Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663 (1936)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (38.40 MB)

XML (3.51 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama

Subgenre

verzameld werk
epos
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel
poëtica
leerdicht
hekeldicht


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663

(1936)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 687]
[p. 687]

Joannes de Boetgezant.
Begrepen in zes boecken.
Het eerste boeck.

Inhoudt.

 
De vader der genade aenschout uit 's hemels troonGa naar voetnoot1
 
d'Elenden der besneên, en Heidensche onbesneden,
 
En vaerdight Gabriël, herout der hooghste kroon,
 
Aen zijnen boetgezant Joannes af beneden,
5[regelnummer]
  Om hem, in zijnen naem, uit woeste wildernis
 
Te roepen, dat hy voor den zoone een baen bereide.
 
De heilbazuin verbreit dat dees voorhanden is.Ga naar voetnoot7
 
De leeraer Nikodeem en raetsheer Josef beideGa naar voetnoot8
 
Treên heimlijck in gespreck. het volck van overal
10[regelnummer]
Vergaêrt, om in woestijn den woestynier te hooren,
 
Die komt te voorschijn, daer hy elck ontvouwen zal
 
Hoe groot een heil hun in den heilant is beschoren.
 
Joannes zet zich, als een leeraer, braef in stant.Ga naar voetnoot13
 
Alle ooren luisteren toe naer Christus boetgezant.
 
Het lustme door den zoon van priester Zacharias,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot1
 
Den strengen boetgezant, de heirbaen voor Messias,Ga naar voetnoot2
 
Aertspriester, koning, en waerachtigen profeet,
 
Te baenen, om de smet van Adams appelbeet,
5[regelnummer]
In 't paradijs behaelt, te wasschen uit de zielen,
 
Die voor Godts heiligh Lam boetvaerdigh nederknielen.Ga naar voetnoot6
 
Het lustme van den helt te zingen, die, zoo groot
[pagina 688]
[p. 688]
 
Voor Gode en engelen, zijn zuiver bloet vergoot,
 
Om dat hy, zonder 't recht uit gunst of haet te buigen,
10[regelnummer]
Den geilen koning dorst in 't aenzicht overtuigenGa naar voetnoot10
 
Van vuile bloetschande, aen zijn broeders bedt begaen.
 
Zoo brack uit 's kerckers nacht de dagh der heileeuwe aen.Ga naar voetnoot12
 
Het hof luickt d'oogen voor den opgangk van Godts klaerheit,
 
En stopt zijne ooren voor de boetbazuin der waerheit.
15[regelnummer]
  Men zal mijn zangheldin, onnozel, zonder schult,Ga naar voetnoot15
 
Met waecken, en gebeên, en vasten, en gedult,
 
En waerheit, niet met vier gewapent, als Helias,Ga naar voetnoot17
 
Zien oorelogen in den voortoght van Messias.Ga naar voetnoot18
 
Het vechtperck zal op d'aerde een daghreis velts beslaen,
20[regelnummer]
Van Zacharias huis tot over 's lants Jordaen,
 
Daer 't koningklijck Macheer, de starren ingevaeren,Ga naar voetnoot21
 
De schaduw van zijn kruin worpt in de doode baeren.
 
Gy englekooren, die om hoogh, van trans in trans,Ga naar margenoot*
 
Het Lam eert, dat den rey der maeghden leit ten dans,Ga naar voetnoot24-vlgg.
25[regelnummer]
Die door het nieuwe liet, en onnazingbre toonen,
 
Den trouwen bruidegom der zuivre zielen kroonen;Ga naar voetnoot26
 
Geley met uw gezangk mijn hemelheldenwijs.Ga naar voetnoot27
 
Ick ken geen' zangbergh dan het hemelsch paradijs,Ga naar voetnoot28
 
Daer, uit den troon van Godt en 't Lam, door duizent aders
30[regelnummer]
Het levend water, op geruisch van pallembladers,Ga naar voetnoot30
 
Komt opgesprongen, klaer en louter, als kristal.
 
Dat is mijn paerdebron, mijn bosch, en waterval,Ga naar voetnoot32
 
Waeruit de koningen en Godts gezalfden droncken.Ga naar voetnoot33
 
Joannes schaduwen, woestijnen, en speloncken,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
En kercker zullen, zoo uw hemelbron my laeft,
 
Veranderen in licht en paradijs. dan draeft
[pagina 689]
[p. 689]
 
Mijn laegh woestijngedicht, op een' woestijnbeminner,Ga naar voetnoot37
 
Zoo trots als d'ouden oit op eenen overwinner
 
Van Troje, of Latium: indien men wijs beseftGa naar voetnoot38-39
40[regelnummer]
Hoe Godt het hoogh verneêrt, het laegh zoo hoogh verheft.
 
Laet kiezen, wien het lust, het eêlste uit alle stoffen:
 
Wie kiest wat Godt verkiest, heeft best het wit getroffen.
 
En gy, ô ANNA, die in 't Neêrlantsch Bethlehem,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot43
 
Joannes boetbazuin, en goddelijcke stem
45[regelnummer]
In armoe volghde, wijt van 't ydel afgescheien,
 
Ontfang, belieft het u, met uw getrouwe reien
 
Mijn' zangk, die naer geen' prijs van weereltsche eere staet,
 
En sterckme met gebeên, als gy te koore gaet,
 
Op datwe beide, om hoogh van 't aerdtrijck opgetogen,
50[regelnummer]
Godts afgezant by Godt in 't licht aenschouwen mogen.
 
Het Joodsche landt was nu des onbesneêns slavin,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot51
 
Jerusalem van Rome, een strijtbre krijghsheldin.Ga naar voetnoot52
 
Tibeer, de nazaet van Augustus, triomfeerde.Ga naar voetnoot53
 
Judea, onder 't juck des Roomschen keizers, eerde
55[regelnummer]
Pilatus, van Tibeer ten lantvooght ingezet.
 
Herodes stelde op stoel gansch Galileen de wet,Ga naar voetnoot56
 
Filippus Itureen, en barsse Trachonyten.Ga naar voetnoot57-vlg.
 
Lyzaen trapte Abilene, en holp de deught verbijten.Ga naar voetnoot58
 
Dus ging 't in 't weereltsdom: 't aertspriesterdom krackeelt,
60[regelnummer]
Nu onder Annas, den schoonvader, uitgedeelt,Ga naar voetnoot60
 
En schoonzoon Kaïfas, die elck hun beurte stonden.Ga naar voetnoot53-61
 
De staf en 't wieroockvat staen langer niet gebondenGa naar voetnoot62
 
Aen Judaes leeuwenstam, noch Arons stam en bloet.
 
De gout-en-staetzucht trapt baldaedigh met haer' voet
65[regelnummer]
Den mijter en de kroon, het heiligh en onheiligh.Ga naar voetnoot65
[pagina 690]
[p. 690]
 
Het wetboeck wort gekreuckt. de trou is nergens veiligh.
 
In dien bedorven staet zagh d'opperste uit den troonGa naar margenoot*
 
Des hemels, en gedacht aen Davids rijck, den zoonGa naar voetnoot68
 
Van eeuwigheit belooft, die stil om laegh op d'aerde,
70[regelnummer]
Zich in zijn' vollen glans en dagh niet openbaerde;
 
Naerdien de morgenstar, de voorbo van de zon,Ga naar voetnoot71-vlgg.
 
't Waerachtigh heillicht, en der hemellichten bron,
 
Eerst rijzen most: gelijck de verreziende helden,Ga naar voetnoot73
 
Gedreven van den geest, zoo menige eeuwen spelden
75[regelnummer]
Den vadren, koningen, en priesterlijcken stam,
 
Verlangende, elck om strijt, dat hy te voorschijn quam,
 
Om profecy, belofte, en wet, in steen geschreven,
 
In kracht te zetten, en haer rechte verf te geven:Ga naar voetnoot77-78
 
Gelijck een tekenaer het voorgenomen beelt
80[regelnummer]
Volvoert, tot dat het werck van 't leven niet verscheelt.
 
Elck zuchte om eene maght, die, in de leste tijden,
 
Hun eens van 't Heidensch juck ontslaen zou en bevrijden:
 
Hoewelze doolden, in 't verwachten van een hooft:Ga naar voetnoot83
 
Want hun geen weereltsch rijck maer hemelsch was belooft,
85[regelnummer]
En een' verlosser van zoo veel verlore zielen,
 
Als eer, toen Adam viel, in Adems dootschult vielen:Ga naar voetnoot86
 
Dat was een heerschappy, van grens noch eeu bepaelt,Ga naar voetnoot87
 
Het schoonste velt, waerin mijn zanglust adem haelt.
 
