Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663 (1936)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (38.40 MB)

XML (3.51 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama

Subgenre

verzameld werk
epos
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel
poëtica
leerdicht
hekeldicht


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663

(1936)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 703]
[p. 703]

Joannes de Boetgezant.
Het tweede boeck.

Inhoudt.

 
De boetgezant weckt gunst, en spreeckt het stamhuis aen,Ga naar voetnoot1
 
Ontvout zijn 'staet en last, en 't ooghmerck van 't leeraeren,Ga naar voetnoot2
 
Wat Moses wet vereischt van haeren onderdaen;Ga naar voetnoot3
 
Hoe zy 't gebreck ontdeckt, en onder haere blaêrenGa naar voetnoot4
5[regelnummer]
  En ceremonien de liefde wort bewaert,
 
Als een gewenschte vrucht: hoe schaduwen en beeldenGa naar voetnoot6
 
Op een' verlosser zien, om zijn natuur en aert
 
En ampt te kennen, daer d'orakels lang op speelden:Ga naar voetnoot8
 
Hoe weereltwijsheit voor Godts wijsheit buigen moet,
10[regelnummer]
En Moses heerlijckheit voor Christus luister duicken.
 
Hy eischt en raet dat elck by tijts zijn misdaet boet,
 
En offert zijnen dienst aen die hem wil gebruicken.
 
Zoo stuit de woestynier met ootmoet en ontzaghGa naar voetnoot13,
 
En scheit, om 's andren daeghs te komen voor den dagh.
 
Geslacht van Abraham, gewijden, ongewijden,Ga naar margenoot*
 
Besneênen naer de wet, by dien aertsvaders tijdenGa naar voetnoot2
 
Eerst ingevoert, en na gesterckt door 's hemels tolck;Ga naar voetnoot3
 
Toen u de hemel riep, en uitkoos voor zijn volck,
5[regelnummer]
Uit alle volcken, en door maght van wonderheden
 
Geleide in Kanaän, en opende de steden,
 
En koningkrijcken van 't afgodisch heidendom,
 
Gestooten uit hun erf en out bezit alom:
 
Gy vruchtbre stammen, die der vadren spoor bewandelt,
[pagina 704]
[p. 704]
10[regelnummer]
Waerme de godtheit spreeckt, en door aertsenglen handelt,Ga naar voetnoot10
 
Of afgezanten, en profeten op een ry:
 
Waeckt op: het wort nu tijt: waeckt op, en hoort naer my.
 
Mijn leering vloeie u toe, gelijck een milde zegen,
 
En daeu op 't dorre velt: gelijck de versche regen,
15[regelnummer]
Na lange drooghte, een' beemt, tot stervens toe verstickt,
 
En dorstigh, leven geeft, en lavende verquickt.
 
Ick ben Joannes zelf, een priesters zoon geboren,Ga naar margenoot*
 
En, van mijn moeders zijde, uit Arons stam, gekorenGa naar voetnoot18
 
Tot een' profeet, en noch den lesten van 't verbont,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Zoo sterck bezegelt met des allerhooghsten mont.Ga naar voetnoot20
 
De geest der godtheit drijftme om voor den dagh te komen,
 
Uit stomme wildernisse, en, tot een vreught der vroomen,
 
Ten schrick der boozen, elck t'ontvouwen zijnen plicht.
 
De schaduwen der wet verdwijnen. 't hemelsch licht,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Den vaderen belooft ten troost in vreemde landen,Ga naar voetnoot25
 
Genaeckt. een gouden tijt, een heileeu is voorhanden,
 
Daer d'oude koningen, en priester, en profeet,
 
En Abraham voorheen, gesterckt door 's hemels eedt,
 
Oock alle heiligen met eenen wensch naer streefden:
30[regelnummer]
Hoewelze geen van al dien blijden dagh beleefden.
 
Geluckigh zijtge, indien gy uw geluck beseft,
 
Waer op mijn stem zich, als een boetbazuin, verheft.Ga naar voetnoot32
 
Het lichaem van mijn rede ontzie noch schroome ontleding.Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot33
 
Waer nergens merckpael staet, daer valt geene overtreding.Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Zoo gaet het, daer geen wet, gebodt, noch geen verbodtGa naar voetnoot35-vlgg.
 
Gehoort wort van natuure, of uit den mont van Godt,
 
Of eenen door zijn maght gewettight, en gemaghtight;
 
Een waerheit, noit ontkent, maer eeu op eeu bekrachtight
 
Van alle wijzen, die op recht en reden staen.
40[regelnummer]
Geen vroom geweten kan hierom den worm ontgaen,Ga naar voetnoot40
[pagina 705]
[p. 705]
 
Die 't hart inwendigh knaeght, en overtuight van faelen,
 
Indien het reuckloos van dien regel koom' te dwaelen.Ga naar voetnoot42
 
Zoo komt natuur, en toont den onbesneên de smet,Ga naar margenoot*
 
En Moses overtuight besneênen door zijn wet;Ga naar voetnoot43-44
45[regelnummer]
Een' schultbant, die hen houdt, als schuldenaers, verbonden.
 
Dus wort in 't rekenen d'oneffenheit gevonden,Ga naar voetnoot46
 
En meest in Jakobs zaet, voor andren klaer verlicht,Ga naar voetnoot47
 
En hierom naeuwer aen die strenge wet verplicht,
 
Met hoop van zegen, en een' afschrick voor de vloecken,Ga naar voetnoot49-vlgg.
50[regelnummer]
Gedreight in Moses blaên, en nimmer faelbre boecken,
 
Aenwijzende dat wie een stippunt overtreet
 
In allen schuldigh is voor Godt, die alles weet,Ga naar voetnoot51-52Ga naar voetnoot52
 
Het hart kent, en de grijns komt lichten van de troni,Ga naar voetnoot53
 
Vermomt, en schoon vernist met eene ceremoni,Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
En uiterlijcken schijn: want wie de schrift doorreist,Ga naar margenoot*
 
Verneemt doorgaens hoe Godt wel offerhanden eischt,
 
Doch eerst gehoorzaemheit: als Abraham ons toonde,Ga naar voetnoot56-57
 
Toen Godt den wil nam, en 't slaghtofferen verschoondeGa naar voetnoot58-vlgg.
 
Van Izak, zijnen zoon; genoeght met eenen ram,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
Verwart in 't doornebosch, en blijde aen d'outervlam
 
Geheilight, Godt ten prijs, van dien getrouwen vader.Ga naar voetnoot61
 
Zoo komt men Gode aen 't hart: zoo leght hem niemant nader.Ga naar voetnoot62
 
Gy die uit Moses glans dus lang uw licht ontfangt,Ga naar margenoot*
 
Beantwoort mijne vraegh eens rustigh. waeraen hangtGa naar voetnoot64
65[regelnummer]
De wet, u toebetrout, en leering der profeeten?
 
Wat eischenze van u? gy hebt de schrift gesleten,
 
Gelezen door en door: en staetge nu versuft,
 
Die al de weerelt met den tempelbou verbluft?Ga naar voetnoot68
[pagina 706]
[p. 706]
 
De hartekenner acht geen schijndeught, geen verbloemen.Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Gy zultme nu beknopt alleen de hooftsom noemenGa naar voetnoot70
 
Van honderden geboôn, in Moses zuivre blaên
 
Begrepen. blijftge stom en stijf en schaemroot staen?
 
Ick noemze u. d'opperste eischt dat gy met alle uw zinnen,
 
Uit alle uw maght en kracht, de godtheit zult beminnen,
75[regelnummer]
En uwen naesten, als u zelven. dat is 't al.Ga naar voetnoot73-75
 
Het eenigh woort bemin begrijpt alleen 't getalGa naar voetnoot76
 
Van veel geboden en verboden, u gegeven.
 
Dat is de rechte lijn en regel van het leven
 
Des godtbelijders. treckt hier by de kromme lijnGa naar margenoot*
80[regelnummer]
Van uwen wandel. och, de waerheit en de schijn,
 
Wat scheelenze by een, 't betekende en het teken!
 
Hoe bijster komenze op elckandere af te steecken!Ga naar voetnoot82
 
Hoe groot is schultheers eisch! hoe groot 's gedaeghdens schult!Ga naar voetnoot83
 
Hoe leert dit roepen: heer, gena, gedult, gedult.
85[regelnummer]
Heb mededoogen met uwe arme schuldenaeren.
 
Waer is uw ydle roem, uw stoffen nu gevaeren,Ga naar margenoot*
 
Op ceremonien van rustdagh, nieuwe maen,Ga naar voetnoot86,87
 
En offerhanden, en besnijdenis? hoe staen
 
Onthouden van onreine en dier verbode spijze,Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Het reinigen van 't lijf en vaten, en de wijzeGa naar voetnoot90-vlgg.
 
Van vasten nu beschaemt; oock d'aelemoessen, metGa naar voetnoot91
 
Geen hart geoefent, maer met klinckende trompetGa naar voetnoot92-vlgg.
 
Voor 't volck ten toon gestelt, om met dien schijn te proncken!
 
De liefde tot Godts eer, en 's naesten dienst, de voncken
95[regelnummer]
Het vier, het leven van den godtsdienst mist men hier.
 
De godtheit was lang zadt van offervleesch, en spier,Ga naar voetnoot96
 
En ram. de schepper hoeft het schepsel niet te moeienGa naar voetnoot97
 
Om vet van lammeren, om kalf, en os, en koeien.
 
De geur van wierroockvat en reuckschaele is hy moe.
100[regelnummer]
Men zwaeie hem een hart, vol mededoogen, toe.
 
De tijt genaeckt en eischt een andere offerhande
[pagina 707]
[p. 707]
 
Dan Aron, eeuwen lang, op d'outers blaeckte en brande.
 
