst, waert doorgaens op heilige tooneelen,Ga naar voetnoot529
530[regelnummer]
Ten spiegel van de jeught, die kuische rol te speelen,Ga naar voetnoot530
 
Op dat men, langs dees baen, naer eer en kuischeit streef,
 
En liever 't kleet dan lijf en ziel ten beste geef.
 
Maer 's helts godtvruchtigheit niet laeger schijnt te dravenGa naar margenoot*Ga naar voetnoot533
 
In 't broederlijck onthael, en eeren en begravenGa naar voetnoot534
535[regelnummer]
Des vaders, en zijn lijck, met staetsien beweent,Ga naar voetnoot535
 
Zoo verre in Kanaän, by Abrahams gebeent,
 
En zijner zoonen asch, in 't naere graf gezoncken
 
Te Hebron, naer de kunst uit louter rots gekloncken.
 
De godtsdienst, in den staet der simpele natuur,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot539
540[regelnummer]
Uit kracht van haere wet, in wezen, en in duur,
 
By huisgezinnen, meer dan tweemael twalef eeuwen,Ga naar voetnoot541
 
Zagh eenen dienst, aen al de stammen der Hebreeuwen
 
Gezworen, te gemoet, en hoopte op d'uur en tijt
[pagina 618]
[p. 618]
 
Dat Jakob, door een wet van boven ingewijt,Ga naar voetnoot544
545[regelnummer]
Noch nader kennen zou den naem des ongezienen,Ga naar voetnoot545
 
En hem met duizenden gehoorzaemen, en dienen.
 
De hemel had voorheen door zijn voorzienigheitGa naar margenoot*
 
Dit lastigh juck den hals van Moses opgeleit,
 
Een telge uit Levijs stam, geleert in weetenschappen,
550[regelnummer]
Begaeft met dapperheit, gevlught in ballingschappen,
 
Gestreng in 't ongelijck te wreecken van Godts volck,
 
Der onderdruckten wijck, en toeverlaet, en tolck,Ga naar voetnoot551-52
 
Aen priester Jethroos bloet door wettige echt verbonden,Ga naar voetnoot553
 
En hoeder van zijn vee. toen dees op dorre gronden
555[regelnummer]
In Midian, omtrent Godts bergh, die Horeb heet,Ga naar voetnoot555
 
Zijn kudden, overal verstroit, zoo lang en breet,
 
Bewaeckte, en gadesloegh, zagh hy een bosch ontsteecken,
 
In schijn van lichten brant, en hoorde een Godtheit spreecken,Ga naar voetnoot558
 
In 's allerhooghsten naem, en eerde barevoetsGa naar voetnoot559
560[regelnummer]
De heiligheit der plaetse, eerbiedigh, vol ootmoets.
 
Hier melde Godt zijn' naem, verkoos hem uit den bosse
 
Ten heilant, dat hy 't volck uit slaverny verlosse,Ga naar voetnoot562
 
Zijn last bezegele door kracht, en wonderdaên.Ga naar voetnoot563
 
Dus rant hy Memfis hof en rijck met plaegen aen,Ga naar voetnoot564
565[regelnummer]
En viert ten leste 't feest des paeschlams, strijckt de postenGa naar voetnoot565
 
Ter zijde, om hoogh en laegh, met lamsbloet, den verlosten
 
Ten beste, en ruckt naer 't meer, daer Godt hem zege schenckt,Ga naar voetnoot566-67Ga naar voetnoot567
 
En Faro, die hem volght, met al zijn heir verdrenckt,Ga naar voetnoot568
 
Waerop al juichende met lofgezang en reien
570[regelnummer]
De stammen Moses keel, en Mirjams trom geleien.Ga naar voetnoot569-70
 
Toen hy met al zijn heir om Sinaes berghtop lagh,Ga naar margenoot*
 
En 't volck geheilight had, borst Godt den derden dagh
 
Met storm en blixem uit, en donderde uit de wolcken,
 
En roock, en smoock, en vlam, in 't oor en oogh der volcken.
575[regelnummer]
De gansche godtsbergh dreunt. al 't leger beeft en schricktGa naar voetnoot575
 
Voor donderslagh op slagh, daer 't vier in d'oogen blickt,Ga naar voetnoot576
 
De hemelsche trompet haer klancken mengelt onder
 
De kraeckende kortou en 't weêrlicht van Godts donder;Ga naar voetnoot578
[pagina 619]
[p. 619]
 
Als Moses op den bergh aen Arons zijde stont,
580[regelnummer]
En met zijne ooren ving 't orakel uit Godts mont,
 
Het welck hun eenen Godt te dienen in wou scherpen;
 
Zich zelf geen heiloos beelt van afgoôn onderwerpen;
 
Het misbruick van Godts naem leert mijden uit ontzagh;
 
Om zeven dagen eens Godt wijden eenen dagh;
585[regelnummer]
Der oudren eer geensins ontluistren, noch verkorten;
 
Uit toorne en dolle wraeck geen menschenbloet te storten;
 
Het wettigh bedde niet te schenden door een' gloet;
 
Geensins ter sluick te staen naer iemants have en goet;
 
Niet valschelijck met schijn van waerheit te stoffeeren;Ga naar voetnoot589
590[regelnummer]
Een anders eigendom noch huisvrou te begeeren.Ga naar voetnoot581-590
 
O wet, in tafelen van steen door Godt geprent,Ga naar margenoot*
 
Zoo zinrijck, en voltoit, wat zult gy, noit geschent,
 
Geheel, en gaef, den tijt en d'eeuwigheit verduuren,
 
Niet van een rijck alleen, of eene stadt, met muuren
595[regelnummer]
Besloten, en bepaelt, een volck en burgeryGa naar voetnoot594-95
 
Betoomen, regelen; gelijck van outs de dry
 
Wetgevers, binnen Sparte, en 't uitgeleert Athenen!Ga naar voetnoot597
 
Lykurgus, Drakoos wet, en Solon zijn verdweenen,Ga naar voetnoot598
 
De wetten van Karthage en Rome lang vergaen,Ga naar voetnoot599
600[regelnummer]
Verandert, en hervormt; maer Moses wetten staen.
 
Hoewel Jerusalem veranderde van heeren,
 
En Aron zijnen stoel en tempel om zagh keeren,
 
Geketent, en vervoert, en endelijck verlost;
 
De wet van Moses stont, zoo pal gelijck een post,Ga naar voetnoot604
605[regelnummer]
Wel dertig eeuwen lang, en volght de zon en wolcken,Ga naar voetnoot605
 
By Christen, Jode, en Turck, gelijck een recht der volcken,Ga naar voetnoot606
 
En fackel van natuure, en geeft getuigenis
 
Dat zy door Moses hant van Godt gegeven is,
 
En eerst aen Jakobs bloet, zijn erf en eerstgeboren,Ga naar voetnoot609
610[regelnummer]
Wien deze hantvest was van eeuwigheit beschoren,Ga naar voetnoot610
 
Voor allen onbesneên, op dat een volck alomGa naar voetnoot611
[pagina 620]
[p. 620]
 
Een Godtheit eerde, een wet, altaer, en priesterdom;Ga naar voetnoot612
 
Terwijl d'afgodery en heilooze offerhanden,
 
Gelijck een helsche pest, besmetten alle landen,
615[regelnummer]
Daer 't blinde Heidendom, bykans van stadt tot stadt,
 
Gesplist aen rotten, elck zijn' eigen afgodt had.Ga naar voetnoot616
 
Al schijnt de zon op elck, hoewel de hemel regent,
 
En daeut van lant tot lant, geen volcken zijn gezegent
 
Van Godt, als Israël, met zulck een zuivre wet,
620[regelnummer]
Waerby de beste wet geleken, is besmet
 
Met dwaelinge, of met inck van menschenbloet geschreven,Ga naar voetnoot621
 
En, na 's wetgevers doot, niet lang in zwang gebleven:
 
Want wat uit menschen spruit verbastert, en verrot:
 
Wat Godt bekrachtight, duurt in eeuwigheit, als Godt.
625[regelnummer]
  Dees wet, van Sinaes top ter berghspitse afgedondert,Ga naar margenoot*
 
En sedert uitgebreit, begrijpt in zich zeshondert
 
Geboden en verboôn, met eenen dry en tien,Ga naar voetnoot626-27
 
Gedeelt in dryderley; die op de Godtheit zien,
 
En godtsdienst, op 't gerecht, en op den stijl der zeden;Ga naar voetnoot628-29
630[regelnummer]
Een onverdraeghzaem juck, zoo lang het vleesch de redenGa naar voetnoot630
 
Vermeestert, en verzwackt, en d'opperste gena,Ga naar voetnoot631
 
Door deze wet belooft, den mensch niet koom' te sta,Ga naar voetnoot632
 
Noch krancken reickt de hant, die met verlangen wachten,
 
En uitzien naer den helt, aen Abrahams geslachtenGa naar voetnoot634
635[regelnummer]
Gezworen, toegezeght, gespelt, en afgebeelt,Ga naar voetnoot635
 
En daer heur dienst op wijst; terwijlze niemant heelt,Ga naar voetnoot636
 
Noch heelen kan ter noot, maer toonende de wonden,Ga naar voetnoot637
 
Messias binnen roept, die, uit Godts schoot gezonden,
 
Met balssem van gena het kranckbed troosten zal,Ga naar voetnoot639
640[regelnummer]
En redden den gewonde uit noot en ongeval.Ga naar margenoot*
 
Zy leert een' encklen Godt en godlijck wezen eeren,Ga naar voetnoot641
 
Alleen by zijnen naem ter noot de waerheit zweeren,Ga naar voetnoot642
 
Hem volgen op zijn spoor en donderende stem,Ga naar voetnoot643
[pagina 621]
[p. 621]
 
Geene afgoôn noch hunn' sleep gedoogen neffens hem,Ga naar voetnoot644
645[regelnummer]
Maer al 't afgodisch bloet in zijn gebiet verdelgen;Ga naar voetnoot645
 
Te planten 's hemels wil van stam in teere telgen;Ga naar voetnoot646
 
d'Orakeltent, waerin de Godtheit straelt en woont,
 
Te spannen naer 't gezicht, op Horebs kruin getoont,Ga naar voetnoot648
 
In voorhof afgedeelt, en 't heiligh, en aertsheiligh,Ga naar voetnoot649
650[regelnummer]
Voor volck, en priesteren, en Arons voetzool veiligh,Ga naar voetnoot650
 
Den onbesneên verboôn. de voorhang scheide strafGa naar voetnoot651
 
Het allerheilighst koor van 't heiligh midden af,
 
Voorzien met reuckaltaer, en toondisch, en de lichtenGa naar voetnoot653
 
Des gouden kandelaers, die 's priesters diensten stichten.Ga naar voetnoot654
655[regelnummer]
In 't allerheilighst stont het gulden wieroockvat,
 
De bontkist, gestoffeert met godtgewijden schat,Ga naar voetnoot656
 
En heilighdom, de wet van steen, en Arons roede,Ga naar voetnoot657
 
Den emer met den daeu, die hongerigen voedde.Ga naar voetnoot658
 
't Gehemelt van Godts kist, als een genadetroon,Ga naar voetnoot659
660[regelnummer]
Waerop het goddelijcke orakel zat ten toon,Ga naar voetnoot660
 
Wert overschaduwt van de schacht der Cherubijnen;Ga naar voetnoot661
 
Terwijl d'aertspriesters, eens in 't jaer voor Godt verschijnen,Ga naar voetnoot662
 
Na datze zich en 't volck eerst heilghden door bloetGa naar voetnoot663
 
Van vee, geslaght ten zoen van Godt, die hun gemoetGa naar voetnoot664
665[regelnummer]
Met glans in 't borstgesteente, en antwoort op hun vraegen,Ga naar voetnoot665
 
Ten dienst der oversten en koningen, om plaegen
 
Te keeren van den hals, in tijt van druck en noot;
 
Of 't lant te zegenen uit 's hemels rijcken schoot.
 
De priesters legeren, met eenen de Levijten,
670[regelnummer]
Rontom het heilighdom, en dicht om Godts tapijten,Ga naar voetnoot670
 
Een ieder om zijn ampt en offers te bekleên,
 
Ter eere van Godts naem, ten zoen van 't algemeen,
 
Of elck byzonder lidt, door 't slaghten van de stieren,Ga naar voetnoot673
 
En os, en koey, en ram, en schaep, in outervieren
[pagina 622]
[p. 622]
675[regelnummer]
Verslonden, of van 't vier der lucht tot asch gezengt.Ga naar voetnoot675
 
Hier worden wijn en bloet en olien geplengt.
 
Zy sprengen tent, altaer, en bock, en volck met asschen,Ga naar voetnoot677
 
En bloet. onzuivren gaen gezuivert, en gewasschenGa naar voetnoot678
 
Met water, naer hun tent. men offert geite, en duif,
680[regelnummer]
En wieroock, mirre, en zout, en meel, en gerf, en druif.Ga naar voetnoot680
 
De priesters nacht noch dagh in hunnen plicht ontbreecken,
 
Om 't eeuwigh vier te voên, en vlammen aen te queecken.Ga naar voetnoot682
 
Men viert de feesten, net gemerckt by zon en maen.Ga naar voetnoot683
 
Het zevenjaerigh feest heet schuldenaers ontslaen,Ga naar voetnoot684
685[regelnummer]
En slave en arme velt en graen ten beste schencken.Ga naar voetnoot685
 
Men magh het wettigh recht des priesterdoms niet krenckenGa naar voetnoot686
 
In eersteling, noch tiende, in 't geen hun eigen is,Ga naar voetnoot687
 
Maer offren naer den eisch de gaven aen Godts disch.
 
De zallefoli wort op 's priesters hooft gegoten,
690[regelnummer]
Den koningen gewijt, en voor hun opgesloten,Ga naar voetnoot690
 
De rechterstoel gestelt, waer voor de moedwil beeft,Ga naar voetnoot691
 
En wat 's aertspriesters mont en uitspraeck wederstreeft.
 
De godtsdienst der Hebreen ontbeert noch blijk, noch merken,
 
Om een godtsdienstigh hart t'ontvoncken, en te stercken.Ga naar margenoot*
695[regelnummer]
Men vint, van stap tot stap, het spoor gedruckt alom
 
Van Godt, en Godts geslacht en lot en eigendom,Ga naar voetnoot696
 
Door engelen geleit, gehanthaeft, en verdadight,
 
Met zege en wonderen getroost, en begenadight;
 
't Zy Arons roede bloey', de steenrots water geef',Ga naar voetnoot699
700[regelnummer]
De kopre slang genees', het heir der vorsten sneef',Ga naar voetnoot700
 
De stroomende Jordaen, met opgescheurde kolcken,
 
De bontkist doortoght gunn', Godts zwaert de zeven volckenGa naar voetnoot701-02
 
In Kanaän verrass', waerop bazuingeschalGa naar voetnoot702-03
 
't Gevloeckte Jericho, met toornen, poorte, en wal,
705[regelnummer]
Ter aerde ploft, na dat de bontkist, dry paer dagen,
 
Met staetsie en gebeên ten toon is omgedraegen.Ga naar voetnoot704-06
 
De hemel straft en helpt zijn volck in 't rechtersdom.Ga naar voetnoot707
[pagina 623]
[p. 623]
 
De bontkist wort buurin van Dagon, doof en stom,
 
En wederom uit schrick van zelf te rugh gezonden.Ga naar voetnoot708-09
710[regelnummer]
Zy dwaelt vast ongerust, en wisselt huis en gronden,
 
Gelijck een pellegrim, beschaduwt van tapijt,Ga naar voetnoot710-11
 
En wacht op Salomon, die haer den tempel wijdt,Ga naar voetnoot712
 
Met staetsi heenevoert ten bergh op, daer de schaerenGa naar voetnoot712-13Ga naar voetnoot713
 
En stammen van het rijck, wel drymael 's jaers, vergaêren;Ga naar voetnoot714
715[regelnummer]
Daer hemelsch vier om laegh het offervee verteert,
 
En Godt in eene wolck den tempel zelf stoffeert
 
Met glans en majesteit, bestemmende de bedeGa naar voetnoot715-17Ga naar voetnoot717
 
Des zoons, die 's vaders stoel bezit in vollen vrede,Ga naar voetnoot718
 
In zulck een heerlijckheit, dat noit d'alziende zonGa naar voetnoot719
720[regelnummer]
Een' koning zagh, zoo wijs en rijck als Salomon,
 
En zelf de koningin der Mooren haeren drempelGa naar voetnoot721
 
Verliet, om Jakobs Godt t'aenbidden in dien tempel,
 
Na zeven jaer volbout, ter eere van Godts naem,
 
En rijcker in haer oogh dan d'uitgespreide faem.
725[regelnummer]
  Men telt, na Salomon, een ry van duizent jaeren,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot725
 
Dat Abrahams geslacht, op ongelijcke baeren
 
Van afval, scheuring, krijgh, en ondergang van stadt
 
En tempel, wiert gesolt; het volck te Babel zat
 
Gevangen aen d'Eufraet, en wederom ontslagen;Ga naar voetnoot728-29
730[regelnummer]
Jerusalem herbout, en onderdruckt by vlaegen;Ga naar voetnoot730
 
De heerschappy by beurt verandert van gelaet,
 
In koningsdom, en vorst, en priesterlijcken staet,Ga naar voetnoot732
 
Tot dat de Roomsche maght, allengs in top geklommen,Ga naar voetnoot733
 
Den staf van Juda neemt, den keur der priesterdommenGa naar voetnoot734
735[regelnummer]
Van Aron steurt en krenckt, 't gewijde niet verschoont,Ga naar voetnoot735
 
En binnen Rome in 't endt Herodes koning kroont;Ga naar voetnoot736
 
Een schijnbaer teken, uit 's aertsvaders mont genomen,Ga naar voetnoot737
[pagina 624]
[p. 624]
 
Dat 's volcks verlosser nu eens most te voorschijn komen,Ga naar voetnoot738
 
Waernaer zoo menige eeu besneên en onbesneênGa naar voetnoot739
740[regelnummer]
Verlangden overal met zuchten, en gebeên,
 
Om, onder eene wet, gerust den ongezienenGa naar voetnoot741
 
t'Aenbidden, offeren, en heilighlijck te dienen.
 
De wijze Daniël, die by HezechiëlGa naar margenoot*Ga naar voetnoot743
 
Zoo heiligh wort geschat, Messias toekomst wel
745[regelnummer]
Kon spellen, uit den mont van Gabriël, gezondenGa naar voetnoot745
 
Daer Juda, by d 'Eufraet, geboeit lagh en gebonden.Ga naar voetnoot746
 
Hy telt vijfhondert jaer min tien met zijne stem,
 
Dat, na'et herbouwen van 't verwoest Jerusalem,
 
Messias, de beloofde, in 't leven most verschijnen:Ga naar voetnoot747-49
750[regelnummer]
Gelijck Nehumias, de meester der Rabbijnen,
 
Omtrent een halleve eeu, eer Christus oit verscheen,Ga naar voetnoot751
 
Dit sloot uit Daniël, ten dienst van zijn Hebreen.Ga naar voetnoot752
 
Hiermede stemt de steen, die, van den bergh aen 't glyen,Ga naar voetnoot753
 
Nebukadnezars beelt, de vier hooftheerschappyen,Ga naar voetnoot754
755[regelnummer]
Verpletten zou tot stof, 't welck, zoo men Gerson leest,Ga naar voetnoot755
 
Messias rijck beduit, dat, wijdt en zijt gevreest,
 
Met kracht de sluierkroon van Rome zou verpletten,Ga naar voetnoot757
 
En brengen onder 't juck van Christus en zijn wetten,
 
Waermede zelf de mont der wetgeleerden stemt.Ga naar voetnoot759
[pagina 625]
[p. 625]
760[regelnummer]
Josefus pen, geensins van Christus tijt vervremt,Ga naar voetnoot760
 
En die Jerusalem met zwaerden om zagh ploegen,
 
De spreucken des profeets, die op dees neêrlaegh sloegen,
 
Ontvoude op zijnen tijt, waerby het schijnbaer bleeckGa naar voetnoot763
 
Dat Christus toekomst hielt de voorgespelde streeck.Ga naar voetnoot764
765[regelnummer]
  De tweede tempel oock, in 't oogh van Malachias,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot765
 
Die Salomons gebou ontluistert, haelt Messias,
 
Den lang verwachten in door 's hemels afgezant,
 
Die hem de heirstraet baent: maer d'eerste tempel spant
 
De kroon in heerlijckheit, in elcks uitwendige oogen;
770[regelnummer]
Want Salomons gesticht was in den top voltogen:Ga naar voetnoot770
 
Zoo moet de majesteit des tweeden tempels slaen
 
Op Godts genaverbont, dat eeuwigh vast zal staen,Ga naar voetnoot768-72
 
En Godt Messias zelf betreden Arons drempels,Ga naar voetnoot773
 
Geduurende den tijt en stant des tweeden tempels.Ga naar voetnoot774
775[regelnummer]
Oock bleeck het uit de faem, die, wijt en zijt gespreit,Ga naar voetnoot775
 
In Davids rijck, en daer zijn grens gebuuren scheit,Ga naar voetnoot776
 
Hoe al de weerelt wachte op d'aenkomst van den grooten
 
Verlosser, toeverlaet van 's hemels bontgenooten.Ga naar voetnoot778
 
d'Een nam Herodes, of een hooft van Gaulon voor
780[regelnummer]
Messias. Titus en zijn vader raeckten door
 
Voorspellinge op de tong, in Syrien, en oosten,Ga naar voetnoot781
 
Dat zy 't Hebreeusch geslacht ten leste zouden troosten,
 
In zijn verdruckingen; Judea eenen helt
 
Uitleveren, wiens staf al 't weereltlijck gewelt
785[regelnummer]
Zou toomen, als Suetoon, en Tacitus ons melden,Ga naar voetnoot779-85
 
Waerop de bladen slaen, die Godts orakels spelden.Ga naar voetnoot786
[pagina 626]
[p. 626]
 
Uit al dit mompelen en gissen ondereen
 
Rees oproer voor en na, in Davids rijck en steên.Ga naar voetnoot787-88
 
Elizabeth, gehuwt aen priester Zacharias,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot789
790[regelnummer]
Ging zwanger van een vrucht, den voorbo van Messias,Ga naar voetnoot790
 
In haeren ouderdom, als engel Gabriël,
 
Gezant uit 's hemels troon, in d'onbesmette cel
 
Van Davids dochter daelde, en, op zijn groete en reden,Ga naar voetnoot793
 
De Godtheit, eene kracht, een vaegh, een vier, benedenGa naar voetnoot794
795[regelnummer]
Afstraelende uit de lucht, met glans en majesteit
 
De kuische Maeght, Godts bruit, in haere ootmoedigheit
 
En onderdaenigheit, omhelsde, en kuste, en eerde,
 
Zich mengde met haer bloet: en zy, die Godt begeerde
 
t'Ontfangen in haer harte, ontfing ['t was noit gehoort,]
800[regelnummer]
Nu Godt Emanuël, en droegh 't alscheppend Woort,
 
Messias, onder 't hart, en, van de Godtheit zwanger,
 
Bezweeck van schrick, en hoope, en schaemroot kon niet langer
 
Verbergen haer geluck, maer borst in 's hooghsten lofGa naar voetnoot803
 
Met al haer krachten uit; terwijl d'aertsengel 't hof
805[regelnummer]
Des hoogen hemels koos, van waer hy was gestegen.
 
Zy gaet Eilizabeth, haer nicht, op dezen zegen
 
Bezoecken, daer de vrucht, de voorglans van Godts zoon,Ga naar voetnoot807
 
In 's moeders lichaem juicht; dewijl hy Jesses kroonGa naar voetnoot808
 
Alreede heerschen ziet in dezen ongeboren,Ga naar voetnoot809
810[regelnummer]
Op 's grootvaêrs stoel, in 't rijck, van boven hem beschoren,Ga naar voetnoot810
 
En dat, van eeu noch grens besloten, noch bepaelt,
 
Zich uitbreit, wijder dan de levende adem haelt.Ga naar voetnoot812
 
Augustus in triomf had d'oorloghspoort gesloten,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot813
 
En schatte al 't Roomsche volck, en Jakobs wetgenooten,Ga naar voetnoot814
815[regelnummer]
Als Josef, Davids zoon, in Davids veestal quam,
 
Het arme Bethlehem, om onder zijnen stamGa naar voetnoot815-16Ga naar voetnoot816
 
Zich met de zwangre maeght, Godts bruit, te laeten schatten.Ga naar voetnoot817
 
Het kleen begrijp der stede, onmaghtigh te bevattenGa naar voetnoot818
[pagina 627]
[p. 627]
 
Den grooten drang des volcks, zent d'ondertrouden voort,Ga naar voetnoot819
820[regelnummer]
Van deur tot deur, en wijstze een herbergh, by de poort,
 
Een donckere spelonck, een veestal aen de veste,Ga naar voetnoot821
 
Daer 't volck krioelt en woelt. hier rust de maeght ten leste,
 
En baert des middernachts haer eerste alwaerde vrucht.Ga naar voetnoot823
 
Gelijck de morgendaeu, uit koele en versche lucht,
825[regelnummer]
Op roozegaerden valt, om roozen te verquicken,
 
Die, 's daeghs van dorst versmacht, in zonne en hitte sticken,
 
Zoo liefelijck ontvloeit den maeghdelijcken schoot,
 
Die blancke lelibloem, oock zonder last en noot
 
Te voelen, Godt en mensch, een zaet, en twee natuurenGa naar voetnoot829
830[regelnummer]
Aen een verknocht, een kint, waerop de laege muurenGa naar voetnoot830
 
Van 't ongeachte vleck, het nedrigh Bethlehem,
 
Zich heffende uit het stof, de stadt Jerusalem,
 
Godts outer, en den stoel der koningen, verdooven;Ga naar voetnoot830-33
 
Hoe arm het in een kribbe en veestal leght verschoven,Ga naar voetnoot834
835[regelnummer]
Gewonden in den doeck; terwijl de lucht, vol geest
 
En engelen, by nacht, op Godts geboortefeest
 
Vergadert, daerze lof den allerhooghsten zingen,
 
Waerop de herderswacht en kudde en weide springen
 
Uit haeren eersten slaep, verheught en blijde, om datGa naar voetnoot835-39
840[regelnummer]
De vreught ter weerelt quam in Davids armste stadt.
 
