Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663 (1936)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (38.40 MB)

XML (3.51 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama

Subgenre

verzameld werk
epos
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel
poëtica
leerdicht
hekeldicht


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 9. 1660-1663

(1936)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 771]
[p. 771]

Joannes de Boetgezant.
Het zeste boeck.

Inhoudt.

 
De koorknaep Malchus komt terstont den andren dagh
 
't Aertspriesterlijcke hof de blijde tijding brengen.
 
Zy openbaeren het den lantvooght uit ontzagh:
 
Maer hy ontziet zich in Herodes recht te mengen.
5[regelnummer]
  De leereling verzoeckt Joannes lijck aen 't hof,
 
Begraeft het by Sebaste, uit d'oogen van de vloecken,Ga naar voetnoot6
 
En melt het Christus, die belooft hem uit het stof
 
Te wecken, en de ziel in lommer te bezoecken,Ga naar voetnoot8
 
Daer zy, vast waerende, d'aertsvaders op een ry,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
In eenen ommegangk, gingk monstren op hunne orden,Ga naar voetnoot10
 
En troosten met de komst des heilants, die naby
 
Verwinner van de helle en afgront stont te worden.
 
De boetgezant verneemt zijne ouders in den drang,Ga naar voetnoot13
 
En valt hun om den hals, en sluit den ommegang.
 
De zon bereet den Ram, die weêr, naer zijn gewente,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot1
 
Met goude hoornen 't heck der aengenaeme lente
 
Hadde opgestooten, om den arbeitzaemen osGa naar voetnoot3
 
In 't juck te spannen; toen heer Malchus kerckkarosGa naar voetnoot4
5[regelnummer]
De brugh van Sion, als een pijl, quam opgevlogen,
 
In 't hof van Kaïfas, ontrust, en opgetogenGa naar voetnoot6
 
Met Annas, om den stoel van hun aertspriesterdom,Ga naar voetnoot7
 
Geschockt door Christus faem, en voor dien aenwas stom,Ga naar voetnoot8
 
In kracht te zetten, en de nieuwe pest te smooren,
[pagina 772]
[p. 772]
10[regelnummer]
[Zoo noemden zijze] eer hun bederf moght zijn geboren.
 
Zy wellekomden bey den koorknaep in 't salet,
 
En vraeghden wat hy broght, ten troost van Moses wet.
 
Die storm, sprack Malchus, waeit niet langer zoo verbolgen.
 
De knecht is reede om hals: de meester zal haest volgen:
15[regelnummer]
Met eenen toonde hy den zweetdoeck aen de zon,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot15
 
Geverft in heiligh bloet. ick quam, en zagh, en won.Ga naar voetnoot16
 
De voortoght leght in't zant: wij zullen triomfeeren.Ga naar voetnoot17
 
Zoo tapt men bloet af, dat de muitkoorts zou vermeeren.Ga naar voetnoot18
 
De koningin bedanckt de princen van de kerck,Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Voor hun getrouwe wacht. zij neemt het als een merckGa naar voetnoot20
 
Van uw genegenheit tot haere kroon en staeten,Ga naar voetnoot21
 
En zweert gy mooght u op Herodes maght verlaeten.
 
Kan zy ten hove, by den koningk, haeren heer,
 
U begenadigen, ten wasdom van uwe eer;Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
Zy blijft uw dienstmaeght, nu voortaen, tot allen tijden,
 
Ten trots der vyanden, die Arons kroon benijden.
 
Hy melde hun den dans, en van 't geboortefeest;
 
Herodes vreught, en eedt, en van Salomes geest;Ga naar voetnoot28
 
Hoe hy Herodias den aenslagh holp beleiden;
30[regelnummer]
Hoe zich de wildeman tot sterven most bereiden;
 
En hoe veel mijlen velts by nacht de kerckkarros
 
Geholt hadde, over bergh, en heuvel, en door bosch,
 
En braem, om d'oversten der priesterlijcke wyding,Ga naar voetnoot33
 
In 't opgaen van de zon door d'eerste blijde tijding
35[regelnummer]
Te groeten, met een' wensch in hun gena te staen.Ga naar voetnoot35
 
Hy voeght'er by: wort by uw heiligheit geraên
 
Gevonden Josefs zoon te vangen door soldaeten;Ga naar voetnoot37
 
Men stelme in 't spits: 'k wil voor uw kroon mijn leven laeten:Ga naar voetnoot38
 
Al roepenze: opgeraepte uit Idumeeschen stanck.Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Zy namen deze maer al juichende aen met danck:Ga naar margenoot*
 
Doch achtten 't zorghlijck voor den volcke in 't licht te brengen
 
Dat zich aertspriesters in dien aenslagh dorsten mengen.
 
Het was hun lief dat hy voorzichtigh had gelet
[pagina 773]
[p. 773]
 
Zich onbekent in 't hof te houden van 't bancket,
45[regelnummer]
Om zijne meesters, die hem zonden, niet t'ontdecken,Ga naar voetnoot45
 
En duizenden, in slaep gewieght, niet op te wecken.
 