Het is verloren dat gy langer offers slijt:Ga naar voetnoot103
 
De heer des tempels is voorhanden, en niet wijt.Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
Ick bootschap nu vooruit, gelijck het MalachiasGa naar voetnoot105
 
Heeft voorgespelt, den dagh en opgangk van Messias,
 
Die alle schaduwen verdrijft voor uw gezicht,
 
De wet voltreckt, en wat in schaduw doock verlicht.
 
Na strengheit volght gena, na schaduwe de waerheit,Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
Na duisternis het licht, en levendige klaerheit.
 
Zulck een herscheppinge verschilt, als nacht en dagh.
 
Wie is'er die met recht hier over klaegen magh?
 
Zoo veele beelden als voor Godt Messias stappen,Ga naar margenoot*
 
Gelijck in monstering, zien op zijne eigenschappen,Ga naar voetnoot113-114
115[regelnummer]
Of ampt en diensten. elck beelde iet byzonders af,
 
Het welck u troosten kan, en stutten, als een staf,
 
Om vast te gaen, wanneer gy 't spoor volght van zijn leven,
 
En ga slaet tot wat endt, van liefde alleen gedreven,Ga naar voetnoot118
 
De vader u beschenckt met zijn onschatbaer pant,
120[regelnummer]
Den eerstgeboren zoon: gezalft van hooger hant,
 
Veel rijcker dan voorheene aertspriesters, en profeeten,Ga naar voetnoot121
 
En koningen, die in de lange renbaen zweeten
 
Van 't oude heilverbont, dat nu voor 't nieuwe wijckt:
 
Gelijck de schaduw voor d'alziende zonne strijckt,
125[regelnummer]
De doot voor 't leven vlught, de boeckstaef voor de zieleGa naar voetnoot125
 
En geest het opgeeft. 'k wil het Woort, waer voor ick kniele,
 
Het afgebeelde Woort, u toonen, dat gy zietGa naar voetnoot127
 
Dicht voor u, wat voorheen gezien wert in 't verschiet.
 
Aertsvader Adam, eer zijn gade hem misleide,Ga naar margenoot*
130[regelnummer]
Beelde eenen Adam uit, waerop al d'afkomst beide,Ga naar voetnoot130
 
In zijn volkomenheit, zoo goddelijck vereêlt,Ga naar voetnoot131
 
Als d'almaght hem bootseerde en zielde tot haer beelt,Ga naar voetnoot132
 
Den schepper zoo gelijck, dat zoon en vader t'zamen,Ga naar voetnoot133
 
In hun gelijckheit noit elckandre nader quamen.
135[regelnummer]
  Onnozele Abel, om d'optreckende outervlamGa naar margenoot*Ga naar voetnoot135
[pagina 708]
[p. 708]
 
Geslaght door 's broeders haet, op hem moordadigh gram,
 
Zagh op d'onnozelheit van dezen, die geduldighGa naar voetnoot137
 
Uit afgunst lijden zal, onnozel, en onschuldigh.
 
Aertsvader Noah, die, geduurigh in het werck,Ga naar margenoot*
140[regelnummer]
't Geweldigh drijftuigh boude, een voorbeelt van de kerck,Ga naar voetnoot140
 
Zagh op den bouheer, die, om 't menschdom te behouwen,Ga naar voetnoot141
 
Voorhanden is, en, Godt ten prijs, een kerck zal bouwen,
 
Waerin behouden wort, door't lam, gehecht aen 't hout,
 
Wie 's hooghsten toren vlught, en vast op Godt betrout.Ga naar voetnoot144
145[regelnummer]
  Dan komt Melchisedech opschuiven een vertooning,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot145
 
Gelijck Godts priester, en een oprecht vredekoning,Ga naar voetnoot146
 
Die wijn en weite schaft, en zegent strijtbaer volck.Ga naar voetnoot147
 
Hy komt te voorschijn, als uit eene donckre wolck,
 
En beelt de godtheit en de menscheit uit van eenen
150[regelnummer]
Aertspriester, nu alree voorhanden, en verscheenen,Ga naar voetnoot149-150
 
Oock d'offerhande, die, als 't bloedigh offer zwijght,Ga naar voetnoot151
 
Zal spreecken, langer dan de zon ter kimme uitstijght.
 
In Izack zietge een' zoon van Abram voor den degen,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot153
 
Gehoorzaem tot den doot; in Jakob, die den zegenGa naar voetnoot154
155[regelnummer]
En 't eerstgeboorterecht, voor zijnen broeder strijckt,Ga naar voetnoot155
 
Een' herder, rijck van Godt gezegent en verrijckt.
 
In Josefs wandel, en verdrucken, en verheffenGa naar margenoot*Ga naar voetnoot157
 
Aen Faroos rechte hant, kunt gy den heilant treffen,
 
Die lang gelastert, en verstooten, en gehaet,
160[regelnummer]
Ten leste blincken zal, als Godts geheimen raet,
 
Wiens alvoorzienigheit ontelbre duizent zielen
 
Beschut voor 't scherpe zwaert des hongers, en 't vernielenGa naar voetnoot162
 
Der onverzoenbre doot, te treên met zijnen voet.Ga naar voetnoot163
 
Waeckt op: waeckt op, en loopt dien heilant in 't gemoet.
[pagina 709]
[p. 709]
165[regelnummer]
  Getrouwe Moses, die het volck uit slavernyeGa naar margenoot*
 
Verlost, en uitvoert ter beloofde heerschappye,
 
Door 't roode meer, het graf van 't rijck der duisternis,Ga naar voetnoot167
 
En hun de wet toont, die van Godt geschreven is
 
In steene tafelen; wijst op een' trouwer leitsmanGa naar voetnoot169
170[regelnummer]
Der uitgekore schaere; en een' oprechter scheitsman,Ga naar voetnoot170
 
Die, tusschen Godt en 't volck, in 't midden van het woên,
 
Elck voorspreeckt, en verbidt, en endelijck den zoen
 
Door tusschenspraeck verwerft, en voert in 's hemels erven,
 
Een schooner Kanaän, daer niemant meer zal sterven.
175[regelnummer]
  De broeder Aron, in 't aertspriesterlijck gewaet,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot175
 
Toont u een' hooger, die voor uwen tempel staet,Ga naar voetnoot176
 
Gereet om, niet door bloet van kalf, en bock, en rammen,Ga naar voetnoot177-vlgg.
 
Zich t'offren op 't altaer, in roock en smoock en vlammen,
 
Maer door zijn eigen bloet, onschuldigh stil en stom,
180[regelnummer]
En dus geheilight, niet te treên in 't heilighdom
 
Op d'aerde, maer om hoogh naer 's hemels ruime streecken,
 
En daer in 't heilighste der heiligen te spreecken
 
Met Godt den Vader, elck ten beste, en endelijck
 
U aen zijn hooge hant te zetten in het rijck.Ga naar voetnoot184
185[regelnummer]
  Wat wil ick Josua bybrengen, en de helden,Ga naar voetnoot185-vlgg.
 
Die zich, tot heil des volx, zoo schrap in 't harnas stelden?
 
Een ry verlossers, braef en moedigh uitgereên,
 
Verbeelden u den helt, die herwaert aen komt treên;
 
En Samson, zoo befaemt, waer hy zijn kracht te werck leit,
190[regelnummer]
Was 't voorbeelt van Godts zoone, in onverwinbre sterckheit.
 
De koning David, in den oorlogh zoo geroemt,Ga naar margenoot*
 
Waer naer uw heilant oock wort Davids zoon genoemt,Ga naar voetnoot192
 
Vertoonde hem alom door zijn geduurigh lijden,Ga naar voetnoot193
 
En in verdruckingen, den ingangk tot verblijden;Ga naar voetnoot194
195[regelnummer]
Gelijck hem Salomon, in volle heerlijckheit,
 
En weelde, en overvloet, en rijck van majesteit,
 
U gaf t'aenschouwen, toen hy blonck, van alle steden
 
En koningen alom geviert en aengebeden.Ga naar voetnoot198
[pagina 710]
[p. 710]
 
De profecyen gaen, op eenen vasten voet,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot199
200[regelnummer]
Door merrecktekens den genaeckende in 't gemoedt,Ga naar voetnoot200
 
Op datge onfaelbaer hem kunt kennen in 't genaecken.
 
Zy overtuighen u zoo klaer, als ofze spraecken.
 
Hy spruit uit Judas stamme, en koning Davids zaet,Ga naar voetnoot203
 
Oock op zijn rechte tijt. De staf van Juda staet
205[regelnummer]
Aen vreemden, eveneens gelijck d'aertsvader zeide,Ga naar voetnoot204-205
 
Toen hy in 't uiterste ter godtsvaert zich bereide.
 
Hy wert geboren uit een zuiverlijcke maeght,Ga naar voetnoot207
 
Als Izaïas, d'eer van koningsbloet, gewaeght;Ga naar voetnoot208
 
Gelijck Hezechiël met zijn geslote poorteGa naar voetnoot209
210[regelnummer]
Van verre zagh op zulck een wondere geboorte:
 
En 's helts geboortestadt stemt klaer met Michas stem,Ga naar voetnoot211
 
Die brengt den eeuwigen uit arrem Bethlehem.
 
Het oosten broght hem gout, en wierroockgeur, en giften,
 
Gezien in Davids en in Izaïas schriften:Ga naar voetnoot213-214
215[regelnummer]
En grootmoêr Rachel had dien wreeden kindermoort,Ga naar voetnoot215
 
Zoo menige eeuwen voor Herodes, aengehoort.
 
Ozeas melde u hoe Godts lieven zoon ontslipte,Ga naar voetnoot217Ga naar voetnoot217
 
En Godt den balling weêr te rug riep uit Egypte.
 