Voor 't scheppen van de hooge en hemelsche gewelven,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot841
 
Vol engelen, was Godt alleen en stil zich zelven
 
Bekent, en zat gerust, vervullende den ring
 
Van zijne oneindigheit, in een bespiegeling
845[regelnummer]
Van zich en zijn natuure, in 't diepe licht verborgen,
 
Dat geene beurten kent, noch avontstont, noch morgen:Ga naar voetnoot846
 
Maer toen hy uit een Niet, op 't eeuwige besluit,
 
De weerelt voortbroght, ging de noit verscheenen uit,Ga naar voetnoot848
 
Om zich den schepselen, als zichtbaer, te vertoonen,
850[regelnummer]
In zijne majesteit, voor alle hemeltroonen,
 
En maght, en heerschappy, gebogen onder hem,Ga naar voetnoot850-51
 
Eerbiedigh toegejuicht, met een gemeine stemGa naar voetnoot852
 
Van duizentduizenden, zoo hoogh in top getogen,
 
Door danckbaerheit, om dat zy Godt aenschouwen mogen.
[pagina 628]
[p. 628]
855[regelnummer]
Dus was het scheppen dan Godts uitgang d'eerste reis;Ga naar voetnoot855
 
Gelijck een weereltvorst zich buiten zijn palais
 
In 't openbaer vertoont aen allerley geslachten,
 
En volcken, die voor 't hof op zijnen uitgang wachten,
 
Ter aerde storten, en op 't aenzicht vallen neêr,
860[regelnummer]
Zoo dra hy zich vertoont, begroet met prijs en eer.
 
De tweedemael ging Godt, gelijck uit 's hemels zaelen,Ga naar margenoot*
 
Toen hy d'Aertsvaders sprack, of zelf, of quam bestraelen
 
Door openbaeringen, en droomen, en gezicht,
 
En heilige engelen, en voorschreef hunnen plicht
865[regelnummer]
In tafels van de wet, met zijne hant geschreven,
 
En boven uit den top van Sina hun gegeven,
 
Gesterckt met wonderen, en spraeckgeluit, en vlam.Ga naar voetnoot867
 
Hy openbaerde zich in 't voorstaen van dien stam,Ga naar voetnoot868
 
Uit alle stammen tot Godts priesterdom gekoren,
870[regelnummer]
Als zijnen eenigen en eerst- en outstgeboren,Ga naar voetnoot870
 
Met majesteit omtrent de heilkist van 't verbont,Ga naar voetnoot871
 
Genadighlijck ge-eert, daer Godts onfaelbre mont
 
Zoo lang orakels sprack, en antwoorde op de vraegen
 
Van zijne aertspriesteren, die voor hem nederlaegen.Ga naar voetnoot873-74
875[regelnummer]
  Maer nu ten derdemael quam Godt uit zijnen troonGa naar margenoot*

DE VERZEN 876-1252 VAN DIT VIJFDE BOEK DER ‘BESPIEGELINGEN’ WORDEN HIER OVERGESLAGEN, OMDAT ZIJ EEN VOORDRUK BELEEFDEN IN 1659. MEN VINDT HET FRAGMENT AFGEDRUKT IN DE VERZEN 2-378 VAN HET GEDICHT ‘ONDERWYS VAN HET GELOOFSHOOFTPUNT DER H. DRYEENIGHEIT’ op blz. 737-vlgg. van deel VIIIGa naar voetnoot876-1252

[pagina 629]
[p. 629]
1253[regelnummer]
  Gelijck d'outvaders in dit hooftpunt niet verschillen,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot1254
 
Zoo spreecken uit Godts mont de hemelsche Sibillen,Ga naar voetnoot1254
 
Die Christus Godtheit ons voorspelden, breet en klaer,
 
Als menigh wetprofeet voorheene, en menigh jaerGa naar voetnoot1256
 
Voor's heilants komst, waerna de nijt zich op quam werpen,Ga naar voetnoot1257
 
Die d'ouden dwong hunn' stijl hier tegens aen te scherpen,Ga naar voetnoot1258
 
Tot voorstant van Godts eer, den menschgeworden Godt,Ga naar voetnoot1259
1260[regelnummer]
In zijne kribbe en stal van Ebion bespot,Ga naar voetnoot1260
 
Die geene Godtheit eert in Jesus, den behoeder,
 
Maer acht hem voortgeteelt van vader, en van moeder,
 
Alleen natuurelijck, gelijck een ander kint,
 
En niet uit eene maeght, die Godt in doecken windt.
1265[regelnummer]
  Hy leght'er, toegejuicht van engelen, en menschen,Ga naar voetnoot1265
 
Zoo veele koningen, en Godts profeeten wenschen
 
Met alle aertsvadren, van verlangen afgepijnt,
 
Den blijden dagh te zien, dat Godt in 't vleesch verschijnt.Ga naar voetnoot1267-68
 
Het licht van 't licht, en Godt van Godt verberght zich onderGa naar voetnoot1269
1270[regelnummer]
De menscheit. wie begrijpt dit aller wondren wonder!
 
Hoe twee natuuren, en elckandre al t'ongelijck,
 
Verknocht in een' persoon, den glans van Davids rijck,Ga naar voetnoot1272
 
En Arons heilighdom, Godts bontkist, hier verdoven!
 
Het dwaelzieck brein wil eerst begrijpen, dan geloven.Ga naar voetnoot1274
1275[regelnummer]
Men magh Godts bontkist, daer de Godtheit op de veêrGa naar voetnoot1275
 
Der cherubijnen zweeft, niet dan met vreeze, en eer,
 
En volle eerbiedigheit genaecken; daer de zielen
 
Der hooge priesteren neêrslaghtigh nederknielen,Ga naar voetnoot1278
 
En op hun aengezicht neêrvallen in het stof.
1280[regelnummer]
Des menschen ziel, in 't lijf gedompelt, is te grof
 
En aerdtsch om hooger in dit heilighdom te stijgen.
 
Het is godtvruchtiger te wierroocken, te zwijgenGa naar voetnoot1282
 
Dan t'onderzoecken hoe zich d'anderde persoonGa naar voetnoot1283
 
Der Godtheit met dit kint vereenight uit Godts troon.
1285[regelnummer]
  Het wort, den achtsten dagh, naer Moses wet besneden,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot1285
[pagina 630]
[p. 630]
 
En met dit eerste merck, waer door het zich de zedenGa naar voetnoot1286
 
Van Aron onderworpt, getekent, en het stort
 
Zoo vroegh zijn dierbaer bloet met smerte, om niet te kort
 
Te schieten in Godts eisch te zoenen door zijn lijden,Ga naar voetnoot1289
1290[regelnummer]
En van den vloeck der wet het menschdom te bevrijden;Ga naar voetnoot1290
 
Als Godts besnijdenis dees wetquetsuur geneest,Ga naar voetnoot1291
 
En eischt dat zich de mensch besnijde naer den geest,Ga naar voetnoot1292
 
Aen eigen wil, en hart, en hartstoght, en gedachten;
 
Besnijdenis vereischt in allerley geslachten,
1295[regelnummer]
Gezegent in het zaet, belooft aen Abraham,Ga naar voetnoot1295
 
Dat Jesus heet, en nu de wet voltrecken quam.
 
De wijzen stercken dit, die, door de star van 't oosten,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot1297
 
Naer Bethlehem gewenckt, zich eenen toght getroosten
 
Zoo veele mijlen verre, en, over bergh en dal,
1300[regelnummer]
Het licht der zielen zelf zien opgaen in den stal;
 
Terwijl Jerusalem in slaep leght, Godts profeeten
 
Verwaerloost, en vergeefs hun bladen heeft gesleten.Ga naar voetnoot1302
 
Zy zetten al den dienst van Mithras aen d'een zy,Ga naar voetnoot1303
 
Om 't licht, dat nu den nacht van alle afgodery
1305[regelnummer]
Verdrijft, en uit zijn kribbe elck toeschijnt, in het midden
 
Van ezel en van os. zy eeren en aenbiddenGa naar voetnoot1305-06
 
Den koning, die met maght den scepter voert alom,
 
Den priester, afgebeelt door Arons priesterdom,
 
Met een zijn sterflijckheit, betekent door dry gaven:Ga naar voetnoot1309
1310[regelnummer]
Want gout den koning eert: de myrre wort den graven
 
En lijcken toegewijt, en zalft hem reede, in schijn
 
Als hangende aen het hout, gekruist met smerte pijn;
 
De geur des wieroocks past dien priester, om te treden,
 
Gepurpert in zijn bloet, met offren en gebedenGa naar voetnoot1310-14
1315[regelnummer]
In 't allerheilighst koor den hemel zelf, en daer
 
Alle eeuwen in en uit te zoenen zijne schaer,Ga naar voetnoot1316
 
Die vast op Jesus hoopt, en uit zijn' mont wil hooren
 
Den dienst door Moses dienst ontworpen, lang te vooren,
 
Als in een ruw ontworp, waerop 't volkomen wortGa naar voetnoot1319
1320[regelnummer]
Getekent, en gemaelt, en leven ingestort.Ga naar voetnoot1320
[pagina 631]
[p. 631]
 
't Betrouwen op dees vrucht schiet daeghlijx dieper wortelsGa naar voetnoot1321
 
Door openbaeringen: want daer men een paer tortelsGa naar margenoot*Ga naar voetnoot1322
 
Ten offer brengt, en zich de kraemvrou naer de wet
 
Wil zuiveren, en 't kint, van geene vleck noch smetGa naar voetnoot1324
1325[regelnummer]
Ontzuivert, Godt vertoont, in zijnen gouden tempel,Ga naar voetnoot1325
 
Komt oude Simeon, al hijgende, Arons drempelGa naar voetnoot1326
 
Instappen, om Godts zoon t'omhelzen op dit feest,
 
Gedreven door een drift en inspraeck van den Geest,Ga naar voetnoot1328
 
Op dat hy voor zijn endt dien zegen niet verslofte.Ga naar voetnoot1329
1330[regelnummer]
Zijn wandel, zonder schult, verdiende een troostbelofte,Ga naar voetnoot1330
 
Dat hy de stramme leên niet sleepen zoude in 't graf,
 
Eer hy den heilant zagh, den koning, die den staf
 
Van David voeren zoude, en Godts geslacht beschermen.
 
Nu nam hy dien gezalfde op zijne bevende armen,Ga naar voetnoot1334
1335[regelnummer]
En hief zijne oogen, van de vrucht, naer Godts palais:Ga naar voetnoot1335
 
O vader, riep hy, dat uw dienaer vry in pais
 
By zijne vaders vaer', nu hy het licht der volckenGa naar voetnoot1337
 
Ziet rijzen in dit kint, dat alle duistre wolcken
 
Zal drijven van hun oogh, een ieder heil belooft,
1340[regelnummer]
En Juda zulck een kroon van eere zet op 't hooft.
 
De hemel zeegne toch de maeght, de zuivre moeder.
 
De hemel zeegne toch haer heilvrucht, den behoeder,Ga naar voetnoot1342
 
Een merck van tegenspraeck, dat wijt en overalGa naar voetnoot1343
 
De kleenen heft in top, de trotsen pletten zal.Ga naar voetnoot1344
1345[regelnummer]
O moeder, zultge wel uw droefheit zien, en lijden?Ga naar voetnoot1345
 
Wat wil een zwaert van druck het moeders hart doorsnijden,Ga naar voetnoot1346
 
Een zwaert, dat uw gedult tot prijs en glori streckt,
 
En dien verborgen haet van menigh hart ontdeckt.Ga naar voetnoot1348
 
Zoo spreeckt de dorre stock, vol vreught, en onder 't hoopenGa naar voetnoot1349
1350[regelnummer]
Gaet in zijn aengezicht, zoo 't schijnt, de hemel open,
 
Als of hy ree genoot de vreught, de zaligheit,
 
In deze vrucht elck een veele eeuwen toegeleit.Ga naar voetnoot1352
 
De weduwe Anna, meer dan vierwerf twintigh jaeren,Ga naar voetnoot1353
 
Stockout, gewoon des nachts den tempel te bewaeren,
1355[regelnummer]
Te waecken in 't gebedt, quam mede juist op slagh,Ga naar voetnoot1355
[pagina 632]
[p. 632]
 
Verheught dat zy Godts bloet, den aertsverlosser, zagh,
 
Die nu Jerusalem met eenen dienst zou cieren,Ga naar voetnoot1357
 
Noch schooner dan tot noch al Arons offervieren
 
En godtsdienst, slechts een schim en voorbeelt van den plicht,Ga naar voetnoot1359
1360[regelnummer]
Die Moses schaduwen verdrijft door 't nieuwe licht.Ga naar voetnoot1360
 
Maer recht als Moses, eer wetgever der Hebreeuwen,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot1361
 
Vervolght wert in zijn wiege, omtrent voor vijftien eeuwen,Ga naar voetnoot1362
 
Van Faro, zoo verberght zich Jesus eene wijl,
 
Voor 's kindermoorders haet, aen d'oevers van den Nijl,Ga naar voetnoot1364
1365[regelnummer]
En schuilt in duisternisse, in 't rijck, daer d'ouden zworven,Ga naar voetnoot1365
 
Tot dat de kinderpest Herodes was gestorven.
 
Zijn ouders leiden hem, tot drywerf toe om 't jaer,Ga naar voetnoot1367
 
Te Sion op het feest, gewijt aen Godts altaer.Ga naar voetnoot1368
 
Zoo dra zijn oude zes paer jaeren had gemeeten,Ga naar voetnoot1369
1370[regelnummer]
Vondt hem de moeder zelf in Godts gewelf gezeten,Ga naar voetnoot1370
 
In 't midden van den ring der wetgeleerden, omGa naar voetnoot1371
 
t'Ontvouwen 's vaders wil, en 't hemelsch heilighdom;Ga naar voetnoot1372
 
Verstommende ieder een, door d'antwoort op hun vraegen,Ga naar voetnoot1373
 
Door vraegen, daer de kloeckste en schranderste onder laegen;Ga naar voetnoot1374
1375[regelnummer]
Verwondert om de kracht, en wijsheit, en 't verstant
 
Van 't heiligh kint, dat vroegh de kroon der wijsheit spant,
 
En Salomon verdooft, en alle profecyen,Ga naar voetnoot1377
 
Die Godts gezalfden Zoon ten leeraer innewijen.Ga naar voetnoot1378
 
Na achtien jaeren tijts, hierna voorbygegleên,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot1379
1380[regelnummer]
Begon Emanuël eerst in zijn ampt te treên,Ga naar voetnoot1380
 
Met openbaerder blijck, waerop elck zagh, en hoopte,
 
Daer Zacharias zoon, die van hem tuighde, doopte,Ga naar voetnoot1382
 
Aen d'oevers der Jordaene, en 't onbesmette lam,Ga naar voetnoot1383
 
Het welck, zoo rein als 't was, by hem te water quam,Ga naar voetnoot1384
1385[regelnummer]
Hy dompelde, waerop de hemel wert ontsloten;
[pagina 633]
[p. 633]
 
De Geest, gelijck een duif, op 't haer, dus overgoten,Ga naar voetnoot1386
 
Van boven nederdaelde, en, uit den hoogen troon,
 
De Vader met zijn stem, den godtbeminden Zoon
 
Vereerende, elck beval naer 's hemels eerstgeboren
1390[regelnummer]
En wetorakel scherp te luistren, en te hooren.Ga naar voetnoot1390
 
Aldus ontfing het koude en vochtige element,
 
Door 't roeren van Godts leên en lichaem, noit geschentGa naar voetnoot1392
 
Door d'allerminste vleck, zijn wijdinge, om in plassen
 
En bronnen Adams smet en erfschult af te wassen,
1395[regelnummer]
Den ouden mensch geheel te smooren in den gront,Ga naar voetnoot1374-95
 
En hem herschapen weêr t'ontfangen uit de vont.Ga naar voetnoot1396
 
Dus heilighde het hooft het merck van zijne leden,Ga naar voetnoot1397
 
En trat, als hooftman, voor, die voor Godts eere streden,Ga naar voetnoot1398
 
In diepe ootmoedigheit, en onderdaenigheit.
1400[regelnummer]
Hy leerde wat lievrey zijn helden onderscheitGa naar voetnoot1400
 
Van weereltschen, die Godt noch Jesus naem bekennen;Ga naar voetnoot1401
 
Een heilige lievrey, niet straffeloos te schennen.Ga naar voetnoot1402
 
Het helsche spoock, verbaest aen 't woeden, brult en bast,Ga naar voetnoot1403
 
En rant hem, na den doop, veel dagen afgevast,Ga naar voetnoot1404
1405[regelnummer]
Met bybelspreucken aen, in brullende woestijnen,Ga naar voetnoot1405
 
Maer moet gestuit, gelijck een roock en damp, verdwijnen.Ga naar voetnoot1406
 
Gelijck de zon alom de duisternis verlicht,Ga naar margenoot*
 
Zoo wandelt Jesus vast door Davids rijck, en stichtGa naar voetnoot1408
 
De menschen met zijn leer, gesterckt door wonderdaeden.
1410[regelnummer]
Wie noch bezeten is van geesten, of beladen
 
Met kranckheên, wort in noot geholpen, en geredt.
 
Geen stadt, geen vleck, geen huis, waer hy een voetstap zet,
 
Ontbeeren zijn genade, en uitgestorten zegen.
 
Wie hem betrout, en bidt, blijft nimmermeer verlegen.Ga naar voetnoot1414
1415[regelnummer]
Hy onderwijst zijn school, eenvouwigh, zonder ergh;Ga naar voetnoot1415
 
Ten leste, in haeren ring gezeten, op den bergh,
 
Begint het volck en haer het nieuwe licht t'ontsteecken,Ga naar voetnoot1417
 
Dat uit zijn leering straelt, den kancker en gebreken
 
Der schriftgeleerden melt, en aenwijst wat elck leitGa naar voetnoot1419
[pagina 634]
[p. 634]
1420[regelnummer]
Naer Godt, op 't heiligh spoor van een volkomenheit,Ga naar voetnoot1420
 
Door wonderspreucken, die de sluimerenden wecken,
 
En Moses grove wet besnoeien en voltrecken.Ga naar voetnoot1422
 
Zijn mont ontvout waerin 't waerachtigh heil bestaet;
 
Hoe verre' de jonge wet in kracht te boven gaet,Ga naar voetnoot1424
1425[regelnummer]
En in volkomenheit van haer geboôn en zedenGa naar voetnoot1425
 
d'Aeloude wet, die noit de harten heeft besneden.
 
Hy leert de weldaet stil tot 's hemels eer besteên,Ga naar voetnoot1427
 
En hoe men Godt behaeght door vasten, en gebeên;Ga naar voetnoot1428
 
Vermaent in Godts trezoor de schatten te vergaeren;Ga naar voetnoot1429
1430[regelnummer]
Verjaeght onnutte zorgh, in kleet en kost te spaeren,Ga naar voetnoot1430
 
En onderstut de hoop met Godts voorzienigheit,
 
Die vogels aest, de bloem met rijcker majesteit
 
Dan Salomon bekleet. hy waerschuwt voor het haesten
 
Ter vierschaere, in de zaeck en 't recht van onzen naesten;Ga naar voetnoot1433-34
1435[regelnummer]
Bestraft het reuckeloos misduiden van Godts wet;
 
Vermaent geduurigh Godt te smeecken in 't gebedt;
 
Door d'enge poort met kracht ten hemel in te dringen;Ga naar voetnoot1437
 
De wolven, die, vermomt als schapen, elck bespringen,Ga naar voetnoot1438
 
Te schuwen; op zijn woort te bouwen, sterck en vast,
1440[regelnummer]
Een werck, dat eeuwigh duurt, en op geen stormen past.Ga naar voetnoot1439-40
 
Aldus bekleet hy 't ampt, dat Moses, Isaias,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot1441
 
En oock Hezechiël toewijden Godt Messias,Ga naar voetnoot1442
 
Zoo menigh eeu vooruit, als leeraer, en profeet,
 
En herder over 't volck, met wettigheit bekleet;
1445[regelnummer]
Profeet, uit Joodschen stam, gezalfden, om de hartenGa naar voetnoot1445
 
Der droeve en krancke schaer te zalven in hun smarten;Ga naar voetnoot1446
 
Om des gevangens boey te breecken in gevaer,
 
Te bootschappen alom het aengenaeme jaer;Ga naar voetnoot1448
 
Om Godts verstroide koy door Davids staf te hoeden,Ga naar voetnoot1449
1450[regelnummer]
En met gezonde wey van leeringen te voeden:Ga naar voetnoot1450
 
Gelijck een' leeraer paste, en die zijn ampt verstont,
 
En leerde 's hemels wil, ontfangen uit Godts mont,
 
Op een volkomen wijs aen allerhande volcken
[pagina 635]
[p. 635]
 
Of zelf, of door zijn boôn, en afgezonde tolcken.Ga naar voetnoot1454
1455[regelnummer]
  Hoewel het drymael groot vernuft van een' ChaldeeuGa naar margenoot*Ga naar voetnoot1455
 
Egypten eerst verlichte; oock Moses, en Hebreeu,
 
En Arabier, en Grieck, en allerhande spraeckenGa naar voetnoot1457
 
De torts van hun verstant aen zijne torts ontstaecken:
 
Schoon Salomon den naem van allerwijsten droegh,
1460[regelnummer]
En Hermes naelden verre in wijsheit overwoegh:Ga naar voetnoot1460
 
Schoon Rome 't heilighdom der Sibillijnsche bladenGa naar voetnoot1461
 
Bezegelde, en zich met hun godtspraeck ging beraeden:
 
Schoon d'oude Roomsche wet, in tafelen gesneên,Ga naar voetnoot1463
 
Met zulck een' glans het rijck der weerelt overscheen:
1465[regelnummer]
Noch heeft de wijsheit van Godts zoon, die zich verneêrde,
 
Op dat hy Adams zaet de wet des hemels leerde,
 
Meer wijsheit in een woort alleen beknopt gevat,Ga naar voetnoot1467
 
Als oit Jerusalem, Athene, Zonnestadt,
 
En Rome, in zoo veel tijts, door vierigh onderzoecken,Ga naar voetnoot1468-69Ga naar voetnoot1469
1470[regelnummer]
Begreepen in metael, en naelde, en beelt, en boecken:Ga naar voetnoot1470
 
Want in het eenigh woort Bemin begrijpt hier GodtGa naar voetnoot1471
 
Al 's menschen plicht tot Godt, en mensch; een hooftgebodt,
 
Het welck de gansche wet, en alle Godts profeeten
 
Voltreckt, en elck zijn recht rechtmaetigh toe leert meeten.Ga naar voetnoot1472-74Ga naar voetnoot1474
1475[regelnummer]
  Wie veilighst in den top van een volkomenheitGa naar margenoot*Ga naar voetnoot1475
 
Godts troon genaecken wil, ontvout hy 't onderscheitGa naar voetnoot1476
 
Van raeden, en geboôn, om ieder toe te lichten.Ga naar voetnoot1477
 
Schoon Godts geboden elck verbinden, en verplichten:
 
Noch hangt het volgen van dien raet aen 's menschen keur.Ga naar voetnoot1479
1480[regelnummer]
Hier gaet de leeraer zelf zijn kruisscholieren veur,Ga naar voetnoot1480
 
In willige armoede, en gehoorzaemheit, en kuischeit.Ga naar voetnoot1481
[pagina 636]
[p. 636]
 
Zoo volght het twaleftal den meester, die op 't kruis leit,Ga naar voetnoot1482
 
De handen, voeten, lijf, en ziel ten beste geeft
 
Aen zijnen vader, en zich zelf geheilight heeft,
1485[regelnummer]
Op datze in hem, als in een' spiegel, vry van vlecken,
 
Al 's hemels lessen zien uitwercken, en voltrecken.
 
In zijn voorspellingen verschijnen ons alomGa naar margenoot*
 
d'Onfaelbre zekerheên van Godts profeetendom,Ga naar voetnoot1488
 
Door 't melden van zijn kruis en noch aenstaende lijden;Ga naar voetnoot1489
1490[regelnummer]
Hoe hem Iscarioth aen die zijne eer benijden
 
Ter sluick zou leveren, oock juist wat uur en tijt;Ga naar voetnoot1490-91Ga naar voetnoot1491
 
't Verstroien van zijn kudde, en 't aengaen van den strijtGa naar voetnoot1492
 
Der huizen, die Godts naem en zijnen zoon beleden;Ga naar voetnoot1493
 
De faem van Magdaleene, aen Simons disch bestreden;Ga naar voetnoot1494
1495[regelnummer]
Zijn opstaen uit den grave, en 's tempels ondergang,Ga naar voetnoot1495
 
Een treurspel, voorgespelt wel veertigh jaeren lang;Ga naar voetnoot1496
 
Voorspellingen, die, zoo men Christus wil gelijcken
 
By d'ouden, geen' profeet, noch zelfs voor Moses wijcken.Ga naar voetnoot1498
 
Ontelbre wonderdaên, gewrocht tot 's vaders eer,Ga naar margenoot*
1500[regelnummer]
Bezegelen 't gezagh des zoons, en zijne leer,
 
Door Davids rijcken heên. de dooden snel herboren,Ga naar voetnoot1501
 
Op bedde, baer, in 't graf, herleven, als te vooren.Ga naar voetnoot1502
 
Hy is der dooven oor, des blintgeborens oogh,
 
De stock des kreupelen, die springt, als 't hart, om hoogh.Ga naar voetnoot1503-04Ga naar voetnoot1504
1505[regelnummer]
Hy dwingt de geesten uit des lichaems schors te vaeren.Ga naar voetnoot1505
 
Het vischnet scheurt van last. hy wandelt op de baren,Ga naar voetnoot1506
 
En strijckt de golven gladt, die zwichten voor zijn stem,
 
d'Onheelbre, en 't hongrigh hart vint raet en troost by hem,Ga naar voetnoot1508
 
Die duizenden verzaet, met luttel graen, gewassenGa naar voetnoot1508-09
1510[regelnummer]
In voren van zijn hant. geen vloeck, geen tegenbassenGa naar voetnoot1510
 
Verdoven zijne maght, die, heerlijck uitgestort,
 
Van overtuighden wrock de hel ge-eigent wort,Ga naar voetnoot1512
[pagina 637]
[p. 637]
 
En evenwel niet laet te straelen door Godts daeden,
 
Zoo menige eeu gespelt in nimmer faelbre bladen.Ga naar voetnoot1514
1515[regelnummer]
  Gelijk 't profetisch ampt hem zoo volkomen past,Ga naar margenoot*
 
Zoo voeght zijn' schouderen den koningklijcken last
 
Te draegen, lang voorheen gezien van Zacharias;Ga naar voetnoot1517
 
Gelijck op 't pallemfeest met juichen de Messias,
 
Als koning, ingehaelt, gegroet wort, op den galm
1520[regelnummer]
En toeloop van het volck; daer al de wegh met palm
 
Bestroit leght, d'ezelin, waer op hy zit, met kleeden
 
Gedeckt is, oock het padt. dus komt Godts zoon gereden
 
Ter poorte in, door den drang van gansch Jerusalem,
 
Dat hem, als Davids zoon, met een gemeene stemGa naar voetnoot1524
1525[regelnummer]
Ontfangt, hozanne zingt. hy stapt op Arons drempel,Ga naar voetnoot1525
 
Om d'aendacht des gebedts te voeden in Godts tempel,Ga naar voetnoot1526
 
Die, als een moortspelonck, ontheilight wort alom.
 