Toen sprack de vader der genade, in 't hart bewogenGa naar margenoot*
90[regelnummer]
Met 's menschen jammeren, uit louter mededoogen:
 
Mijn eenigh erfgenaem, en uitgekoren zoon,
 
De glori van mijn rijck, en eeuwigh rijcke kroon,
 
Het menschgeworden Woort, schuilt, flaeu van glans en luister,Ga naar voetnoot93
 
By weinigen gekent, om laegh noch stil en duister,
95[regelnummer]
Een ry van jaeren. het wort tijt, en meer dan tijt
 
Dat hy te voorschijn koome, en eens zich zelven quijt'Ga naar voetnoot96
 
In 't heilzaeme ampt, tot heil der droeve sterfelijcken,
 
Hem op den hals geleght. laet al wat wil bezwijcken,
 
En wancklen in zijn trouwe: ons woort houde eeuwigh stant.
[pagina 691]
[p. 691]
100[regelnummer]
't Beooghde heil vange aen van 's hemels afgezant,
 
In moeders lichaem, door den hemelraet bescheidenGa naar voetnoot100-101
 
Om onzen lieven zoon den intre te bereiden
 
Ter poorte van het rijck, dat hy bezitten moet.
 
Zoo spreeckende, en, ontvonckt van onuitbluschbren gloet,
105[regelnummer]
Om zijn beloften, lang met eedt gestaeft, te stercken,
 
En 's menschdoms eeuwigh heil volkomen uit te wercken,
 
Verdaeght flux Gabriël, die, in het starlicht kleet,
 
Zich, op het hoogh gebodt, geduurigh houdt gereedt.
 
Aertsengel, zeght hy, die voorheene bey de nichtenGa naar margenoot*Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
Elck haere vrucht beloofde, en noit in uwe plichten
 
Den last verzuimde, u van den hemel opgeleght;
 
Ga naer de weerelt toe: stijgh neder regelrecht,
 
Daer gy nu tweewerf trou bekleede uw afgezantschap,Ga naar voetnoot113
 
En 't water der Jordaene omspoelt het heiligh lantschap,
115[regelnummer]
Van David langh beschut, toen hy op d'aerde blonck.
 
Gy zult den woestynier, in zijne rotsspelonck,
 
Aenmaenen in het ampt, hem toegekeurt, te treden,
 
Gelijck de geest hem leert, en, 't menschdom tucht en zeden
 
Inscherpende, onvertsaeght te tuigen van den helt,
120[regelnummer]
Die hen verlossen komt van 's afgronts erfgewelt.
 
De nacht der wet verdwijnt, en eischt, dat, zonder draelen,
 
Hy daetlijck aenblicke, eer het stercker licht koom' straelen,Ga naar voetnoot122
 
De zon van billijckheit en van rechtvaerdigheit.
 
Verkuntschap dit uit last van 's hemels majesteit.
125[regelnummer]
  Zoo sprack d'almaghtige, en d'aertsengel, om te rennen,Ga naar margenoot*
 
Bereit zich, en ontvout, zoo schoon als fenixpennen,
 
Zijn vleugels, geschakeert van hemelsch blaeu, en gout,
 
En purper, in het licht daer zich de godtheit houdt.Ga naar voetnoot127-128
 
Men ziet de verwen zich verandren en schakeeren,
130[regelnummer]
Gelijck de regenboogh, of schoone paeuweveêren,
 
In 't licht der zonne, die recht tegens over staet.
 
Reisvaerdigh in zijn vlught verheft hy zich, en slaet
 
De pennen tegens een wel drywerf, dat de reien
 
Der englen ommezien, en zijne vlught geleien
[pagina 692]
[p. 692]
135[regelnummer]
Met hun gezicht; terwijl de vlieger nederstijght,
 
En zwaeit van ronde in ronde, en onder 't daelen krijghtGa naar voetnoot134-36Ga naar voetnoot136
 
Jerusalem in 't oogh, dat zijn gekroonde kruinen
 
Ten hemel opwaert heft uit d'omgelege duinen,
 
Waer van de koningsstadt in 't ronde omcingelt scheen.
140[regelnummer]
Toen volghde hy de streeck, die naer den rijxstroom heen
 
Hem 't woest Quarente wees, niet rijck van groente en lover.Ga naar voetnoot141
 
Hier hing d'aertsengel op zijn pennen, streeck voor over
 
Op 's woestijniers spelonck: gelijck een adelaer,Ga naar margenoot*
 
Die uit de hooghte in 't ende een springbron wort gewaer,
145[regelnummer]
En nederzwevende den dorst lescht, op 't geklater
 
Des verschen watervals, aen 't hartverquickend water.
 
Hier duickt de bidtspelonck om laegh, van GabriëlGa naar margenoot*
 
Gezocht, een wonderwerck, een rechte godtskapel,
 
Ten dienst van Jakobs Godt, hem door natuur geschoncken,
150[regelnummer]
Of met den hamer van Godts woort uit rots gekloncken.Ga naar voetnoot150
 
Men stijght by trappen neêr. van onder sluitze dicht,
 
En om en in den buick. van boven scheptze lichtGa naar voetnoot152
 
Door eene kloof, wanneer de zon op 't hooft komt schijnen,Ga naar voetnoot153
 
Waer voor de schaduwen verwandlen, en verdwijnen.Ga naar voetnoot154
155[regelnummer]
Een tafel staet in 't ooste, al mede uit louter steen
 
Gehouwen. in 't poortael rust Godts profeet de leên,Ga naar margenoot*
 
Op eene biezemat, met zijne hant gevlochten.
 
Het kemelshaeren kleet bekleet den aengevochtenGa naar voetnoot158
 
Voor koude en regen, daer de leêren riem op sluit.
160[regelnummer]
De honger jaeght by wijl hem in het onweêr uit.Ga naar voetnoot160
 
De wilde honigh en de magre springkhaen decken
 
Den disch. de bron schaft dranck, die uit een rots komt lecken.
 
Hy rekent d'uuren van het leven, naeu beperckt,
 
En kort en onwis, by de schaduwe afgemerckt.Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
Hy hoort geen' haenekraey, noch geen gebas van honden,
 
Maer leeuwen brullen, schuw en ang van hem te wonden,Ga naar voetnoot166
 
Gelijck de veltslang, die hier schuifelt met den beck,Ga naar voetnoot167
 
By wylen met zijn' voet getreden op den neck;
 
Terwijl de leeuwen hem aenquispelen en licken,
[pagina 693]
[p. 693]
170[regelnummer]
Als ofze voor 't geloof des vroomen helts verschricken.
 
Een lamp hing aen 't gewelf der godtskapelle en blonck,
 
Als hyze ontstack, en vier uit keizelsteenen klonckGa naar voetnoot172
 
In tonder van het loof, en drooge en dorre blaêren.Ga naar voetnoot173
 
Zoo sleet hy, waeckende en Godt biddende, zijn jaeren
175[regelnummer]
In eenzaemheit, en wachte, ootmoedigh en bereit
 
Te volgen op Godts roep, waer hem de geest geleit.
 
Nu overleide hy den wandel van Helias,Ga naar voetnoot177-vlgg.
 
En Izaïas woort, en wat hem Malachias
 
Zoo lang had voorgespelt, en stont verruckt, vervoert,
180[regelnummer]
Stockstijf, en stom, gelijck een beelt, dat zich niet roert.Ga naar margenoot*
 
Wie kan begrijpen hoe de zinnen weiden gingen
 
Door alle hemels heene, en wat bespiegelingen
 
Van Gode en zijnen zoon den opgetogen helt
 
Verlichtten! eveneens als in 't Chaldeeusche velt,Ga naar margenoot*
185[regelnummer]
Op 't ruisschen der Eufraete, Ezechiël verscheenen
 
Gezichten, elck om 't schoonste, en die terstont verdweenen.Ga naar voetnoot185-186
 
Ten leste tot zich zelf gekomen, riep hy luidt:
 
Geheilight zy Godts naem, en 't goddelijck besluit.
 
Gezegent is hy, die verschijnt, Godts naem ter eere.
190[regelnummer]
De heilant koom'. dat's al en 't een dat ick begeere.Ga naar voetnoot190
 
Op zulck een stem verscheen de hemelsche gezant,Ga naar margenoot*
 
En hielt in dees spelonck recht voor den jongling stant,
 
Zoo reizigh als hy was, en lichte met zijn klaerheit
 
Den afgescheiden toe: waerop terstont de naerheitGa naar voetnoot194
195[regelnummer]
En schaduwe verdween, de lamp haer' glans verloor.
 
De woestijnier bezagh den engel door en door,
 
Van boven tot beneên, en 't flonkren van den luister,
 
Gewoon op zijne kruin te lichten, scheen nu duister
 
Te worden, by den glans en 't licht van Godts herout,
200[regelnummer]
Wien 't opperste gezagh dien hoogen last betrout.
 