Indien men voortaen volg' zijn levens heele baen,
220[regelnummer]
Dan zultge zien hoe alle orakels op hem slaen.
 
Wie sluit zijne oogen toe in 's middaghs heldre klaerheit?
 
Wie stopt nu d'ooren voor de boetbazuin der waerheit?
 
En wat den tijt betreft: nu spoet de profecyGa naar margenoot*
 
Des wijzen Daniëls den merckpael snel voorby.Ga naar voetnoot223-224
225[regelnummer]
Hy toonde u 's konings droom, en d'ongelijcke tyenGa naar voetnoot225
[pagina 711]
[p. 711]
 
In 't beelt, afbeeldende de vier hooftheerschappyen,
 
Door 't gouden hooft, de borst van zilveren metael,
 
Den buick van koper, en van yzer leem en stael
 
De beenen, en den voet, te zwack om stant te houden.
230[regelnummer]
Zoo maelt hy Ninus rijck, en dat de Perssen bouden,Ga naar voetnoot230
 
En Alexanders stoel, en Cezars groot gezagh,
 
Waer op de berghsteen treft, en klinckt met eenen slagh
 
Dat heerelijcke beelt te plettere en te mortel,Ga naar voetnoot233
 
Aenwijzende het hooft des rijx, dat zijnen wortelGa naar voetnoot234
235[regelnummer]
Zoo diep in d'aerde schiet, als 't hooft ten hemel rijst.
 
Wat rijck? 's gezalfdens rijck, waerop mijn stem u wijst.Ga naar voetnoot236
 
Den grontsteen van dit rijck stelt Daniël voor oogen.Ga naar voetnoot237
 
Messias komt alree, verscheenen uit den hoogen.
 
Ziet toe, boumeesters, trots op uwe tempelpracht,Ga naar voetnoot239-vlgg.
240[regelnummer]
Dat gy dien grontsteen niet te reuckeloos veracht,Ga naar margenoot*
 
Den rechten hoecksteen, waer van David profeteerde,
 
Hoe Godt hem eerde, toen de boosheit hem onteerde.
 
Ziet toe, en luistert noch naer Godts en Davids mont.
 
Hy bout op zantgront, wie niet bout op dezen gront.Ga naar voetnoot244
245[regelnummer]
Wanneer plasregen komt, de waterstroomen bruisschen,
 
De storremwinden, fel aenbulderende, ruisschen,
 
En tegens 't los gebou van alle kanten slaen,
 
Dan stort het in, en kan voor geen gewelt bestaen:
 
Dan is de val zoo groot, gelijck het bougevaerte,
250[regelnummer]
Terwijl een rotsgront staet, en opmagh tegens zwaerte.Ga naar voetnoot250
 
Al komt hy slecht en arm en weerloos voor den dagh,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot251
 
En niet gelijck voorheen de voorzaet David plagh
 
Gewapent aen te treên met trotze leeusstandaerden:Ga naar voetnoot253
 
Hy komt geen weereltsch rijck noch aerdse kroon aenvaerden,
255[regelnummer]
Maer om een hemelsch rijck te stichten in 't gemoedt
 
Des menschen, zonder slagh en storten van veel bloet.
 
Hy zoeckt een' troon in 't hart te bouwen, en van binnen
[pagina 712]
[p. 712]
 
Te heerschen door zijn wet, en ongetoomde zinnen
 
Te toomen. dit's het merck van waer zijn maght begint,Ga naar voetnoot259
260[regelnummer]
Een maght, die al 't gewelt der weerelt overwint,
 
Door lijden en gedult. als hy begint te leeren
 
Dan zal men zwaerden in ploeghyzers zien verkeeren,
 
Den wapensmidt de speer in eenen zein hersmeên,Ga naar voetnoot263
 
De vrede, als gras op 't velt, aenwinnen in de steên,
265[regelnummer]
Den macken wolf by 't lam, de boschslang in de heggenGa naar voetnoot265-vlgg.
 
By tortelduiven, en den leeu by d'ossen leggen.
 
Hy vindt een wildernis, en onder zijnen tredt
 
Ontluickt een paradijs, van geen vergift besmet.
 
Het misverstant verdwijnt, waer 't licht der weerelt doorschijn,Ga naar voetnoot269
270[regelnummer]
En d'eerste onnozelheit komt wederom te voorschijn.Ga naar voetnoot270
 
Zet weereltwijzen en godtwijzen tegens een;Ga naar margenoot*
 
Dees ziet op rijckdom, pracht, en naem, en faem alleen,
 
En die op nedricheit, en schuilende arremoede.Ga naar voetnoot272-273
 
Dees ziet op afkomste, uit aenzienelijcken bloede,
275[regelnummer]
En die op bloet, noch staet, maer ongeveinsde deught.
 
Dees acht al wat het oog behaeght, en 't lijf verheught,
 
En die de wellust en de weelde, in 't hart genoten.
 
Dees wil zich zelven breet uitmeeten en vergrooten,
 
En die bekrompen en vergeeten heenegaen.
280[regelnummer]
Dees vlamt op wraeck en roof, ziet recht noch onrecht aen,
 
En die vergeet zijn leedt, is rijck in zijn geweten.
 
Dees woelt: die houdt zich stil in aendacht neêrgezeten.
 
Dees hongert eeuwigh: die wort lichtelijck verzaet.Ga naar voetnoot272-83
 
Geluckigh is hy die zijn eigen heil verstaet.
285[regelnummer]
  Als d'opperwijsheit wil haer heerlijckheit betoonen,Ga naar margenoot*
 
Wat voertze niet al uit, door stoffen en persoonen,
 
Heel slecht van aenzien, in der sterfelijcken oogh,
 
Op datze 't hoogh verneêre, en 't laegh in top verhoogh'!
 
Als dees haer ooghmerck sterckt met daetelijcke blijcken,Ga naar voetnoot289
290[regelnummer]
Kan zy den paeuwestaert des roemers nederstrijcken,
 
En wat uit wanhoop zinckt verheffen tot zijn heil.
 
Zoo blijft al wat men ziet by zijn besteck en peil,Ga naar voetnoot292
 
Van hooger hant gestelt, waer op de wijzen slaepen.Ga naar voetnoot293
[pagina 713]
[p. 713]
 
Dat meer is: dit heelal is uit een niet geschapen.
295[regelnummer]
Uit duisternisse rees de noit geziene glans,Ga naar voetnoot295
 
En uit dien blooten schijn 't gestarnte aen 's hemels trans.Ga naar voetnoot296
 
Het menschenlichaem liet zich uit een' klomp bootzeeren,
 
De vrou uit ribbebeen. hoe heerlijck triomfeerenGa naar voetnoot298
 
De lamp en kruicken van helt Gedeon, en hoe
300[regelnummer]
Veel plaegen brengt een kist den onbesneden toe!Ga naar voetnoot300
 
Wat broeide een mensch al kracht in 't broeinest van zijn locken!Ga naar voetnoot301
 
Een broot, een waterkruick, in 't barrenen en wrockenGa naar voetnoot302
 
Van koning Achab, voên Helias met een kracht,
 
Die veertigh dagen lang hem byblijft dagh en nacht:
305[regelnummer]
En om van kleenen, in geen aenzien, te gewaegen:
 
Hoe kon een vondeling het hof van Memfis plaegen,Ga naar voetnoot306
 
Die opgevischt, zoo vroegh de kroon met voeten tradt!
 
De knaep van Izaï, die naeu een' stal bezat,Ga naar voetnoot308
 
Een herder won het rijck, en heerschte veertigh jaeren.
310[regelnummer]
Helize, op 's meesters spoor, befaemt door wonderbaeren,Ga naar voetnoot310
 
Verweckte door zijn lijck in 't graf een' dooden man.Ga naar voetnoot311
 
Zoo blijckt het helder wat Godts almaght wercken kan,
 
Door slechte stoffen, en hoe zy zich weet te dienen
 
Van ongeachten, en ter weerelt ongezienen:
315[regelnummer]
En dat noch hooger draeft; haer eer wil overalGa naar voetnoot315
 
In 't kort opdaegen uit der menschen ongeval.Ga naar voetnoot316
 
Gebreken naderen, gelijck aen eene ketenGa naar margenoot*Ga naar voetnoot317
 
Gesloten. wie melaetsch, en kranck is, en bezeten,
[pagina 714]
[p. 714]
 
De stomme, en dove, en blinde, en lamme, en van de gichtGa naar voetnoot319
320[regelnummer]
Gepijnighden, elck zoeckt de kracht, die hem verlicht,
 
De dooden wecken kan, dat zy hun leden reppen,Ga naar voetnoot321
 
De stormen stilt, den wijn uit water weet te scheppen,
 
En d'elementen toomt, als onder zijnen eedt.Ga naar voetnoot323
 
Dan treckt de godtheit eer, uit 's menschdoms smerte en leedt,
325[regelnummer]
Door weldaên overtuight, en menigh wonderteken,
 
Dat harten, harder dan een diamant, zou breecken.
 
Het is geen reden dat een eerlijck hart bedrieght,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot327
 
Min reden dat Godts mont in heilbeloften lieght,
 
Van 's weerelts wiege den aertsvaderen gezworen.
330[regelnummer]
Zoo liet de waerheit zich heel vroegh by Adam hooren,
 
Hoe 't vrouwezaet de slang het hooft verpletten zou.Ga naar voetnoot331
 
Zoo zwoer hy Abraham, in 's hemels last getrou,Ga naar voetnoot332
 
De gansche weerelt in zijn eenigh zaet te zegenen.Ga naar voetnoot333
 
Zoo quam hy Izak en Rebekkaes zoon bejegenen,Ga naar voetnoot334
335[regelnummer]
En stercken met dien troost. de koning David weetGa naar voetnoot335-vlgg.
 