Hy stoort de duivemerckt, smijt wisselbancken om,
 
En drijft het misbruick uit met geesselen, en slaegen,Ga naar voetnoot1527-29Ga naar voetnoot1529
1530[regelnummer]
Om door een' zuivren dienst den vader te behaegen:
 
Gelijck hy, om Godts eer te planten overal,Ga naar voetnoot1531
 
Zijn twaleftal, en noch een zesmael twaleftal,Ga naar voetnoot1532
 
Als Godts herouten, zondt, om harten te bereiden
 
Ten dienst, waertoe hy nu de menschen aen quam leiden;
1535[regelnummer]
Een ampt, dat allerbest dien hoogen priester voeght,
 
Nu Levijs priesterdom de Godtheit niet vernoeght,Ga naar voetnoot1536
 
Die vry wat eedlers eischt dan smoockende offervieren,Ga naar voetnoot1536-37
 
En bock en ossenbloet, en kalveren, en stieren.Ga naar margenoot*
 
Dat Godt mishaegen neemt in diensten van de wet,
1540[regelnummer]
Geensins om eeuwigh stip te duuren ingezet,Ga naar voetnoot1540
 
Maer liever om verkeert en omgezet te wordenGa naar voetnoot1541
 
In een volkomener en beter stijl en orden,Ga naar voetnoot1542
 
Blijckt by orakels, die zoo lang het onderscheitGa naar voetnoot1543
 
Ontvouden, allermeest daer Godt zijn volck ontzeitGa naar voetnoot1544
1545[regelnummer]
Den offerdienst, een dienst in zwange by Hebreeuwen,
 
Dat uitverkoren volck, en eene ry van eeuwen
[pagina 638]
[p. 638]
 
Aen Levijs stam en bloet verbonden: doch dewijl
 
De stammen zich te blint, vergaepten aen dien stijlGa naar voetnoot1548
 
Van offeren, als of die gruwelsmetten vaeghden
1550[regelnummer]
Uit 's menschen harte, en uit hunn' aert Gods oog behaeghden;Ga naar voetnoot1550
 
Zoo heeft de Godtheit lang dien offerdienst bestraft,Ga naar voetnoot1551
 
En door 't bestraffen vroegh by wijle als afgeschaft.Ga naar voetnoot1552
 
Hy keert zijn aengezicht van smoock, en outervlammen,
 
Van 't bloên der kalveren, en opgedraege rammen:
1555[regelnummer]
Hy zelf is eigenaer, en heer van al wat leeft.
 
Geen rijcke wort verrijckt by 't geen hem d'armoe geeft.
 
Wat wil men Godt met bloet en vleesch van vee gemoeten!
 
Geen bloetkelk kan Godts dorst, geen vlees Gods honger boeten.
 
Hem lust een eedler dranck en spijs, een ander feest,
1560[regelnummer]
Een neêrgeslagen hart, en een gebroken geestGa naar voetnoot1560
 
Behaegen Godt. wie met dien offer komt geladen,Ga naar voetnoot1561
 
Is aengenaem: Godt zal die gaven niet versmaeden.
 
Zoo klinckt de harp, waarop alle andre snaeren slaen,Ga naar voetnoot1563
 
Daer Godt van offren walght, en eischt een onderdaen
1565[regelnummer]
Rechtvaerdigh hart, in ste van ackervrucht, en gerven,Ga naar voetnoot1565
 
En vet van runderen. oock worden Arons ervenGa naar voetnoot1566
 
Ontslaegen van dien last, gebonden aen hun rijck.Ga naar voetnoot1567
 
De harp belooft hun oock een' koning, te gelijck
 
Een' hoogen priester, by Melchisedech geleecken,
1570[regelnummer]
En wien in eeuwigheit geen offer zal gebreecken.Ga naar voetnoot1568-70
 
Zelf Isaias ziet een' andren offerstijlGa naar voetnoot1571
 
En outer opgerecht, aen d'oevers van den Nijl,
 
Waerheene Egyptenaers, en Assyriers zich spoeden,Ga naar voetnoot1573
 
Die, buiten Levijs stam, hunne offerhanden voeden.
1575[regelnummer]
Wie Malachias vraeght, verneemt hoe lang voorheen
 
De Godtheit van den dienst en offer der Hebreen
 
Gewalght heeft, en gewacht op 't offer, dat ten leste
 
Haer zuiver eeren zou, van 't ooste tot in 't weste.Ga naar voetnoot1575-78
 
De wijze Daniël voorspelt uit 's engels montGa naar voetnoot1579
[pagina 639]
[p. 639]
1580[regelnummer]
Hoe Godt het offer smoort van Moses out verbont,Ga naar voetnoot1580
 
Wiens kerck en outer leght zoo gansch in stof verstoven,
 
Dat tijt noch eeuwen haer geen opstaen meer beloven.
 
Belofte, en voorbeelt, en de profecyen zienGa naar margenoot*
 
Vast uit naer 't offer, dat alle offers zal verbiên,
1585[regelnummer]
Als Jesus 's Paeschnachts, met zijn twaleftal, gelegen
 
Aen zijnen offerdisch, na 'et heiligh overwegen
 
Des Paeschlams, dat hy nutte, en hem zijn doot verbeelt,
 
Der jongren voeten wascht, en hen hier door beveeltGa naar voetnoot1588
 
Zich zelf te zuiveren, ootmoedigh te verneêren,
1590[regelnummer]
Ten dienst van ieder een. om nu den vader t'eeren,
 
Te zoenen, dancken, en beweegen tot gena
 
En zegen, vangt hy aen, des middernachts heel spa,
 
Dit offer onbebloet de Godtheit toe te wijden,
 
Tot een gedachtenis van zijn aenstaende lijden,Ga naar voetnoot1594
1595[regelnummer]
Met een om 't heilgenot, te vloeien uit de kracht
 
Der bloedige offerhande, aen 't menschelijck geslacht
 
Te schencken overal, waer offerdischgenootenGa naar voetnoot1597
 
Het lijf, voor hun gekruist, het bloet, aen 't kruis vergoten,
 
Genieten uit gena, met heilzaem overleghGa naar voetnoot1599
1600[regelnummer]
Hoe, onder schijn van aer en druif, Melchisedech,Ga naar voetnoot1600
 
Nu in Emanuël herschapen, en herboren,
 
Den offerdienst bekleet, doch rijcker dan te voren;
 
Naerdien de schaduw wijt voor 't heiligh lichaem wijckt,Ga naar voetnoot1603
 
De schijn voor 't leven zelf te rugh deist, en bezwijckt.Ga naar voetnoot1604
1605[regelnummer]
Hy zegent wijn en graen, en noemt terstont die beide
 
Zijn lichaem, en zijn bloet, op dat men onderscheide
 
Den wijngaert, en zijn vrucht, en voedtzaem veltgewas
 
Van 't geen het door Godts kracht alree geworden was,Ga naar voetnoot1606-08
 
Een levende offerspijs, voor hun zoo milt gegeven,
1610[regelnummer]
Een' offerdranck, ten zoen van al wat is misdreven,
 
Gewilligh uitgestort, in zulck een' klaeren zinGa naar voetnoot1611
 
Wijdt Jesus, voor zijn kruis, het nieuwe Paeschfeest in,Ga naar voetnoot1612
 
Door 't heiligh offerlam, verbeelt door Arons lammers,Ga naar voetnoot1613
 
En aen 't gevloeckte hout te slaghten met veel jammers,
1615[regelnummer]
Veel bloets, den zegel van dit nieuwe testament,
[pagina 640]
[p. 640]
 
Waer door zijn erfdeel erft het leven, zonder endt.Ga naar voetnoot1616
 
Dit 's d'offerhande alleen, die d'eeuwen zal verduuren,Ga naar margenoot*
 
En niet gebonden staet aen stam, en plaets, en muuren,
 
Als Arons bloênden dienst, verplicht aen Davids stadt,
1620[regelnummer]
Den tempel, en den bergh, zoo lang van bloet bespat.Ga naar voetnoot1620
 
Wie zich van godtsdienst roemt, en Christus durf versteeckenGa naar voetnoot1621
 
Van 't onbebloede altaer, geheilight tot een teken,
 
Dat eeuwigh in zijn kerck getuight van zijne doot,
 
Verdwaelt van d'offerwet, die roept den ChristgenootGa naar voetnoot1621-24Ga naar voetnoot1624
1625[regelnummer]
Naer dezen offerzoen, en goddelijcken zegen,Ga naar voetnoot1625
 
Zoo bloedigh aen het kruis, door Godt den zoon, verkregen,
 
En ieder toegereickt in d'aertsgeheimenis,Ga naar voetnoot1627
 
Gescholen onder aer en wijnranck op Godts disch.
 
Noch oudt noch nieu verbont begrijpt geheimnismercken,Ga naar voetnoot1629
1630[regelnummer]
Gewijt om 't zwack geloof te stutten, en te stercken,
 
Zoo maghtigh heiligh groot en heerelijck als dit.
 
Het manna, noch de kist, een troon daer Godt op zit,Ga naar voetnoot1632
 
Noch 't Paeschlam, dat het zwaert des slaenden engels schutte,Ga naar voetnoot1633
 
Noch al Godts heilighdom, en schat in Arons hutte;
1635[regelnummer]
Geen schat in 't gouden koor, gebout van Salomon,
 
Kan 't haelen by den glans van Jesus offerzon,
 
In 't midden van de zes geheimnistekens, evenGa naar voetnoot1637
 
Gelijck een Godtheit zelf op haeren troon verheven,Ga naar margenoot*
 
Zoo lang de zichtbre zon den aerdtboôm overstraelt,
1640[regelnummer]
En ziel en leven geeft wat leeft en adem haelt.
 
Maer kan men zonder bloet niet zoenen den verbolgenGa naar voetnoot1641
 
Verongelijckten Godt, zoo moet het bloedigh volgen
 
't Onbloedigh offer, dat terstont hierop begint,Ga naar voetnoot1643
 
Daer Christus zich alleen in zijnen behof vint,Ga naar voetnoot1644
1645[regelnummer]
En worstelt met de doot, en, ziende in 't weste en oosten
 
Om troost, bezwijckt tenzy d'aertsengel hem koom' troosten,Ga naar voetnoot1646
 
Dat hy, ter aerde in stof, zich, als een worm, verneêrt,Ga naar voetnoot1647
 
Het zweet, van top tot teen, van angst in bloet verkeert,
[pagina 641]
[p. 641]
 
En dus by nacht bestreên, geperst aen alle zijden,
1650[regelnummer]
Wel drymael bidt den kelck van 't al te bitter lijden
 
Te mogen weigeren, indien het Godt behaeght,
 
En 's vaders wijzen wil, waeraen hy zich gedraeght.Ga naar voetnoot1652
 
Maer neen, hy moet de pers, lang voorgespelt, dus tredenGa naar voetnoot1653
 
Alleen, en zonder hulp. op deze nachtgebeden
1655[regelnummer]
Verschijnt Iscarioth, gewapent met de maghtGa naar voetnoot1655
 
Des priesters, ouderlings, en Cesars tempelwacht.Ga naar voetnoot1656
 
Zoo wort de heilant hier met eenen kus verraeden,
 
En in 's aertspriesters hof, om 's menschen lasterdaeden,Ga naar voetnoot1658
 
Gelastert, en beschimpt, mishandelt, en gehoont,Ga naar voetnoot1659
1660[regelnummer]
Daerna voor Pontius betight, bespuwt, gekroont,Ga naar voetnoot1660
 
Met doornen, dat men 't bloet zagh vloeien langs zijn wangen,
 
De rietstaf in de hant, met purperverf behangen,Ga naar voetnoot1662
 
Na 'et geesselen, gelijck een schouspel, elck vertoont,
 
Verwezen en gedoemt. geen onschult hem verschoont.Ga naar voetnoot1664
1665[regelnummer]
Hy draeght dan met gedult zijn kruis, waeraen de knechtenGa naar voetnoot1665
 
Van Rome, voor de stadt, hem nagelen en hechten,
 
En hangen op de rots, den dootshooftbergh, zoo klaerGa naar voetnoot1667
 
Veele eeuwen afgebeelt door Arons bloetaltaer;Ga naar voetnoot1668
 
Daer d'offerhanden lang om 't eenigh offer roepen,Ga naar voetnoot1669
1670[regelnummer]
Dat hier geoffert hangt voor allerhanden troepen,Ga naar voetnoot1670
 
En, afgemat van bloên en weedom, zijnen geest
 
In 't ende Godt beveelt, voor 't ingaen van Godts feest.Ga naar voetnoot1672
 
De ziel bezegelt voort de waerheit van de bladers,
 
Gewijt door Davids pen, en daelt, daer d'oude aertsvadersGa naar voetnoot1673-74
1675[regelnummer]
Verlangen naer den dagh, in 't voorburgh van de hel,Ga naar voetnoot1675
 
En volgen met triomfe, op zang en snaerespel,
 
Den zegenrijcksten helt, en toevlught der verlosten,
 
Aen 't juichen, toen de poort des afgronts en haer posten
 
Van dootschrick daverden, op Jesus jongsten snick,Ga naar voetnoot1677-79
1680[regelnummer]
Die d'elementen roerde in eenen oogenblick,Ga naar voetnoot1680
 
En Moses voorhang scheurde, op 't licht, dat ingescheenenGa naar voetnoot1681
[pagina 642]
[p. 642]
 
De schaduwen der wet verdreef, die voort verdweenen.
 
Gelijck de hel de ziel niet insloot door haer slot,Ga naar margenoot*
 
Zoo laet het graf niet toe dat Christus lijck verrot.
1685[regelnummer]
Dit blijckt den derden dagh, wanneer hy, nu herboren,Ga naar voetnoot1685
 
Pilatus grafwacht weckt, en op haer wacht komt stooren,
 
Met zijnen heldren glans; terwijl 't in oosten daeght,
 
Daer 't licht de kim genaeckt, den naeren nacht verjaeght,
 
Met eenen zonnedagh, een' rustdagh, waert te vieren,Ga naar voetnoot1689
1690[regelnummer]
Met lofzang, en feestoen, en groente en loof te cieren,
 
Ter eere van den helt, die hel en doot verwon;
 
Ter eere van de nieuwe en opgereze zon,
 
Verweckende met zich ontelbre lijcken tevens,Ga naar voetnoot1693
 
In 's hemels heerlijckheit, vol juichens, en vol levens.
1695[regelnummer]
  Gelijck d'aertspriester noit in 't heilighste zijn' voetGa naar margenoot*Ga naar voetnoot1695
 
Kon zetten eenmael 's jaers, dan door vergoten bloet
 
Van stier en bock en ram, zoo kon de heilant mede,
 
Die Arons schaduw volghde, en plaets nam in zijn stede,Ga naar voetnoot1698
 
Niet zetten zijnen voet in 't hemelsch heilighdomGa naar voetnoot1699
1700[regelnummer]
Dan door zijn eigen bloet, aen 't kruis vergoten, om
 
Ten hemel in te treên, en, zonder vleck en smetten,
 
Als een genadetroon, zich aen Godts zy te zetten,Ga naar voetnoot1702
 
Te zoenen 's vaders toorne, en, als een middelaer,Ga naar voetnoot1703
 
In 't midden tusschen Godt en zijn getrouwe schaer,
 
Te bidden, en van daer te storten zijnen zegen,
1705[regelnummer]
Voor haer aen 't bloedigh kruis verworven, en verkregen.Ga naar voetnoot1704-05
 
Maer voor zijn hemelvaert verschijnt hy negenmaelGa naar margenoot*
 
En eenwerf, buiten 't graf, en melt door spraeck, en tael,Ga naar voetnoot1707-08
 
Littekens, en gezicht, en korstbreuck, en door eeten,Ga naar voetnoot1709
1710[regelnummer]
Dat hy het graf verliet. vijfhondert teffens weetenGa naar voetnoot1710
 
Te tuigen met hun oogh hoe hy in Galileen
 
Zijn kruisgezanten zelfs op eenen bergh verscheen.Ga naar voetnoot1712
 
'k Verzwijgh, toen om zijn doot alle elementen treurden,
 
Het kercktapijt, de rots, de steene zercken scheurden,Ga naar voetnoot1713-14
1715[regelnummer]
Hoe veele lichaemen der Heiligen in 't grafGa naar voetnoot1715
[pagina 643]
[p. 643]
 
Opstonden, elck van hun zich stewaert in begaf,Ga naar voetnoot1716
 
Na Godts verrijssenis, daer veelen met verwonderen
 
Hen zagen van de doot in 's levens licht opdonderen:Ga naar voetnoot1718
 
Of dees getuigenis van d'opgereze zonGa naar voetnoot1719
1720[regelnummer]
Der Godtheit van Godts zoon de stadt vermurwen kon.
 
Na dat d'Aertsherder heeft den eenen uitgescheiden,Ga naar voetnoot1721
 
[Om zijne lamrenkoy te hoeden en te weiden,Ga naar voetnoot1722
 
En zijn gezantendom belast, in 's Dryheit naem,Ga naar voetnoot1723
 
Te domplen den besmette, en 's meesters leer en faemGa naar voetnoot1724
1725[regelnummer]
t'Ontvouwen overal, en onder alle volcken,Ga naar voetnoot1725
 
Zoo wijt de hemel hangt gedeckt met zwerck en wolcken,Ga naar voetnoot1726
 
Waertoe hy hun den Geest en Pingsterdagh belooft;]Ga naar voetnoot1727
 
Verneemenze eene wolck, waerin hun troost en hooftGa naar voetnoot1728
 
Een ry van jaeren hier verworpen en verschoven,Ga naar voetnoot1729
1730[regelnummer]
Al triomfeerende ten leste vaert naer boven,
 
Waerop twee engelen verschijnen van om hoogh,
 
Verzekren met hun stem der jongren druckigh ooghGa naar voetnoot1732
 
Dat Jesus wederom zich zelf zal openbaeren,
 
Gelijckze in eene wolck hem zien ten hemel vaeren.Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot1732-34
1735[regelnummer]
  Wie aen d'onsterflijckheit der ziele twijfel slaet,
 
En of na deze tijt een tijt te wachten staet,
 
Waerin de hemel eens de deught met prijs zal kroonen,
 
Die kan zijn wanckelen nu langer niet verschoonen;Ga naar voetnoot1738
 
Naerdien Godts hemelvaert den zwacken onderschoort,Ga naar voetnoot1739
1740[regelnummer]
't Gesloten paradijs, de diamante poort
 
Des hemels, opensluit, door Jesus, die, veel stercker
 
Dan Samson, met zich voert de poorten van den kerckerGa naar voetnoot1742
 
Der helle, en zulck een' roof van zielen haer ontruckt,Ga naar voetnoot1743-vlg.
 
Ten troost der kruiskerck, die te Sion zoo bedrucktGa naar voetnoot1744
1745[regelnummer]
Vast uitziet naer den troost, en Geest, door Jesses snaerenGa naar voetnoot1745
 
En Joëls zuivre pen, belooft voor veele jaeren.Ga naar voetnoot1746
[pagina 644]
[p. 644]
 
De tijt verstreeck, de dagh, die net de vijftighste isGa naar margenoot*
 
Gerekent, na den dagh van Godts verrijssenis,
 
Wanneer de Geest, gelijck een stormwint uitgelaeten,
1750[regelnummer]
Van boven storte, en 't huis, daer Godts gezanten zaten,Ga naar voetnoot1750
 
Met zijn gedruis vervulde, en schockte in Davids stadt,
 
In eenen schijn van vier en gloênde tongen zatGa naar voetnoot1752
 
En overstraelde, en zweefde op al de zes paer hoofden,
 
Die Jesus naem terstont in alle spraecken loofden.Ga naar voetnoot1754
1755[regelnummer]
Dees wonderfaem verbaest den toeloop der besneênGa naar voetnoot1755
 
Van allerhande bloet, verschrickt dat Galileen
 
En visschers, ongeleert in letterkunste, en taelen,Ga naar voetnoot1757
 
Godts wonderen, en maght, en kracht in top ophaelen;Ga naar voetnoot1758
 
Verwondert dat geen spraeck van volcken hun ontbreeckt,Ga naar voetnoot1759
1760[regelnummer]
De Godtheit door hunn' mont en tong orakels spreeckt,Ga naar voetnoot1760
 
Om al de weerelt door verstaen, als Godts gezanten,Ga naar voetnoot1761
 
Den standert van het kruis, van rijck tot rijck, te planten.Ga naar voetnoot1749-62
 
O Geest van wonderen en kracht en majesteit,Ga naar margenoot*
 
Gy zijt het, die Godts kerck, in haere onfaelbaerheit
1765[regelnummer]
Van leeringen, en hoope en aengestreên betrouwen,Ga naar voetnoot1765
 
Verzekert, en haer leert op dezen hoecksteen bouwenGa naar voetnoot1766
 
Het eenigh heiligh en Apostolijck geloof,
 
Dat, buiten dezen gront, aen dwaeling valt ten roof,Ga naar voetnoot1768
 
Die, als de maeneschijn, verwisselbaer in luister,
1770[regelnummer]
Dan op- dan- ondergaet, en, in zijn volste, duisterGa naar voetnoot1770
 
Ten halven op ons oogh, met een' geleenden glans,Ga naar voetnoot1771
 
Zich openbaert, en schijnt uit 's hemels laeghsten trans;Ga naar voetnoot1772
 
Terwijl de Roomsche zon der waerheit alle starrenGa naar voetnoot1773
 
Het licht en leven geeft. laet kringkelen en warrenGa naar voetnoot1774
1775[regelnummer]
Den doolhof van het brein, daer maght van onkruit wast:
 
Wie den geschoren draet der kercke volght, gaet vastGa naar voetnoot1776
 
Dat hy de zijdepaên der doolingen zal mijden,Ga naar voetnoot1777
 
En op Godts heirbaen Godt in 't eeuwige verblijden
 
Gemoeten, daer, eeu in eeu uit, d'aertspriester leeft,Ga naar voetnoot1779
[pagina 645]
[p. 645]
1780[regelnummer]
Die van dit pant des geests zijn kerck verzekert heeft,Ga naar voetnoot1780
 
Bewaerster van Godts boeck, en hooftpylaer der waerheit,Ga naar voetnoot1781
 
Die zestien eeuwen blonck en doorscheen met haer klaerheit
 
Door alle scheuringen, schandaelen, en gewelt,
 
Gelijck het Christus mont te vore had gespelt;
1785[regelnummer]
Toen hy niet nederdaelde uit lust tot valschen vrede,Ga naar voetnoot1785
 
Maer om 't godtsdienstigh zwaert te rucken uit de scheede,
 
En door een godtskrackeel, ter eere van zijn kruis,
 
Te deelen het geslacht, en huisgezin, en huis.Ga naar voetnoot1787-88
 
Hier schijnt een nieu Lukrees voor 't lest noch op te donderenGa naar voetnoot1789
1790[regelnummer]
Om 's bijbels godtsdienst van de wijsheit af te zonderen,
 
Zoo wel in d'oude wet, als onder 't nieu verbont:
 
Naerdien hy in Godts bladt twee menschenoffers vondt,
 
Een dochter, en een' zoon, gehoorzaem bey te gaderGa naar voetnoot1793
 
Geoffert op 't altaer, ter liefde van hunn' vader;
1795[regelnummer]
Dies stoft hy: nu bescherm uw' godtsdienst met Godts blaên.Ga naar voetnoot1795
 
Uw godtsdienst voert Godt zelf tot zulck een' gruwel aen.Ga naar voetnoot1796
 
Maer laet hy luisteren naer Davids harp, en toonen,Ga naar voetnoot1797
 
Die straft de stammen om het offren van hun zoonen,
 
En dochtren, en betoont hoe Gode dit mishaeght,Ga naar voetnoot1798-99
1800[regelnummer]
Die om dees gruwelen de menschenoffraers plaeght,
 
Hen overlevert in de maght der onbesneênen,
 
En drijft in slaverny, met yzer voor de scheenen:Ga naar voetnoot1802
 
Zoo verre is 't dat hy dit voor eenen godtsdienst acht.
 
Als Jeptha dan een maeght, zijn dochter, brant en slaght,
1805[regelnummer]
Om Gode zijn belofte en blinden eedt te houden,Ga naar voetnoot1805
 
Gedijt het hem ter straffe: en die dit zagen, schouden
 
Geen vuile altaervleck schoon. zoo grof een onbescheitGa naar voetnoot1806-07Ga naar voetnoot1807
[pagina 646]
[p. 646]
 
Van godtbeloven hiet by hen vermeetenheit.
 
Het offer van Godts zoon, toen hem het speerpunt griefdeGa naar voetnoot1809
1810[regelnummer]
In zijn onnozel hart, was een bewijs van liefde
 
Der Godtheit tot den mensch: want Godt de vader leedtGa naar voetnoot1811
 
Dat zijn beminde zoon, tot 's menschen heil, dus wreet
 
Aen 't kruis mishandelt wert: de zoon, zoo sterck gedreven,
 
Van liefde, ontzagh geensins vrywillighlijck zijn leven
1815[regelnummer]
Op t'offeren, ten zoen des vaders, waer by bleeck
 
Dat hy in 't worstelperck der liefde niemant weeck.Ga naar voetnoot1816
 
De Geest, de liefde van den goedertieren vaderGa naar voetnoot1817
 
En zoon, bekrachtight dit: zoo stemmen dry te gader.
 
Zoo wort de zoon in 't ende, om zijn gehoorzaemheit
1820[regelnummer]
En diepe ootmoedigheit, gekroont met majesteit.Ga naar voetnoot1819-20
 
Wat grijpt hier plaets, waerom d'aertspriester zich zou schaemen?Ga naar voetnoot1821
 
Zoo gaen de godtsdienst en de hooghste wijsheit zaemen;Ga naar voetnoot1822
 
Dewijl de Godtheit met dit offer zich genoeght,
 
Een' liefelijcken geur, die wijzen godtsdienst voeght;
1825[regelnummer]
Een offer, ingewijt van Godt, den liefsten zoone,
 
Wel drywerf door den mont des vaders, uit den troone
 
Des hemels, tot dit ampt gemaghtight met een stem,Ga naar voetnoot1827
 
Aen 't water, op Godts bergh, en in Jerusalem,Ga naar voetnoot1828
 
Daer zichtbre tekens elck verzekren van dees waerheit,
1830[regelnummer]
De duif, om laegh gedaelt; het aenschijn met een klaerheit
 
Omscheenen, als de zon; de stem, gehoort van 't zwerck,
 
Gelijck een donderslagh in Arons groote kerck:Ga naar voetnoot1832
 
En zoo men in de school der wijzen om den prijs pleit,
 
In Godts gezalfden schuilt de gansche schat der wijsheit,Ga naar voetnoot1834
1835[regelnummer]
En kennisse. zoo gaet de godtsdienst, ingestelt
 
Van 's hemels wijsheit, noit van wijsheit onverzelt.
 