Joannes zwichte in 't eerste, als hy die hoogheit merckte:Ga naar voetnoot201
 
Maer d'aengenaeme geur des afgezants versterckte
 
Hem 't hart, en spreide zich rondom de Godtskappel.
 
Ten leste sprack hy: zoon, gy ziet hier Gabriël,Ga naar margenoot*
205[regelnummer]
Die dertigh jaer geleên, gedaelt uit 's hemels poorte,
[pagina 694]
[p. 694]
 
Uw vader aen 't altaer verkuntschapte uw geboorte.Ga naar voetnoot206
 
Schep moedt, en vrees niet: want gy deelt door 't hemelsch lot
 
Een' zelven naem met ons niet onwaert. Jakobs GodtGa naar voetnoot208
 
Schonck u dien titel door den mont van zijn profeeten,
210[regelnummer]
Wien gy niet wijckt in eere, al zijtge laegh gezeten,
 
Geen grooter quam'er oit uit eene vrouwe voort.Ga naar voetnoot211
 
Joannes neight het hooft, als hy dees rede hoort.
 
De roozen luicken op, en blozen aen de wangen,
 
En, schaemroot om dien lof, uit 's engels mont ontfangen,
215[regelnummer]
Ontkent het zedigh met een nederigh gelaet:Ga naar voetnoot215
 
Maer Gabriël vaert voort. gy hoeft geensins den staet,
 
Daer d'opperste u in stelde, alleen uit zijn behaegen,
 
[Oock eer Elizabeth u voelde en quam te draegen
 
Met blijschap onder 't hart, veel maenden achter een,]
220[regelnummer]
Te lochenen. om voor Emanuël te treên,
 
Wertge in het lichaem van uw moeder, lang verschoven,Ga naar voetnoot221
 
Begaeft, en rijckelijck, uit 's hemels schoot, van boven
 
Gezalft met 's hemels Geest, de godtheit, die u drijft.
 
De godtheit wil niet dat gy langer schuldigh blijft
225[regelnummer]
Emanuël den wegh voor zijne komst te baenen.
 
Gy hoort mijn' hoogen last, dat is u op te maenen,
 
Om 't volck te dompelen, te wasschen in den vloet,
 
Te brengen tot berou, op dat, het quaet geboet,Ga naar voetnoot228
 
En zeden ingevoert, het menschdom met verlangen
230[regelnummer]
Den grooten heilant van de weerelt magh ontfangen.
 
De hemel gaf de wet, in steen gedruckt, zijn volck,
 
In woeste wildernis door Amrams zoon, Godts tolck:Ga naar voetnoot232
 
Het is dan billijck, dat de nieuwe wet, geschreven
 
In 's menschen harte, in een woestijne wort gegeven.
235[regelnummer]
Wat Godt voorspelde slaet oock klaer op dit geval.
 
Orakels spelden hoe woestijn en heide en dal
 
En eenzaemheit in 't endt van water zullen vloeien,
 
De blancke lelien ontloken heerlijck bloeien,
[pagina 695]
[p. 695]
 
De dorre lantstreeck, en onvruchtbre heide en lucht
240[regelnummer]
De vruchtbre ontluistren met haer lang gewenschte vrucht.Ga naar voetnoot236-40Ga naar voetnoot240
 
O uitgekoren, waeck dan op, en koom te voorschijn,
 
Op dat een grooter glans op uwen luister doorschijn'.
 
Aldus sprack Gabriël, en d'ander antwoort hem,Ga naar margenoot*
 
Ootmoedigh, en beleeft, met een vertsaeghde stem:Ga naar voetnoot244
245[regelnummer]
Zoude ick my zulck een daet wel dorven onderwinden,
 
Die niet eens waerdigh ben den schoenriem hem t'ontbinden?
 
Wat is het niet by iet, het ydel niet by 't al?
 
Doch nu het Godt gebiet, verschoonme om hoogh. ick zalGa naar voetnoot248
 
Gehoorzaemen. al wat de hemel heeft bescheiden
250[regelnummer]
Geschiede in Godts naem. 'k wil van nu af my bereiden
 
Om aen te breecken, als een star voor dou voor dagh,Ga naar voetnoot251
 
Op hoop, en anders niet, of't Godt behaegen magh.
 
De hooghste kon wel door een ezels kinnebacken
 
De kracht des Filistijns in duizent mannen knacken.Ga naar voetnoot253-254
255[regelnummer]
  Zoo sprack d'ootmoedige, en sloegh zijn gezicht om hoogh,Ga naar margenoot*
 
Als Godts herout verdween uit 's helts gezicht, en vloogh
 
Ter ste van waer hy quam, gedraegen op de veder.
 
Joannes loofde Godt, en viel ter aerde neder,
 
En lagh 'er eene poos op 't aenzicht in het stof,
260[regelnummer]
Verzoncken in zich zelf, verslonden in den lof,
 
Des allerhooghsten, die het heilverbont quam stercken,
 
Met Abram opgerecht, en nu dit uit wou werckenGa naar voetnoot261-262
 
Door zijnen dienaer, die zich, zeven dagen langk,
 
En zeven nachten, streng bereide, op 't feestgezangk
265[regelnummer]
Van hemelreien, die om hoogh ter klove inbloncken,Ga naar voetnoot265
 
Gevolght van galm op galm, uit steenrotse en speloncken.
 
Dat gaf den yvraer moedt t'ontginnen 't hoogh bevel,Ga naar voetnoot267
 
Getrou ontfangen uit den mont van Gabriël.
 
Een heiltrompetter, tot dit ampt om hoogh gekoren,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot269
270[regelnummer]
Liet ondertusschen zich in Davids rijcken hooren.
 
Hy ruste nacht noch dagh op bergh en torenkruin
 
Te vliegen, en alom de zilvere bazuin
 
Te blazen over 't lant, en alle steên en vlecken,
[pagina 696]
[p. 696]
 
Om reuckelozen en misleiden op te wecken,Ga naar voetnoot274
275[regelnummer]
Uit hunnen diepen slaep, en ingebeelden droom.
 
Dat wrocht of vreught in 't harte, of ydlen schrick en schroom,Ga naar voetnoot276
 
Naer elx gesteltenis, en sleet de straet en drempels.Ga naar margenoot*
 
De huizen zagen uit. het priesterdom des tempels
 
Met Levijs aenhang zag flux om naer dit gerucht.Ga naar voetnoot279
280[regelnummer]
De Sanhedrin vergaerde, en sufte, en zat beduchtGa naar voetnoot280
 
Of't goet of quaet bediede, en of men dit most schutten.Ga naar voetnoot281
 
Pilatus scheelde 't niet het Jodendom te stutten,Ga naar voetnoot282
 
Of laeten schocken, als hy op den hoogen trap,
 
Tybeer ter eere, slechts het stedehouderschap,
285[regelnummer]
In 't rijck, verovert by Pompeius met den zwaerde,Ga naar voetnoot285
 
Bekleede, en 't Roomsch gezagh, hem toebetrout, bewaerde.
 
Een overste der Joôn, en hooft der Farizeen,Ga naar margenoot*
 
Geleert in Moses wet, eerwaerdigh by Hebreen,
 
Geheeten Nikodeem, bezocht Arimathye,
290[regelnummer]
Een lidt des Sanhedrins, om met hem in een vrye
 
Verhandeling te treên, op deze nieuwe maer,Ga naar voetnoot289-91
 
Die door de steden liep. dit yverende paer
 
Verwachte vast den troost der heilige geslachten,Ga naar voetnoot293
 
En dorsten zedigh schaers de waerheit, dieze dachten,Ga naar voetnoot294
295[regelnummer]
Uitspreecken, om den haet der Farizeen t'ontgaen:
 
En Nikodeem hief dus by raetsheer Josef aen,
 
Daerze in een ruime zael heilgeerigh t'zamen zaten:Ga naar voetnoot297
 
Wat loopt'er een gerucht door stadt, en alle straeten
 
En streecken van het lant? wat roept men, zonder endt,
300[regelnummer]
Van Zacharias zoon, dus lang schier onbekent
 
Gescholen in een' hoeck, aen d'oevers der Jordaene?
 
De wufte faem gelijckt de wisselbaere maene,Ga naar margenoot*
 
Dan vol en ront, dan half, dan kleen, gelijck men ziet.
 
Eerst komtze kleen op, wast, neemt af, en loopt tot niet.
305[regelnummer]
Wat gaf het een gerucht, door dit geberghte in 't ronde,Ga naar margenoot*
 
Toen Zacharias aen 't altaer niet spreecken konde,Ga naar voetnoot306
 
En stom stont, om dat hy mistroude aen 't wonderwoort
 
Des geests, die hem verscheen, en spade de geboort
[pagina 697]
[p. 697]
 
Van eene aenstaende vrucht verkuntschapte, als de jaeren,
310[regelnummer]
Lang grijs van ouderdom, in top gesteigert waren,
 
En zijne Elizabeth, in kinderloozen staet,
 
Van al de weerelt, als onvruchtbaer, wiert versmaet?
 