Dat d'opperste hem zwoer met eenen hoogen eedt
 
Hoe wys zijne afkomst zou regeeren zonder ende,
 
En hy dien lieven zoon, gelijck een vader, kende;
 
Een' zoon, wiens heerschappy, van grens noch eeu bepaelt,
340[regelnummer]
Zou duuren, langer dan de zon verrijst en daelt.
 
Dit kan op Salomon, noch op de volgende ervenGa naar voetnoot341
 
Niet slaen: want 's heilants stoel zal wanklen noch bederven.
 
By heilbeloften stelt nu beelt en profecy,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot343
 
Voorheen bespiegelt en gehoort op eene ry,
345[regelnummer]
En dan 't geduurige verwachten aller vroomen,
 
Nu schietende uit dien droom: gelijck men heeft vernomenGa naar voetnoot345-46
 
Uit englezang, gehoort by herders; uit de star,
 
Die koningen in 't ooste opweckte van zoo ver;Ga naar voetnoot348
[pagina 715]
[p. 715]
 
Uit Engel Gabriël, verscheenen Zacharias,Ga naar voetnoot349
350[regelnummer]
En die Marie broght de bootschap van Messias;
 
Uit grijzen Simeon, en Anna, d'oude weeu,Ga naar voetnoot351
 
Wiens heilige oude paelt niet verre van eene eeu.Ga naar voetnoot352
 
Geene achtien jaer geleên betradt hy Arons drempel,Ga naar voetnoot353
 
En zette, als leeraer, zich in 't midden van den tempel,Ga naar voetnoot354
355[regelnummer]
Daer elck hem vraeghde, en hoorde, en stont verbaest en stom
 
Voor zijne wijsheit, in de wet, en 't heilighdom
 
Van Aron uitgeleert, dat zich al 't koor verwondert.Ga naar voetnoot357
 
Dees hiel te Nazareth zich sedert afgezondert,Ga naar voetnoot358
 
Behalve dat hy, aen zijne ouders streng verknocht,Ga naar voetnoot359
360[regelnummer]
Ter feeste drymael 's jaers Jerusalem bezocht,
 
Om Moses wetten, Godts geboden, niet t'ontwijden:
 
Gelijck hem d'achtste dagh godtvruchtigh zagh besnijden;Ga naar voetnoot362
 
Zoo vroegh de strenge wet vrywilligh onderdaen,Ga naar voetnoot363
 
Om zijn genooten van den vloeck der wet t'ontslaen.Ga naar voetnoot364
365[regelnummer]
Zoo komt hy lieflijck niet tot wraeck en straf genegen,
 
Maer met genade en gunst en liefde en vollen zegen,
 
Gelijck de regen en de koele daeu op 't velt,
 
Van David lang voorheene op zijne harp gespelt.Ga naar voetnoot367-68
 
Toen, om dry jaren eens, de goutvloot aen de strandenGa naar margenoot*Ga naar voetnoot369-vlgg.
370[regelnummer]
t'Aziongabar quam aenbruizen, en belanden
 
Uit Ofir, met de vlagh van purper trots en bly,
 
Met kabelen van gout, en zeilen, fijn van zy;
 
Gelijck een gouden bergh op 't heerlijckste uitgestreecken,Ga naar voetnoot373
 
In d'eeu van Salomon: hoe ging 't 'er op een steecken
[pagina 716]
[p. 716]
375[regelnummer]
Van hofbazuinen! hoe ging 't juichend volck ten rey,
 
Op zang, en schuiftrompet, en trommel, en schalmey!
 
Hoe ruischte 't roode meer van zeilende bosschaedjen!Ga naar voetnoot377
 
Hoe triomfeerden kust en stadt met speelstellaedjen!Ga naar voetnoot378
 
Hoe veel vertooningen, daer 't weeligh oogh in weit,
380[regelnummer]
Ontvouden Salomons gespelde heerlijckheit.Ga naar voetnoot380
 
Jerusalem betradt geen steenen op de straeten,Ga naar voetnoot381
 
Maer blonck in gout, en ging ten dansse op zilvere plaeten.
 
Een bosch van cederen beschaduwde overal,
 
Als eerst de vijgeboom, het omgelegen dal.Ga naar voetnoot383,384
385[regelnummer]
De tempel met het hof, van hooger hant gezegent,
 
Blonck eveneens of 't gout quam uit de lucht geregent.
 
Maer al dees goutprael, zoo de wijste koning zeit,Ga naar voetnoot387
 
Was anders niet dan een verdwijnende ydelheit,
 
Een blick in d'oogen, hy, min heerlijck dan een leli,Ga naar voetnoot389
390[regelnummer]
In haer natuurlijck kleet: doch kunt gy 't evangeli,Ga naar voetnoot390
 
De blijde bootschap, daer mijn mont u van getuight,
 
Betrouwen, zoo gy u voor dien gezalfden buight;Ga naar voetnoot392
 
Men vint in hem alleen al 't hemelschdom besloten.
 
De vader heeft den zoon gezalft en overgoten
395[regelnummer]
Met balssem van genade. in hem berust het lotGa naar voetnoot395
 
Van alle rijckdommen en kennisse van Godt.
 
Zoo rijck een zalving vloeit van 't hooft af naer beneden,
 
En deelt al vloeiende zich mede aen al zijn leden.
 
Ontfangt hem dan, wanneer hy komt, met ope poort.
400[regelnummer]
Wie hem ontfangt geniet het zaligende woort.
 
Om alle volcken tot zoo groot een heil te leiden,Ga naar margenoot*
 
En dien gezalfden heer de heirbaen te bereiden,
 
Verschijne ick, van den geest gedreven, herwaert aen.
 
Ontwaeckt, bereit den heer in 't harte eene effe baen.
405[regelnummer]
Men slechte heuvels: men verheff' gezoncke dalen.Ga naar voetnoot404-405
[pagina 717]
[p. 717]
 
Zoo plagh men eenen vorst en koning in te haelen
 
Met alle eerbiedigheit, in 't opgesloten hof.Ga naar voetnoot407
 
Elck wachte in orden, op dat 's konings oogh geen stofGa naar voetnoot408
 
Tot ongenoegen vindt, in wijcken en in straeten.
410[regelnummer]
Elck sta, tot 's hemels dienst, gehoorzaem en gelaeten.
 
Geen eige wijsheit noch gerechtigheit, die hoogh
 
En heerlijck wort geacht in der waenwijzen oogh,
 
Behaegen hem. men moet den bergh van hooghmoet slechten,
 
Om 's hemels wijsheit, en des allerhooghsten rechtenGa naar voetnoot414
415[regelnummer]
T'ontfangen. wie by elck een overtreder schijnt,
 
Die tre gehoorzaem, en ootmoedigh, afgepijnt
 
Door rou van zijn misdrijf, in 's hemels bontgenootschap,
 
Getroost door 't hooren van deze overblijde boodtschap,
 
Dat, zonder onderscheit van afkomst kunne en staet,
420[regelnummer]
De poort van 't rijcke hof des hemels open gaet
 
Voor elck, die met geen vleesch noch bloet meer gaet te raede,
 
Maer 't onverdienbaer heil en d'aengeboôn genade
 
Des heilants aenneemt, Godts geboden onderhoudt,
 
En op Emanuël, het eeuwigh Woort, betrout.Ga naar voetnoot424
425[regelnummer]
Een hemelsche eeu daeght op: de weereltsche is verloopen.Ga naar voetnoot425
 
't Wanhopend hart begint op 't eeuwigh goet te hoopen.
 
Wie op zich zelven stont, verzaeckt zijn' eigen zin.Ga naar voetnoot427
 
Wie wijs scheen, slaet bedacht nu andre paden in,Ga naar voetnoot428
 
Wort dwaes in 's weerelts oogh. wie onwijs scheen te voren,
430[regelnummer]
Heeft nu de wijsheit van het hemelschdom verkoren.
 
d'Afgodendienaer, door afgodery verblint,
 
Zoeckt 's levens bron, die hy met volle blijschap vint.
 
De slaef der weerelt, eerst geboeit aen veel gebreken,
 
Gaet los en vry, en zoeckt de deughden aen te queecken,
435[regelnummer]
Wie eerst een anders goet aenrande, als vrijen buit,
 
Giet nu zijn' rijckdom in den schoot der armen uit.
 
De heilant komt, en sterckt den roep van Izaïas,Ga naar voetnoot437
 
En al de weerelt ziet den opgangk van Messias.
 
De duistre nacht verdwijnt. nu schijnt een heldere eeu,
440[regelnummer]
Een licht van zaligheit voor Grieck en voor Hebreeu,Ga naar voetnoot440
 
Besneên, en onbesneên, en allerhande volcken.
 
De zon des heils verdrijft de schaduwen en wolcken
 
Van 's aerdtrijx aengezicht, en zet zich op den troon,
[pagina 718]
[p. 718]
 
Een ieder even na, een ieder even schoon.
445[regelnummer]
  Uit Moses aenschijn blonck voorheene een flaeuwe klaerheit:Ga naar voetnoot445
 
Maer anders blinckt de glans en uitstrael van dees waerheit,Ga naar margenoot*
 
Een zon, die 't minste ontdeckt, en, schuw van vleck,
 
Het hart kom zuiveren van allerley gebreck.
 
De groote heilant komt met zijnen schoot vol zegen.
450[regelnummer]
Bekeert u: het is tijt. verlaet alle ommewegen
 
Van valsche leeringe en gebreken. houdt de baen,
 
De heirbaen recht naer Godt. zy wijst u derwaert aen.Ga naar voetnoot452
 
Jerusalem gelijckt nu Ninive, eer gelegenGa naar margenoot*Ga naar voetnoot453
 
Zoo hoogh in 't ooste, en aen de starren opgestegen,
455[regelnummer]
Een koningklijcke stadt, voor haeren ondergangk,
 
Daer alle boosheit, recht en onrecht ging in zwangk.
 