Nu docht hun raedtzaem zelfs den lantvooght deze maer
 
Te melden, eer de roep zich in het openbaer
 
Uitspreide. zy gaen heen naer 't Roomsche hof toestappen,Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
En klimmen staetigh op, langs marmersteene trappen.Ga naar voetnoot50
 
De koorknaep tradt vooruit, op dat hy eerst vernam
 
Of d'aenspraeck Pontius, dus vroegh, gelegen quam.Ga naar voetnoot52
 
Dees liet d'aertspriesters beide inhaelen zonder beiden.
 
Zy volgen daetlijck, daer hofdienaers hen geleiden.
55[regelnummer]
Pilatus welkomtze in de lange galery,Ga naar voetnoot55
 
Gestut van vijftigh hofkolommen aen d'een zy.
 
Hy hoort, en ondervraeght, en, na het overweegen
 
Van d'onverwachte maer, gaet dus hun rede tegen.
 
Wy hebben op 't gerucht des woestijniers gelet,Ga naar margenoot*
60[regelnummer]
Doch tegens zijne drift ons 't minste noit verzet.Ga naar voetnoot60
 
Den vreemden godtsdienst, en Hebreeusche schoolgeschillen
 
Bekreunt zich Rome niet; die mogen, zooze willen,Ga naar voetnoot62
 
Hunn' vryen gangk gaen, en krackeelen, dat het kraeck',
 
Zoo lang 't krackeel 't gezagh des Kapitools niet raeck'.Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Dees woestijnier verboodt noit schattingen te geven,Ga naar margenoot*
 
Noch heeft dien aenhang oit in 't yveren gesteven
 
Zich tegens vorst Tibeer te stellen: hierom kanGa naar voetnoot67
 
Geene opspraeck hechten op een' weereloozen man,Ga naar voetnoot68
 
Die 't krijghsvolck tuchtighde, en de heerschappyen kende:Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Maer een uit Gaulon broede een burgerlijcke elende,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot70
 
Door 't innevoeren van een vierde tempelrot,Ga naar voetnoot71
 
Die, noch aen 't yveren, geen keizerlijck gebodt,Ga naar voetnoot72
 
Noch keizer kennen wil, maer zich in vryheit zetten.
 
Zy komen hier ter feest. gy kunt het niet beletten.
75[regelnummer]
Wy zweeren echter hen eerlang op 't hart te treên:
[pagina 774]
[p. 774]
 
Al zou men offerbloet met bloet van Galileen
 
Vermengen op uw feest. dit staet ons niet te lijden.Ga naar voetnoot76-77Ga naar voetnoot77
 
Wat Josefs zoon belangt: wy vreezen noch benijdenGa naar margenoot*
 
Zijne opkomst niet, zoo lang gy niet bewijzen kunt,
80[regelnummer]
Dat hy Augustus beelt, en 's rijx gekeurde muntGa naar voetnoot80
 
's Rijxtollenaer onthoudt, of bondelrecht en bijlenGa naar voetnoot81
 
Afschaffen wil, om hier het halsrecht naer uw stijlen
 
In kracht te zetten. wat hem aenhangt kent geen' heer
 
Dan Cezar, en is arm, op 't Galileesche meer
85[regelnummer]
Gewoon te visschen, en, gestelt op 's meesters leering,Ga naar margenoot*
 
Ziet naer geene ampten om, noch wereltsche regering.
 
Antipas vonnis, versch gevelt, luidt hardt en fel.Ga naar voetnoot87
 
Het Roomsche recht verbiet bloetschendigh overspel,Ga naar margenoot*
 
Gelijck uwe eige wet: en hy, een hallef Jode,Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Ontzeght, gelijck het blijckt, weêrspannigh den gebodeGa naar voetnoot90
 
Van uwen Moses in te volgen, als 't behoort:
 
Doch 'k laet dit rusten, en wil liever niet een woort
 
In zulck een halsgerecht, by nacht volvoert, meer spreecken:
 
Want 'k heb, (zoo duidt hy 't) my noch al te diep gesteeckenGa naar voetnoot94-vlgg.
95[regelnummer]
In zijnen staet, en gaf, belust op ongemack,Ga naar voetnoot95
 
De nabuurvrientschap, naeu te wachten, eenen krack.Ga naar voetnoot96
 
Hiermede ontsloegh hy hen. d'aertspriesters scheiden weder,
 
En Malchus hielt hun spoor van achter, en steegh neder.
 