De godtheit evenwel vertrock haer woort niet langer.Ga naar voetnoot313
 
Godt zegent d'oude vrou, Elizabeth wort zwanger,
315[regelnummer]
En baert op haeren tijt den godtgewijden zoon,
 
Een zuivre peerel aen de priesterlijcke kroon.
 
De stam van Aron juichte op zulck een' rijcken zegen,Ga naar voetnoot317
 
Van dit godtvruchtigh paer gansch onverwacht verkregen.
 
Men hiet dees lieve vrucht Joannes, naer het lotGa naar voetnoot319
320[regelnummer]
Des invloets van gena, hun toegevloeit van Godt:
 
Want engel Gabriël had haer dien naem gegeven.Ga naar voetnoot321
 
Wat sprack hy niet van 't kint, der oudren lust en leven!
 
Hoe 's kints geboorte alom tot blijschap strecken zou
 
Van duizentduizenden. hoe hy, aen Godt getrou,
325[regelnummer]
Ten prijs van 's hooghsten naem, van heiligheit zou blincken,
 
Gansch schuw van leckerny, noch wijn, noch boomsap drincken,Ga naar voetnoot326
 
Van moeders lichaem aen doorstraelt van 's hemels geest,Ga naar voetnoot327
 
In 't endt bekeeren tot de Godtheit wat Godt vreest,Ga naar voetnoot322-28
 
Oock dapper en gestreng, gelijck een tweede Elias,Ga naar voetnoot329
330[regelnummer]
Bemint, en oock gevreest, voor 't aenschijn van Messias
 
Heenlichten, en aen Godt toewijden, als Godts tolck,
 
Een zedigh, gemaniert, en Godtgelaeten volck.Ga naar voetnoot332
 
Zoo hoogh een engelsch woort, naer Godts besluit geregelt,Ga naar voetnoot333
 
Wert door de stomheit van den vader flux bezegelt;Ga naar voetnoot334
335[regelnummer]
Dewijl hy twijfel sloegh, of d'almaght in de trou
 
Van haer belofte, die zoo hoogh liep, zwichten zou.
 
Elck merckte dit, die, voor den reuckaltaer en drempelGa naar voetnoot337
 
Verlangende, hem stom zagh komen uit den tempel,Ga naar voetnoot338
 
En sloot, op 's priesters wenck, dat hy door 't koorgezichtGa naar voetnoot339
340[regelnummer]
Van eenen afgezant des hemels was verlicht:
[pagina 698]
[p. 698]
 
Maer dit is 't noch niet al. het leeft op veele tongen
 
Hoe 't kint in 't lichaem van de moeder hebb' gesprongen,Ga naar voetnoot342-vlgg.
 
En zijnen heere en Godt, dus lang noch flaeu betuight,Ga naar voetnoot343
 
Op 't groeten van de nicht, oock zwanger, toegejuicht,Ga naar voetnoot344
345[regelnummer]
Toen Josefs reine bruit Elizabeth begroete,
 
En binnen haere deur in 't lantgeberghte ontmoete.Ga naar voetnoot346
 
Dus groot een wonder, naeu gehoort en nagedocht,Ga naar voetnoot347
 
Verdween, gelijck een mist, en bleef ononderzocht.
 
Zoo dra Herodes haet zijn kroonrecht wou bewaeren,Ga naar margenoot*
350[regelnummer]
En rondom Bethlehem de vrucht, beneên twee jaeren,Ga naar voetnoot350
 
Liet slaghten; of hy dus, tot veiligheit van 't hof,Ga naar voetnoot351
 
Het al t'onnozel hart des Joodschen konings trof,Ga naar voetnoot352
 
In 't midden van dien moort, gevolght van duizent vloecken;
 
Vont hy de neven in geen winckelen noch hoecken,Ga naar voetnoot354
355[regelnummer]
Hoe scherp men 't onderzocht. in 't endt quam Josefs zoonGa naar voetnoot355
 
Te voorschijn nu en dan, met eenen galm en toon,Ga naar voetnoot356
 
Die wederom verdween: maer of hy lagh verzonckenGa naar voetnoot357
 
Doock Zacharias zoon in schaduwe en speloncken,
 
En dootsche wildernis. men hoort noch ziet hem niet.
360[regelnummer]
Hy schuwt den ommegangk des volx. wat dit bediet
 
Is mijn begrijp te hoogh. nu hoopen al de vroomen
 
Dat hy, op dit gerucht, eens zal te voorschijn komen.Ga naar voetnoot362
 
Belieft het u, berecht en leerme, in dit geval,Ga naar voetnoot363
 
Hoe 't leght geschoren, en wat ick besluiten zal.Ga naar voetnoot364
365[regelnummer]
  Aldus spreeckt Nikodeem, en heer Arimathye,Ga naar margenoot*
 
Die klaerder door het loof der duistre profecyeGa naar voetnoot366
 
Het afgebeelde zagh, dan een in d'oude blaênGa naar voetnoot367
 
Geoefent, doch verkeert begreepen en verstaen,
[pagina 699]
[p. 699]
 
Bejegent hem aldus: laet vaeren uw mistrouwen,Ga naar voetnoot369
370[regelnummer]
En twijfelmoedigheit: wy zullen haest aenschouwenGa naar voetnoot370
 
Den blancken dageraet, veele eeuwen ons belooft.
 
De steên staen overendt. de vroomen steecken 't hooftGa naar voetnoot372
 
Aen alle kanten op. godtvruchtige geslachten,
 
Die op den voorglans van den grooten heilant wachten,Ga naar voetnoot374
375[regelnummer]
Verheugen zich, en zien hem juichende in 't gemoet.
 
Hoe lang de tijt vertreckt, in groote zaecken spoetGa naar margenoot*Ga naar voetnoot376
 
De hemel langkzaem: dat is meer dan eens gebleken.Ga naar voetnoot376-377
 
Schoon ons gedult ontbreeckt, aen Godt zal 't niet gebreeckenGa naar voetnoot378
 
Te houden 't heilverbont, aertsvadren met een' eedt
380[regelnummer]
Bezegelt reis op reis. lees Moses den profeet.Ga naar voetnoot379-380
 
Godt hoefde een' oogenblick in 't werck van drij paer dagen,Ga naar voetnoot381
 
En spoede langkzaem, naer zijn eeuwigh welbehagen.
 
Om 's aerdtrijx overschot te bergen voor gevaer
 
Des hoogen weereltvloets, bout Noah hondert jaer
385[regelnummer]
Aen 't houten vaertuigh, of zich 't menschdom zou bekeeren.
 
Eer Josef raeckte in staet, en Faro hem wou eeren,Ga naar voetnoot386
 
En al zijn vaders huis, gedreight met hongers noot,
 
Verliepen, sedert hy uit schoone Rachels schoot
 
Het licht zagh, dertigh jaer: en veertigh jaeren dwaelden
390[regelnummer]
De zes paer stammen, eer zy lucht en adem haeldenGa naar voetnoot390
 
In 't vruchtbre Kanaän, zoo vast hun toegezeght.
 
Natuurlijck gaet het dus, indien gy 't overleght.Ga naar margenoot*
 
Een cederplant hoeft lang te worstlen tegens vlaegen,Ga naar voetnoot393
 
Eer zy met haere kroon de wolcken koom te schraegen,
395[regelnummer]
En taeje wortels in den diepen afgront schiet:
 
Dan is 't een cederboom, daer beuck noch eicke niet
 
In eer by haelen magh. de maen voltreckt haer rondenGa naar voetnoot397
 
Wel twalefmael in 't jaer, aen haer gety gebonden:Ga naar voetnoot398
 
De goude zon rolt eens in 't jaer den ronden klootGa naar voetnoot399-vlgg.
400[regelnummer]
Des hemels om: maer hoe doordringende, hoe groot
 
Is haere hitte en glans, by flaeuwe maeneschijnen!
[pagina 700]
[p. 700]
 
Wat queecktze al levens aen in velden en woestijnen!
 
Zy schept uit wildernisse een weeligh paradijs,
 
Wanneer het Gode lust. behoeft men dranck en spijs:
405[regelnummer]
Zy deckt een' rijcken disch volop van wijn en vruchten
 
Voor hongerigen, die bedroeft om nootdruft zuchten.
 