Elck volghde wat zich 't brein wellustigh innebeelde,
 
En gaf zijn zinlijckheit den vryen toom in weelde,
 
Van stercke beenen naeu te draegen: zoo men kon
460[regelnummer]
Voorheen bespieglen in den wijzen Salomon.Ga naar voetnoot460
 
Haer boosheit steegh zoo hoogh, datze, endtlijck overwightigh,Ga naar voetnoot461
 
Te storten dreighde, indien Godts goetheit niet voorzichtigh,
 
Uit mededoogenheit bewogen met haer leedt,
 
Afvaerdighde by tijts in 't oost den boetprofeet,Ga naar voetnoot464
465[regelnummer]
Die, uit den walvischbuick herboren, haer quam wecken.Ga naar voetnoot465
 
Zy luistren naer zijn stem, en waecken op, en trecken
 
In ste van feestgewaet nu haerekleeders aen.Ga naar voetnoot467
 
De koning treetze voor, en, schichtigh opgestaenGa naar voetnoot468
 
Uit zijnen elpen stoel, verscheurt de purpre kleeden,
470[regelnummer]
Treckt grove zacken aen, en vast, en stort gebeden,Ga naar voetnoot470
 
En zet zich droef in asch, gebroken en gedwee.
 
Zoo vast de gansche stadt, oock 't hongrigh loeiend vee.
 
De godtheit laet zich haest zijn dreigement berouwen.
 
Zoo worden duizenden boetvaerdigen behouwen.
475[regelnummer]
  Ick koome oock herwaert aen, op een' gelijcken voet,
 
En waerschuwe u, ten zy gy uwe misdaet boet,
 
En afwascht door berou en harteleedt en traenen,
 
Van weereltsche ydelheit uw lusten zoeckt te spaenen,Ga naar voetnoot478
[pagina 719]
[p. 719]
 
En aenvaert dees genade, u heden aengeboôn;
480[regelnummer]
De strenge rechter zal, uit zijnen hoogen troon,
 
U rechten, als hy uw voorvaders, boos van leven,
 
In zijn verbolgenheit, toen zy hardtneckigh bleven,
 
Rechtvaerdigh plaeghde, en in hun vyants handen gaf.Ga naar voetnoot483
 
Het wort aen u gestelt, den zegen of de strafGa naar voetnoot484
485[regelnummer]
Te kiezen; pastge noch op loon noch dreigementen:Ga naar voetnoot485
 
Hy komt ter straffe, en eischt de hooftsom met de renten.
 
Geluckigh is de ziel, die, voor hem uitgestort,Ga naar voetnoot487
 
Boetvaerdigh 't goet omhelst, dat haer geboden wort.
 
Om dit door middelen, in Godts naem, uit te wercken,Ga naar margenoot*
490[regelnummer]
Aenbiede ick mijnen dienst, een stut om u te stercken,
 
En wil, in dit geweste, om d'oevers der Jordaen,
 
My houdende, ieder op zijn vraegh ter antwoort staen.Ga naar voetnoot492
 
Wie leeren wil, herkaeu mijn dagelijckze raeden.
 
Wie zich besmet vint, kan het lichaem laeten baden.Ga naar voetnoot494
495[regelnummer]
Mijn ampt eischt, dat ick door mijn les en kleene gaef,
 
Van Gode ontfangen, 't ruigh besnoeie en dan beschaef,
 
Boetvaerdigen bereide, en dompele in de plassen,
 
Tot dat de heilant koom' de ziel en 't lichaem wassen,Ga naar voetnoot498
 
En zuivren in de bron van water en van geest,
500[regelnummer]
Noch klaerder dan voorheene oit Naman is geweest,Ga naar voetnoot500
 
Toen hy betroude op 't woort des leerlings van Helias.
 
Mijn dienst wijst, als een hant, op d'aenkomst van Messias,
 
Zich t'openbaeren aen den lantstroom in dees streeck.Ga naar voetnoot503
 
'K zie duizenden alreede, als wilgen aen een beeck,
505[regelnummer]
Opluicken dagh op dagh, en geurigh bloeisel draegen.
 
Magh ick 's gezalfdens oogh door mijnen dienst behaegen,
 
Hem zielen winnen en toebrengen tot zijne eer;
 
Dat's 't eenig een en al wat ick van Godt begeer.
 
Zoo sloot Joannes, en viel plat op 't aenzicht neder,Ga naar margenoot*
510[regelnummer]
Badt heimlijck eene wijl, verrees ten leste weder,Ga naar voetnoot510
 