Dees godtsdienst is bekent, gesterckt met leere en daeden,Ga naar margenoot*
 
Doot Godts gezantendom, en op hun voetspoor tradenGa naar voetnoot1838
 
De bisschoppen, by hen gewettight, en gestelt;Ga naar voetnoot1839
1840[regelnummer]
Een orden, die doorgaends in alle kercken gelt,Ga naar voetnoot1840
 
Van Christus eeuwe en tijt: want buiten zulck een orden
[pagina 647]
[p. 647]
 
Kon niemant in dit ampt, van outs, gewettight worden.Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot1842
 
Wie deze wet verstoorde, ontwijde 't kruisaltaer,
 
Ontwijde 't wieroockvat, als een geweldenaer,
1845[regelnummer]
En moordenaer, en dief, ter zijden ingeslopen,Ga naar voetnoot1845
 
Door d'averechtse deur. dit priesterampt stont openGa naar voetnoot1846
 
Voor vredelievenden, die nimmer onberaên
 
Hun ongewijde hant aen 't godtgewijde slaen,Ga naar voetnoot1848
 
Uit scheurzucht, eigebaet, en zucht ter heerschappye,Ga naar voetnoot1849
1850[regelnummer]
Die maght van zielen druckt, en houdt in slavernye,
 
Door wetteloozen dwang. dees stoute LuciferGa naar margenoot*Ga naar voetnoot1851
 
Benijt het hooftgezagh, en, in een donckre star
 
Verandert, liet noit af het hooftgezagh te schocken,
 
En heeft, van langer hant, met zich ten val getrocken
1855[regelnummer]
Een' staert van engelen, gansch Christenrijck gescheurt,Ga naar voetnoot1855
 
En Mahomet door 't zwaert zoo hoogh in top gebeurt,Ga naar voetnoot1856
 
Dat hy, van Buda tot in 't hart der Indiaenen,Ga naar voetnoot1857
 
Den standert van het kruis, met zijne halve maenen,
 
Ontluistert, en verdooft, en wat naer Christus neight,
1860[regelnummer]
Ten zy het Godt voorzie, door 't zwaert des Tarters dreight,Ga naar voetnoot1860
 
Die, als een weereltvloet, heel China houdt verzopen,Ga naar voetnoot1861
 
Verdroncken in zijn bloet, by stroomen uitgeloopen,
 
Van d'eene in d'andre zee, zoo bloedigh dat de zon
 
Niet zonder schrick de kim in 't oost oprijden kon.
1865[regelnummer]
De hemel zeegne toch de Roomsche Christgezanten,Ga naar voetnoot1865
 
Nu derwaert om den boom van 't kruis alom te planten,
 
In 't woest Tartarisch rijck, en China, daer de nacht
 
Des Heidendoms noch duurt by 't onverlicht geslacht,
 
En Pythagoor de ziel des menschen noch ziet doolen,
1870[regelnummer]
Van 't een in 't ander dier, door d'afgodiste schoolen,Ga naar voetnoot1869-70
 
In een wijdtstreckentheit van landen, daer men nietGa naar voetnoot1871
 
Van 't oude Christendom dan 't eenigh teken ziet,
[pagina 648]
[p. 648]
 
En schim van 't heiligh kruis, by weinigen, die weetenGa naar voetnoot1873
 
Van 't merck, terwijl de naem van Christus is versleeten.Ga naar voetnoot1874
1875[regelnummer]
  Schoon Godts voorzienigheit gedooght dat blinden haetGa naar margenoot*Ga naar voetnoot1875
 
Den godstdienst in den bou en wasdom wederstaet,Ga naar voetnoot1876
 
Verstroit, verjaeght, en splist aen ongelijcke deelen,Ga naar voetnoot1877
 
En staf en mijters vischt uit bloedige kraeckeelen;Ga naar voetnoot1878
 
De rechte reden schuilt in Godts alwijze borst.Ga naar voetnoot1879
1880[regelnummer]
De vlegel spijst het volck, wanneerze koren dorscht.Ga naar voetnoot1880
 
Het gout zal, na de proef, getoetst veel klaerder blincken.
 
Stilstaende wateren en luye beecken stincken.Ga naar voetnoot1882
 
De zonneschijn bestraelt ons schooner na de vlaegh.Ga naar voetnoot1883
 
't Gestampte kruit verspreit den geur, en sterckt de maegh.
1885[regelnummer]
De veltheer dient zich van geoefende soldaeten,
 
Die liever sterven dan hun kruisbanier verlaeten.
 
Het triomfeeren volght het uitstaen van den strijt.Ga naar voetnoot1887
 
Wie weigert eeuwigheit te winnen by den tijt?Ga naar voetnoot1888
 
Dees godtsdienst trotst de hel, en liet noit door te schijnenGa naar margenoot*Ga naar voetnoot1889
1890[regelnummer]
By d'afgescheurde rot. men vint by Abissijnen,Ga naar voetnoot1890
 
By Grieck, en Armenier, en Rus, en PersiaenGa naar voetnoot1891
 
Noch d'oude stappen van de Roomsche zeden staen,Ga naar voetnoot1892
 
Hoewel met dwaelingen gemengt; gelijck in 't scheuren
 
De scheurzucht niet ontziet haer slip in stof te sleuren;Ga naar voetnoot1894
1895[regelnummer]
Den Geest der Godtheit van den vader en den zoonGa naar voetnoot1895
 
Niet straelen laet, gelijck d'aeloutheit was gewoon;
 
Den encklen doop ontwijt, en schent door wederdoopen;Ga naar voetnoot1897
 
Den doopeling besnijt, en zet de dwaelpoort open
 
Voor d'uitgediende wet; bepaelt de monarchyGa naar voetnoot1898-99Ga naar voetnoot1899
[pagina 649]
[p. 649]
1900[regelnummer]
Van Christus, en besnoeit de wettige vooghdy,Ga naar voetnoot1899-1900Ga naar voetnoot1900
 
De sleutelmaght der kercke, aen 't eenigh hooft gegeven,Ga naar voetnoot1901
 
En, als een eigendom en titel, toegeschreven
 
By breede kerckenraên den nazaet, die Godts stadtGa naar voetnoot1903
 
Bewaert, en menige eeu den eersten stoel bezat,Ga naar voetnoot1904
1905[regelnummer]
Gekent van keizeren, en koningen, en heeren,Ga naar voetnoot1905
 
Die met eerbiedigheit Godts stedehouder eeren.
 
Hoe groot de weerelt is, hoe ongelijck gedeeltGa naar margenoot*
 
In godtsdienst, of in schijn van godtsdienst, bekrackeelt
 
Naer ieders grof vernuft, of min of meer geslepen;
1910[regelnummer]
De wijs van godtsdienst wort in 't gros beknopt begrepen
 
In afgodistery, en in godistery,
 
Hebreeusch besnedendom, en Turcksheit: zet hier by
 
Het heiligh kruisgeloof, en vergelijckze altzaemen,Ga naar voetnoot1911-13
 
Oock ieders tijt: sla ga het leven en de naemenGa naar voetnoot1914
1915[regelnummer]
Der stichteren, met een wat geloofwaerdigheitGa naar voetnoot1915
 
Elck medebrengt: wat merck, wat zegel en bescheitGa naar voetnoot1916
 
Den aenhang van hun leer verzekeren te leidenGa naar voetnoot1917
 
In eene onsterflijckheit des levens, te verbeidenGa naar voetnoot1918
 
Na dezen oogenblick: gy zult onzijdigh zienGa naar voetnoot1919
1920[regelnummer]
[Zoo verre u erfgewoonte, en erfleer, en misschien
 
Genot van baet, en staet, en aenzien niet verblinden,]
 
Wat wettigheên, wat blijck heilgeerigen verbindenGa naar voetnoot1922
 
Te wisselen den nacht der dwaelingen om 't lichtGa naar voetnoot1923
 
Der waerheit, en den glans van Jesus aengezicht,Ga naar voetnoot1920-24
1925[regelnummer]
Dat hier beneên, gelijck een zon, op Thabor straelde,
 
Aen 't kruis in bloet verdronck, en weder adem haelde,Ga naar voetnoot1926
 
Toen noch de doot noch 't graf Godts lichaem houden kon,
 
Als hy ten hemel voer, noch klaerder dan de zon.
 
Indien 't een' ongodist noch lust Godts dienst te blusschen,
1930[regelnummer]
Te smooren in zijn hart; hoe kan hy ondertusschen
 
Verdooven Godts trompet, den klanck van 't eeuwigh Woort,Ga naar voetnoot1931
 
Dat van het ooste in 't weste, alle eeuwen, wiert gehoort,Ga naar margenoot*
[pagina 650]
[p. 650]
 
In 't scheppen van 't heelal, in 't hemelsch openbaeren
 
Van engelen, en boôn, die 's hemels wil verklaeren,
1935[regelnummer]
Bezegelen met maght, door menigh wonderwerck,
 
Gebleecken wijder dan de hemel hangt met zwerck
 
En wolcken overdeckt, bekent by Jode, en Heiden?Ga naar voetnoot1936-37
 
Hoe kan hy Godt den zoon, waerop d'aertsvaders beidden,
 
Zoo menige eeu voorheen, verwerpen, waer hy spreeckt
1940[regelnummer]
Uit 's vaders mont en naem, en alle zielen smeeckt,
 
En nooit in zijnen dienst, met toezegh van te kroonen,Ga naar voetnoot1941
 
Die, onder dees banier van 't kruis, zich dapper toonen?
 
Of is een troost van staet, een onbestandigh lotGa naar voetnoot1943
 
Meer waert dan wel te staen met zijn gemoedt, en Godt?Ga naar voetnoot1943-44
1945[regelnummer]
  Het burgerlijck gebiet niet hooger ziet dan 't leven,Ga naar margenoot*
 
Gestut by aerdtsch gezagh, hierom in top geheven:Ga naar voetnoot1946
 
De godtsdienst stut die maght met schattinge, en ontzagh,Ga naar voetnoot1947
 
En straft 't geweten, daer geen scherprecht reicken magh.Ga naar voetnoot1948
 
Waer Godt gelochent wort, is burgerrecht noch orden,
1950[regelnummer]
Noch deught, noch godtsdienst, die op Godt gevestight worden.
 
Zoo drijft de weerelt, daer de godtsdienst zinckt, in 't wilt,
 
Gelijck een roerloos schip. geen toom van wetten stilt
 
Den dreigenden tiran, noch oploop der rebellen,
 
Een wilde zee gelijck, daer alle golven zwellen,
1955[regelnummer]
En barnen naer den wint, die 't water ommedrijft.
 
Stoot om den godtsdienst, en godtvruchtigheit: wat blijft
 
Gerust op zijne plaets? men magh zich op plackaeten,
 
Noch waepens, en geweer, en eeden niet verlaeten;
 
Naerdienze noit den aert verzetten van 't gemoedt,
1960[regelnummer]
Dat godtvergeten hijght naer roof, en heiligh bloet,
 
En, rustende by daegh, by avont schuilt in laegen,
 
Bedrogh, en nachtverraet, en niet ontziet te waegenGa naar voetnoot1962
 
In schaduwen het geen de heldre dagh verbiet.
 
Dus kent een ongodist zijn eigen staetheil niet.Ga naar voetnoot1949-64
1965[regelnummer]
  Doch vint hy goet, om 't nut van staetheil, zich te veinzen,Ga naar voetnoot1965
 
Gelijck Machiavel, te decken zijn gepeinzenGa naar margenoot*Ga naar voetnoot1966
 
Met loof en schaduwen van godtsdienst voor het volck,
[pagina 651]
[p. 651]
 
Dat licht bedrogen wort, door een' gehuurden tolck;Ga naar voetnoot1968
 
Gewis die veinzer zal met godtsdienst en Godts kennis
1970[regelnummer]
Niet speelen ongestraft, en zonder opperschennisGa naar voetnoot1970
 
Der Godtheit, die den dienst van Godts gekruisten zoon
 
Niet in de weerelt voerde, om, overal ten toon,
 
Een molock, zonder geest en leven, te verstrecken,Ga naar voetnoot1973
 
Maer om door dezen dienst den mensch tot zich te trecken.
1975[regelnummer]
De Christdienst, aen het kruis geheilight door Godts bloet,Ga naar voetnoot1975
 
Met zulck een bitterheit, uit zulck een' brant en gloet
 
Van liefde, om Adams en zijn nazaets smet te vaegen,Ga naar voetnoot1977
 
Lijdt niemants schimp noch hoon. geen weereltwijs behaegen
 
Verdooft den glans van 't kruis, Hebreeuwen een schandael,
1980[regelnummer]
Een dwaesheit by den Grieck, en uitgelachen tael,Ga naar voetnoot1978-80
 
Een wijsheit en Godts kracht by allen, die betrouwen
 
Het aenschijn van Godts zoon in 't eeuwigh licht t'aenschouwen.
 
Geluckigh is de man, die, uit de wilde zeeGa naar margenoot*
 
Zoo veeler dwaelingen en jammeren en wee,
1985[regelnummer]
Door alle klippen heen, by wijle in schuim begraven,
 
Van barningen bestulpt, in 't eindt de stille havenGa naar voetnoot1986
 
Des godtsdiensts innezeilt, en veilighlijck belant
 
By Godt, der menschen heil, in 't hemelsch vaderlant,
 
En Godts onsterflijckheit, van boozen afgescheiden:
1990[regelnummer]
Daer wenscht mijn godtsgedicht een ieder te geleiden,
 
Te stuuren, buiten noot van schipbreuck, en gevaer.
 
Zoo zy het Godt gewijt, op zijn gewijt altaer.

SOLI DEO GLORIA.