Verwacht den tijt, by Godt bestemt, dan met gedult,
 
Verzekert datge hem ten leste loven zult,
 
Die boven ons begrijp de zaecken kan beleiden,Ga naar voetnoot409
410[regelnummer]
Gelijck het in den raet daer boven leght bescheiden.Ga naar voetnoot410
 
Het heeft zijn reden dat Joannes schuilt en duickt,Ga naar margenoot*
 
Gelijck in haeren bol een bloem, eerze openluickt,
 
En met haer' eedlen geur de harten komt verquicken,
 
Die, flaeu en afgequijnt, in noot zijn van te sticken.Ga naar voetnoot414
415[regelnummer]
De leeraer, die het volck zal leeren naer de wet,
 
Behoeft zich zelven van de weerelt en haer smet
 
t'Onthouden, en de leer met zijne daet te paeren.
 
Dat is gestichtzaem. wie een' ander zal leeraeren,Ga naar voetnoot418
 
Hoeft eerst te leeren wat hy andren wijzen wil.
420[regelnummer]
De klanck van woorden, gaet het anders, vlieght al stil
 
En vruchtloos 't oor voorby. hy moet niet ongebonden
 
Van zelf in 't leerampt treên, maer van Godt zelf gezondenGa naar voetnoot421-422
 
Aenbreecken met zijn licht, op dat wien licht ontbreeck',
 
Het lemmet van zijn ziele aen 't voorlicht dan ontsteeck'.Ga naar voetnoot424
425[regelnummer]
Aldus ging Moses niet naer Memfis en Godts troepen,
 
Eer Godt dien herder uyt de boschvlam had geroepen,Ga naar voetnoot425-426
 
En sterckte met een' kracht, waer door men kennen kon
 
Wie hem gezonden had: en Samuël begon
 
Te profeteeren, dat de zes paer stammen zagen
430[regelnummer]
Hoe hy dien last aenvaerde op 's oppersten behaegen,Ga naar voetnoot429-430
 
Die, eer hy leefde, door het hemelsch raetsbesluit
 
De moeder Anna wert belooft zoo lang vooruit,Ga naar voetnoot431-432
 
Om, op 't godtvruchtigh spoor van andre wetgezanten,
 
Het quaet te dempen, en rechtvaerdigheit te planten.
[pagina 701]
[p. 701]
435[regelnummer]
Joannes, in gespreck met Godt door zijn gebeên,
 
Verwaerloost geenen tijt. 's mans yver wacht alleen
 
Tot dat de geest hem noopt, om in het ampt te treden,
 
Waer toe hy wert geschickt. ick kan geene andere redenGa naar voetnoot438
 
Beseffen. wacht de tijt en uur dan met gedult.
440[regelnummer]
Vertreckt de tijt, het komt misschien by onze schult.Ga naar voetnoot440
 
Dus sprack Arimathye, en d'onderling vertroudenGa naar margenoot*
 
Beloofden dit gespreck alleen by zich te houden,
 
En Godt te dienen vroom godtvruchtigh en getrou,
 
Op 't hemelsch licht, dat hun voortaen verschijnen zou.
445[regelnummer]
Zoo scheidenze getroost van een, en overwoegenGa naar voetnoot445
 
De profecyen, die op 's heilants komste sloegen.
 
Terwijl brack d'achtste dagh, geschickt ten godtsdienst, aen.Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot447
 
Jerusalem liep leêgh, eer 't licht was opgestaen.
 
Het volck van wederzy des lantstrooms liet zich vindenGa naar voetnoot449
450[regelnummer]
Te Quarentane, uit lust om nu den godtbemindenGa naar voetnoot450
 
Woestijnbeminner eens te hooren en te zien.
 
Men zag het grimmelen van allerhande liên,
 
En oude, en kunne, en staet, gevloeit uit alle streecken:
 
Gelijck by lentetijt een overvloet van beecken,Ga naar margenoot*
455[regelnummer]
Wanneer de berghsneeu smilt, in een gezoncken dalGa naar voetnoot455
 
En boezem, tot een meer vergaêrt van overal.
 
Men zagh'er hier en daer, uit yver en verlangen,
 
Van eene steile rotze, of in de boomen hangen,
 
Of zitten op een kruin des heuvels; andren laegh,
460[regelnummer]
En andren hooger. elck betoont zich even graêgh.
 
Een ieder heeft zijn wit. 't godtvruchtigh hart is vierigh,
 
De weereltwijze min godtsdienstigh dan nieusgierigh.
 
De booswicht vreest de tucht, en zoeckt in dezen man
 
Iet strafbaers, dat hy met een' glimp bestraffen kan.Ga naar voetnoot464
465[regelnummer]
Boetvaerdigen zien droef. de reuckeloozen lachen.Ga naar voetnoot465
 
Lantloopers vlammen om een aelemos te prachen.Ga naar voetnoot466
 
Men zagh'er krijgsvolck, lang beproeft in veel gevaers,
 
En huisliên, burgers, en gehaete tollenaers.Ga naar voetnoot468
 
Levijten mompelen wat van dit werck wil worden,
[pagina 702]
[p. 702]
470[regelnummer]
En of dit kan bestaen, naer Moses stijl en orden.Ga naar voetnoot470
 
Hier zitten schriftgeleerde, Esseen, en Farizeen,Ga naar voetnoot471
 
Schijndeughden in den aert, gedost in lange kleên,Ga naar voetnoot472-vlgg.
 
Met letteren gezoomt, en kostelijcke spreucken.Ga naar voetnoot472-473
 
Zy kittelen zich zelfs. hunne ezelsooren jeuckenGa naar voetnoot474
475[regelnummer]
Om uit te ziften wat hun dient en niet en dient.
 
Het boeck rust in den arm. zy houden elck ten vrient,Ga naar voetnoot476
 
Die hen in eere houdt, en luistert naer hun oordeel,
 
En speelen met de wet, om eige baet en voordeel.Ga naar voetnoot478
 
De plaets van heuvelen omheint, daer dit getalGa naar margenoot*
480[regelnummer]
Op d'uitkomst wacht des mans, die redeneeren zal,Ga naar voetnoot480
 
Gelijckt een' schouburgh, daer elx oogh de personaedje,
 
Die speelen zal, verwacht op een tooneelstellaedje.
 
Ten lange leste quam de jongling, nu getroost,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot483
 
Door al den drang des volx; het aenschijn naer het oost
485[regelnummer]
Gekeert, en zette zich, om spreeckende te leunen
 
En vast te staen, daer twee rotspalmen ondersteunen
 
Een dwershout van weêrzyde. elck eerde en groete hem,Ga naar voetnoot486-487
 
De helt hen desgelijx, doch zedigh, zonder stem,
 
En reede, als hy 't gezicht in 'r ronde eerst had geslagen.Ga naar voetnoot489
490[regelnummer]
Alle oogen dochten datze een Engels aenschijn zagen,
 