En, zeegnende ieder, tradt recht heene, door een wolck
 
Van 't vrolijck juichende en alom aendringend volck,
 
Naer zijn woestijnspelonck, gevolght van veele vroomen,
 
Om 's morgens met den dagh weêr voor den dagh te komen.
voetnoot1
het stamhuis de stam der Joden, het geslacht van Abraham (zie vs. 1 beneden).
voetnoot2
zijn' staet en last: de last van zijn staat, de opdracht hem door God gegeven.
voetnoot3
't leeraeren, wat Moses wet vereischt: 't onderwijzen van alles wat de wet van Mozes vordert.
voetnoot4
't gebreck ontdeckt: het gebrek, de zonde blootlegt.
voetnoot6
schaduwen en beelden: de schaduwen van de beelden, de schetsen der voorafbeeldingen.
voetnoot8
d'orakels: de voorspellingen der profeten; op speelden: op zinspeelden, op duidden.
voetnoot13
ontzagh: het ontzagh, de eerbied die hij inboezemt.
margenoot*
[Randschrift:] Joannes begint te leeren, en spreeckt het geslacht van Abraham aen:
voetnoot2
by dien aertsvaders tijden: in de tijden van die aartsvader Abraham; dien aertsvader is als een geheel opgevat, daarom alleen het laatste woord met s, zoals geregeld bij Vondel.
voetnoot3
's hemels tolck: Gods gezant, Mozes in zijn wetgeving.
voetnoot10
Waarmee God door zijn aartsengelen zijn besprekingen voert en zijn bevelen geeft (meestal ongenoemde engelen, naast Gabriël).
margenoot*
[Randschrift:] Beschrijft zijne afkomste en staet, en betuight zijnen last van hooger hant, en ooghmerck.
voetnoot18
Hoewel Joannes ook van vaders zijde uit Aäron's geslacht was (immers de Joodse priesters waren uit Aärons nakomelingen), wordt Luk. 1:5 dit uitdrukkelik alleen van zijn moeder Elizabeth vermeld.
voetnoot19
Zacharias in zijn lofzang zegt van hem: En gij zoon, zult profeet van den Allerhoogste genoemd worden (Luk. 1:76); en noch den lesten ...: en dat wel de laatste van 't (Oude) Verbond; Luk. 16:16.
voetnoot20
Het verbond van God met Abraham in de meest nadrukkelike woorden door God betuigd.
margenoot*
[Randschrift:] De heileeu is voorhanden.
voetnoot24
De schaduwen der wet: de zwakke afschetsingen van Gods wet; nu wordt de volledige wet van God geopenbaard.
voetnoot25
in vreemde landen: in de Babilonise ballingschap.
voetnoot32
Waer op: waarover; over de werkelikheid dat de tijd van de verlossing nu gekomen is (is voorhanden vs. 26).
margenoot*
[Randschrift:] Zonder wet is geen verbont.
voetnoot33
De hoofdinhoud van mijn rede mag ook de scherpste ontleding niet ontzien of vrezen; daarom gaat hij uit van de onbetwistbare waarheid die nu volgt.
voetnoot34
‘Waar geen wet is, is ook geen overtreding’ (Rom. 4:15); merckpael: grenspaal; begrenzing van doen en laten d.i. wet (gebod of verbod, zie vlg. verzen).
voetnoot35-vlgg.
Zo gaet het: zo gaat het; d.i. men erkent geen overtreding, waar men naar geen natuurwet luistert, of geen wet erkent door God of het door God gestelde gezag gegeven.
voetnoot40
Het vroom geweten: d.i. het niet afgestompt geweten zal de worm van zelfbeschuldiging voelen knagen, als het de natuurwet (in ieders geweten levend) overtreedt.
voetnoot42
reuckloos: roekeloos, onbekommerd.
margenoot*
[Randschrift:] De wet van de natuure en Moses verbinden de menschen, elck op haere wijze.
voetnoot43-44
De onbesnedenen kennen de natuurwet, de besnedenen (daarenboven) de stellige wetten van Mozes (Rom. 3:19: ‘de wet spreekt tot hun die onder de wet zijn’).
voetnoot46
in 't rekenen: bij de rekening, de af te leggen rekenschap.
voetnoot47
De Joden die Gods openbaring en Gods wet door Mozes en de profeten) hadden ontvangen, dus boven anderen verlicht, zijn strenger aan de wet gebonden (eerst de Jood, en ook de Griek, Rom. 2:9).
voetnoot49-vlgg.
Mozes schildert de zegeningen voor hun die de wet getrouw zullen onderhouden, en de vervloekingen over hun die de wet overtreden (Lev. 26:3-45; Deuteron. hfst. 27 en 28).
voetnoot51-52
Deze uitspraak aldus in de brief van St. Jakob Apost. (2:10), dus nog niet gegeven ten tijde van Sint Jan de Doper.
voetnoot52
in allen: in alle punten, in Gods wet als geheel, als eenheid.
voetnoot53
de grijns: het masker (in Amsterdam nog: de grens, de grins); troni: aangezicht (in de oudere taal zonder ongunstige betekenis).
voetnoot54
met eene ceremoni, en uiterlijcken schijn: met een heilig voorkomen van uiterlike schijn, met uiterlik heilig voorkomen (zoals Christus de Farizeeën verweet).
margenoot*
[Randschrift:] Uiterlijcke ceremonien en gehoorzaemheit moeten te zaemen gaen.
voetnoot56-57
Beter is gehoorzaamheid dan offeranden (1 Sam. 15:22, Samuël tegen koning Saül); als Abraham: zoals Abraham.
voetnoot58-vlgg.
God was tevreden met de duidelike wil van Abraham God in alles te gehoorzamen, ook in 't slachtofferen van zijn zoon.
voetnoot59
genoeght: (vergenoegd) tevreden; de ram met zijn horens in de doornstruiken verward.
voetnoot61
(de ram) geheiligd, geofferd door die trouwe vader.
voetnoot62
leght: ligt.
margenoot*
[Randschrift:] De wet eischt liefde tot Godt en den naesten.
voetnoot64
Waeraen hangt de wet: ... Christus heeft gezegd: ‘aan deze twee geboden (God liefhebben boven al, en den evennaaste als u zelf) hangt (hierin bestaat) de gehele wet en de profeten (Matth. 22:40); deze beide geboden kenden de Joden uit Deuteron. 6:5 en Lev. 19:18.
voetnoot68
De grootse tempel door Herodes de grote gebouwd, en ook om zijn geweldige bouw door d'Apostelen bewonderd (‘wat geweldige stenen, wat grootse bouwwerken’ Markus 13:1).
voetnoot69
De hartekenner: God die de harten kent (Hand. 15:8).
voetnoot70
de hooftsom: het voornaamste, de kern (waar al de andere geboden uit voortkomen); in Matth. 22:36, vraagt 'n Farizees leraar: ‘Meester, wat is het grote gebod in de wet?’ Christus geeft als antwoord het antwoord van Joannes hier.
voetnoot73-75
Deze woorden letterlik uit Deuter. 6:5 en Levit. 19:18.
voetnoot76
begrijpt: omsluit.
margenoot*
[Randschrift:] Zy openbaert de gebreken, en leert ons om genade bidden.
voetnoot82
bijster: geweldig, fel.
voetnoot83
schultheers eisch: de vordering van de schuldeiser (God).
margenoot*
[Randschrift:] Ceremonien, zonder nadruck van wandel en liefde, vruchteloos.
voetnoot86,87
uw stoffen ... op ...: uw roemen op het stipt onderhouden (der uitwendigheden) van de Sabbat, de dag van de nieuwe maan (die evenzo 'n verplichte feestdag was; Getallen 28:9-15).
voetnoot89
dier verbode: streng verboden (dier: duur).
voetnoot90-vlgg.
De strenge onderhouding van al die uiterlike voorschriften en de deugdbeoefening naar uitwendige schijn wordt de Farizeeën door Christus verweten (Mark. 7:8 en 34, enz.).
voetnoot91
d'aelemoessen: oudere vorm van aalmoezen.
voetnoot92-vlgg.
Matth. 6:2. Laat het niet uittrompetten, uitbazuinen, zoals de huichelaars doen.
voetnoot96
Letterlik Izaïas 1:11.
voetnoot97
te moeien: lastig te vallen, aan te zoeken.
voetnoot103
Het is verloren: het is verloren, vergeefse moeite.
voetnoot104
Hij staat in uw midden (Joan. 1:26).
voetnoot105
Malachías de profeet (zie aant. op vs. 177, Boeck 1).
voetnoot109
Na de Oude Wet van gestrengheid volgt de Nieuwe Wet van genade door Christus.
margenoot*
[Randschrift:] De beelden en schaduwen wijzen op den Messias, en zijne eigenschappen, ampt, en wercken.
voetnoot113-114
Zo vele voorafbeeldingen als de Goddelike Messias zijn voorafgegaan als in 'n legerschouw (monstering).
voetnoot118
endt: doel.
voetnoot121
aertspriesters ...: hogepriesters en koningen werden gezalfd; ook profeten soms, zo werd Elizéüs gezalfd door Elias.
voetnoot125
de boeckstaef: de letter (van de wet) moet wijken voor de geest.
voetnoot127
Het afgebeelde Woort: het Woord, God de Zoon zoals het voorafgebeeld is, dus: zijn voorafbeeldingen; dat gy ziet: dat gij in uw nabijheid ziet (zie vs. 104).
margenoot*
[Randschrift:] Adam.
voetnoot130
Beeldde uit de tweede Adam, die Christus is; beide: beidde, wachtte.
voetnoot131
zoo goddelijck verêelt: van zo goddelike adel.
voetnoot132
bootseerde: boetseerde, vormde; zielde: bezielde; door de ziel is de mens Gods beeld en gelijkenis (gelijck).
voetnoot133
Nooit was de mens 'n zo gelijkend beeld van de Godheid als Adam vóor de zondeval.
margenoot*
[Randschrift:] Abel.
voetnoot135
Omdat de vlam van Abel's offeraltaar omhoog steeg, en die Kaïn zijn broeder neersloeg.
voetnoot137
zagh op: was 'n voorafbeelding van.
margenoot*
[Randschrift:] Noah.
voetnoot140
drijftuigh: vaartuig, hier drijftuig omdat de bedoeling was te blijven drijven, niet ergens heen te varen).
voetnoot141
Beeldde Christus uit, den bouheer van de Kerk.
voetnoot144
's hooghsten toren: de toorn van den Allerhoogste.
margenoot*
[Randschrift:] Melchisedech.
voetnoot145
Melchisedech, priester en koning van Jeruzalem, ten tijde van Abraham (zie op vs. 146); opschuiven: openschuiven.
voetnoot146
vredekoning: als koning van Salem, dat vrede betekent (Salem is hoogst waarschijnlik dezelfde stad als het latere Jeruzalem).
voetnoot147
Melchisedech droeg aan God een offer op van brood (weite: tarwe) en wijn voor Abraham en zijn mannen, vermoeid van hun strijd tegen rovende stammen. Vondel zegt schaft wijn en weite, hier alleen dus uitdrukkend het aanbieden van brood en wijn aan Abraham (zoals ook de H. Schrift doet: proferens panem et vinum, Schepping 14:18), hoewel hij in de volgende verzen bij deze aanbieding tegelijk ook de offerande daarvan aan God meedeelt, dus als voorafbeelding van het H. Misoffer, evenals de Kerkvaders (uitvoeriger in Altaergeheimenissen B. 1, vs. 75 vlgg.).