margenoot*
[Randschrift:] Voortgang van den algemeenen tot den byzonderen godtsdienst, op de geloofwaerdigheit der heilige kercke, en des bybels gegront.
voetnoot2
eerst: in den beginne.
voetnoot3
Is vast gestelt: hebben wij vastgesteld, nl. in het voorgaande Boek; zelf: zelfs.
voetnoot6
enckelheit: éenheid;
voetnoot7
Met eenen: en tegelijk; den dienst, met reden hem gewijt: het rationabile obsequium van Rom. XII, 1.
voetnoot8
Dees Godtsdienst heeft zijn deel: de godsdienst, aldus in 't algemeen beschouwd, hebben wij, in 't vorig Boek, behandeld.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: De 1e en 2e ed. hebben in vs. 23 onderdaen, door v. Lennep in wonderdaên verbeterd.
voetnoot9
onfaelbre: onfeilbare.
voetnoot10
goddelijcke driften: aandrift van Gods wege, inspiratie; vgl. vs. 166.
voetnoot11
ontdeckt: geopenbaard.
voetnoot13
in 't poortael: vooraf; het onderzoek naar de geloofwaardigheid der H. Schriften behoort tot wat de Scholastiek de praeambula fidei noemt.
voetnoot15
gevat: vervat.
voetnoot18
kunst van goude klaeuwen: de kunstig gesmede spangen, die in een ring of kroon de edelsteenen vasthouden en vaak den vorm van klauwen hebben; vgl. Geboortklock, vs. 44.
margenoot*
[Randschrift:] Moses geloofwaerdigheit door wonderdaden bevestight.
voetnoot20
godstolck: verklaarder van Gods wil; vgl. Besp. IV, 112; Altgeh. I, 97, 173 en Eeuwgety der H. Stede, vs. 15; pen van 't heilige besluit enz.: opschrijver van Gods raadsbesluiten; in Altgeh. I, 405 heeten ook de Evangelisten Gods pennen.
Wetgever: vgl. Moses. de Wetgever, titel van het gedicht in Helden Godes.
voetnoot21
hertogh: in zijn oorspr. beteekenis van hem, die aan het hoofd van het heir toog; aanvoerder; verlosser der Hebreeuwen: bevrijder der Joden uit Egypte.
voetnoot24
Bij den doortocht door de Roode Zee. Exod. XIV, 21-22.
voetnoot25
het manna, Exod. XVI, 13-15.
voetnoot27
Vgl. Exod. XIV, 31.
voetnoot28
Hem: Mozes; geeft: begeeft.
voetnoot29
Vijf boecken: de Pentateuch: Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium.
margenoot*
[Randschrift:] en zijn boecken, die ons wijzen naer den zelven voorgemelden Godt.
voetnoot30
dertigh eeuwen: dit is globaal berekend naar de opgaven van Vondels tijdgenooten, o.a. Kircher, die den dood van Mozes op 1586 voòr Chr. stelt; hierbij de 1600 jaren nà Chr., geeft ruim 3000 jaar; vgl. Besp. III, 242.
voetnoot32
met gezangen: o.a. het Canticum na den doortocht van de Roode Zee, Exod., XV.
voetnoot34
in 't voorhooft van natuur: duidelijk in de natuur herkenbaar.
voetnoot33-36
Als Mozes op een God gewezen had, die niet met het redelijk inzicht overeenstemde.
voetnoot38
overstreden: beheerscht.
voetnoot39
Van: door.
voetnoot42
dezen helt: Mozes, een der Helden Godes van 1620.
voetnoot43
Vgl. Exod. III en Het Pascha, vs. 142-vlg.
margenoot*
[Randschrift:] Moses boecken worden bevestight van alle uitheemsche volcken, oock blijckt zijne oprechtheit in 't ontvouwen der waerachtige geschiedenissen.
voetnoot45-48
O.a. in Kirchers Obeliscus Pamphilius (bl. 115-116, 136) heeft Vondel eenige getuigenissen kunnen vinden van Rabbijnsche, Grieksche en Latijnsche (Roomsche) schrijvers, die Mozes (Amrams zoon) niet alleen bij naam kenden, maar ook prezen om den diepzinnigen bouw van zijn geschriften.
voetnoot51
Getekent: opgeteekend.
voetnoot52
Versta: zonder dat hij hun verkeerde daden (mishandeling, klemtoon op mis-) goed praat.
voetnoot55
Bestemmen: stemmen in met; mist: te kort schiet.
voetnoot56
Versta: en in het aangeven van bijzonderheden van Mozes verschilt; bij d'onbesneden: door de onbesnedenen, de heidenen.
voetnoot58
twalef stammen: de twaalf stammen van het Joodsche volk.
voetnoot59
eenen: met klemtoon.
voetnoot61
Lees: in de ontelbaarheid van hun, der heidenen, aangegroeide goden.
voetnoot62
te vloecken stont by: vervloekt moest worden door.
voetnoot64
ICK BEN: God is de zijnde en daarom wordt zijn wezen uitgedrukt met: ‘Ik ben’ en ‘Hij is’, vgl. Exod. III, 14 en Besp. III, 77-86.
voetnoot65
Versta: een naam, die geen verdere toevoegingen duldt.
voetnoot66
wezen: existentie.
voetnoot69
In 't rijck: in Egypte, waar nl. God aan Mozes verscheen, Exod. III en waar Hermes Trismegistus (vgl. Besp. II, 511, 735; III, 1137, 1169; IV, 1108 en de noten) de wijsheid verhulde.
voetnoot70
teken spraecke: hieroglyphenschrift; en Godt den naemeloozen noemde: vgl. Besp. II, 520, waarbij in de noot de tekst van Hermes uit Lactantius is aangehaald.
voetnoot71-72
Versta: in het verhaal van de schepping, dat ook door alle niet-Joodsche schrijvers wordt herdacht of weergegeven, en in het verhaal van de vorming van den mensch uit kleiaarde, is Mozes het sterkst of het mooist.
voetnoot73
De goude en yzere eeu: Reeds door de herinnering aan de onhebreen in vs. 71 liet Vondel doorschemeren, dat hij bij zijn beschrijving van Mozes' bijbelboeken aan de parallel-histories der mythologie dacht; hier vlecht hij er Ovidius' termen ‘aurea aetas’ en ‘de duro est ultima ferro’ (Metam. I, 88 en 127; Herscheppinge, I, 111 en 151) tusschen, om den zedelijken achteruitgang van het bijbelsche menschdom aan te geven. Vondels heele betoog (vs. 71-85) is trouwens een weergave van de meeningen van Jac. Pontanus, S.J., die de vroegste bijbelsche geschiedenissen door de verhalen van Ovidius' Metamorphosen bevestigd ziet. In de Voorrede van Herscheppinge (Dl. VII, bl. 392), waarin Vondel zich op dezen Pontanus beroept, herhaalt hij iets uitvoeriger de hier bedoelde verzen; zie r. 156-65; de ploegh, verkeert in zwaerden: de werktuigen van den vreedzamen landbouw worden omgesmeed in oorlogswapenen; de uitdrukking is omgekeerd ontleend aan Isaias, II, 4.
voetnoot76
dier: streng.
voetnoot77
weereltvloet: zondvloed; Vondel raakt even de stof aan van zijn beide nog te schrijven drama's Adam in Ballingschap (1663) en Noah (1667).
voetnoot78
Van: door; 't ruim gevaert: het groote schip, de ark; in Noah: vlotgevaerte, vs. 13; gevaert bevaeren: woordspel; in Herscheppinge, I, 359; 't gevaer t'ontvaeren.
voetnoot78-80
Gen. VIII, 4 vermeldt alleen, dat de ark bleef staan op de bergen van Armenië, de traditie heeft er den naam Ararat (vgl. Is. XXXVII, 38) aan toegevoegd.
voetnoot82
Deukalion: Deze werd met zijn vrouw Pyrrhe in den wereldvloed van Metam. I, 240-415 (Herschepp. I, 282-502) gespaard; by vreemden: door niet-Joden, in casu door Ovidius.
voetnoot83
De spits: de toren.
voetnoot85
door de poëzy: het mythologisch parallel-verhaal van den Babelschen torenbouw zag men in de bergopstapeling van Metam. I, 151-62 (Hersch. I, 177-92); de godtspraeck der Sibillen spreekt van dien torenbouw in verzen, o.a. aangehaald in Kirchers Turris Babel (Amstelodami, 1679), bl. 32 en 110.
voetnoot90
De uittocht der Joden uit Egypte onder leiding van Mozes, vgl. vs. 47.
voetnoot91
Het blaeckend borstjuweel: het schitterend sieraad met de 12 edelsteenen op de borst van den Hoogepriester, Urim en Thumin.
voetnoot93
betuight staen door veel monden: worden door tal van getuigenissen bevestigd; Vondels apologie voor Mozes als schrijver van den Pentateuch schijnt in te gaan tegen de meeningen van Spinoza, die de authenticiteit van vele bijbelboeken, en met name van die van Mozes, met nadruk bestreden heeft, vgl. Tract. Theol.-Polit. cap. VIII (ed. v. Vloten-Land, 1913, III, nl. 190-vlg.).
voetnoot96
doorgaends: voortdurend.
margenoot*
[Randschrift:] De tijtrekeninge der Chinezen, nu wel bekent, bestemt Moses kronijck, van den weereltvloet af, en verworpt de gedroomde jaeren der Chaldeen en Egyptenaeren, waermede d'ongodisten doorgaends de waerheit des bybels beschimpen. Kantteekening: nu wel bekent: die wij tegenwoordig goed kennen; bestemt: bevestigt; verworpt: verwerpt; doorgaends: steeds.
voetnoot97-vlg.
Ook de meening over de onberekenbare oudheid der wereld hangt met de leer van Spinoza over de aeternitas mundi samen; in genoemd tractaat spreekt hij terloops over de vele duizendtallen van jaren, die de Chineezen tot het oudste van alle volkeren maken (cap. III; l.c. bl. 133), een meening, die Vondel, waarsch. met gegevens van den sinoloog Adam Schall S.J. corrigeert en bestrijdt.
voetnoot99
d'oneenigheit: de onderlinge oneenigheid van hen, die de leeftijden der volkeren bij duizendtallen (hunne talrijckheen, vs. 101) berekenen.
voetnoot101
luttel klemmen: weinig sluiten, niet overtuigen.
voetnoot102
stemmen: overeenstemmen.
voetnoot104
Versta: en hun tijdberekening bij den zondvloed beginnen, zooals ook Kircher doet in de Chronologia voor in zijn Obeliscus Pamphilius.
voetnoot104-06
Versta: terwijl men uit geen enkele heidensche (niet-bijbelsche) historie bewijzen kan halen, dat de zondvloed niet het oudst-bekende feit is.
voetnoot107-08
Deze meening is in de werken van Aristoteles niet te vinden, maar schijnt een terugslag op de bewering van sommige oude rabbijnen, dat Aristoteles een Jood geweest was; waar Vondel de beschuldiging geborgd heeft, bleek mij niet, wellicht bij Franciscus Patricius, die in een werk over Plato en Aristoteles (1571 en 1603) zeer uitvoerig over den laatste schreef.
margenoot*
[Randschrift:] Aristoteles onbewijs van Moses onzekerheit, wiens daeden by zijne erfvyanden alom bevestight worden.
voetnoot111
Versta: en zelfs door zijn grootste vijanden als waar aangenomen; tot die vijanden behoort bijv. de Manicheër Faustus, wiens aanvallen op Mozes' aanvaarde verhalen door St. Augustinus in Contra Faustum Manichaeum libri triginta tres (Migne, P.L. XLII, kol. 208-vlg.) worden afgeslagen; bewaerheit: dit deelwoord, dat alleen in dezen vorm bestaat, gebruikt Vondel nooit, alleen hier tweemaal kort na elkaar, vgl. vs. 181.
voetnoot112
erfbewys: een bewijs dat altijd van kracht is.
voetnoot113
zijn befaemde Griecken: bij de beroemdste landgenooten van Aristoteles, bij de beste Grieksche wijsgeeren. Vondel bedoelt, dat wanneer zelfs tegenstanders de waarheid van iets erkennen, het dan, volgens de Grieksche wijsgeeren zelf, wel onomstootelijk vast staan moet.
voetnoot116
Fenicers: Feniciërs; Egypters: Egyptenaren.
voetnoot114-18
Hier weer de bij de humanisten telkens terugkeerende beschuldiging, dat de Grieken ongeveer alles aan de oude Oostersche cultuur ontleenden, maar altijd deden alsof ze het zelf hadden uitgevonden, vgl. Besp. IV, 1117-24 en noot.
margenoot*
[Randschrift:] De stantvastigheit der Hebreen, in 't verdadigen van hunne wet, verdadight Moses.
voetnoot120
van het kint op 't kintskint: wèl de Joodsche spreekwijze, vgl. Ps. CII, 17.
voetnoot123
gespeurt in ieder element: de wonderteekenen van Mozes (o.a. bij de 10 plagen en in de woestijn) grepen zoowel in de aarde en het water, als in de lucht en het vuur plaats.
margenoot*
[Randschrift:] Moses godtvruchtigheit en heiligheit.
voetnoot126
vervoert: misleid; vonden: verzinsels.
voetnoot127
Lukurges, Numa, Sertoor: Lukurgas of Lykurgos, Spartaansch wetgever, over wiens historische persoonlijkheid weinig zekerheid bestaat; Numa Pompilius, de tweede koning van Rome en grondlegger van den Rom. godendienst; Quintus Sertorius, Rom. veldheer en stadhouder in Spanje, in 72 v. Chr. vermoord; alle drie deze godsdienstwetgevers hebben volgens Christel. schrijvers om staatkundige redenen door bedriegelijke voorstellingen van hun relaties met de goden het volk misleid; in dezen geest worden ze alle drie door St. Augustinus aangehaald in De Civitate Dei, resp. Lib. II, cap. XVI; Lib. III, cap. IX, XXX en Lib. VII, cap. XXIV (Migne, P.L. XLI, kol. 60, 84, 109, 222).
voetnoot131
voorspoock: voorteeken.
voetnoot131-32
v. Lennep wees erop, dat Vondel deze bijzonderheid uit Flavius Josephus heeft geput, die in zijn Joodsche Historien, B. II, Hoofdst. V verhaalt, hoe de Pharao ‘het kint [Mozes] syn Konincklick hooft-cieraet heeft opgeset: maer Moyses het selve van syn hooft afnemende, heeft het ter aerden laten vallen, en met voeten getrapt’, vert. L.v. Bos, Dordr. 1665, fol. 26 vo. en een plaat ib. ro.
voetnoot133
Vgl. Exod. I, 15.
voetnoot134-35
om Faroos ongenade Te plaegen: om de hardheid van Farao door de 10 plagen te bedwingen.
voetnoot137
Jakobs huis: het Joodsche volk; heiden: heidevelden.
voetnoot138-39
Daar het koningschap aan Juda beloofd was (Gen. XLIX, 10), kon de stam Levi, waartoe Mozes behoorde, daar geen deel aan hebben, en dit schijnt Vondel als een van Mozes' beproevingen te beschouwen evenals het in vs. 139-41 vermelde, dat de afstammelingen van Mozes (de Gersonieten; Gerson, Moses bloet) alleen maar de levieten-wacht bij de tabernakelhut mochten betrekken (Num. III, 23, 25-26) en niet tot priesters waren uitverkoren, wat aan de zonen van Aäron was voorbehouden. Mozes' zoon (uit Séphora of., in den St. B., Zippora) heet echter niet Gerson, maar in de Vulgaat Gersam en in den St.B. Gersom (Exod. II, 22; XVIII, 3 en I Paral. XXIII, 15.
voetnoot144
temlust: zelfbedwang, vgl. Altaergeh. I, 129; II, 175.
voetnoot145
Manhaftigheit: mannelijkheid, moed.
voetnoot147
Aendachtigheit tot Godt: godsvrucht.
voetnoot142-48
Philo Judaeus geeft in zijn Vita Mosis een uitgebreide opsomming van Mozes' deugden, met name van zijn rechtvaardigheid, zachtmoedigheid, godsvrucht en matigheid (Opera, ed. Lutet. Par., 1640, bl. 607, 625, 654, 701 enz.).
voetnoot149
handel: omgang.
voetnoot153
Bij de verheerlijking van Christus op Thabor waren Mozes en Elias tegenwoordig, Matth. XVII, 3.
voetnoot155-56
Mozes was uit den stam van Levi, den broer van Juda, uit wien Christus geboren werd; hem gelijck: van oudsher heeft men punten van gelijkenis tusschen Christus en Mozes aangewezen; in zoover was Mozes een schets en voorbeelt (voorafbeelding) van Christus; net voltreckt: geheel voltooit.
voetnoot157
En zoo veel schaduwen: evenals de andere vele voorafschaduwingen, op zich zelf dood en duister.
voetnoot158
namaels: naderhand.
voetnoot159
een: een bijzonder iemand, de Christus.
margenoot*
[Randschrift:] De volgende profeeten zijn geloofwaerdigh, om hunne stantvastigheit, en profecyen, gelijck oock hunne en Moses boecken, door koning Filadelfs last in Griecks vertaelt.
voetnoot163
na: later.
voetnoot165
Wellicht bedoelt Vondel, dat zoowel de tijd, waarin de Profeten leefden, als hun profetieën, bekend zijn, zoodat men kan zien, dat ze werkelijk voorspeld hebben.
voetnoot166
goddelycke driften: goddelijke aandrift, inspiratie, vgl. 10.
voetnoot167-68
Dat Isaïas onder Manasses, koning van Juda, met een zaag werd gedood, voegt de traditie (zie S. Epiphanius: De prophetis, eorumque obitu ac sepultura, Migne, P.G. XLIII, kol. 398) toe aan de algemeene opmerking van IV Kon. XXI, 16, dat Manasses veel onschuldig bloed heeft vergoten; van een houte zaag spreekt geen enkele der oude schrijvers, wellicht bedoelt Vondel een houtzaag; hoewel hij in Esaias van de Helden Godes, vs. 26 een getanden balk vermeldt.
voetnoot169-71
Jeremias, de klaagprofeet, die onder koning Sedecias het einde der Babylonische gevangenschap (aen d'Eufraet geboeit) beleefde, werd volgens S. Epiphanius (l.c. 399) in het Egyptische Taphnis door het volk gesteenigd.
voetnoot171-72
S. Epiphanius zegt (l.c. 402) alleen, dat de profeet Ezechiël (Hezechiël) te Babylon (Babel) werd gedood; van wurgen spreekt geen der ouderen.
voetnoot174
twee paer koningen: Daniël profeteerde onder de Babylonische koningen Nabuchodonosor, Evilmerodach en Baltassar en onder den Persischen vorst Cyrus.
voetnoot175
Vgl. Daniël, VII-IX.
voetnoot176-77
Vgl. Daniëls voorspelling over den gruwel der verwoesting in den tempel van Jerusalem, IX, 27, waarop Christus zich beriep, Matth. XXIV, 15; het heir: het Romeinsche leger onder Titus in 70 n. Chr.: vgl. Vondels treurspel Hierusalem Verwoest.
voetnoot178-80
Vondel doelt op Salomon, de vele deugdzame koningen van Juda, maar vooral op Christus; Jesse: (Isaï) was de vader van David; het rijck: Juda.
voetnoot180
haeren: nl. der wijsheidpennen: de geschriften van Salomon.
voetnoot181
Versta: de vele in den loop der tijden aan de Joden vervulde voorspellingen; bewaerheit, vgl. vs. 111.
voetnoot182-83
De Egyptische koning Ptolomeus Philadelphus liet in de IIIde eeuw v. Chr. (omtrent voor twintig eeuwen: dit is nogal ruim gerekend) te Alexandrië den Hebreeuwschen bijbel voor de vergriekschte Joden door 70 geleerden in het Grieksch vertalen (de zgn. Septuagint).
voetnoot184
godtverzworen vloeck: de boosdoener, die God heeft afgezworen.
margenoot*
[Randschrift:] Euangelisten, en Apostels, en Christus zelf bevestigen Moses, en de profeeten.
voetnoot185
Christgezanten: apostelen, vgl. vs. 207.
voetnoot187
voorgespelt: voorspeld.
voetnoot188
de telgh van Juda: Christus, die uit den stam van Juda sproot.
voetnoot189
uit den hoogen: uit den Hemel.
voetnoot190
wit: doel.
voetnoot191
dees: Christus, die als Jood aan de wet van Mozes gehoorzaamde.
voetnoot192
noit simpel hart bedroogh: vgl. Altgeh. I, 554.
voetnoot193
den vader quam believen: God den Vader gehoorzaamde.
voetnoot194
in boecken, en in brieven: in de Evangeliën en de brieven van St. Paulus enz.
voetnoot195
Met de stichting van zijn Kerk; Met = alsmede, vandaar de meervoudsvorm van het ww.
voetnoot196
Bezwijcken enz.: wijken niet voor Mozes noch in zekere getuigenissen, noch in wonderen.
voetnoot199
een out Hebreeu: een oude Jood, een Jood uit den ouden tijd; Vondel begint hier al het geloof der vroegere Joden tegen het ongeloof der jongere Joden, zijn tijdgenooten (Spinoza o.a.) uit te spelen, zooals hij in zijn beschouwing van de H. Drieëenheid (Besp. V, 928, Onderwijs, vs. 64) uitdrukkelijk zal doen.
voetnoot199-200
Helias hemelvaert: de profeet Elias werd in een vurigen wagen voor de oogen van zijn opvolger Elizeus ten Hemel opgenomen, IV Kon. II, 11-12.
voetnoot201
ellef tolcken: de elf apostelen, nl. de twaalf min Judas.
voetnoot202
Handel. I, 9.
margenoot*
[Randschrift:] Keizer Juliaen, afvalligh en erfvyant van Christus, sterckt de waerheit van het out en nieu verbont.
voetnoot203
De keizer Juliaen: Juliaan de Afvallige (361-63), die, hoewel gedoopt, poogde het overwonnen Heidendom te herstellen.
voetnoot204
En Christus eer en prijs: en vijand van de eer van Christus.
hoe naeu hy zifte en pluis: Juliaan heeft in zijn Gr. werk Contra Christianos de geschriften van het N. Test. aan een giftige kritiek onderworpen, maar hun historiciteit heeft hij juist daardoor bevestigd, vgl. vs. 206.
voetnoot205
Christlastering: vgl. Godslastering.
voetnoot207
Christgezanten: vgl. 815.
de Roomsche faem: de traditie van de kerk van Rome.
voetnoot208-209
Resp. de twee hoofdapostelen en de vier evangelisten, dus vrijwel de heele inhoud van het N. Test.; Peter: Peters.
voetnoot210
van ongelijcke driften: door hartstochtelijke aanvallen van allerlei aard.
margenoot*
[Randschrift:] d'Eerste Outvaders en Concilien bevestigen de waerheit van Godts boecken.
voetnoot211
Outvaders: de oudste Grieksche en Latijnsche apologeten van het Christendom; belent: zeer nabij.
voetnoot212
Justijn: de H. Justinus de Martelaar († 167); Irneüs: de H. Irenaeus, bisschop van Lyon (140-202); Klement: Clemens van Alexandrië († 215).
voetnoot213-14
Tertulliaen: de tot Montanisme vervallen christelijke apologeet Tertullianus (160-220) heeft de echte brieven van St. Paulus van de op zijn naam staande onderscheiden en vastgesteld.
voetnoot215-16
Origenes: een der grootste Grieksche apologeten, met heterodoxe meeningen (185-255) die in zijn Περί ᾽Αρχῶν de oprechtheid der Apostelen verdedigde.
voetnoot216
zoo die getekent staen: zooals die bladen geschreven zijn.
voetnoot217
na: naderhand; kerckenraeden: Kerkvergaderingen, concilies.
voetnoot218
Dit vers is een bepaling van kerckenraeden; op de proef: in het onderzoek; onbesmette bladen: de H. Schrift.
voetnoot219-20
En waar men van ouds de zekere beslissing vond over de authenticiteit der vele, overal verspreide bijbelboeken.
margenoot*
[Randschrift:] d'Oprechte wandel der Apostelen en Christus leerlingen bevestight het zelve.
voetnoot221
De meester: Christus; scholieren: leerlingen, apostelen.
voetnoot222
hun papieren: hun geschriften, nl. de boeken van het N. Testament.
voetnoot223
lantsliên: landgenooten van Christus; besneên: besnedenen, Joden; van een geslacht: van dezelfde Christus.
voetnoot225
onnozel: eenvoudig; verlaeten: na alles te hebben verlaten, vgl. Matth. XIX, 27.
voetnoot226
Den leitsman: Christus; in 't gezicht enz.: onbevreesd voor de Pharizeeën en Saduceën.
voetnoot228
als een lam: Handel. VIII, 32.
voetnoot231
dien gevloeckten naem: vgl. Rom. II, 24; zonder noot: zonder dat 't noodig was, terwijl ze het hadden kunnen ontvluchten.
voetnoot233
waen en drift: hartstochtelijke inbeelding.
voetnoot234
verziert: verzint; een daet: een feit, zooals i.c. de kruisdood van Christus.
margenoot*
[Randschrift:] Lukas was Paulus, Markus Peters reisgenoot, dat hun getuighenis sterckt.
voetnoot235
Marck: Marcus.
voetnoot236
Cefas: Kephas, het Arameesche woord voor Petrus.
voetnoot237
uit hunn' mont geschept: Lucas, die een leerling der Apostelen en de reisgezel van St. Paulus was, schreef zijn Evangelie en de Handelingen volgens de mededeelingen van St. Paulus en de Apostelen; St. Marcus putte de stof voor zijn Evangelie uit de prediking van St. Petrus, dien hij gewoonlijk vergezelde.
voetnoot238
de levenden: de toen nog levende apostelen en leerlingen van Christus.
voetnoot239
geheelt: is dit geen drukfout voor geheel: geheel bloot?.
voetnoot241
schachten: schrijfpennen.
voetnoot243
in simpelheit volleert: zoo eenvoudig en oprecht.
voetnoot244
Niets hebben van een verzinsel.
margenoot*
[Randschrift:] Gelooft men weereltsche, waerom geen heilige schrijvers?
voetnoot245
lang gesleete boecken: oude en door iedereen gelezen boeken; gesleete in deze beteekenis, vgl. Bruyloftbed van H. en H., vs. 273.
voetnoot246
naer den stijl: op de manier; weereltwijze kloecken: wereldlijke geleerden.
voetnoot247
Alexanders toght: de veroveringstochten van Alexander den Gr.
voetnoot248
Cezar-Pompejus: C.J. Caesar versloeg zijn tegenstander Cn. Pompejus in 48 v. Chr. bij Pharsalia.
voetnoot249
Kurtius: De Romein Q. Curtius Rufus publiceerde onder keizer Claudius de 10 boeken van zijn geschiedenis van Alexander den Gr.; Cezars hant: C.J. Caesar beschreef zelf zijn krijgstochten naar Gallië (De bello Gallico) en tegen Pompejus (De bello civili).
voetnoot250
jonger pennen: latere geschiedschrijvers.
voetnoot251
Livius: Titus Livius, de eerste klassieke schrijver van een volledige geschiedenis van Rome, van de stichting af.
voetnoot253
aen hun woorden: aan de woorden der evangelieschrijvers.
voetnoot256
Versta: die niet toestaat hun als onwetenden geloof te weigeren.
margenoot*
[Randschrift:] Sint Peter en Pauwels bevestighden de waerheit met hun bloet
voetnoot257
De Tharser: St. Paulus, geboortig van Tarsus in Kl. Azië.
voetnoot258
Gamaliël: Joodsch leeraar te Jerusalem van de Pharizeesche richting, leermeester van Paulus, Handel. V, 34; XVII, 3; als een wolf: Paulus was uit den stam van Benjamin (vs. 266), van wien aartsvader Jacob gezegd had, dat hij een roofgierige wolf was (Gen. XLXI, 27); hierom en om Paulus' vervolging van de Christenen werd hij van ouds als een wolf aangeduid; Palestijnen: Palestina.
voetnoot260
Stevens: van den H. Stephanus, diaken en eerste martelaar, bij wiens steeniging Paulus (Saulus) hielp, vgl. Handel. VII, 58; daer niemant hem verbidt: terwijl niemand Stephanus voorspreekt.
voetnoot262-64
Vgl. Handel. IX, 3-5; al de lijfwacht: zijn heele gezelschap.
voetnoot265
de Farizeen: de secte der Pharizeeën.
voetnoot265-66
en glori enz.: en geeft alle glorie prijs, die hem wachtte, hoewel hij uit den onaanzienlijken stam van Benjamin was.
voetnoot267
den vorst van 't kruis: Christus.
voetnoot268
Ontziet: ontloopt, vreest; rampzaligheên: ballingschap en zwerverij; vloeck: minachting.
voetnoot269
Trompet: verkondigt als een bazuin; besneênen: besnedenen, Joden.
voetnoot270
St. Paulus werd te Rome onder Nero in 69 onthoofd.
voetnoot272
Het afgeslagen hoofd sprong driemaal op en riep: Jezus, vgl. Peter en Pauwels: vs. 1625-26.
voetnoot273
op eenen dagh: op éen en denzelfden dag, tegelijk met Petrus (Cefas, vgl. vs. 236).
voetnoot274
St. Petrus werd te Rome gekruisigd, met 't hoofd naar beneden, vgl. Peter en Pauwels, vs. 1328, 1550.
voetnoot275
Petrus werd op den Vaticaanschen heuvel begraven, en op zijn graf verrees de basiliek Sint Pieter; Paulus werd begraven buiten de muren aan de via Ostia, waar zijn basiliek staat.
margenoot*
[Randschrift:] Sint Pauwels alleen overtuight alle wederspreeckers.
voetnoot277