En schijn van heiligheit om 't hooft. elck zweegh in 't ront.Ga naar voetnoot491
 
Toen opende Godts geest d'orakels van dien mont.Ga naar voetnoot492
voetnoot1
De Vader der genade: God de Vader, de oorsprong van alle genade.
voetnoot7
De heilbazuin: Joannes de Doper die aan de Joden verkondigt, dat de Verlosser in hun midden is.
voetnoot8
De twee bekende geheime leerlingen van Jezus: Nikodémus en Jozef van Arimathéa, lid van de hoge raad der Joden, het Sanhedrin; beiden hebben Jezus' lichaam in gebalsemde doeken gewikkeld en begraven (Joannes 19:38-42).
voetnoot13
zet zich ... braef in stant: treedt als leraar met gezag (braef) voor hun op.
margenoot*
[Randschrift:] Voorstellinge der stoffe van dit voorgenomen werck.
voetnoot1
Zacharias: Joannes de Doper was de zoon van de priester Zacharias en Elizabeth de nicht van de H. Maagd Maria.
voetnoot2
de heirbaen: de grote openbare weg (oorspronkelik: legerweg); Messias: de gezalfde = Christus (het Griekse Christos), Christus als de grote koning van Israël.
voetnoot6
voor Godts heiligh Lam: naar Openb. 5:8, waar de door boete gezuiverde vertegenwoordigers van alle volken voor het Lam (Gods) neerknielen.
voetnoot10
Den geilen Koning: Herodes Antipas, viervorst van Galiléa, die met Heródias de vrouw van zijn broeder leefde; overtuigen: de waarheid zeggen (‘het is u niet geoorloofd haar te hebben’, Matth. 14:4).
voetnoot12
uit 's kerckers nacht: uit de duisternis van Joannes' gevangenis; heileeuwe: de tijd van de verlossing, van de genade.
voetnoot15
onnozel: zonder smet, versterkt door zonder schult.
voetnoot17
Helías: de profeet Elías werd door het hemelvuur, op zijn bede neergedaald, beschermd tegen de soldaten van koning Ochozías van Israël, die hem gevangen wilden nemen.
voetnoot18
Zien strijden in de voorhoede van Messías, vóor de Messias uit (met Joannes).
voetnoot21
Macheer: de koninklike slotvesting Machérus in 't Overjordaanse (van Herodes de Grote) bij de Dode Zee (de doode baeren vs. 22), waar Joannes gevangen zat; de starren ingevaeren: hemelhoog opgebouwd.
margenoot*
[Randschrift:] Aenroepinge der hemelsche zangheldinnen, de kooren der engelen.
voetnoot24-vlgg.
naar Openb. 14:4; de maagden zijn het die het Lam volgen; en 1-3: zij zongen als 'n nieuw lied; en niemand kon dat lied zingen (dan de uitverkorenen): onnazingbre toonen.
voetnoot26
kroonen: verheerliken.
voetnoot27
mijn hemelheldenwijs: mijn lied op de toon (wijs) der hemelhelden, der hemellingen.
voetnoot28
geen' zangbergh: geen heidense zangberg Parnas of Helikon, waar mijn lied zijn oorsprong neemt, maar alleen het hemels paradijs.
voetnoot30
levend water: altijd stromend (als zinnebeeld van eeuwig geluk).
voetnoot32
paerdebron: de Hippokrênê = paardebron op de Griekse dichtersberg Helikon (zie vs. 28), omdat Apollo's paard met zijn hoefslag de bron heeft doen ontspringen; bosch, en waterval op dezelfde zangberg.
voetnoot33
de Koningen ...: de gezalfde koning-zangers David en Salomon, die Gods lied hebben gezongen.
voetnoot34
schaduwen ...: zijn verborgen verblijf in de spelonken van de woestijn.
voetnoot37
Mijn laegh woestijngedicht: mijn zwak onbeduidend gedicht op 'n woestijn en zijn bewoner.
voetnoot38-39
Homéros die in zijn Ilias de overwinnaar van Troje (Achilles) en Vergilius die in zijn Aenéïs de overwinnaar van Latium (Aenéas) bezongen heeft.
margenoot*
[Randschrift:] Aen Anna Bruining te Brussel in Bethlehem.
voetnoot43
Anna Bruining, Vondel's nicht, Klaris in het klooster Bethlehem te Brussel (zie Vondel's Maeghdepalm op haar 1658).
margenoot*
[Randschrift:] Inleidinge en begin van den bedorven staet in het kerckelijck en wereltlijck, in Judea, Galilea, en aengrenzende landen.
voetnoot51
Palestina was onderworpen aan de (heidense) Romeinen.
voetnoot52
Jeruzalem was slavin van ...
voetnoot53
Keizer Tiberius was de opvolger van Augustus.
voetnoot56
op stoel: op de troon; gansch Galileen: heel Galiléa (de Noordelike helft van Palestina).
voetnoot57-vlg.
de landschappen Ituréa en Trachonítis, en Abiléne.
voetnoot58
Lyzaen: Lyzanias; verbijten: doodbijten, vernietigen.
voetnoot60
Annas en Kaïfas zijn schoonzoon waren beurtelings hogepriester (aertspriester); doordat de Romeinen telkens weer het hogepriesterschap deden wisselen (hoewel het levenslang bekleed moest worden volgens de Joodse wet), werd er veel getwist om deze waardigheid (krackeelt); nu werd het om beurten door deze beiden bekleed (Lukas 3:2: onder de opperpriesters Annas en Kaïfas).
voetnoot53-61
Ongeveer overgenomen uit Lukas 3:1, 2.
voetnoot62
De staf: de skepter was aan Juda ontnomen, de stam Juda (door de leeuw verzinnebeeld) heerste niet meer in zijn koningen en verdere gezagsdragers, maar de Romeinen; 't wieroockvat: het hogepriesterschap werd niet meer door Aäron's nakomelingen bekleed (dit is waarschijnlik niet juist, immers tot de verwoesting van Jeruzalem waren de hogepriesters waarschijnlik van Aäron's geslacht).
voetnoot65
Den mijter: voor het hogepriesterambt; het heiligh en onheiligh: het kerkelike en het wereldlike gezag.
margenoot*
[Randschrift:] Godt ziet neder, ontfarmt zich over het menschelijck geslacht, en gedenckt aen zijn belofte.
voetnoot68
gedacht aen...: was indachtig dat Davids rijk, Davids troon van eeuwigheid aan God de Zoon beloofd was (‘God zal hem de troon van zijn vader David geven, en hij zal heersen over het huis van Jakob in eeuwigheid’ Luk. 1:32). Vondel zegt van eeuwigheid.
voetnoot71-vlgg.
Joannes als de morgenster, de voorbode van de zon die Christus is, moest eerst oprijzen.
voetnoot73
de verreziende helden: de profeten Isaïas en Malachías (zie vs. 178).
voetnoot77-78
Christus zou komen om de wet te vervullen, volkomen te maken (Matth. 5:17); haer rechte verf te geven: zijn zuivere vorm, zijn juiste inhoud te geven.
voetnoot83
De Joden verwachtten de Messias die het wereldse rijk van Israël zou herstellen; zelfs de Apostelen meenden dit.
voetnoot86
Als eer: als vroeger in de erfschuld, de erfzonde gevallen zijn.
voetnoot87
van grens noch eeu bepaelt: over heel de aarde en in eeuwigheid.
margenoot*
[Randschrift:] Hy besluit dat Christus, al lange geboren, zich volkomen openbaere, en Ioannes, de Boetgezant, hem den vvegh bereide.
voetnoot93
flaeu: zwak.
voetnoot96
zich zelven quijt': zijn plicht doet, zijn taak vervult.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: 't Randschrift bij vs. 109 heeft gehouden, in plaats van gezonden.
voetnoot100-101
De door ons vastgestelde verlossing zal aanvangen met de afgezant van de hemel (Joannes), die door Gods engel (Gabriël) is aangewezen.
margenoot*
[Randschrift:] Aertsengel Gabriël wort aen Ioannes gezonden.
voetnoot109
bey de nichten: aan Maria en Elizabeth de boodschap bracht (Gabriël heeft aan Elizabeth's echtgenoot, priester Zacharías in de tempel de tijding gebracht van Joannes' te verwachten geboorte).
voetnoot113
Daer: waar.
voetnoot122
aenblicke: aanlichte, zijn licht begint te geven.
margenoot*
[Randschrift:] Gabriël stijght neder in de weerelt.
voetnoot127-128
De kleuren blauw en goud en purper waren de kleuren van de fabelachtige vogel fenix uit de Oudheid (Zie Vondel's schildering van de fenix in Joseph in Dothan, rei na het 4e bedrijf).
voetnoot134-36
Zie ook de beschrijving van Apollion's neerdaling naar d'aerde in Vondel's Lucifer, 1e bedrijf.
voetnoot136
ronde in ronde: de 7 hemelbogen naar de oude voorstelling.
voetnoot141
Quarente: 'n woestenij in Judea, (tussen Jeruzalem en Jericho): de naam Quarante is later aan deze woestijn gegeven waarschijnlik naar de 40-daagse vasten van Christus in de woestijn (Quarentania?); groente en lover: groen en lover, loofgroen.
margenoot*
[Randschrift:] Gelijckenis
margenoot*
[Randschrift:] Ioannes spelonck te Querentane in de woestijne.