voetnoot149-150
En beeldt aldus de goddelike Hogepriester Christus uit, die nu onder ons verschenen is.
voetnoot151
't bloedigh offer: de bloedige offers van de Joden zullen nu ophouden.
margenoot*
[Randschrift:] Abraham, Izak en Iakob.
voetnoot153
voor den degen: voor Abraham's offerzwaard, dat hem gaat slachtofferen.
voetnoot154
Gehoorzaem tot den doot: zo ook is Christus (ook een' zoon van Abram) gehoorzaam tot de dood, de dood van het kruis.
voetnoot155
In Jakob ziet ge de voorafbeelding van de goede herder, Christus; Jakob die het eerstgeboorterecht van zijn broeder voor 'n bord linzensoep afkocht.
margenoot*
[Randschrift:] Josef.
voetnoot157
In Josefs wandel: in het leven van Jozef in Egipte.
voetnoot162
voor 't scherpe zwaert des hongers: zoals Jozef de Egiptenaren behoed had voor de hongersnood in de zeven magere jaren.
voetnoot163
De dood (de eeuwige dood), die dodr Christus zal overwonnen worden.
margenoot*
[Randschrift:] Moses.
voetnoot167
De Rode zee waarin de Farao met de zijnen de dood gevonden hebben.
voetnoot169
een' trouwer leitsman: Christus (Mozes was trouw als dienaar in Gods huis ... maar Christus is trouw als Zoon in eigen huis, Hebr. 3:5, 6).
voetnoot170
een' oprechter scheitsman: 'n wezenliker middelaar. (Er is éen middelaar tussen God en de mensen de mens Christus Jezus 1 Tim. 2:5).
margenoot*
[Randschrift:] Aron.
voetnoot175
Mozes' broeder Aron.
voetnoot176
een' hooger: 'n hoger hogepriester.
voetnoot177-vlgg.
Aldus naar Hebr. 9:11, 12.
voetnoot184
aen zijn hooge hant: aan zijn rechterhand, zinnebeeldig voor: in de hoogste eer.
voetnoot185-vlgg.
Josua ... een ry verlossers: Jozuë en de Rechters in Israël, telkens de verlossers der Joden uit de macht van hun vijanden.
margenoot*
[Randschrift:] David en Salomon.
voetnoot192
Waer naer: naar wie.
voetnoot193
Vertoonde hem alom: was overal zijn voorafbeelding.
voetnoot194
den ingangk tot verblijden: het lijden is de noodzakelike ingang tot de heerlikheid (Lukas 24:26).
voetnoot198
aengebeden: vereerd.
margenoot*
[Randschrift:] De profecyen slaen op Christus.
voetnoot199
op eenen vasten voet: volgens vaste regelmaat naar Gods beschikking.
voetnoot200
den genaeckende: de naderende Christus, die hoe langer hoe dichter nadert, naar gelang de voorspellingen later worden uitgesproken; in 't gemoedt: tegemoet.
voetnoot203
uit Judas stamme: uit de stam van Juda (Judas, de volledige vorm van Juda, zie Matth. 1:3).
voetnoot204-205
De tijd wanneer de Messias komen zou, is door d'aartsvader Jakob voorspeld op zijn sterfbed (vs. 206): ‘de skepter zal aan Juda niet ontnomen worden ... totdat hij komt die gezonden zal worden’ (Schepping 49:10).
voetnoot207
‘Ziet de maagd ... zal 'n zoon baren’ (Izaïas 7:14).
voetnoot208
d'eer van koningsbloet: het sieraad van 't koninklik huis; de profeet Izaïas was naar de Joden meenden van koninklike stam (kleinzoon van Joas, koning van Juda).
voetnoot209
Het gezicht van de profeet Ezechiël (44:1, 2) ‘Deze poort zal gesloten blijven: hij zal niet geopend worden ... want de Heer God van Israël is daardoor ingegaan.’
voetnoot211
's helts geboortestadt: Christus' geboortestad Bethlehem, was door de profeet Michas (of Michaeas) aangekondigd (Mich. 5:2, en Matth. 2:5, 6).
voetnoot213-214
De wijzen uit het Oosten brachten hem de geschenken die David en Izaïas hadden voorspeld, Ps. 71 (72):10; Is. 60:6).
voetnoot215
De aartsmoeder Rachel (Jakob's vrouw) wordt voorgesteld de kindermoord van Herodes te Bethlehem te beschreien, door de woorden van Jeremias 31:15 ‘Rachel die hare kinderen beweent, en niet getroost wil worden over hun, omdat ze niet meer zijn’ (Matth. 2:18), (Vondel's Gysbreght, 3e rei, vs. 909 vlgg.). Rachel was in Bethlehem begraven.
voetnoot217
ontslipte: ontsnapte aan Herodes.
voetnoot217
De profeet Ozéas (11:1) had gezegd over Israël: ‘en ik riep mijn zoon uit Egipte’; dit wordt toegepast op Christus.
margenoot*
[Randschrift:] Daniël wees den tijt van Christus komste aen.
voetnoot223-224
Daniël (9:25) had voorspeld omtrent de tijd van Christus' optreden: ‘Van het uitvaardigen van het bevel, dat Jeruzalem weer zal worden opgebouwd (na de Babilonse gevangenschap) tot de Messias de Vorst, zullen er zijn zeven weken en twee en zestig weken’ (jaarweken); den merckpael: het gezette tijdstip.
voetnoot225
De droom van koning Nabuchodonozor (Nebukadnezar) over het geweldige beeld van goud, zilver, koper, ijzer en met de leme voeten; de vier genoemde metalen verbeelden de verschillende opeenvolgende wereldrijken, waarvan het laatste door de steen die van de berg rolt, vernietigd werd (Daniël 2).
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 251 slecht, de oude uitg. heeft slechts.
voetnoot230
Ninus rijck ...: het Assirise en Chaldeeuwse rijk van Nabuchodónozor, het Perzise, dat van Alexander de Grote, en dat van de Romeinen.
voetnoot233
te plettere en te mortel: te pletter en tot gruis; mortel: oorspronkelik = gruis, waarvan het cement gemaakt wordt; plettere oude 3e nv.
voetnoot234
aenwijzende ...: met dit alles wordt aangewezen het hoofd van het rijk dat eeuwig duren zal en alle andere rijken zal vernietigen (de berghsteen), Daniël 2:44, 45: ‘dit rijk zal al die rijken vergruizen’.
voetnoot236
's gezalfdens rijck: het rijk van de Messias.
voetnoot237
Den grontsteen ... de grondsteen op wie dit rijk is opgebouwd, bedoelt Daniël, d.i. de Christus (de Messias).
voetnoot239-vlgg.
boumeesters: de Joodse priesters en oversten, die deze grondsteen of hoeksteen verworpen hebben: ‘de steen die de bouwmeesters verworpen hebben, is de hoeksteen geworden’. David in Ps. 107:22 en Matth. 21:42.
margenoot*
[Randschrift:] Waerschuwinge aen de Joden, zich stootende aen de verworpenheit van Messias.
voetnoot244
Slot van de bergrede: ‘Een ieder die mijn woorden hoort en ze niet volbrengt, zal gelijk zijn aan een dwaas man, die zijn huis op zand heeft gebouwd’ (Matth. 7:26) ook de volgende verzen letterlik hieruit.
voetnoot250
zwaerte: moeilikheden.
margenoot*
[Randschrift:] Natuur van Christus rijck.
voetnoot251
slecht: eenvoudig.
voetnoot253
leeusstandaerden: hij voerde de leeuw van Juda in zijn standaard.
voetnoot259
het merck: het kenmerkend beginsel.
voetnoot263
zein: sikkel (262 en 263 naar Izaïas 2:4).
voetnoot265-vlgg.
Deze verzen zijn alle naar Izaïas 65 en 51.
voetnoot269
waer ... doorschijn: overal waar het zal doorschijnen (aanv. wijs van algemeenheid).
voetnoot270
d'eerste onnozelheit: d'eerste onschuld van 't paradijs.
margenoot*
[Randschrift:] Ongelijckheit tusschen de weereltwijsen, en de hemelsche wijsheit.
voetnoot272-273
Dees: de ene; en die: en de andere; dees is hier niet de laatste, zoals blijkt.
voetnoot272-83
Deze verzen tonen opmerkelike overeenkomst met de gedachten uit het 3e Boek van De Navolging van Christus van Thomas van Kempen.
margenoot*
[Randschrift:] Godts uitwerkingen door ongeachte zaecken en persoonen.
voetnoot289
Als d'opperwijsheid (dees) haar bedoelingen kracht bijzet met duidelike daden; daetelijcke: dadelik, met de daad.
voetnoot292
by zijn besteck: bij zijn eigen begrenzing, bestemming.
voetnoot293
waer op de wijzen slaepen: waar de wijzen volkomen gerust op zijn.
voetnoot295
God sprak: ‘het worde licht, en er was licht’; Schepping 1:2, 3; dit licht als 'n algemene lichtglans zonder de bepaalde hemellichamen, zon en sterren.
voetnoot296
blooten schijn: enkele lichtschijn.
voetnoot298
Gedeon een van Israël's ‘Rechters’, die met driehonderd man de Madianieten op de vlucht joeg, door 's nachts plotseling onder bazuingeschal en met brandende fakkels, die eerst in grote kruiken verborgen waren, hun legerkamp binnen te vallen. (Rechters 7:16-25).
voetnoot300
een kist: de offerkist der Joden, de Ark van het Verbond, die door de Filistijnen meegevoerd grote rampen onder hun veroorzaakte 1 Kon. (Sam.) 5.
voetnoot301
Samson die, zolang hij als aan God gewijde (Nazarener) zijn hoofdhaar ongeschonden groeien liet, met zijn geweldige lichaamskracht de Filistijnen groot nadeel toebracht.
voetnoot302
De profeet Elias door Jezabel, koning Achab's vrouw, vervolgd, week uit in de woestijn; daar werd hij door 'n engel wonderdadig gevoed met brood en water, en ‘in de kracht van dat voedsel ging hij veertig dagen en nachten lang tot aan de berg Horeb’ 3 Kon. (1 Kon.) 19:5-8.
voetnoot306
een vondeling: Mozes die als klein kind in een biezen korfje te vondeling gelegd werd in het oeverriet van de Nijl, waar de dochter van de Farao hem redde (opgevischt), en hem als eigen kind deed opvoeden; Mozes wilde echter niet als koningszoon leven, maar als lid van zijn eigen onderdrukte volk (de kroon met voeten tradt, waarschijnlik doelt Vondel hier ook rechtstreeks op wat Flavius Josephus verhaalt, dat Mozes als kind (zoo vroegh) Farao's kroon met voeten trad: Oudheden, Boek 2); hij heeft om de Farao te dwingen Israël vrij te laten Egipte met de zeven plagen gestraft (het hof van Memfis plaegen; (Memfis: Egipte's hoofdstad), Uittocht 2 en 7-12.
voetnoot308
De knaep van Izaï: David, de jongste zoon van Izaï of Jesse, hoedde de schapen van zijn vader, en werd koning gezalfd, en regeerde 40 jaren.
voetnoot310
Helize: Eliseüs (Helisa), leerling van Elias, die diens profetenmantel ontving, en grote wonderen verrichtte; wonderbaeren: wonderen doen.
voetnoot311