eer en staeten: een eervolle loopbaan.
voetnoot278
De wet: de Joodsche wet.
voetnoot279
reuckeloos: roekeloos.
voetnoot281
Vgl. Philem. VII, 5.
voetnoot281-86
Vgl. II Cor. XI, 24-27.
voetnoot287
Gelyck een schouspel: Vgl. I Cor. IV, 9; 289 verspuwt: weggespuwd; van: door; verwezen: veroordeeld.
margenoot*
[Randschrift:] Tacitus, een Heidensch priester, en schout te Rome, bevestight de Christelijcke waerheit, by hem gehaet.
voetnoot293
Tacitus: de Romeinsche geschiedschrijver Cornelius Tacitus, onder keizer Vespasianus, die door Titus Jerusalem in 70 n. Chr. liet verwoesten, onder de zgn. quindecimviri (vijftienmannen) opgenomen, een sacraal college, dat o.a. de Sibyllijnsche boeken bewaarde, zooals Tacitus zelf meedeelt.
voetnoot294
't heidensch kerckgebaer in Numaes stadt: de heidensche godendienst te Rome.
voetnoot295
schout: opzichter, praefectus; in top gevoert: hoog verheven.
voetnoot296
kruisgangk: gang met het kruis naar Calvarië, kruisweg; smet zijn blaen: bezoedelt zijn boeken.
voetnoot297
des volcks enz.: van het Christenvolk.
voetnoot298
by: door.
voetnoot299
Zie voor deze beschuldiging van Tacitus (en Plautus) de noot op Peter en Pauwels, vs. 861; Dl. IV, bl. 263.
voetnoot301
Daer: toen; verweerde: verdedigde.
voetnoot302
Vorst Tibeer: keizer Tiberius, onder wiens regeering Christus stierf.
voetnoot303
den Christen: de Christenen; brant: verbrandt.
voetnoot300-04
Vgl. Tacitus: Annales, Lib. XV, cap. 44.
voetnoot304
dien brant: den brand van Rome, vgl. Peter en Pauwels, vs. 938-39.
voetnoot305-08
Vgl. Tacitus: Annales, Lib. V, Cap. XI; Vespasiaen, en Titus: keizer Vespasianus, wiens zoon Titus het beleg van Jerusalem aanvoerde.
voetnoot308
't bederf: de ondergang; voorspelt: vgl. Luc. XXI, 24
margenoot*
[Randschrift:] Flegon, Chalcidius, en openbaere gerechtschriften, getuigen van Christus geboortestar, en d'aerdbevinge en zonnezwijm in zijn doot, by Sint Matheus, en Marck, en Lukas, en Dionysius gezien: en Josefus en de Thalmud zelf bevestigen d'omstandigheden van Christus en zijne gezanten. Kantteekening: gerechtschriften: dit zou processtukken kunnen beteekenen, maar daarvan is bij Phlegon, Chalcidius enz. geen sprake; wellicht een drukfout voor gedenkschriften, zie vs. 321.
voetnoot309
en klaere blijcken: dit leze men als een uitroep tusschen haakjes: en 't zijn duidelijke bewijzen!
voetnoot310
d'oosterrijcken: het Oosten.
voetnoot311
zonnezwijm: zonsverduistering.
voetnoot312
by de vollemaen: door de duisternis werd de maan zichtbaar.
voetnoot309-13
Flegon (Phlegon) was een heidensch schrijver uit de 1e helft der 2de eeuw; Origenes en Eusebius voeren hem voor de natuurverschijnselen bij Christus' dood tegen de heidenen aan in teksten, die Vondel het makkelijkst bij Baronius: Annales Ecclesiastici (Col. Agr. 1624) tom. I, kol. 203 heeft kunnen vinden, evenals de uitspraak van den neo-Platonist Chalcidius (Chalcid), die in een commentaar op Plato's Timaios de wonderster van Christus' geboorte memoreerde, Baronius, ib. kol. 63.
voetnoot313
Gelooft zelfs ooghgetuigen: gelooft (imperat.) de ooggetuigen zelf.
voetnoot314
t'oprecht om 't recht: woordspel.
voetnoot315
Volgens Bellarminus in De Script. Eccl. (Opera, Col. Agripp., 1617) tom VII, kol. 23 schreef Marcus zijn Evangelie te Rome in het Latijn.
voetnoot316
Dat Lucas zijn Evangelie in het Grieksch schreef valt op te maken uit Baronius: Annales, I, kol. 581.
voetnoot317
Dat Lucas te Antiochië, zijn geboortestad, de zonsverduistering (zonnezwijm, vgl. vs. 311) zag, schijnt Baronius (ib. kol. 203) op te maken uit Luc. XXIII, 45.
voetnoot318-20
Het verhaal, door Dionysius den Areopagiet aan Polycarpus gedaan over de zonsverduistering, die hij bij Heliopolis (d'oude zonnestadt), dus in Egypte (In Memfis heerschappije) had waargenomen, geeft Baronius, ib. kol. 203.
voetnoot321-25
Merkwaardig, dat Vondel het zoo juist aangehaalde getuigenis van Phlegon (vs. 309, 311-12) nogmaals aanhaalt. Phlegon was een vrijgelatene van keizer Adrianus, voor wien hij blijkbaar jaarboeken bijhield. Baronius noemt hem (l.c.) ‘insignis chronographus’, als getrouwe pen en schrijver door Vondel weergegeven; ook dat Vondel van jaerboeck spreekt, duidt aan, dat de Annales van Baronius hier zijn bron waren.
voetnoot325
eenen: éenen, denzelfden; de Heidens en Hebreeuwen: na de getuigenissen der Heidenen Phlegon, Chalcidius en Dionysius, voert Vondel dat van den Jood Flavius Josephus (vs. 328) aan.
voetnoot327
zijn verworpe schaer: zijn achtervolgde leerlingen, de Christenen.
voetnoot328
Josefus: de Joodsche geschiedschrijver Flavius Josephus, die zijn Historiae Judaicae schreef te Rome, kort na de inneming van Jerusalem in 70 n. Chr.; neemt enz.: vertelt diezelfde vervolgingen van Christus en de Christenen, die we bij de heidensche schrijvers (o.a. bij Tacitus, vgl. vs. 300-08) lezen.
voetnoot329
d'oversten: de burgerlijke overheden, nl. koning Herodes en de landvoogd Pilatus,
voetnoot330
Herodes: vgl. Joodsche Histor., B. XVIII, 7de hfstd.; gedacht: herdacht; Pilatus plaeght die snooden: Pilatus onderdrukt Christus' volgelingen, ib. 4de hfdst.
voetnoot331
Men hoort: nl. bij Flavius Josephus, l.c. B. XX, 6e hfdst. (vgl. Handel. XXIV en XXV), Festus: Porcius Festus als landvoogd van Judea opvolger van Claudius Felix: voor beiden had St. Paulus zich te verantwoorden; Sint Jan: Joannes de Dooper.
voetnoot332
Vgl. Flav. Josephus, B. XVIII, 7de hfdst.
voetnoot333
Gamaliël: de leermeester van St. Paulus (vgl. vs. 258), wordt terloops door Fl. Jos. vermeld.
voetnoot334
Jerusalem verwoest: zooals ook de titel luidt van Vondels treurspel van 1620, dat wordt ingeleid met verwijzingen naar Fl. Josephus en naar Egesippus, die met een afzonderlijk werk over de verwoesting van Jerusalem de Joodsche Historien voltooid heeft.
voetnoot335
De Talmud wordt vooral in het Onderw. der h. Dryeenh. door Vondel aangehaald voor de bevestiging van christelijke inzichten (vgl. Dl. VIII, bl. 738-39); stelt in haer kracht: bekrachtigt.
voetnoot336
en verhaalt naar tijdsorde wat er sedert de gebeurtenissen, door St. Lucas in de Handelingen verteld, is geschied.
voetnoot337
Plutarch: Vgl. Besp. IV, 1036; Trajaen: keizer Trajanus (98-117); het bedoelde tractaat heet in Plutarchus' Opera (Grieksch-Lat. ed. Francof. 1620, tom. II, bl. 409): De Oraculorum defectu. Cur oracula edi desierint.
margenoot*
[Randschrift:] Het verstommen der orakelen, bevestight by Plutarchus, Juvenael, Cicero, Strabo, en Celsus, betuigen deze waerheit.
voetnoot340
Juvenael: Decimus Junius Juvenalis, de laatste der Romeinsche hekeldichters (geb. 55 n. Chr.); den mont van Delfis sloot: verklaarde dat het orakel van Delphi (vgl. Besp. III, 1314) niet meer sprak: ‘Delphis oracula cessant’, zooals v. Lennep in IX, bl. 560 uit Satyra VI, vs. 555 aanhaalt.
voetnoot343
Tullius: M. Tullius Cicero; sneegh: snedig, scherpzinnig, vgl. Besp. IV, 1097.
voetnoot344
Zie Cicero's De divinatione, Lib. II, 57.
voetnoot345
Strabo: Strabon, Grieksch geograaf van Nicea (62 v. Chr. - 20 n. Chr.), die een groot deel van het Rom. Rijk bereisde en beschreef en over het orakel van Delphi meedeelde, dat het vervallen en zeer arm geworden was (Paulys Real-Enc. d. Cl. Altertw., Stutg. 1901, kol. 2578), zoodat de Archonten (priesteren) er geen bestaan meer vonden; wat Vondel wel heel origineel en drastisch weergeeft.
voetnoot348-55
V. Lennep (IX, bl. 561) voert een deel der door oude schrijvers meegedeelde Lat. verzen aan, waarin dit voorval verhaald wordt: ‘Me puer Hebraeus divos Deus ipse gubernans, / Cedere sede jubet, tristemque redire sub orcum. / Aris ergo dehinc tacitis abscedite nostris /’; maar de vs. 353-55 zijn hierdoor niet verklaard. Bij Baronius (Ann. Eccl., Apparatus, tom. I, kol. 11) zag Vondel er bij gevoegd: ‘Ad haec addunt [auctores], Augustum Romam reversum, aram in Capitolio erexisse hac inscriptione notatam: ARA PRIMOGENITI DEI’.
voetnoot356
Versta: Plutarchus legt het heidendom het zwijgen op.
voetnoot360
't eilant: de Echinades in de Ionische zee; ten tijde van Tibeer: onder keizer Tiberius (14-37 v. Chr.); dit voegt Vondel erbij.
voetnoot361
Een stem riep: ‘Annuncia magnum Panem esse mortuum’.
voetnoot363-64
Deze conclusie is wel naar de bedoeling, maar niet naar de letter van Plutarchus; spoockery: waarzeggerij.
voetnoot357-67
Vondel geeft Plutarchus' omstandig verhaal (in De Oraculorum defectu, l.c. 419) tamelijk beknopt weer. Of Epitherses (Epithērs) de leermeester van Plutarchus was (vs. 357) is niet zeker, daar deze wel schrijft ‘civis meus et grammaticae doctor’, maar het den verteller, een zekeren Philippus, in den mond legt.
voetnoot365-67
Baronius maakt alleen een opmerking over den haat der heidenpriesters tegen de Christenen (Ann. tom. II, kol. 714) en Lactantius verhaalt in De Mortibus persecutorum, cap. XII (Migne, P.L. VII, kol. 213), dat Apollo Diocletianus een voor den godendienst vijandige uitspraak deed.
voetnoot369
dees stomheit: dit verstommen der orakels; me: mede, ook.
voetnoot368-70
Celsus: een bestrijder van het Christendom uit de IIe eeuw; Origines schreef tegen hem Contra Celsum; Baronius noemt hem een calumniator (lastraer) en een epicureus (op Epikuur gegront), maar de door Vondel aan Celsus toegeschreven uitspraak vindt men daar niet, omdat ze niet van Celsus, maar van Origines is, die in zijn verweerschrift, de bijbelsche profeten met de heidensche waarzeggers vergelijkend, zegt: ‘Nihili facimus Pythiae, Dodonidum, Clarii ... praedictiones’ (C. Celsum, Lib. VII, 8, Migne, P.G. XI, kol. 1431).
voetnoot370
Klaros: een stad in Ionië, beroemd door een orakeltempel van Apollo; Delfis: vgl. vs. 340, 346; Dodone: vgl. Besp. III, 1313.
voetnoot371
merck: teeken; gewelt: macht.
margenoot*
[Randschrift:] Andere bewijsredenen voor de geloofwaerdigheit des Bybels.
voetnoot373
Godts boeck: den bijbel.
voetnoot374
d'Eenpaerigheit der stijls: Vondel bedoelt niet den literairen stijl, maar het nergens verloochend merk van goddelijke herkomst.
voetnoot375
noch bezwijckt in waerheit, en haer' schat: noch te kort schiet in waarheid en alles wat de waarheid vereischt.
voetnoot376
eenen: éénen.
voetnoot378
regelt: beheerscht, beschaaft.
voetnoot380
Dit zal beteekenen, dat de bijbel alle vernielende machten overleeft.
voetnoot381
vast: standvastig; niet laet door te dringen: niet nalaat overal door te dringen.
voetnoot383
De kerckkronijck: de kerkelijke geschiedenis; outvaders: oude christelijke schrijvers, vgl. vs. 211; kerckenraên: kerkvergaderingen, vgl. vs. 217.
voetnoot388
schijnt: verschijnt, of straalt.
voetnoot389
dit wonderwerck: de bijbel zelf.
voetnoot390
gebleken om: gebleken door dat het enz.
voetnoot391
ontdeckt: openbaart, nl. in het boek der Schepping, Genesis.
voetnoot392
den oirsprong van het quaet: de erfzonde.
voetnoot393
Den oirsprong van het goet enz.: God als schepper.
voetnoot394
vernedert: houdt klein.
voetnoot395
Ontvout het zielgebreck: leert ons onze moreele zwakheden kennen; bestelt ons artseny: brengt ons de geneesmiddelen daartegen.
voetnoot398
vloeck: vervloeking, straf.
voetnoot404
dooden: doode.
voetnoot405
in wat staet: in welken toestand.
voetnoot409
voor proeven: boven bewijzen.
voetnoot410
van het brein, het menschelijk verstand, dat de waarheid op losse schroeven zet, dat geen zekerheid waarborgt? of: voor het lichtvaardig verstand, dat de waarheid beknelt?
voetnoot411
kloeck: wijs.
voetnoot412
Verzent: zendt; faelbaer: feilbaer.
margenoot*
[Randschrift:] De Bybel, ons van de kercke, en haere vyanden zelfs overgereickt, bevestight dan de Godtheit, en den godtsdienst, door menighvuldige openbaeringen, ongelijck klaerder en levendiger dan het licht der reden, zonder het licht der schriftuure.
voetnoot414
doorgaends: doorloopend; de tong der ongodisten: het lijkt aannemelijk, dat Vondel hier, hoe voorzichtig dan ook, opnieuw op Spinoza doelt, wiens optreden immers met de mondelinge critiek op den bijbel begon, die hij later in het Theol.-Pol. Tractaat herhaalde en die van het O. Test. vooral niet veel in eere liet.
voetnoot415
den zwier: de schoonheid, de eerbiedwaardigheid.
voetnoot418
overstryen: overwinnen.
voetnoot421
doorgaends: geregeld.
voetnoot423-25
De vier eerste Boeken der Besp.
voetnoot426
dit boeck: den bijbel.
voetnoot430
eenen dienst: één dienst, nl. de christelijke godsdienst.
margenoot*
[Randschrift:] De bybelsche godsdienst is dryderley, natuurlijck, wettigh, en Christensch. Kantteekening: natuurlijck: volgens de natuurwet; wettigh: volgens de geschreven wet van Mozes; Christensch: volgens de wet van Christus.
voetnoot431
tijden: tijdperken; ook in Altaergeh. III, 51-127 wijst Vondel op het onderscheid van de natuur, de wet en de genade; slagh van diensten: trappen van godsdienst.
voetnoot433
Adams last: dat waartoe Adam en Adams nakomelingen tot aan Mozes verplicht waren.
voetnoot434
Amrams zoon: Mozes, vgl. vs. 47, 90.
voetnoot435
Christus dienst: de door Christus ingestelde godsdienst.
Vgl. Matth. V, 17; zoo stip niet: niet precies; verzet: verandert.
voetnoot437
't hart, van Godt besneden: door Gods hulp afgestorven; vgl. Rom. II, 29.
voetnoot438
zinlyckheên: begeerlijkheden.
voetnoot439
ga: weerga.
voetnoot439-40
gebonden enz.: niet, zooals de Joodsche godsdienst, het uitsluitend eigendom van een tijd, plaats of geslacht (stamhuis), vgl. Malachias, I, 18; welcks geslachtregister slijt: dat een einde kent.
margenoot*
[Randschrift:] De natuurlijcke godtsdienst begint in den Bybel met de gehoorzaemheit, en offerhande.
voetnoot442
den schepsele: het schepsel.
voetnoot444
vgl. Genes. II, 17; het heiligh paer: Adam en Eva.
voetnoot445
en slang, van spoock bezeten: en door de slang, die een duivel was.
voetnoot447
vgl. Gen. III, 24.
voetnoot448
in 't menschdom: om de gevolgen, die het menschdom van dien val draagt.
voetnoot449
toen 't vee: toen de mensch begon offers op te dragen, vgl. vs. 456-57.
voetnoot450
vgl. I Kon. XV, 22; en Lucifer, vs. 1678-83; van Samuël: door den profeet Samuël.
voetnoot452
deze hooftdeught: de gehoorzaamheid.
voetnoot453
in Adams huis: in het gezin van Adam.
voetnoot457
dat: hetgeen; stoorde: vergramde.
voetnoot455-58
Vgl. Gen. IV, 3-8 en Abel in Helden Godes.
voetnoot459
opdraght: offer, oblatio.
voetnoot460
het zuiverste oogh geviel: aangenaam was in Gods oogen.
voetnoot461
het offer enz.: van Christus, door dat van Abel voorafgebeeld, vgl. Altaergeh. III, 90.
margenoot*
[Randschrift:] Enoch herstelt den gezwackten godtsdienst, in Noahs offerhande, na den weereltvloet, vernieut,
voetnoot463
in den staet en 't wezen van natuur: in den natuurstaat.
voetnoot465
verreuckeloost: verwaarloosd; als bezweecken: alsof hij, de godsdienst, geheel verdwenen was.
voetnoot469
Vgl. Gen. V, 24.
voetnoot471
Het, onkruit: het kwaad, de zondaars.
voetnoot472
de weereltvloet: de zondvloed, vgl. vs. 77; duinen en strant: de Hollander!
voetnoot474
't groot gevaerte: de ark, vgl. 478.
voetnoot476
verliep: terugliep.
voetnoot478-80
vgl. Gen. XIII, 21; by het merck van zijne regenboogen: door het teeken van zijn regenboog.
voetnoot482
zoeners van zijn roede: verzoeners van zijn toorn; afbidders: die door bidden afweren.
margenoot*
[Randschrift:] en met het zevenste gebodt, boven de zes, van Godt vermeert.
voetnoot483-84
Vondel heeft 't oog op de zgn. Noachitische geboden, of ‘de zeven geboden van de kinderen van Noë’ (gehoorzaamheid; tegen Godslastering; tegen afgodendienst; tegen ontucht; tegen moord; tegen roof en tegen het eten van bloedig vleesch), welke volgens Talmud-rabbijnen reeds vóor Abraham gegeven waren, waartoe o.a. de besnijdenis (Gen. XVII, 11) behoorde en waarop vaag wordt gezinspeeld in Handel. XV, 20; by d'outheit der Hebreen Gesterckt: bij de oudste Joden al van kracht; Adams zaet, en Noahs bloet: zoowel geldend voor de eerste geslachten na Adam als voor de nakomelingen van Noë, zoowel vòor als na den zondvloed.
voetnoot485
't zevenste: het zevende van die geboden was, dat men afkeer (schricken) zou hebben voor verstikt vleesch en van dierenbloed, vgl. Genes. IX, 4.
voetnoot488
niet: niets; roert: aanraakt.
margenoot*
[Randschrift:] Abrahams uitgang en godtsdienstigheit.
voetnoot490
zijn vaderlant: het aan Egypte grenzende land der Chaldeën; vgl. Genes. XII, 1-5.
voetnoot493
ib. 7.
voetnoot494
't priesterdom: in den persoon van Melchisedech, Genes. XIV, 20.
voetnoot495
tegens: jegens; Loth.: vgl. Genes. XIII, 8-11.
voetnoot496
Vgl. Genes. XVIII, 2.
voetnoot497
Abraham bad voor (verbadt) de zondige en naijverige nakomelingschap van Loth in Sodoma, Genes. XVIII, 23-33.
voetnoot498
paste: zorgde; al 't manbaer: al het mannelijke, vgl. Genes. XVII, 10.
margenoot*
[Randschrift:] Melchisedechs spijsoffer, en dranckoffer, het voorbeelt van Christus eeuwige en onbloedige offerhande.
voetnoot499
's hooghsten priesterdom: het priesterschap van den Allerhoogste, vgl. Genes. XIV, 18.
voetnoot500
den helt: Abraham, die vreemde vorsten had verslagen, Genes. XIV.
voetnoot501
den slagh-geslagen: den gestreden strijd.
voetnoot503
Toespeling op Paulus' opmerking in Hebr. VII, 3.
voetnoot504
weite en wijn: brood en wijn,; ook zóo vaak in Altaergeh. bijv. I, 80.
voetnoot506
die d'eeuwen gaf te ramen: die de volgende eeuwen liet nasporen, gissen, voorspellen.
voetnoot507-10
wat priester: wàt priester, welk een priester, nl. Christus, vgl. Altaergeh. III, 161-vlg.
voetnoot510
Nl. in het H. Sacrament des Altaars.
margenoot*
[Randschrift:] Abrahams gehoorzaemheit in het offeren van Isack, zijnen vader hierin gelijck.
voetnoot512
merck: teeken, bewijs; godtvruchtigheit: in de Vondel zoo welbekende beteekenis van pietas, eusebia, zooals het volgende vs. aangeeft.
voetnoot511-14
Abrahams offer van zijn zoon Isaäc (vgl. Genes. XXII, 1-15) heeft Vondel vaak geïnspireerd, zie de noot op Altaergeh. III, 783-816, Dl. IV, bl. 796.
voetnoot514-16
Vgl. Genes. XXIV, 63-67; zijn bruit: Rebecca.
voetnoot517
's broeders wrock: de wrok van Ezau tegen Jacob over het hem ontnomen eerstgeboorterecht, Genes. XXVII.
margenoot*
[Randschrift:] Iakobs godtvrugtigheit.
voetnoot518
Vgl. Genes. XXVIII, 1.
voetnoot519
afgodistin: afgodendienares, vgl. de bij Vondel niet vreemde termen: bodin, knapin, mannin enz.
voetnoot520
te Berseba: Bersabe, Genes. XXVIII, 10.
voetnoot521
Bethel: ib. 19; tot een godtsdienstigh teiken: tot een teeken van zijn dienen van den waren God.
voetnoot522
vgl. Genes. XXXV, 4; Gesmijde: edelsmeedwerk, Duitsch: Geschmeide.
voetnoot523
mercken ... van steenen: merksteenen, gedenksteenen.
voetnoot524
Vgl. Genes. XXVIII, 22.
margenoot*
[Randschrift:] Iosefs kuischeit.
voetnoot526
waerdeerde: hooghield; staet: welvaart.
voetnoot528
de bloem van zijne jaeren: zijn jeugdige schoonheid; vgl. Genes. XXXIX.
voetnoot529
Melt d'uitkomst: zien wij aan den afloop; doorgaens: steeds; op heilige tooneelen: op het goede, het moreel hoogstaande tooneel; Vondel kan niet nalaten, heel even zijn drama Joseph in Egypten van 1640 te verdedigen.
voetnoot530
die kuische rol te speelen: Versta: de afloop is waard, dat die kuische rol van Jozef op het tooneel vertoond wordt.
margenoot*
[Randschrift:] Zijn liefde tegens de broeders, en godtvruchtigheit in het begraven van zijnen vader.
voetnoot533
niet laeger schijnt te draeven: schittert niet minder uit.
voetnoot534
't broederlijck onthael: de manier waarop hij als onderkoning van Egypte zijn broers ontving, vgl. Genes. XLIII)-XLV.
voetnoot535
vgl. Genes. L, 13; met statien beweent: met plechtig rouwvertoon betreurd.
margenoot*
[Randschrift:] De godtsdienst der natuure wijckt voor de wet.
voetnoot539
simpele: eenvoudige, primitieve.
voetnoot541
Bij huisgezinnen: in de gezinnen, wier vaders de priesters waren; meer dan tweemael twalef eeuwen: meer dan 2400 jaar; volgens de berekening van A. Kircher S.J. in Obeliscus Pamphilius (Rome, 1650) trad Mozes op in 2544 na de schepping der wereld.
voetnoot544
Jakob: het huis van Jacob, de Joden.
voetnoot545
des ongezienen: van God, vgl. Besp. III, 97; III, 778; IV, 163.
margenoot*
[Randschrift:] Moses van Godt ten verlosser en middelaer der twalef stammen gekozen.
voetnoot551-52
Door zijn optreden tegen Pharao.
voetnoot553
Jethroos bloet: Sephora, de dochter van Jethro of Raguël, Exod. II, 18.
voetnoot555
Midian: in de Vulgaat Madian.
voetnoot558
schijn: schittering.
voetnoot559
barevoets: barvoets.
voetnoot562
heilant: heilbrenger, redder.
voetnoot563
kracht, en wonderdaen: krachtige wonderdaden.
voetnoot564
Memfis: Egypte's; plaegen: de 10 plagen van Egypte, Exod. VII-XI.
voetnoot565
de posten: de deurposten.
voetnoot566-67
den verlosten Ten beste: tot heil van het verloste volk, Exod. XII, 13.
voetnoot567
't meer: de Roode Zee.
voetnoot568
verdrenckt: verdrinkt.
voetnoot569-70
vgl. Exod. XV, 1-20; Mirjam: Mozes' zuster Maria, die de juichende vrouwen voorging.
margenoot*
[Randschrift:] De wet door Moses van Godt gegeven.
voetnoot575
godtsbergh: Ps. LXVII, 16; 575 Al 't leger: de gansche Joodsche menigte.
voetnoot576
blickt: straalt.
voetnoot578
kortou: kanon, als vergelijking voor 't geluid.
voetnoot589
stoffeeren: liegen.
voetnoot581-590
In tien verzen pregnant en fraai de tien geboden, vgl. Exod. XX, 2-17.
margenoot*
[Randschrift:] Lof van Moses wet.
voetnoot594-95
een-eene-een: met klemtoon.
voetnoot597
Sparte: Sparta, hoofdstad van Lacedemonië.
voetnoot598
Lykurgus: de Spartaansche wetgever, vgl. vs. 127; Drakoos wet: de strenge wetgeving van den Athener Draco; Solon: een der zeven wijzen van Athene.
voetnoot599
Karthago: de oude stad in N.-Africa.
voetnoot604
post: deurpost.
voetnoot605
dertig eeuwen: 3000 jaar, krap genomen; Kircher stelt in zijn Obeliscus Pamph. het optreden van Mozes op ± 1500 v. Chr., hierbij 1600 jaar na Chr. geeft ruim 3000 j.
voetnoot606
en Turck: ook de Mohamedanen aanvaardden Mozes' wetgeving.
voetnoot609
eerst: het eerst; Jakobs bloet: de nakomelingen van aartsvader Jacob, de Joden; erf: erfdeel; eerstgeboren: eerstgeborene, oudtse, nl. Juda; de stam van Juda, de Joden.
voetnoot610
wien: aan welken stam.
voetnoot611
onbesneên: onbesnedenen, heidenen; dat het Joodsche volk door God bijzonder was uitverkoren (Deuteron. X, 15), werd in Vondels dagen sterk betwijfeld door Spinoza, vgl. Tract. Theol.-Polit. cap. III (ed. v. Vloten-Land, II, bl. 121-vgl.).
een: klemtoon.
voetnoot612
Een-een: klemtoon.
voetnoot616
Gesplist aen rotten: in secten verdeeld.
voetnoot621
inck: inkt.
margenoot*
[Randschrift:] De bezwaerlijckheit van het juck der ceremoniale wet, die op Christus, haer ooghmerck, wijst.
voetnoot626-27
De oude Rabbijnen telden in den Pentateuch 613 verordeningen, nl. 248 geboden en 365 verboden.
voetnoot628-29
Die verordeningen betroffen 1) den Godsdienst, 2) de rechtspraak, 3) het huiselijk leven.
voetnoot630
Een onverdraeghzaem juck: een onverdragelijk juk, vgl. Math. XXIII, 4; het vleesch: het heele apparaat der Joodsche verordeningen verhoudt zich tot de wet der genade als vleesch tot geest, vgl. Hebr. VII, 16.
voetnoot631
Vermeestert: overmeestert, beheerscht.
voetnoot632
koom' te sta: te hulp komt.
voetnoot634
den helt: Christus; geslachten: nakomelingen.
voetnoot635
gespelt: voorspeld.
voetnoot636
daer: waar; heur dienst: de eeredienst van die geslachten, de Joodsche godsdienst; terwijlze niemant heelt: terwijl die Joodsche eeredienst niemand geestelijk helpt.
voetnoot637
ter noot: in zijn zielenood.
de wonden: de vulnera naturae, door de erfzonde in de menschheid nagelaten; vgl. de parabel van den gewonden man en den Samaritaan (Luc. X, 30) door de Kerkvaders op de gevallen menschheid en den Verlosser toegepast.
voetnoot639
balsem van gena: vgl. Lucifer, vs. 1466.
margenoot*
[Randschrift:] De wet leert eenen eenigen Godt, geene afgoden, dienen, en haer diensten wijzen op Christus, en de genade door hem te verwerven.
voetnoot641
Zy: de wet van vs. 625.
voetnoot642
Alleen ... ter noot: alleen in geval van noodzakelijkheid.
voetnoot643
op zijn spoor: op den door God gewezen weg, de 10 Geboden.
voetnoot644
hun' sleep: hun eeredienst; neffens: naast.
voetnoot645
alle afgodendienaars binnen het Joodsche land uitroeien.
voetnoot646
van stam in teere telgen: van den vader op zijn kinderen.
voetnoot648
naer 't gezicht: volgens het vizioen, vgl. Exod. XX, 24-26 en XXV, 8-vlg.; Horebs kruin: den Sinaï.
voetnoot649
aertsheiligh: het heilige der heiligen.
voetnoot650
veiligh: afgesloten.
voetnoot651
onbesneên: onbesnedenen, heidenen; straf: streng.
voetnoot653
toondisch: tafel der toonbrooden.
voetnoot654