voetnoot150
Volgens het apokrief evangelie (van St. Jakob), zou God op wonderdadige wijze deze spelonk hebben geopend als toevlucht voor Joannes.
voetnoot152
En om en in den buick: en om en in het midden.
voetnoot153
op 't hooft: in 't hoofdpunt, op 't hoogste staat (op de middag).
voetnoot154
verwandlen: van plaats veranderen, opschuiven (wandelen: veranderen, is in de oudere taal heel gewoon).
margenoot*
[Randschrift:] Ioannes leven, en oefeninge.
voetnoot158
bekleet: bekleedt en beschut hem, als hij geteisterd wordt, voor ...
voetnoot160
onweêr: slecht weer (in 't algemeen, oudere betekenis).
voetnoot164
by de schaduwe afgemerckt: (de uren) afgetekend door de stand van de (zonne)-schaduw.
voetnoot166
ang: beangst (vergel. ons eng).
voetnoot167
schuifelt: blaast, sist.
voetnoot172
keizelsteenen: keistenen (keizel naast kiezel).
voetnoot173
Voor tonder: ontbrandbare stof waarin de geslagen (geklonken) vonk wordt opgevangen en verder brandt, dient hem het lover van droge en dorre blaren.
voetnoot177-vlgg.
overleide: (overlegde), overwoog; den wandel: de levenswandel, het leven van Elias; (Joannes) zal voor hem (Jezus) uitgaan in de geest en de kracht van Elias om de harten der vaderen in de kinderen te bekeren (Luk. 1:17) het laatste (het bekeren der harten) was de letterlike voorspelling van de profeet Malachias 4:5, 6.
margenoot*
[Randschrift:] Gelijckenis
margenoot*
[Randschrift:] Gelijckenis
voetnoot185-186
In Chaldéa bij de Eufraat, waar de Joden in ballingschap waren heengevoerd, verschenen aan de profeet Ezechiël de heerlike gezichten bij Ezechiël 1 geschilderd.
voetnoot190
't een: 't enige.
margenoot*
[Randschrift:] Gabriël verschijnt.
voetnoot194
Den afgescheiden: de van de wereld afgescheidene, de kluizenaar.
voetnoot201
zwichte in 't eerste: bezweek eerst voor die zware taak.
margenoot*
[Randschrift:] Gebriëls bootschap.
voetnoot206
Uw vader aen 't altaer: Zacharias ontving de boodschap van d'engel Gabriël, toen hij bij het reukaltaar het reukwerk ging ontsteken. (Luk. 1:8, 9 en 11).
voetnoot208
Een' zelven naem met ons: eenzelfde naam van engel (bode) met ons: ‘ik zend mijn engel, en hij zal de weg bereiden voor mijn aangezicht’, Malach. 3:1.
voetnoot211
God zelf (vs. 208) heeft u genoemd de grootste profeet onder de geborenen uit vrouwen (Luk. 7:28).
voetnoot215
Ontkent bescheiden die lof te verdienen, door zijn nederige houding (gelaet: houding, in de algemener betekenis).
voetnoot221
lang verschoven: nog lang verborgen in uw moeders schoot zijt ge reeds met Gods geest vervuld (Luk. 1:15, van de H. Geest zal hij vervuld worden van uit de schoot van zijn moeder).
voetnoot228
het quaet geboet, en zeden ingevoert (zijnde); als het kwaad is geboet, en de goede zeden zijn aangenomen; (deze zinswending is Latijn, in de geest van ons: ijs en weder dienende, enz.).
voetnoot232
Amrams zoon: Mozes die de twee stene tafelen met de wet Gods (de 10 geboden) van God op Sinaï ontvangen heeft.
voetnoot236-40
De voorspellingen van Isaïas (orakels), door Vondel bijna letterlik weergegeven (Isaias 35:1 en 2; en 51:3).
voetnoot240
ontluistren: van luister beroven, ver in luister overtreffen.
margenoot*
[Randschrift:] Joannes antwoort.
voetnoot244
ootmoedigh, en beleeft: met ootmoedige bescheidenheid; vertsaeghde: schuchtere (vertsaagd, de oudere vorm, uit het Duits).
voetnoot248
verschoonme om hoogh: verontschuldig bij God mijn vermetelheid zo verheven taak op mij te nemen; heeft bescheiden: mij heeft toebedeeld, opgedragen.
voetnoot251
aen te breecken: aan te vangen (letterl. aan te lichten, beginnen te lichten als 'n morgenster, zie vs. 71).
voetnoot253-254
De jonge Samson heeft door Gods kracht met 'n ezelskinnebak duizend Filistijnen verslagen.
margenoot*
[Randschrift:] Gabriël vertreckt, en Joannes bereit zich om voor den dagh te komen.
voetnoot261-262
het heilverbont, dat God met Abraham gesloten had, dat n.l. uit hem de Verlosser zou geboren worden.
voetnoot265
ter klove inbloncken: door de kloof van boven (in de spelonk, zie vs. 153) hem verschenen.
voetnoot267
t'ontginnen: te beginnen (met de uitvoering van) het hoog bevel.
margenoot*
[Randschrift:] Een engel verkuntschapt met bazuingeschal dat Joannes voorhanden is.
voetnoot269
Een heiltrompetter: een engel die met luid (bazuin)geschal het heil, Gods genade, verkondigt dat Joannes gekomen is (zie kanttekening).
voetnoot274
reuckelozen: roekelozen, die niet bekommerd zijn om hun eeuwig heil.
voetnoot276
Dat: die luide boodschap van den engel, dat gerucht (zie vs. 298) lokte de mensen over de drempels van hun huizen de straat op.
margenoot*
[Randschrift:] Ongelijcke bedenckingen in alle staeten over dit gerucht.
voetnoot279
Levijs aenhang: de Levieten, de lagere bedienaars van het heiligdom in de Joodse tempel.
voetnoot280
De Sanhedrin: de hoge raad der Joden.
voetnoot281
schutten: stuiten, keren.
voetnoot282
scheelde 't niet: was 't onverschillig.
voetnoot285
Pompeius de bekende Romeinse veldheer (1e eeuw vóór Christus) had de Joden onderworpen en schatplichtig gemaakt aan de Romeinen.
margenoot*
[Randschrift:] Gespreck, tusschen Nikodemus, den wetgeleerden, en raetsheer Iosef van Arimathye over deze geruchten.
voetnoot289-91
Nikodemus en Jozef van Arimathéa (zie Inhoudt, 8) kwamen samen tot 'n vrije bespreking (buiten de Joodse raad); vrije: zodat ze in vrijheid konden overleggen.
voetnoot293
vast: vast en zeker (of voortdurend. allang).
voetnoot294
zedigh: bescheiden.
voetnoot297
heilgeerigh: heilbegerig, verlangend naar 't heil van Israël.
margenoot*
[Randschrift:] Gelijckenis
margenoot*
[Randschrift:] Joannes geboorte, en omstandigheden der zelve.
voetnoot306
Zacharias bleef stom tot de geboorte van Joannes, toen hij het jubellied over Israëls verlossing aanhief.
voetnoot313
vertrock ...: stelde de vervulling van de belofte (van Joannes' aanstaande geboorte) niet langer uit.
voetnoot317
De stam van Aron, waaruit de Joodse priesters kwamen.
voetnoot319
Joannes betekent: die door God in genade gegeven is; lot: beschikking.
voetnoot321
haer n.l. de vrucht, Joannes (319).
voetnoot326
noch boomsap: noch andere gegiste drank.
voetnoot327
van 's hemels geest: door de H. Geest.
voetnoot322-28
De Engel heeft al deze beloften uitgesproken tot Zacharias (Luk. 1:14-16).
voetnoot329
dapper: met kracht (in de kracht van Elias Luk. 1. 17); gelijck een tweede Elias: zie vs. 177.
voetnoot332
Om voor de Heer een goed gevormd volk te bereiden (Luk. 1:17); gemaniert: goed gevormd (in zijn plichten); Godtgelaeten: aan God overgegeven, God gehoorzamend (vgl. Lucifer, vs. 1680).
voetnoot333
zoo hoogh een engelsch woord: een zo hoog bevel van een engel (vgl. de Engelse groetenis voor 't Weesgegroet; engelsch in die betekenis herhaaldelik bij Vondel).
voetnoot334
vlgg. de stomheit ...: zie vs. 306.
voetnoot337
reuckaltaer en drempel: het reukaltaar in de tempel (drempel: tempel, kerk, zoals meermalen bij Vondel, naar det Latijn limen en limina).
voetnoot338
verlangende: het volk wachtte op hem, was verbaasd over zijn lang uitblijven in het Heilige (Luk. 1:21).
voetnoot339
En sloot ...: en besloot, maakte op uit zijn werken. (Luk. 1:22); koorgezicht: gezicht in het koor, in het heiligdom.
voetnoot342-vlgg.
Toen Maria na de boodschap van d'engel over Christus' menswording, haar nicht Elizabeth bezocht, sprong Joannes van blijdschap op in de schoot van zijn moeder. (Luk. 1:41 en 44; zie vs. 221).
voetnoot343
dus lang noch flaeu betuight: zo lang al en duidelik (niet duister) aangekondigd (door de profeten).
voetnoot344
toegejuicht: heeft (hebb' vs. 342) toegejuicht.
voetnoot346
in 't lantgeberghte: in Juda's bergland (waar Zacharias woonde).
voetnoot347