Enige personen waren bezig om een' dooden man te begraven, werden plotseling door rovers overvallen, en lieten het lijk haastig in het graf van Eliséus neer; de gestorvene herleefde, toen het gebeente van de profeet hem aanraakte.
voetnoot315
En dat ...: en wat nog veel belangrijker is.
voetnoot316
Spoedig zal Gods almacht in 't licht zich tonen door Christus' wonderen aan ongelukkige mensen.
margenoot*
[Randschrift:] Christus wonderwercken.
voetnoot317
Gebreken: mensen met lichamelike gebreken, gebrekkigen.
voetnoot319
gicht: jicht (gicht meer Zuid-Nderl. of Frankise vorm).
voetnoot321
reppen: bewegen, roeren.
voetnoot323
als onder zijnen eedt: als onder zijn gezag staande, omdat zij onder zijn gezag staan, hem gehoorzamen (Matth. 7:27).
margenoot*
[Randschrift:] Heilbeloften voor en onder de wet.
voetnoot327
Het is geen reden: het is niet begrijpelik, niet mogelik (in de oudere taal, vooral middeleeuws, heel gewone zegswijze).
voetnoot331
Hoe de zoon van de vrouw (op de H. Maagd toegepast) de slang (de duivel) verpletteren zou (Schepping 3:15).
voetnoot332
in 's hemels last getrou: gehoorzaam aan Gods bevel (zijn zoon Izaak te offeren).
voetnoot333
in zijn eenigh zaet: in zijn éne zoon (afstammeling) Christus (Gal. 3:16).
voetnoot334
Ook Izaak en Jakob (Rebekkaes zoon) hebben dezelfde belofte ontvangen als Abraham (Schepping 26:34, en 28:13, 14).
voetnoot335-vlgg.
David ontving de belofte van de eeuwigheid van zijn rijk en zijn huis in Christus, 2 Kon. (2 Sam.) 7:16; hij kende als vader dien lieven zoon; Ps. 109:1.
voetnoot341
Al die tronen zijn bezweken; alleen die van de Messias kan niet wankelen. (Lukas 1:32, 33).
margenoot*
[Randschrift:] Getuigenissen dat Christus verscheenen en voorhanden is.
voetnoot343
Voegt nu bij de beloften de voorafbeeldingen en profetieën, die wij reeds beschouwd hebben.
voetnoot345-46
Zovele godvruchtige personen hebben de Messias verwacht; nu zijn zij plotseling uit hun onbepaalde toekomstverwachting, na het vele dat omtrent Christus bekend is geworden.
voetnoot348
koningen: de wijzen (hun koning-zijn wordt wel afgeleid uit Ps. 71 (72):10: ‘De koningen der Arabieren en van Saba zullen geschenken aanbrengen’.
voetnoot349
verscheenen Zacharias: die aan Zacharias is verschenen en de voorspelling heeft gedaan omtrent Joannes en Christus.
voetnoot351
Simeon en Anna bij Crhistus' opdracht in de tempel.
voetnoot352
Wiens: wier (wiens ook voor 't vrouwelik in de oudere taal nog algemeen, bij Vondel later enkele malen); oude: ouderdom (zij was 84 jaren); paelt: wordt begrensd.
voetnoot353
Dit slaat op Christus die 12 jaren oud onder de leraers in de tempel gevonden werd; Arons drempel: Arons tempel (drempel: kerk of tempel naar 't Latijnse limen of limina).
voetnoot354
als leeraer: het goddelik Kind leerde door de wijsheid van zijn vragen de Joodse wijzen; in 't midden van den tempel, dit niet letterlik op te vatten, want het midden was het Heilige der heiligen, waar alleen de hogepriester (éenmaal in 't jaar) binnenging; Christus vond de leraars in een der vele voorgebouwen of zuilengangen, waar godsdienst-onderricht gegeven werd (ook later vergaderden daar de kristenen, zie Heerlijckheit der Kercke B. 2 vs. 196 vlgg.).
voetnoot357
uitgeleert: die uitgestudeerd was, die alles kende.; al 't koor: de hele tempel, alle aanwezigen.
voetnoot358
hiel: hield.
voetnoot359
drymael: op drie hoogfeesten moesten de mannelike Joden naar de tempel te Jeruzalem opgaan: Pasen (uittocht uit Egipte), Pinksteren (feest der wetten, 7 weken na Pasen: feest der eerstelingen van de oogst) en Loofhuttenfeest (feest van de inzameling der vruchten), Uittocht 23:15, 16; Deuter. 16:16.
voetnoot362
d'achtste dagh na zijn geboorte.
voetnoot363
Zoo vroegh: zo jong, als pasgeborene.
voetnoot364
genooten: volksgenoten, en mensgenoten; den vloeck der wet: ‘Christus heeft ons verlost van de vloek van de wet, voor ons 'n vloek geworden’ (door de vloekdood aan het kruis), Gal. 3:13.
voetnoot367-68
David in psalm 71 (72):6: Hij zal nederdalen ... als de regendruppels die de aarde bevochtigen.
margenoot*
[Randschrift:] Gelijckenis, uitdruckende de waerdigheit van het goet, den Ioden door Christus komste aen geboden.
voetnoot369-vlgg.
Salomon (in d'eeu van Salomon vs. 374) had 'n vloot laten bouwen te Aziongaber bij de Rode zee ('t roode meer vs. 377); om de drie jaar haalde de vloot goud uit Ophir 3 Kon. (1 Kon.) 9:27, 28; en 10:11 en 22. De schildering in vs. 371-73 wel naar Vondel's eigen voorstelling (misschien naar het weelderige speeljacht van de bekende Kleópatra van Egipte).
voetnoot373
uitgestreecken: opgetooid.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 392 de oude uitg. heeft achter Betrouwen een kommapunt.
voetnoot377
zeilende bosschaedjen: de talrijke masten van de schepen met hun zeilen, leken zeilende bossen (uitspr. boschaedzjen).
voetnoot378
speelstellaedjen: opgerichte stellages waarop allerlei weelderige vertoningen werden gegeven.
voetnoot380
Openbaarden Salomon's voorspelde heerlikheid, 3 Kon. (1 Kon.) 3:13; God had Salomon beloofd rijkdom en eer boven allen.
voetnoot381
3 Kon. (1 Kon.) 10:27 wordt verhaald: En hij (Salomon) maakte de overvloed van zilver in Jeruzalem zo groot, als van de stenen; en 2 Paral. 1:15: De koning verschafte zilver en goud in Jeruzalem als stenen.
voetnoot383,384
En hij maakte 'n menigte ceders als de vijgebomen, die in de laagtes groeien (zelfde plaats als vs. 381); eerst: vroeger.
voetnoot387
de wijste koning: Salomon: ‘Ik heb mij zilver en goudverzameld, en de schatten van koningen en gewesten ... ik heb in alles gezien ijdelheid en bekommering van het hart (Pred. 2:8, 11).
voetnoot389
Een blick in d'oogen: 'n oogwenk maar (en 't is voorbij); hy: hijzelf, Salomon, was in al zijn heerlikheid niet gekleed als een van deze (leliën) Matth. 6:29.
voetnoot390
doch: toch; 't evangeli = de blijde boodschap.
voetnoot392
dien gezalfden: de Messias.
voetnoot395
In hem berust het lot: hem is toebedeeld (lot: toedeling) ‘in wie alle schatten zijn van wijsheid en wetenschap’ Kol. 2:3.
margenoot*
[Randschrift:] Het ende van Ioannes dienst, eene voorbereidinge om den Messias t'ontfangen.
voetnoot404-405
Van Joannes zegt het Evangelie: De stem van de roepende in de woestijn. Bereidt de weg van de Heer, maakt zijn paden recht: alle inzinking zal gevuld, en elke berg en heuvel geslecht worden. Luk. 3:4, 5. - Kanttekening bij 401 Het ende: het doel.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 409 de oude uitg. heeft vondt in plaats van vindt.
voetnoot407
opgesloten: opengesloten.
voetnoot408
wachte: moet waken, zorgen.
voetnoot414
rechten: wetten (waar God recht op heeft).
voetnoot424
Emanuël: God met ons, d.i. Christus.
voetnoot425
eeu: tijd.
voetnoot427
Wie aan 't eigen ik gehecht was, verlochent zich zelf.
voetnoot428
Indien iemand onder u wijs meent te zijn in deze wereld, laat hij dwaas worden, opdat hij wijs mag worden. 1 Kor. 3:18.
voetnoot437
Izaïas: zie uw Heiland komt (62:11).
voetnoot440
Grieck: heiden.
voetnoot445
Toen Mozes van Sinaï afdaalde, waar hij met de Heer geweest was. Uitt. 34:29, 30; flaeuwe klaerheit: flauw in vergelijking met de glans van de waarheid, de zon, die Christus is.
margenoot*
[Randschrift:] Onderscheit tusschen de heerlijckheit van Moses en Christus.
voetnoot452
derwaert: daarheen, naar de waarheid en de boete.
margenoot*
[Randschrift:] Vermaeninge tot boete door het voorbeelt van Ninive.
voetnoot453
Ninive de hoofdstad van Assirië, het machtige rijk ten tijde van Jonas de profeet.
voetnoot460
Zoals men heeft kunnen zien in de wijze Salomon, die de weelde niet heeft kunnen dragen, en van God vervreemdde.
voetnoot461
‘Haar (Ninivé's) boosheid is opgeklommen tot mijn aangezicht’, zegt God (Jonas 1:2).
voetnoot464
den boetprofeet Jonas.
voetnoot465
Jonas onttrok zich aan Gods bevel om boete te prediken in Ninive; hij werd in zee geworpen, en 'n zeemonster slokte hem in, maar heeft hem drie dagen later weer uitgespuwd (Jon. 1); toen volbracht Jonas Gods bevel (Jonas 3).
voetnoot467
haerekleeders: hare (ruwharige) boeteklederen.
voetnoot468
schichtig: haastig.
voetnoot470
oock 't hongrigh loeiend vee: ook het vee moest vasten op bevel van God.
voetnoot478
te spaenen: te spenen, te onthouden.
voetnoot483
Plaeghde: met plagen strafte: met pest, vuur, giftige slangen enz.
voetnoot484
aen u gestelt: in uw handen gesteld, aan u overgelaten.
voetnoot485
past ge noch op: stoort g'u niet aan.
voetnoot487
voor hem uitgestort: geheel aan Hem overgegeven.
margenoot*
[Randschrift:] Joannes biet elck zijnen dienst aen,
voetnoot492
ter antwoort, antwoord in de oudere taal dikwels ook vrouwelik.
voetnoot494
Joannes doopte in het water van de Jordaan, het doopsel van boetvaardigheid; het lichaem: omdat zijn doopsel zelf niet de smet van de zonde afwaste, maar 'n uitwendig zinnebeeld was van de inwendige boetvaardigheid.
voetnoot498
Christus zal dopen in de H. Geest (Matth. 3:11), en wast de zielen zuiver.
voetnoot500
Naäman uit Sirië werd door Elizéüs de profeet (de leerling van Elias) gereinigd van melaatsheid, doordat hij op diens voorschrift zich zeven maal in de Jordaan dompelde.
voetnoot503
Die zich zal openbaren aan de Jordaan, (toen Hij zich door Joannes liet dopen).
margenoot*
[Randschrift:] en vertreckt.
voetnoot510
heimlijck: in stilte.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • J.D. Meerwaldt

  • A.A. Verdenius