stichten: religieuzen luister bijzetten.
voetnoot656
gestoffeert: gevuld.
voetnoot657
heilighdom: heilige voorwerpen, namelijk: de wet van steen: de steenen wettafelen; roede: staf.
voetnoot658
een vat manna, dat de Joden in hun honger in de woestijn voedde, vgl. Exod. XVI; emer: emmer, vgl. Segesang v. G.v. Vinckenroy, vs. 2.
voetnoot659
't Gehemelt van Godts kist: de bekroning van de Ark, de verzoendeksel.
voetnoot660
Waar God zijn uitspraken deed.
voetnoot661
de schacht der Cherubijnen: de vleugels der gouden Cherubijnbeelden.
voetnoot662
aertspriesters: hoogepriesters; voor Godt: in het heilige der heiligen.
voetnoot663
heilighden: door besprenkeling.
voetnoot664
die hun gemoet: die hen tegemoet treedt.
voetnoot665
Met glans in 't borstgesteente: volgens Flavius Josephus bestond het antwoord, dat Jehova den hoogepriester door het Urim en Thummim gaf in een verhooging van den glans der 12 edelsteenen, die dat borststuk versierden.
voetnoot670
Godts tapijten: het heilige was van den voorhof, het heilige der heiligen van het heilige afgescheiden door kostbare tapijten.
voetnoot673
elck bijzonder lidt: iemand afzonderlijk.
voetnoot675
van 't vier der lucht: zooals soms wel gebeurde; vgl. Levit. IX, 24 en vs. 715.
voetnoot677
sprengen: besprenkelen; bock: den zondebok van Levit. XVI, 8-vlg.
voetnoot678
gaen: gaan heen.
voetnoot680
gerf: tarweschoven.
voetnoot682
vgl. Levit. VI, 12.
voetnoot683
net gemerckt: precies aangegeven.
voetnoot684
het zevenjaerigh feest: het zgn. Sabbathjaar, dat om de zeven jaren terugkeert, vgl. Levit. XXV; heet: gebiedt.
voetnoot685
ten beste schencken: om niet geven.
voetnoot686
krencken: te kort doen.
voetnoot687
vgl. Exod. XXII, 29; 't geen hun eigen is: hetgeen hun toekomt.
voetnoot690
Den koningen gewijt enz.: voor de zalving der koningen bewaard, vgl. Exod. XXX, 31.
voetnoot691
Vgl. Deuter., XVII, 8-9.
margenoot*
[Randschrift:] De dienst der wet is door wonderdaeden gesterckt, en verheerlijckt.
voetnoot696
lot: deel.
voetnoot699
Arons roede bloey': vgl. Numeri, XVII, 8; de steenrots water geef: Num. XX, 11.
voetnoot700
De kopre slang: Num. XXI, 9; het heir der vorsten sneef': de Amorrhieten en hun koningen Sehon en Og, die den Joden doortocht weigerden, werden verslagen, Num. XXI, 23-24.
voetnoot701-02
vgl. Josua, III, 14-16; opgescheurde kolcken: opengereten watermassa.
voetnoot702-03
de zeven volcken In Kanaän: onder Josue versloegen de Joden te Bethoron en te Merom vele vorsten van Noord- en Zuid-Kanaän, Jos. X-XII.
voetnoot704-06
Vgl. Jos. VI; 't Gevloeckte: het ten ondergang gedoemde.
voetnoot707
in 't rechtersdom: gedurend het tijdvak der Rechters.
voetnoot708-09
Onder Heli krijgen de Philistijnen de Ark in handen, plaatsen haar te Azot in den tempel van den afgod Dagon, maar zenden haar terug omdat zij het afgodsbeeld herhaaldelijk verbrijzeld vonden, I Recht., V.
voetnoot710-11
De Ark was na Azot o.a. te Bethsames en te Cariathiarim; beschaduwt van tapijt: de ark moest altijd bedekt blijven, Num. IV, 5-6.
voetnoot712
Salomon: opvallend is, dat Vondel in zijn overzicht van de Joodsche geschiedenis zijn vereerden koning David geheel overslaat.
voetnoot712-13
Vgl. III Kon. VI-IX.
voetnoot713
ten bergh op: op den Sionsberg.
voetnoot714
drymaels 's jaers: vgl. III Kon. IX, 25.
voetnoot715-17
Vgl. II. Parol. VII, 1.
voetnoot717
bestemmende: verhoorende.
voetnoot718
Des zoons: van Salomon; 's vaders stoel: Davids troon.
voetnoot719
zulck een heerlyckheit: vgl. Vondels naar Dubartas bewerkte Heerlyckheit van Salomon, Dl. II, bl. 223.
voetnoot721
zelf de koningin der Mooren: zelfs de koningin van Saba, III Kon. X; haeren drempel: haar huis, haar land.
margenoot*
[Randschrift:] De scepter van Iuda vervalt, na veelerhande rampen, aen de Romainen: waerop Iakobs profecye van Messias toekomste zagh,
voetnoot725
duizent jaeren: volgens A. Kirchers Chronologia (in den Obeliscus Pamphilius) begon Salomons regeering in 1030 v. Chr. en kwamen de Joden onder de Romeinsche heerschappij in 63 v. Chr.
voetnoot728-29
De Babylonische gevangenschap duurde van 536-430 v. Chr.
voetnoot730
De veel bemoeilijkte herbouw van Jerusalem onder Nehemias, vgl. II Esdr. I-VI.
voetnoot732
In den tijd der Macchabeën waren bijv. Aristobulus en Hyrcanus tegelijk koningen en hoogepriesters.
voetnoot733
Roomsche: Romeinsche.
voetnoot734
Onder Pompejus, die in 63 v. Chr. Jerusalem inneemt; den keur der priesterdommen: het hoogepriesterschap.
voetnoot735
steurt: vernietigt.
voetnoot736
Herodes de Groote wordt in 40 v. Chr. te Rome tot koning der Joden aangesteld.
voetnoot737
schijnbaer: duidelijk; 's aertsvaders: Jacobs.
voetnoot738
Vgl. Genes. XLIX, 10; 's volcks verlosser: Christus.
voetnoot739
besneên en onbesneên: Joden en Heidenen, ‘de verwachting der volkeren’.
voetnoot741
eene wet: één wet, nl. de Nieuwe Wet, het Christendom; den ongezienen: God, vgl. vs. 545.
margenoot*
[Randschrift:] En Nebukadnezars droom van de vier hooftheerschappyen, by Daniël ontvouwen, als een voorteken dat Messias voorhanden was, gelijck Rabbi Nehumias en Josefus dit oock bestemmen.
voetnoot743
by Hezechiël: door Ezechiël, zie Ezech. XIV, 14.
voetnoot745
Gabriël: In Daniël, IX, 21 staat ‘de man Gabriël’, maar daar erbij staat, dat hij ‘snel vloog’, wordt dit algemeen verstaan van den aartsengel Gabriël.
voetnoot746
Tijdens de Babylonische gevangenschap, vgl. vs. 729.
voetnoot747-49
Daniël voorspelt (IX, 24-27), dat er 70 weken zullen verloopen vóor Jerusalem herbouwd wordt en de Messias verschijnt; de 70 weken worden verstaan als 70 jaarweken (een jaarweek is een tijdperk van 7 jaar), dus 490 jaar. De Christenen redeneerden hier uit, dat bij Christus' leven die 70 jaarweken zèker verstreken waren en de Messias er dus geweest moest zijn. Sommige Joden trachtten dit argument te vernietigen door te zeggen, dat de jaarweken jubeljaren beteekenden, dus tijdperken van 50 jaar (alzoo 70 × 50 = 3500 j.), zoodat de Messias nog komen moet. Maar enkele oude rabbijnen, o.a. aangehaald door Raymond Martini en door Galatinus (zie de noot op het Onderw. der h. Dryeenh., Dl. VIII, bl. 738), vielen de berekening met jaarweken bij, en éen van hen was rabbijn Nehumias (vs. 750), die ongeveer 50 j. vóor Christus schreef.
voetnoot751
oit: zou kunnen wegvallen.
voetnoot752
sloot: concludeerde; ten dienst van zijn Hebreen: om de Joden te waarschuwen?
voetnoot753
stemt: stemt overeen; de steen: de zonder handen losgemaakte bergsteen, die in het droomgezicht van Nebukadnezar (Nabuchodonosor), het beeld van goud, zilver, koper en ijzer vernietigde, vgl. Dan. II, 31-35.
voetnoot754
de vier hooftheerschappyen: de vier groote wereldrijken, nl. het Babylonische, Persische, Macedonische en Romeinsche Rijk, die allen door het Messiaansche Rijk zouden overtroffen worden.
voetnoot755
zoo men Gerson leest: Jean de Charlier de Gerson. (1363-1429). kanselier van de Universiteit te Parijs, een even vroom als gezaghebbend schrijver. Het is wel merkwaardig, dat een der weinige keeren, dat Vondel een bron vermeldt, wij er zoo weinig aan hebben. Want in Gersonii Opera van Parijs, 1606 (4 dln. in 2 bnd.) is Gersons meening over Daniëls steen nergens te vinden. Het is trouwens niet noodig, want de hem hier toegeschreven interpretatie was en is onder de christel. exegeten vrijwel algemeen.
voetnoot757
sluierkroon: met een sluier versierde kroon, een meer middeleeuwsche dan klassieke vorstendracht; Vondel gebruikt het sierlijke woord graag, vgl. Amst. Hecuba, vs. 406; Virgilius-vert. XII, r. 338 en vs. 447 (Dl. VII, bl. 202 en 203); Joann. de Boetgez. V, 389.
voetnoot759
De Saduceeën o.a. zagen verlangend naar het einde der Rom. heerschappij uit en de verwachting van een Messias of Verlosser was algemeen.
voetnoot760
Josefus: Flavius Josephus, vgl. vs. 328; geensins enz.: geb. in 37 n. Chr. en in 't jaar 70 getuige van Jerusalems ondergang (vs. 761).
voetnoot763
Ontvoude: als Vondel bedoelt, dat Fl. Josephus den droom van Nabuchodonosor meedeelt, heeft hij gelijk, want zie Joodsche Geschiedenissen, X, hfst. XI; maar als hij meent, dat de Joodsche auteur zich ook aan een uitleg waagt, vergist hij zich, want Fl. Jos. zegt juist, nogal listig, dat het hem als historicus niet om de toekomst, maar om het verleden te doen is.
schijnbaer: duidelijk, vgl. vs. 737.
voetnoot764
hielt de voorgespelde streeck: zich ontwikkelde zooals voorspeld was.
margenoot*
[Randschrift:] Malachias verheft hier op den tweeden tempel boven den eersten, en de gestroide geruchten en oproeren getuigen dat Messias voorhanden is.
voetnoot765
Malachias: de profeet (Mal. III, 1) kondigt een hemelschen afgezant aan, die den Messias den weg (de heirstraet) baant naar een nieuwen tempel; echter niet Malachias, maar Aggaeus voorspelt, dat die tweede tempel luisterrijker zal zijn dan de eerste (Agg. II, 10).
voetnoot770
gesticht: bouwwerk.
voetnoot768-72
De redeneering, aan de exegese ontleend, is deze: daar de eerste tempel (die van Salomon) uiterlijk den hoogsten luister heeft bereikt en de tweede hem toch nog overtreffen zal, moet de glorie van dien tweeden tempel (de christelijke eeredienst) den eerste door inwendige glorie (Godts genaverbont) te boven gaan.
voetnoot773
Versta: en moet God Messias zelf het priesterschap bekleeden.
voetnoot774
den tijt en stant: den tijd van bestaan.
voetnoot775
de faem: de algemeene roep.
voetnoot776
en daer enz.: Vondels bedoeling zal wel zijn: en ook buiten het Joodsche land.
voetnoot778
's hemels bontgenooten: de Joden, met wie God immers een verbond had gesloten.
voetnoot781
in oosten: in het Oosten, door Suetonius en Tacitus uitdrukkelijk genoemd, maar van Syriën of Judea spreken zij niet.
voetnoot779-85
Dat Herodes de Groote, de Romein Titus en keizer Vespasianus (zijn vader) een oogenblik voor den Messias zijn aangezien, vermeldt Baronius (Annales, I, kol. 4 en 746) met citaten uit Fl. Josephus, Suetoon en Tacitus; over Gaulon (Judas Gaulonites) deelt hij (ib. kol. 78 en 93) mee, dat hij een secte stichtte.
voetnoot786
Waar de profetiën op slaan; die: 4de nvl.
voetnoot787-88
vgl. Joan. VII, 40-43.
margenoot*
[Randschrift:] Aertsengel Gabriëls bootschap aen de heilige Maeght.
voetnoot789
Vgl. Luc. I.
voetnoot790
voorbo: voorbode, voorlooper, St. Jan de Dooper, wien Vondel, onmiddellijk na de Bespiegelingen zijn episch gedicht Joannes de Boetgezant wijdt.
voetnoot793
Davids dochter: Maria; reden: toespraak.
voetnoot794
vaegh: groeikracht.
voetnoot803
borst in 's hoogsten lof enz.: door het aanheffen van het Magnificat, Luc. I, 46-55.
voetnoot807
de vrucht: de nog ongeboren Joannes, Luc. I, 41; voorglans: voorafgaande glans, dageraad.
voetnoot808
Jesses kroon: de kroon van David, die de zoon was van Jesse.
voetnoot809
dezen ongeboren: dezen ongeborene, Jezus.
voetnoot810
grootvaers: voorvaders, Davids; 't ryck: het geestelijk rijk, de Kerk.
voetnoot812
wijder enz.: verder dan waar menschen wonen.
margenoot*
[Randschrift:] Christus wort geboren onder Augustus.
voetnoot813
Toen Christus, tijdens de regeering van keizer Augustus geboren werd, heerschte er algemeene vrede en was de tempel van Janus, den oorlogsgod, te Rome gesloten: Baronius, Annales, I, kol. 58.
voetnoot814
schatte: telde, vgl. Luc. II, 1; Roomsche: Romeinsche; Jakobs wetgenooten: de Joden.
voetnoot815-16
Davids veestal: Christus werd geboren in een stal te Bethlehem; Bethlehem was de stad van David, omdat hij daar geboren was.
voetnoot816
zijnen stam: den stam van Juda, vgl. Luc. II, 4.
voetnoot817
schatten: opschrijven.
voetnoot818
begrijp: omvang.
voetnoot819
ondertrouden: Maria en Josef, die verloofd waren, Luc. I, 5.
voetnoot821
veste: stadsmuur.
voetnoot823
vgl. Luc. I, 7.
voetnoot829
een zaet: éen zaad, éen persoon.
voetnoot830
verknocht: verbonden, vgl. vs. 1272.
voetnoot830-33
Vgl. Mich. V, 5; Matth. II, 6; Godts outer, en den stoel der koningen: het Joodsche priesterschap en koningschap; verdooven: overstralen.
voetnoot834
verschoven: achtergesteld.
voetnoot835-39
vgl. Luc. 8-14.
margenoot*
[Randschrift:] Godt openbaerde zich d'eerstemael in de scheppinge der weerelt:
voetnoot841
Voor: vóór.
voetnoot846
beurten: afwisseling, verandering.
voetnoot848
ging de noit verschenen uit: trad God, die zich nooit geopenbaard had, naar buiten.
voetnoot850-51
alle hemeltroonen, En maght, en heerschappy: de koren der engelen.
voetnoot852
gemeine: algemeene.
voetnoot855
uitgang: naar buiten treden; reis: keer.
margenoot*
[Randschrift:] de tweedemael aen de aertsvaders, voor en na de wet:
voetnoot867
spraeckgeluit, en vlam: Gods stem, in vuur vernomen, vgl. Exod. XIX, 18; XX, 1.
voetnoot868
dien stam: den stam van Levi, vgl. Exod. XXVII, 1.
voetnoot870
Versta: evenals Christus, Hebr. V, 5.
voetnoot871
omtrent de heilkist: bij de Ark des Verbonds.
voetnoot873-74
vgl. vs. 664-68; aertspriesteren: hoogepriesters.
margenoot*
[Randschrift:] De derdemael in het aentrecken der menschelijcke natuure, by Ebion, Fotijn, Arius, en Faustus gelochent en bestreden.
voetnoot876-1252
Dit gedeelte der Bespiegelingen, handelend over het leerstuk van de H. Drievuldigheid en door Vondel als een uittreksel van zijn leerdicht, onder den titel Onderwys van het Geloofshooftpunt der H. Dryeenigheit, reeds in 1659 uitgegeven, is opgenomen in Dl. VIII, bl. 734-53 dezer W.B.-uitgave en wordt hier dus overgeslagen. Ook in de nummering der vss. slaan we 875-1251 over. Het vers waarmee het Onderwys begint: ‘Ter lang gewenschte tijt quam Godt uit zijnen troon’ is de variant van het vers 875: ‘Maer nu ten derdemael quam Godt uit zijnen troon’ en de vss. 379-80, waarmee het Onderwys sluit, komen in de Bespiegelingen niet voor.
margenoot*
[Randschrift:] De orakels der oude Sibillen, en de outvaders bezegelen de leer der heilige Dryeenigheit, en Christus Godtheit.
voetnoot1254
d'outvaders: de oudste christelijke schrijvers, vgl. vs. 210, 383; in dit hooftpunt: in de leer der H. Drieeenheid.
voetnoot1254
Sibillen: deze door Vondel meer aangevoerde profetessen (vgl. Besp. II, 523; III, 1154; V, 85, 1461) citeert Lactantius in de Divinae Institutiones, Lib. IV, cap. VI en XV (Migne, P.L. VI, kol. 462, 492-513) herhaaldelijk als getuigen van Jezus' leven en wonderen.
voetnoot1256
Als menig wetprofeet: evenals zoovele bijbelsche profeten.
voetnoot1257
de nijt: de dwaalleeraars, die Christus' eer benijdden.
voetnoot1258
Versta: waardoor de oude christelijke schrijvers gedwongen waren, daartegen te schrijven.
voetnoot1259
voorstant: verdediging.
voetnoot1260
van Ebion: door Ebion, de oude ketter en zijn school (de Socinianen), vgl. noot op Onderw. der h. Dryeenh. vs. 9; over Ebion en zijn dwalingen spreekt Baronius, Annales, I, kol. 766-67.
voetnoot1265
Hy leght 'er: Christus ligt daar in de doeken, in de kribbe.
voetnoot1267-68
Vgl. Matth. XIII, 17.
voetnoot1269
‘lumen de lumine, Deus de Deo’, zooals in het Rom. Credo staat.
voetnoot1272
Verknocht: verbonden, vgl. vs. 830.
voetnoot1274
Vgl. St. Augustinus: ‘Crede ut merearis intelligere’, in Joan. VII, tract. XXIX, 6.
voetnoot1275
veer: vleugels.
voetnoot1278
neerslaghtigh: neergeslagen, neergebogen.
voetnoot1282
wieroocken: aanbidden.
voetnoot1283
d'anderde: de tweede, vgl. Besp. I, 63.
margenoot*
[Randschrift:] Christus wort besneden:
voetnoot1285
vgl. Luc. II, 21.
voetnoot1286
merck: teeken; zeden: wetten.
voetnoot1289
te zoenen: in te willigen.
voetnoot1290
den vloeck der wet: de last der uiterlijke observanties, vgl. Rom. VII, 4-6.
voetnoot1291
wetquetsuur: dat wat er aan de Oude Wet ontbrak, nl. de mededeeling der genade.
voetnoot1292
Vgl. Rom. II, 29.
voetnoot1295
Vgl. Gen. XII, 2-3.
margenoot*
[Randschrift:] van de wijzen aengebeden, en met gaven ge-eert,
voetnoot1297
De wijzen: de Wijzen uit het Oosten, de H. Driekoningen, vgl. Matth. II, 1-11.
voetnoot1302
vergeefs hun bladen heeft gesleten: zonder vrucht de profetieën heeft doorbladerd en beduimeld.
voetnoot1303
zy: de Wijzen, die als Perzen den Mithras-dienst hadden beleden.
voetnoot1305-06
in het midden van: tusschen.
voetnoot1309
dry gaven: goud, wierook en myrrhe.
voetnoot1310-14
Naar de woorden van de liturgie op Driekoningen: ‘In auro ostenditur regis potentia, in thure sacerdotem magnum considera, et in myrrha dominicam sepulturam’.
voetnoot1316
vgl. Hebr. VII, 25.
voetnoot1319
ontworp: ontwerp, voorafbeelding; 't volkomen: de vervulling.
voetnoot1320
gemaelt: geschilderd.
voetnoot1321
't Betrouwen op dees vrucht: het vertrouwen in het kind Jezus.
margenoot*
[Randschrift:] in den tempel Gode opgedraegen, en van Simeon en Anna beleden.
voetnoot1322
een paer tortels: een paar duiven, die bij de zuivering van een moeder moesten geofferd worden, Luc. II, 24.
voetnoot1324
van: door.
voetnoot1325
Ontzuivert: besmet.
voetnoot1326
oude Simeon: Luc. II, 25.
voetnoot1328
drift en inspraeck: ingeving, inspiratie.
voetnoot1329
verslofte: verzuimde.
voetnoot1330
wandel: levenswandel; schult: fout, zonde.
voetnoot1334
dien gezalfde: Christus, χριστος, vgl. vs. 1378.
voetnoot1335
de vrucht: het kind.
voetnoot1337
By zijne vaders vaer': bij zijn vaderen verzameld worde, sterve.
voetnoot1342
behoeder: Verlosser.
voetnoot1343
merck: teeken.
voetnoot1344
Vgl. Luc. II, 34.
voetnoot1345
lijden: doorstaan.
voetnoot1346
wil: zal.
voetnoot1348
‘en de gedachten van vele harten zal openbaren’, Luc. II, 35.
voetnoot1349
dorre stock: de oude Simeon.
voetnoot1352
deze vrucht: dit kind.
voetnoot1353
De weduwe Anna, meer enz.: de profetes Anna was 84 jaar, Luc. II, 36-37.
voetnoot1355
slagh: tijd.
voetnoot1357
eenen dienst: een eeredienst.
voetnoot1359
schim: schaduw; plicht: dienst, eeredienst.
voetnoot1360
schaduwen: voorafbeeldingen.
margenoot*
[Randschrift:] Christus vlught voor Herodes, en wort, na twalef jaeren, in den tempel onder de wetgeleerden gevonden;
voetnoot1361
recht: juist; een: eertijds.
voetnoot1362
ontrent voor vijftien eeuwen: bij vs. 605 is er al op gewezen, dat Vondel volgens de chronologie van A. Kircher de wetgeving van Mozes op 1506 v. Chr. stelt; volgens denzelfde werd Mozes in 1586 v. Chr. geboren.
voetnoot1364
's kindermoorders: Herodes'; Matth. II, 13-14.
voetnoot1365
in duisternisse: in Egypte, dat, zooals Vondel meermalen te kennen geeft, duisternis beteekent, vgl. Besp. IV, 1091; d'ouden: de ouders, Maria en Josef.
voetnoot1367
tot drywerf toe om 't jaer: dit is niet duidelijk; bedoeld Vondel: om de drie jaar, of driemaal in een jaar? In Luc. II, 41-42 staat alleen, dat Maria en Joseph met den twaalfjarigen Jezus voor het Paaschfeest naar Jerusalem gingen.
voetnoot1368
Sion: Jerusalem; het feest, gewijt aen Godts altaer: Op den 16en Nisan werden de offers opgedragen.
voetnoot1369
Versta: zoodra Christus 12 jaar was; oude: leeftijd.
voetnoot1370
Godts gewelf: den tempel.
voetnoot1371
ring: kring.
voetnoot1372
't hemelsch heilighdom: de geheimen Gods.
voetnoot1373
d'antwoort: het antwoort.
voetnoot1374
onder laegen: voor onderdeden.
voetnoot1377
vgl. Luc. XI, 31.
voetnoot1378
gezalfden: Christus, vgl. vs. 1334.
margenoot*
[Randschrift:] Omtrent zijn dertighste jaer gedoopt, en, geest na veertigh dagen vastens, aengevochten.
voetnoot1379
achtien: achttien.
voetnoot1380
in zijn ampt te treên: zijn eigenlijke zending te vervullen.
voetnoot1382
Zacharias zoon: Joannes de Dooper; vgl. vs. 790; die van hem tuighde (getuigde): vgl. Joan. I, 7-8.
voetnoot1383
en van het onbesmette lam; vgl. Matth. III, 13; Joan. I, 29, 36.
voetnoot1384
te water: in het water; voor den doop.
voetnoot1386
haer: hoofd.
voetnoot1390
wetorakel: wetgever.
voetnoot1392
roeren: beroeren, aanraken.
voetnoot1374-95
Volgens vele Kerkvaders (Ambrosius, Chrysostomus enz.) werd al het water door Christus' aanraking met dat van den Jordaan tot doopwater geheiligd.
voetnoot1396
herschapen: herboren, vgl. Joan. III, 5; vont: doopvont.
voetnoot1397
merck: teeken; het Sacrament (des Doopsels) is een uitwendig teeken; Vondel spreekt zelden van Sacrament, maar doorgaans van geheimmerck, of geheimnisteken, vgl. vs. 1629, 1637; Altgeh. I, 993.
voetnoot1398
voor, die: hun voor, die.
voetnoot1400
wat lievrey: welk kleed; helden: heldhaftige volgelingen.
voetnoot1401
weereltschen: wereldsche menschen; bekennen: belijden.
voetnoot1402
Een heilige lievrey: het kleed der heiligmakende genade.
voetnoot1403
Het helsche spoock: de duivel, die Jesus bekoorde, vgl. Luc. IV, 1-11; verbaest: overmeesterd.
voetnoot1404
hem: Christus; veel dagen: 40 dagen.
voetnoot1405
brullende woestijnen: woestijnen waar de wilde dieren brullen.
voetnoot1406
gestuit: weerstaan, afgeslagen.
margenoot*
[Randschrift:] Christus wandel en wonderen in Judea en zijn leeringe op den bergh.
voetnoot1408
vast: geregeld.
voetnoot1414
nimmermeer verlegen: nooit in nood.
voetnoot1415
school: leerlingen; ergh: arglist.
voetnoot1417
haer: de school.
voetnoot1419
melt: onthult; leit: leidt.
voetnoot1420
een volkomenheit: een volmaakt leven.
voetnoot1422
grove: vleeschelijke, vgl. vs. 1290; voltrecken: vervolmaken.
voetnoot1424
jonge: nieuwe.
voetnoot1425
in volkomenheit: in de volmaaktheid.
voetnoot1427
Matth. VI, 4; My: Christus.
voetnoot1428
Matth. VI, 5-6, 16.
voetnoot1429
Matth. VI, 19-20; in Godts trezoor: in Gods schatkist, bij God.
voetnoot1430
Matth. VI, 25; 1431-33 Matth. VI, 28.
voetnoot1433-34
Matth. VII, 1-5; Ter vierschare: met een oordeel.
voetnoot1437
Matth. VII, 13.
voetnoot1438
Matth. VII, 15.
voetnoot1439-40
Matth. VII, 24-27.
margenoot*
[Randschrift:] Izaïas en Hezechiël voerden hem in, als leeraer, profeet, en koning;
voetnoot1441
Moses krijgt de belofte van den Messias als profeet, Deuter.XVIII, 18; Isaias voorspelt den Emmanuël, God met ons, Is.. VII, 14; IX, 6-7; XI, 1-5; XL, 11.
voetnoot1442
Hezechiel: Ezechiël voorspelt den herder over 't volck (vs. 1444): Ezech. XXXIV, 23.
voetnoot1445
gezalfden: gezalfde, vgl. vs. 1378.
voetnoot1446
Marc. VIII, 2.
voetnoot1448
Is. XLIX, 8; II Cor. VI, 2; het aengenaeme jaer: de tijd van genade.
voetnoot1449
Matth. XV, 24; koy: kudde; door Davids staf: zooals David was Christus herder en koning.
voetnoot1450
wey: hui, een melkprodukt, vgl. schaepeweitje in Beeckzang, vs. 14.
voetnoot1454
boôn, en afgezonde tolcken: de Apostelen.
margenoot*
[Randschrift:] Christus wijsheit beknopt in het woort Bemin begreepen.
voetnoot1455
Weer komt Vondel op Hermes Trismegistus terug, die vooral door de betoogen van A. Kircher in Obeliscus Pamphilius (1650) en Oedipus Aegyptiacus (1652-53) voor den leermeester der Egyptenaren, Joden, Arabieren, Grieken enz. werd gehouden, vgl. vs. 69 en noot op Besp. IV, 1094.
voetnoot1457
spraecken: talen, volken.
voetnoot1460
Hermes naelden: de obelisken, volgens Kircher door Trismegistus met wijze spreucken beschreven; vgl. Besp. IV, 1111.
voetnoot1461
Rome: het heidensche Rome; de Sibillijnsche bladen: de boeken der Sibillen, vgl. vs. 1254; hoe die boeken te Rome kwamen en bewaard werden, verhaalt Lactantius: Div. Inst. Lib. I, cap. VI (Migne, P.L., VI, 138-vlg).
voetnoot1463
De Romeinsche wetgeving der Twaalf Tafelen (leges XII tabularum) dateert van 445 v. Chr. en gold voor het Rom. Rijk tot de IIIe E.n. Chr.
voetnoot1467
een woort: éen woord; gevat: samengevat.
voetnoot1468-69
de Joodsche, Grieksche, Egyptische (Zonnestadt, Heliopolis als een der hoofdsteden van Egypte) en Romeinsche culturen.
voetnoot1469
in zooveel tijts enz.: in al die eeuwen en bij al hun scherpzinnigheid.
voetnoot1470
Begreepen: samenvatten; in metael enz.: de verschillende middelen, waardoor de genoemde volken hun wetten promulgeerden.
voetnoot1471
het eenigh woort Bemin: Vondel spreekt in de Opdracht van zijn Samson, in 1660, dus in den tijd der Bespiegelingen, dezelfde gedachte uit: ‘... de beloofde verlosser, en wetgever der menschen, die door het voorschrift van de wet der liefde, in het eenige woort bemin begrepen, alle voorgaande wetgevers en wijsheit der wijzen overtreft’.
voetnoot1472-74
vgl. Matth. XXII, 37-40.
voetnoot1474
Voltreckt: vervult.
margenoot*
[Randschrift:] Christus leert met woorden en voorgangk.
voetnoot1475
in den top van een volkomenheit: door een volmaakt leven.
voetnoot1476
hy: Christus.
voetnoot1477
raeden, en geboôn: de evangelische raden en de strikte voorschriften, consilia et praecepta; vgl. Marc. X, 19-21; toe te lichten: in te lichten.
voetnoot1479
Noch: toch; keur: keuze.
voetnoot1480
kruisscholieren: volgers van zijn kruis; veur: voor.
voetnoot1481
willige: vrijwillige.
voetnoot1482
het twaleftal: de twaalf apostelen.
margenoot*
[Randschrift:] Zijn zekerheit in 't profeteeren.