nagedocht: vermoed (nadenken: vermoeden, in de 16e eeuw vrij gewoon). In het randschrift: Askalonite: van Askalon.
margenoot*
[Randschrift:] Kindermoort van Herodes Askalonite.
voetnoot350
de vrucht: de kinderen.
voetnoot351
of hy dus ... trof: of hij zo ook zou kunnen treffen.
voetnoot352
des Joodschen konings: van de koning der Joden; de Wijzen uit het Oosten hadden Herodes (de Grote) naar de nieuw geboren koning der Joden gevraagd.
voetnoot354
de neven: noch Christus noch Joannes; winckelen: hoeken (meestal samen met hoeken; vgl. ons in geen hoeken of gaten); in 't Sint-Jakobs Evangelie (zie op vs. 50) wordt verhaald, dat ook Joannes ter dood werd gezocht.
voetnoot355
Josefs zoon: Christus werd gehouden voor de zoon van Jozef, de timmerman (Luk. 3:23 en 4:22; Matth. 13:55).
voetnoot356
met eenen galm en toon: met luid uitgesproken meningen over Hem (dit slaat op de 12-jarige Jezus te midden van de leraren in de tempel, die verbaasd waren over zijn wijsheid, Luk. 2:47).
voetnoot357
of hy lagh verzoncken: alsof hij (in de aarde) was weggezonken.
voetnoot362
op dit gerucht: op deze overal rondgaande mare (door d'engel uitgebazuind (vs. 269-vlgg.).
voetnoot363
berecht: bericht.
voetnoot364
geschoren: (toebedeeld), bepaald, vastgesteld; besluiten zal: besluiten, als waarheid erkennen moet.
margenoot*
[Randschrift:] Arimathyes antwoort.
voetnoot366
het loof: de versiering, de verbeelding, de voorstelling; vgl. Vondel's: Godts geheime orakels ... Die onder 't loof van vergeleecke dingen Geschoolen, van 't begin in schaduw hingen, Harpzang 77, vs. 8-10).
voetnoot367
dan een ...: dan iemand die wel geoefend is in de oude Schriftuurbladen, die bladen alleen kende, maar ze verkeerd heeft begrepen en verstaan.
voetnoot369
Bejegent: antwoordt.
voetnoot370
haest: weldra.
voetnoot372
Alles is op de been (vgl. vs. 276-vlgg.).
voetnoot374
den voorglans: de glans die vóor Christus zou opgaan, zoals de profeten voorspeld hadden (Malachias 3:1).
margenoot*
[Randschrift:] Dat groote zaecken langzaem voortgaen, wort door voorbeelden bewezen:
voetnoot376
vertreckt: rekt, vertraagt.
voetnoot376-377
in groote zaecken ...: ‘Dees langsaemheit past groote zaecken’. Joseph in Dothan vs. 828, 3e rei.
voetnoot378
niet gebreecken: niet ontbreken, God zal niet in gebreke blijven.
voetnoot379-380
aertsvaderen: aan Abraham Izaak en Jakob had God de grote belofte gedaan, dat uit hun de Messias zou geboren worden; Mozes heeft deze beloften opgetekend in het Boek Schepping 22, 26, 28.
voetnoot381
Het werk door God in zes scheppingsdagen gedaan, had Hij in een oogwenk kunnen doen, maar God spoede langkzaem.
voetnoot386
raeckte in staet: kwam tot hoge staat, onderkoning van Egipte.
voetnoot390
Van de 12 stammen van Israël zouden van alle mannen boven de 20 jaren, die uit Egipte waren getrokken, alleen Jozuë en Kaleb het beloofde land Kanaän zien; tot straf voor hun aanhoudend verzet tegen God's bevelen; daarom zwierven zij 40 jaren rond in de woestijnen.
margenoot*
[Randschrift:] Oock door gelijckenissen.
voetnoot393
Vondel schildert hier de geweldige ceders van de Libanon.
voetnoot397
haer ronden: zijn ommelopen om de aarde.
voetnoot398
aen haer getij: aan de gestelde tijd der wisselende gestaltes.
voetnoot399-vlgg.
Vondel wil hier zeggen: de zon die 'n vol jaar doet over zijn (schijnbare) ommeloop langs het hemelgewelf, heeft daardoor veel doordringender warmte en licht, dan de zwakke en vlotter lopende maan. Indien de zonneloop twaalf maal zo snel was, evenals die van de maan, zou in 'n zeer groot deel van de aardbol het leven onmogelik worden.
voetnoot409
beleiden: besturen met beleid.
voetnoot410
bescheiden: vastgesteld, besloten.
margenoot*
[Randschrift:] Reden waerom Joannes komste vertreckt.
voetnoot414
afgequijnt: tot het uiterste uitgeput.
voetnoot418
gestichtzaem: (stichtzaam), stichtend, voorbeeldig.
voetnoot421-422
ongebonden van zelf: in vrije keus uit zichzelf.
voetnoot424
Het lemmet: de pit, de wiek (heel ander woord als lemmet of lemmer van mes of zwaard).
voetnoot425-426
naer Memfis: de hoofdstad van Egipte; dus naar het hof van de koning, om de zending hem door God opgedragen in het brandend braambos (uyt de boschvlam) voor de Israëlieten (Godts troepen) te volbrengen.
voetnoot429-430
‘Heel Israël .... erkende dat Samuël de trouwe profeet was van de Heer’ (1 Samuël 3:20).
voetnoot431-432
Door de mond van Heli de hogepriester gaf God aan Samuël's moeder Anna, uitzicht op een zoon, waarom zij God gebeden had (1 Sam. 1:10-18).
voetnoot438
geschickt: bestemd (schikken betekende in de oudere taal ook bestemmen).
voetnoot440
Vertreckt: talmt, draalt (zo meermalen in de oudere taal, uit de algemene betekenis: van plaats veranderen).
margenoot*
[Randschrift:] Besluit van het gespreck.
voetnoot445
overwoegen: overwogen (door verwarring met het oude -woeg van (ge)wagen).
margenoot*
[Randschrift:] Het volck vergadert om Ioannes te hooren.
voetnoot447
achtste dagh: Joannes had zich zeven dagen in strenge boete voorbereid (vs. 263, 264); geschickt: bestemd voor (zie vs. 438).
voetnoot449
des lantstrooms: van de Jordaan.
voetnoot450
Quarentane: de woestijn Qu.
margenoot*
[Randschrift:] Gelijckenis
voetnoot455
een gezoncken dal: een dalbekken; dal en boezem: de boezem van 'n dalbekken.
voetnoot464
glimp: schijn; bestraffen: berispen.
voetnoot465
reuckeloozen: roekelozen.
voetnoot466
aelemos: aalmoes (alemo(e)s oudere vorm); prachen: af te bedelen.
voetnoot468
huisliên: landlieden, boeren (huisman in 't middeleeuws gewoon voor landman); tollenaers: belastinginners.
voetnoot470
naer Moses stijl en orden: naar kerkgebruik en ordening van Mozes.
voetnoot471
Esseen: Esseeën, 'n Joodse sekte met eigenaardige afwijkende opvattingen omtrent de Voorzienigheid (daarnaast 'n noodlot), tempeldienst (wel offers maar geen persoonlik bezoek) enz., maar godsdienstige mensen. Vondel schijnt ze hier tot de soortgelijken te rekenen van de schriftgeleerden en Parizeeën, en verwijt deze allen schijndeughden te zijn (schriftgeleerde zonder n om de slot-e te doen samensmelten met Esseen).
voetnoot472-vlgg.
Matth. 23:5 verwijt Christus aan schriftgeleerden en Farizeeën: ‘Zij maken hun gedenkstroken breed, en vergroten. hun zoomkwasten’. Op de perkamente gedenkstroken stonden spreuken uit de H. Schrift, om altijd Gods wet te gedenken; ook de kwasten aan de zoom van hun kleren herinnerden aan de Joodse verplichtingen. Dat alles maakten zij opzichtig om voor heilig door te gaan; de gedenkspreuken bevestigden de Joden op hun voorhoofd of aan den arm, als ze gingen bidden, Uittocht 13:16; Deut. 6:8; 11:18.
voetnoot472-473
lange kleèn, met letteren gezoomt: Vondel schijnt te menen dat zij ook in de kleerzomen de wetspreuken aanbrachten; dit is wel onjuist.
voetnoot474
Zy kittelen zich zelfs: Zij verkneukelen zich in hun eigen voortreffelikheid.
voetnoot476
Het boeck rust in den arm: dit slaat wel op het dragen van de gedenkstroken aan de linkerarm (zie noot op vs. 472); het boeck is de H. Schrift.
voetnoot478
De Farizeese behandeling van de Wet bij Matth. 23:23, vlgg.
margenoot*
[Randschrift:] Gelijckenis
voetnoot480
redeneeren: een rede houden, spreken (de oorspr. betekenis, het middeleeuwse redenen).
margenoot*
[Randschrift:] Ioannes verschijnt om te leeraeren.
voetnoot483
nu getroost: nu vast besloten (voor 't volk als Gods gezant op te treden).
voetnoot486-487
Een balk (dwershout) aan de uiteinden steunend in de gaffels van twee palmen; daer: waar.
voetnoot489
reede: bereidwillig, gaarne.
voetnoot491
schijn van heiligheit: 'n lichtkring van heiligheid; de heiligenschijn.
voetnoot492
d'orakels: de goddelike woorden, de stem Gods in die mond.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • J.D. Meerwaldt

  • A.A. Verdenius