voetnoot1488
Versta: de vaste zekerheid der oude profeten.
voetnoot1489
melden: voorspellen; vgl. Joan. XII, 32.
voetnoot1490-91
Matth. XXVI, 21.
voetnoot1491
wat uur en tijt: wanneer.
voetnoot1492
Matth. XXVI, 31; 't aengaen: het begin, het ontbranden.
voetnoot1493
Der huizen: der gezinsleden onderling, vgl. Marc. XIII, 12-13.
voetnoot1494
De faem: de wereldkundige roem, Matth. XXVI, 13.
voetnoot1495
Matsh. XVI, 21; Marc. XIII, 1-2.
voetnoot1496
Een treurspel: opmerkelijk geeft Vondel ook hier weer den naam van treurspel aan een door hem gedramatizeerde gebeurtenis, vgl. vs. 529; voorgespelt enz.: 40 jaar van te voren voorspeld, dus ongev. in 't jaar 30.
voetnoot1498
wijcken: onderdoen.
margenoot*
[Randschrift:] Christus wonderdaeden.
voetnoot1501
Door Davids rijcken heen: door 't heele Joodsche land, Galilea en Judea; herboren: herleefd.
voetnoot1502
op bedde: Jaïrus' dochtertje; baer: de jongen van Naïm; in 't graf: Lazarus.
voetnoot1503-04
Matth. XI, 5; Joan. IX.
voetnoot1504
hart: hert.
voetnoot1505
geesten: booze geesten; Luc. VIII, 27-33.
voetnoot1506
Het vischnet: Luc. V, 6; last: 't gewicht der vele visschen; hij wandelt op de baren: Matth. XIV, 26.
voetnoot1508
d'Onheelbre: de ongeneeslijke zieke, Matth. IV, 24.
voetnoot1508-09
Matth. XIV, 19-20; met luttel graen: met weinig brooden; in Altgeh. I, 515: op luttel garst:
voetnoot1510
In voren van zijn hant: deze sterke en fraaie beeldspraak, reeds in St. Aeght, vs. 116 van de Maagdenbrieven gebruikt, schijnt uitgelokt door St. Augustinus' Tract. in Joan. XXIV, no. 1 (Migne, P.L. XXXV, kol. 1595).
voetnoot1512
Versta: door de tot zwijgen gebrachte vijanden aan helsche machten (Belzebub) wordt toegeschreven, vgl. Luc. XI, 15.
voetnoot1514
gespelt: voorspeld; nimmer faelbre bladen: onfeilbare boeken, de bijbel.
margenoot*
[Randschrift:] Zijn koningklijck ampt, en blijde inkomste te Jerusalem, en het zuiveren des tempels.
voetnoot1517
Zacharias: de profeet Zacharias, vgl. Zach. IX, 9 en Matth. XXI, 1-5.
voetnoot1524
gemeene: algemeene
voetnoot1525
op Arons drempel: naar den tempel.
voetnoot1526
d'aendacht des gebedts: het vroom aandachtig gebed.
voetnoot1527-29
Matth. XXI, 12; moortspelonck: roovershol.
voetnoot1529
stoort: verstoort.
voetnoot1531
planten: verbreiden.
voetnoot1532
De 12 apostelen en de 72 leerlingen, vgl. Luc. X, 1, 17.
voetnoot1536
vernoeght: bevredigt, voldoet.
voetnoot1536-37
vgl. Hebr. V, 4-6, 8.
margenoot*
[Randschrift:] Godt had by de profeeten d'offerhanden, en ceremoniale diensten der wet verworpen, en een ander en eeuwigh priesterdom en zuivere offerhande belooft in te wijden.
voetnoot1540
Versta: die allerminst voor eeuwig waren ingesteld.
voetnoot1541
liever: eerder; verkeert: veranderd.
voetnoot1542
stijl en orden: offermanier.
voetnoot1543
Blyckt by orakels: blijkt uit profetische uitspraken, bijv. Is. I, 11-13; het onderscheit: het onderscheid van den christelijken en joodschen offerdienst heeft Vondel uitvoeriger uiteengezet in Altgeh. III, 161-vlg.
voetnoot1544
ontzeit: verbiedt, ontneemt, nl. bij den dood van Christus, toen het voorhangsel in den tempel van Jerusalem scheurde, vgl. Altgeh. III, 253-54, 693-vlg.
voetnoot1548
dien stijl: die manier.
voetnoot1550
De offers van de Oude Wet bewerkten geen innerlijke reiniging of heiliging, ze deelden geen genade mee en werkten niet ex opere operato (uit hun aert), zooals de Scholastiek zegt.
voetnoot1551
lang: al lang.
voetnoot1552
vroegh by wijle: reeds vroeg?.
voetnoot1560
Ps. L. 19; neergeslagen: vermorzeld.
voetnoot1561
geladen: beladen.
voetnoot1563
de harp: nl. van David in Psalm L, 19, vgl. Altgeh. II, 473; alle andre snaeren: alle andere betreffende uitspraken der Profeten.
voetnoot1565
gerven: garven, schoven, koren.
voetnoot1566
Arons erven: de Joodsche priesters.
voetnoot1567
dien last: hun offerplicht, die aan het bestaan van het Joodsche volk verbonden was.
voetnoot1568-70
De harp: Davids Ps. CIX, 4; gebreecken: ontbreken.
voetnoot1571
Zelf Isaias: zelfs Isaias; Vondel zinspeelt op Is. XIX, 19-21, 23, waar voorspeld wordt, dat eens het altaar des Heeren in Egypte zal staan en dat Assyrië met Egypte den Heer zal dienen; de exegeten verklaren dit van het christelijk altaar (een' andren offerstijl En outer ... buiten Levijs stam: zonder de Joodsche priesters).
voetnoot1573
Assyriers: uit te spreken 3. lettergrepig.
voetnoot1575-78
Malachias: de voorspelling van Mal. I, 10-11 over de oblatio munda (zuiver) heeft Vondel breed behandeld in Altgeh. III, 675-886.
voetnoot1579
De wijze Daniël: Dan. XII, 11, vgl. dezelfde benaming in vs. 173 en 743.
voetnoot1580
smoort: dooft.
margenoot*
[Randschrift:] Christus, een priester, naer Melchisedechs orden, wijt voor zijn lijden de nieuwe offerhande des nieuwen testaments in.
voetnoot1588
Joan. XIII, 4-vlg.; jongren: leerlingen.
voetnoot1594
Matth. XXVI, 29.
voetnoot1597
offerdischgenooten: deelnemers aan den h. Maaltijd.
voetnoot1599
overlegh: overdenking.
voetnoot1600
schyn van aer en druif: gedaante van brood en wijn.
voetnoot1603
schaduw: voorafbeelding.
voetnoot1604
deist: deinst.
voetnoot1606-08
op dat men onderscheide enz.: opdat men wèl onderscheid zou maken (vgl. I Cor. XI, 29) tusschen wijn en brood en Christus' Lichaam, waarin ze veranderd waren; veltgewas ... was: het zgn. rime riche, bij Vondel zelden voorkomend.
voetnoot1611
klaeren: duidelijken.
voetnoot1612
voor zijn kruis: vóor zijn kruisdood.
voetnoot1613
verbeelt door Arons lammers: door de geofferde lammeren van den Joodschen eeredienst, vgl. Altgeh. III, 415-vlg.
voetnoot1616
zijn erfdeel: zij die Christus toebehooren.
margenoot*
[Randschrift:] Door Christus onbloedige wort ons zijne bloedige offerhande toege-eigent. Kantteekening: toege-eigent: op ons toegepast.
voetnoot1620
den bergh: Sion.
voetnoot1621
zich roemt van: zich beroemt op; versteecken: berooven.
voetnoot1621-24
Tegen de Hervorming.
voetnoot1624
die: de offerwet; Christgenoot: genoot van Christus, Christen.
voetnoot1625
offerzoen: zoenoffer.
voetnoot1627
aertsgeheimenis: het groote geloofsgeheim van het Christendom.
voetnoot1629
begrijpt: bezit; geheimenismercken: Sacramenten; straks in vs. 1637 geheimnistekens, zie noot bij vs. 1397.
voetnoot1632
de kist enz.: de Ark van het Oude Verbond, waarboven God in een wolk tegenwoordig was.
voetnoot1633
't Paeschlam: met zijn bloed werden de deurposten der Joden bestreken, om hen van den verderfengel, die alle eerstgeborenen doodde, te vrijwaren, Exod. XII, 13; vgl vs. 565.
voetnoot1637
de zes geheimnistekens: de zes andere Sacramenten; Vondel heeft in Altgeh. I, 19 dezelfde voorstelling, zie de noot daarop in Dl. IV, bl. 710.
margenoot*
[Randschrift:] De bloedige volght d'onbloedige offerhande, die de bloedige in onze gedachtenisse druckt, gelijckze in den gebede hof begint, en aen het kruis voltrocken wort.
voetnoot1641
zoenen: verzoenen.
voetnoot1643
dat: nl. het bloedigh offer, het offer van Christus' lijden en dood.
voetnoot1644
alleen: afgezonderd van de drie slapende apostelen, vgl. Matth. XXVI, 39; behof: bedehof, de tuin van Gethsemani.
voetnoot1646
vgl. Altgeh. I, 1479-80.
voetnoot1647
als een worm: Ps. XXI, 7, vgl. Altgeh. I, 1125, 1487.
voetnoot1652
waeraen: waarnaar.
voetnoot1653
de pers, lang voorgespelt: de druivenpers, lang voorspeld, nl. bij Is. LXIII, 3, vgl. Altgeh. I, 1472.
voetnoot1655
Iscarioth: Judas van Iscarioth, Matth. XXVI, 47.
voetnoot1656
ouderlings: ouderlingen; Cesars tempelwacht: de Romeinsche soldaten.
voetnoot1658
lasterdaeden: misdaden.
voetnoot1659
Gelastert: gescholden.
voetnoot1660
Pontius: P. Pilatus; betight: aangeklaagd.
voetnoot1662
met purperverf behangen: met den rooden spotmantel bekleed.
voetnoot1664
Verwezen en gedoemt: veroordeeld en ten doode gedoemd; onschult: schuldeloosheid.
voetnoot1665
knechten: krijgsknechten.
voetnoot1667
doodshooftbergh: Calvarië of Schedelplaats.
voetnoot1668
Arons bloetaltaer: de Joodsche slachtofferingen, holocausta.
voetnoot1669
roepen: door voorafbeelding.
voetnoot1670
troepen: menschgroepen.
voetnoot1672
Vgl. Luc. XXIII, 46; Godts feest: den Hemel.
voetnoot1673-74
Versta: de ziel van Christus stempelt terstond (voort) de voorspelling van David (Ps. XV, 10) tot waarheid.
voetnoot1675
den dagh: hun bevrijding; 't voorburgh: het voorgeborchte.
voetnoot1677-79
vgl. Ps. XXIII, 7-10.
voetnoot1680
Matth. XXVII, 51; roerde: beroerde.
voetnoot1681
Mozes voorhang: het voorhangsel in den tempel van Jeruzalem; vgl. vs. 1314; op 't licht, dat ingeschenen: door het opstralen van Christus.
margenoot*
[Randschrift:] Christus verrijst.
voetnoot1685
Matth. XXVIII, 1.
voetnoot1689
eenen zonnedagh, een rustdagh: Vondel legt den nadruk op de letterlijke beteekenis van Zondag.
voetnoot1693
ontelbre lijcken: de zielen der Oudvaders, door Christus uit hun somberen staat in 't voorgeborchte verlost en daarom zoo genoemd, vgl. Ps. LXVII, 19 en vs. 1743.
margenoot*
[Randschrift:] d'Aertspriester, gaende door het vergoten bloet in het heilige der heiligen, beelde Christus aertspriesterdom en middelaers ampt in den hemel af.
voetnoot1695
d'aertspriester: de Joodsche hoogepriester; 't heilighste: het heilige der heiligen, vgl. vs. 649, 655.
voetnoot1698
schaduw: voorafschaduwing; plaets nam in zijn stede: hem verving.
voetnoot1699
Hebr. IV, 14; VII, 26.
voetnoot1702
Als een genadetroon: Hebr. IV, 16.
voetnoot1703
zoenen: verzoenen.
voetnoot1704-05
Hebr. VII, 25.
margenoot*
[Randschrift:] Christus openbaert zich tienwerf na zijne verrijssenis, beveelt den kruisgezant Peter zijne kudde, en vaert ten hemel.
voetnoot1707-08
Tien verschijningen van den verrezen Christus worden door de Evangeliën en de Handelingen verhaald.
voetnoot1709
korstbreuk: het breken van brood, fractio panis, Luc. XXIV, 35; vgl. Altgeh. I, 564.
voetnoot1710
teffens: tegelijk, vgl. I Cor. XV, 6.
voetnoot1712
kruisgezanten: apostelen.
voetnoot1713-14
vgl. vs. 1680-91.
voetnoot1715
Heiligen: in God ontslapenen, vgl. Ps. XV, 10.
voetnoot1716
stewaert: naar de stad Jerusalem.
voetnoot1718
opdonderen: plotseling te voorschijn komen; vgl. vs. 1789.
voetnoot1719
Versta: afwachtende of enz.
voetnoot1721
d'Aertsherder: Christus; den eenen uitgescheiden: éen der apostelen (nl. Petrus) afgescheiden, uitverkoren, vgl. Joan. XXI, 15-17.
voetnoot1722
lamrenkoy: Kerk.
voetnoot1723
gezantendom: apostelen, Matth. XXVIII, 19.
voetnoot1724
besmette: met zonden besmette.
voetnoot1725
Marc. XVI, 15.
voetnoot1726
zwerck en wolcken: tautologie; vgl. vs. 1936-37.
voetnoot1727
Joan. XIV, 1617.
voetnoot1728
Verneemenze: zien ze; hun troost en hooft: Christus, die hun troost en leider was geweest.
voetnoot1729
Versta: tijdens zijn leven miskend en in de schaduw gebleven; een husteron-proteron, daar verworpen op Christus' openbaar, verschoven op zijn verborgen leven zal doelen.
Handel. I, 9.
voetnoot1732
druckigh: bedrukt.
margenoot*
[Randschrift:] Christus verrijssenis en hemelvaert verzekeren ons van de verrijssenisse des lichaems, en de hemelsche glorie.
voetnoot1732-34
Handel. I, 10-11.
voetnoot1738
wanckelen: twijfelen; verschoonen: verontschuldigen.
voetnoot1739
onderschoort: ondersteunt.
voetnoot1742
Samson: voorafbeelding van Christus, vgl. het gedicht op hem in Helden Godes en het treurspel Samson, vs. 1675-vlg.; de poorten: vgl. Matth. XVI, 18.
voetnoot1743-vlg.
vs. 1693; roof: buit.
voetnoot1744
kruiskerck: Christus' Kerk, op zijn kruis gegrondvest, en zelf achtervolgd; Sion: Jerusalem.
voetnoot1745
Vast: voortdurend; Jesses snaeren: de psalmen van David, den zoon van Jesse, vgl. Ps. CIII, 30.
voetnoot1746
Joëls zuivre pen: de profetie van Joël II, 28.
margenoot*
[Randschrift:] De Heilige Geest wort op de Pingsterfeest over de kruisgezanten uitgestort.
voetnoot1750
Godts gezanten: de Apostelen.
voetnoot1752
schijn: schittering.
voetnoot1754
spraecken: talen.
voetnoot1755
besneên: Joden.
voetnoot1757
letterkunste: wetenschap.
voetnoot1758
in top ophaelen: hoog verheffen.
voetnoot1759
spraeck: taal.
voetnoot1760
orakels: groote waarheden.
voetnoot1761
al de weerelt door verstaen: overal begrepen.
voetnoot1749-62
Handel. II, 1-12.
margenoot*
[Randschrift:] De vrucht van deze uitstortinge des Heiligen Geests.
voetnoot1765
aengestreên betrouwen: telkens op de proef gesteld vertrouwen.
voetnoot1766
Verzekert: zeker stelt; hoecksteen: fundament.
voetnoot1768
gront: grondslag.
verwisselbaer: veranderlijk.
voetnoot1770
in zijn volste: op het toppunt van haar macht en invloed; Vondel spreekt van de dwaling.
voetnoot1771
De dwaling is altijd een verbastering van de waarheid, heeft dus iets van de waarheid, maar verduisterd en half.
voetnoot1772
uit 's hemels laeghsten trans: de dwaling komt niet boven den dampkring der aarde uit.
voetnoot1773
de Roomsche zon: de zon van het christelijk Rome.
voetnoot1774
kringkelen: kronkelen.
voetnoot1776
den geschoren draet der kercke: de leidraad door de Kerk gespannen, met een toespeling op den draad van Ariadne in den doolhof van Theseus; gaet vast: is zeker.
voetnoot1777
zijdepaen: zijwegen.
voetnoot1779
Gemoeten: ontmoeten; d'aertspriester: Christus.
voetnoot1780
dit pant des geests: dit onderpand, dat de beloofde H. Geest is; vgl. II Cor. I, 22; V, 5.
voetnoot1781
hooftpylaer der waerheit: I Tim. III, 15.
voetnoot1785
Versta: toen Hij zeide niet gekomen te zijn; Matth. X, 34.
voetnoot1787-88
Zit achter deze merkwaardige uitspraak geen persoonlijke herinnering aan Vondels afscheiding van zijn doopsgezinde familie en overgang naar 't Katholicisme? Na met duidelijke toespelingen op zijn bekeering de Bespiegelingen te hebben geopend (zie I, 64-74), wil hij ze daar ook mee sluiten; godtskrackeel: een strijd voor God, vgl. Harpoen, vs. 126; deelen: verdeelen, splitsen.
voetnoot1789
een nieu Lukrees: een nieuwe Lucretius. Vondel doelt blijkens vs. 1792 op iemand, die naar Lucretius' voorbeeld van verwijt aan den godsdienst, dat hij menschenoffers eischt (vgl. Besp. IV, 61-82), de geopenbaarde religie verwerpt, omdat ze het offer van Jeptha's dochter in het Oude en dat van Christus in het nieuwe Testament aanneemt. Wien Vondel op 't oog heeft kon ik niet achterhalen, maar dat het een tijdgenoot is blijkt uit voor 't lest (in den laatsten tijd) en daarom is 't waarschijnlijk, dat hij iemand uit den kring van Spinoza(Koerbagh of Meyer bijv.) bedoelt, misschien Spinoza zelf, in wiens werk wel niets van dit verwijt te vinden is, maar die zich tegenover zijn volgelingen, voor een deel met Vondel zeer bekend, in dien geest kan hebben uitgelaten; op te donderen: te voorschijn te komen, vgl. vs. 1718.
voetnoot1793
Een dochter: de dochter van Jephte (Recht. XI), wier offering Vondel juist in denzelfden tijd van zijn Bespiegelingen, in 1659, in Jeptha gedramatizeerd had. Het lijkt er zeer op, dat Vondel de hier in Besp. gemaakte moeilijkheid door Ifis zelf is vs. 1551-vlg. van het treurspel laat ontzenuwen; een' zoon: Christus.
voetnoot1795
stoft: triomfeert.
voetnoot1796
dezelfde conclusie als die van Lucrees in Besp. IV, 82, alleen zooveel te sarcastischer daar den mensch van daar hier in Godt zelf veranderd is.
voetnoot1797
Davids harp, en toonen: de psalmen.
voetnoot1798-99
Ps. CV, 37-38.
voetnoot1802
met yzer voor de scheenen: de wapenen der vijanden, om 't vluchten te beletten?
voetnoot1805
blinden eedt: onredelijken eed.
voetnoot1806-07
die dit zagen enz.: de omstaanders verontschuldigden deze bezoedeling van het offer allerminst.
voetnoot1807
onbescheit: misdaad.
voetnoot1809
het speerpunt: de lans van den honderdman, Joan. XIX, 34.
voetnoot1811
leedt: duldde.
voetnoot1816
niemant: voor niemand.
voetnoot1817
De Geest: de H. Geest, in den bijbel, Joan. XVI, 13, waar Christus (de zoon) zelf spreekt.
voetnoot1819-20
Phil. II, 8-9.
voetnoot1821
d'aertspriester: Christus.
voetnoot1822
de godtsdienst en de hooghste wijsheit: van Lactantius, in de vorige boeken zoo vaak benut, moet Vondel zich het 4e Boek: ‘De vera sapientia et religione’ van de Divinae Institutiones (Migne, P.L. VI, kol. 447-vlg.) herinnerd hebben.
voetnoot1827
met een stem: telkens met dezelfde stem ‘Deze is mijn welbeminde Zoon, hoort Hem’.
voetnoot1828
aen 't water: bij den Jordaan, Matth. III, 17; op Godts bergh: den Thabor, Matth. XVII, 5; in Jerusalem: Joan. XII, 28.
voetnoot1832
kerck: tempel.
voetnoot1834
Coloss. II, 3; gezalfden: gezalfde, Christus.
margenoot*
[Randschrift:] De Christensche godtsdienst is geplant en gewettight van Godt, en Christus, door
voetnoot1838
Godts gezantendom: de apostelen, vgl. vs. 1723.
voetnoot1839
De bisschoppen: volgens de kath. leer zijn de bisschoppen de opvolgers der apostelen; bij: door.
voetnoot1840
orden: opvolging; doorgaends: voortdurend; alle kercken: alle kerkelijke gemeenten.
margenoot*
[Randschrift:] Apostels, en bisschoppen, hunne nazaeten, hiertoe geordent, en gemaghtight, om tweedraght, en scheuringen te verhoeden.
voetnoot1842
Vgl. Rom. X, 15; Hebr. V, 4.
voetnoot1845
Vgl. Joan. X, 1.
voetnoot1846
averechtse: verkeerde.
voetnoot1848
Vgl. Palamedes, vs. 972.
voetnoot1849
scheurzucht: zucht tot scheuring, vgl. vs. 1894.
margenoot*
[Randschrift:] te Konstantinopele.
voetnoot1851
Lucifer: in de Kantteekening voegt Vondel hierbij: te Konstantinopole, waaruit blijkt, dat hij doelt op Photius, den patriarch van Constantinopel (geb. ± 815), die het Oostersche Schisma veroorzaakte, vgl. vs. 1895-96.
voetnoot1855
Een staert van engelen: een groote nasleep van aanhangers.
voetnoot1856
Mahomet: de Arabische stichter van den Islam (580-633), welke door felle oorlogen vrij spoedig een groot deel van de beschaafde wereld veroverde.
voetnoot1857
Buda: Buda-Pest, van Midden-Europa tot midden-Azië; Indiaenen: bewoners der Indiën, in ruimen zin, vgl. Besp. I, 1301.
voetnoot1860
voorzie: verhoede; des Tarters: van den Turk; door Vondel met de Turken als Islam-belijders vereenzelvigd, hoewel de Tartaren van het Mongoolsche ras waren; Turken en Tartaren waren eeuwenlang het schrikbeeld van de Europeesche samenleving, waarvan o.a. Vondel zich de welsprekende tolk maakte.
voetnoot1861
heel China: de Mongolen, die zich zoowel tegen de Christelijke als de Islamitische cultuur keerden, hadden in de XIIIe E. heel China in hun macht.
voetnoot1865
Roomsche Christgezanten: katholieke missionarissen.
voetnoot1869-70
Pythagoor: de Grieksche wijsgeer van de VIe E.v. Chr. verbreidde de leer der zielsverhuizing, die uit Indië afkomstig was en daarom onder alle Indische (Aziatische) godsdiensten van essentieële beteekenis is gebleven.
voetnoot1871
wijdtstreckentheit: uitgestrektheid.
voetnoot1873
schim: schaduw, schijn.
voetnoot1874
Van 't merck: wat dat kruis eigenlijk beteekent; versleeten: uitgesleten.
margenoot*
[Randschrift:] Door scheuringen en ketteryen worden de vroomen beproeft, en verheerlijckt.
voetnoot1875
blinden haet: haat van verblinden.
voetnoot1876
bou: voortplanting.
voetnoot1877
splist: splitst, splijt; aen ongelijcke deelen: in allerlei secten.
voetnoot1878
Versta: voordeel uit kerkelijk goed bij godsdienstige oorlogen.
voetnoot1879
Alleen God weet, waarom Hij de belemmering van den godsdienst toelaat; borst: binnenste.
voetnoot1880
Kernige en echt-Vondelsche sententie!
voetnoot1882
luye: niet stroomende.
voetnoot1883
vlaegh: regenvlaag.
voetnoot1887
uitstaen: doorstaan.
voetnoot1888
by: door.
margenoot*
[Randschrift:] Men vint by d'outste afgescheurden noch de voetstappen en mercktekens der kercke, onder de dwaelingen gemengt.
voetnoot1889
liet noit: na.
voetnoot1890
d'afgescheurde rot: de afgescheiden volken.
voetnoot1891
Armenier: lees met den klemtoon op de 3e lettergreep.
voetnoot1892
Zoowel in dogmatische als moreele en liturgische opvattingen is er in de Oostersche christengodsdiensten veel, dat aan hun oorspronkelijken band met Rome herinnert.
voetnoot1894
scheurzucht: vgl. vs. 1849; ontziet: vreest.
voetnoot1895
De klemtoon valt op èn den Zoon (Filioque). Onder Photius (zie noot op vs. 1851) maakten de Grieken bezwaar tegen de leer van den voortkomst van den H. Geest uit den Vader en den Zoon, hoewel dit altijd de dogmatische opvatting was geweest, vastgelegd in het Concilie van Toledo in 599; straelen: voortkomen; ook in het Onderwys van de h. Dryeenigheit: vs. 235 gebruikt Vondel dit woord.
voetnoot1897
De Wederdoopers (XVIde E.) ontkenden de geldigheid van den kinderdoop en lieten zich dus overdoopen; encklen doop: éenmaal ontvangen en eenmaal ontvangbaren doop.
voetnoot1898-99
Vondel springt wel eigenaardig op en neer: de strijdvraag van de besnijdenis der gedoopten, op het Concilie van Jerusalem in 't jaar 49 (Handel. XV) beslist, voert ons terug naar de allereerste jaren van de Kerk; doopeling: gedoopte; dwaelpoort: poort van dwalingen.
voetnoot1899
wet: Joodsche wet.
voetnoot1899-1900
bepaelt de monarchy Van Christus: beperkt het koningschap van Christus. Waarschijnlijk bedoelt Vondel, in verband met het onmiddellijk volgende over de sleutelmacht, dat zij, die een plaatsbekleeder van Christus verwerpen, zijn absolute macht over de Kerk aanranden.
voetnoot1900
de wettige voogdy: het geldige bestuursrecht.
voetnoot1901
De sleutelmaght: de macht om te binden en te ontbinden, vgl. Matth. XVI, 19; 't eenigh hooft: Petrus.
voetnoot1903
By breede kerckenraên: door grootsche Kerkvergaderingen, Concilies, vgl. vs. 217, 383; nazaet: opvolger van St. Petrus; Godts stadt: Rome; of Gods plaats? vgl. vs. 1906.
voetnoot1904
menige eeu: zooveel eeuwen; eersten stoel: voornaamsten troon, de H. Stoel.
voetnoot1905
Gekent van: erkend door.
margenoot*
[Randschrift:] Onder weinige schijngodtsdiensten kan een opmerckende noch het licht des waerachtigen godtsdiensts kennen.
voetnoot1911-13
Resp. Afgoderij, Theïsme Jodendom, Islam, Christendom.
voetnoot1914
sla ga: sla gade, let op.
voetnoot1915
Der stichteren: van de verschillende godsdienst- of secte-stichters.
voetnoot1916
wat merck enz.: welke teekens, gezagsbrieven en argumenten.
voetnoot1917
Den aenhang: de volgelingen; verzekeren: de zekerheid geven.
voetnoot1918
onsterflyckheit des levens: onsterfelijk leven.
voetnoot1919
dezen oogenblik: dit korte leven; onzijdigh: onpartijdig.
voetnoot1922
Wat wettigheên, wat blijck: welke geldige motieven.
voetnoot1923
om: door.
voetnoot1920-24
Weer de persoonlijke stem van den bekeerling Vondel! vgl. vs. 1787-88 en noot.
voetnoot1926
weder adem haelde: herleefde, verrees.
voetnoot1931
't eeuwigh Woort: des Vaders; de tweede Persoon der H. Drieëenheid.
margenoot*
[Randschrift:] Een ongedist kan, door zoo veelebewijzen overtuight, zich niet ontschuldigen.
voetnoot1936-37
vgl. vs. 1726.
voetnoot1941
toezegh: belofte.
voetnoot1943
troost van staet: het genot van een fraaie positie; onbestandigh: onbestendig.
voetnoot1943-44
De heele vrome Vondel in dit regelpaar, dat aan Thomas à Kempis herinnert!
margenoot*
[Randschrift:] Het burgerlijckgebietziet alleen op den welstant van den burgerlijcken staet, die door den godtsdienst meer verzekert, door godtsdiensteloosheit omgeschockt wort.
voetnoot1946
hierom in top geheven: het aardsch gezag staat bovenaan, omdat het de levensvoorwaarden van den mensch moet behartigen.
voetnoot1947
met schattinge, en ontzagh: door den mensch zijn verplichting tot belasting en eerbied voor te houden.
voetnoot1948
scherprecht: wereldsch gerecht; magh: kan.
voetnoot1962
ontziet: schroomt.
voetnoot1949-64
Hoe brandend actueel!
voetnoot1965
zich te veinzen: zich anders voor te doen dan hij is.
margenoot*
[Randschrift:] De Christensche godtsdienst is te heiligh om uit staetzucht te misbruicken.
voetnoot1966
Macchiavel: Niccolò Macchiavelli (1469-1529), de Florentijnsche schrijver van Il Principe, waarin de alles veroorlovende staatkunde van het succes wordt gepropageerd; als de christelijke godsdienst nuttig of voordeelig blijkt voor de staatsraison, dan moet de vorst hem daarvoor gebruiken ook al heeft hij zelf geen geloof.
voetnoot1968
gehuurden tolck: betaalden propagandist.
voetnoot1970
opperschennis: majesteitsschennis.
voetnoot1973
molock: schrikbeeld, boeman.
voetnoot1975
Christdienst: dienst van Christus, christelijke godsdienst.
voetnoot1977
Adams enz.: de zonde van Adam en zijn nakomelingschap, de erfzonde; vaegen: uit te wisschen.
voetnoot1978-80
Vgl. I, Cor. I, 23.
margenoot*
[Randschrift:] Slotrede en wensch des dichters.
voetnoot1986
barningen bestulpt: in brandingen ondergedompeld; Soli Deo gloria: Alleen God de eer, I Tim. I, 17.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • J.D. Meerwaldt

  • A.A. Verdenius