Dit vonnis, over een' onnooslen woestijnier;
100[regelnummer]
Ontstack Jerusalem, gelijck een vliegend vier,
 
Een ieder woegh het in de weeghschael van zijn oordeel,Ga naar voetnoot101
 
Of licht, of zwaer, of naer zijn zucht, en eigen voordeel.Ga naar margenoot*
 
Oprechte Chuze, een man op recht en waerheit stout,Ga naar voetnoot103
 
En wien Herodes hof en hofzorgh wert betrout
105[regelnummer]
Te Sion, hoorde dit van heere ArimathyeGa naar voetnoot105
 
Alreede, zat bedroeft om 's meesters tirannye,
 
Aen dien rechtvaerdigen in dronckenschap begaen;
[pagina 775]
[p. 775]
 
En, tredende in gespreck, hief dus by Josef aen:
 
Hoe zorghlijck is 't een' vorst van overtuighde waerheitGa naar voetnoot109
110[regelnummer]
Te straffen, schoon het blijckt, als middaeghsheldre klaerheit!Ga naar voetnoot110
 
En allerzorghlijckst is de vrouwekunne, teêr
 
In 't handelen, zoo hardt te raecken in haere eer.
 
Zy haet den breidel van de wellust, en, aen 't hollen,
 
Ziet Godt noch menschen aen. al helptze een rijck op rollen,Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
En duizentduizenden om hals, dat achtze niet,Ga naar voetnoot115
 
Noch oock zich zelve, als 't hart van blinde wraeckzucht ziet:
 
Gelijck een ketel, op het vier geraeckt aen 't schuimen,Ga naar margenoot*
 
De lucht zoeckt, overloopt, en 't water dwingt te ruimen
 
Het perck dat ruim genoegh meer nats verzwelgen kan.Ga naar voetnoot119
120[regelnummer]
Een ander Achab draeght zich weêr als een tyran,Ga naar voetnoot120
 
Om Naboths wijnbergh: maer Joannes noch MessiasGa naar voetnoot120-121Ga naar voetnoot121
 
Bezitten lant noch zant, en, armer dan Helias,
 
Gaen zwerven achter lant, van armoe streng geprest.Ga naar voetnoot123
 
De vos bezit zijn hol: de vogel houdt zijn nest:Ga naar voetnoot124
125[regelnummer]
Doch bey dees pelgrims naeckt, van ieder uitgelachen,
 
Gaen met hun leerlingen uit noot en honger prachen.Ga naar voetnoot126
 
Mijn lieve gemaelin Salome laet ick toeGa naar voetnoot127
 
Dat zy Messias volght, en in zijne arremoe
 
Met hare have stut, als andere Maryen:Ga naar voetnoot129
130[regelnummer]
Doch 'k heet haer schuilen, om alle opspraeck noch te myen.
 
Het valt bezwaerlijck voor den amptenaer van 't hof,
 
Een hof, zoo snoot als dit, te dienen, zonder stof
 
Van ongena te voên, als 't recht wil overhellen.Ga naar voetnoot133
 
Joannes wist mijn gade, als of hy 't zagh, te spellen
135[regelnummer]
Zijn meesters kruisgangk, en hoe zy, ter doot getrou,
 
Ten derden dage noch Godts lichaem zalven zou;Ga naar voetnoot136
 
Indienze hem niet vondt verheerlijckt en verrezen.
 
Het is geen wonder dat Joannes wert verwezen,Ga naar voetnoot138
 
Wanneer men op den wrock der Farizeeusheit let:
[pagina 776]
[p. 776]
140[regelnummer]
Want onlangs heeft de haet het moortmes noch gewet;Ga naar voetnoot140
 
Dewijl Messias dorst zijn twalef leergezanten
 
Afvaerdigen door 't lant, om zijne leer te planten,
 
En klaer door wonderdaên te stercken overal;
 
Dat geen aertspriester en wetyvraer lijden zal,Ga naar voetnoot144
145[regelnummer]
Zoo lang hun geen gezagh noch aenzien koom t'ontbreecken;
 
Dies houde ick, hoe men 't smoort, dien moort by hen besteecken,Ga naar voetnoot146
 
En wil dit heimelijck naerspooren. let gy oock
 
Wat brant hier smeult. men rieckt en merckt het aen den roock
 
Van 't laeuwe bloet. noch leeft het volck, dat Arons drempelGa naar voetnoot149
150[regelnummer]
Met Zacharias bloet besmette, en Godt noch tempel
 
Noch heilighdom ontzagh t'ontwijden wreet en stout,
 
Hoe yverigh het der profeeten graven bout.Ga naar voetnoot152
 
Helaes, wat baet het gout, besteet aen koor en kercken,
 
Als 't hart ontheilight wort door godelooze wercken!
155[regelnummer]
  Ick kan mijn' meester niet verschoonen, die zoo stout
 
Zijn broeders gade schaeckte, en hem dat pant onthoudt.
 
Filippus, uit den aert rechtvaerdigh, wijs, en zedigh,
 
Verongelijckt geen' mensch, maer draeght zich stil en vredigh,
 
En, met zijn loon vernoeght, versmaet onnutte pracht.Ga naar voetnoot159
160[regelnummer]
Hem volght geen lange sleep. hy luistert naer de klaght
 
Des onderdruckten mans, en zal, te paert gezeten,
 
Afzitten, en terstont elckeen zijn recht toemeeten.Ga naar voetnoot157-62
 
Hy kroont de deught, en straft de misdaet. ga nu heen,
 
En zoeck dees billijckheit by trotse Farizeen,
165[regelnummer]
Die Flippus haeten, en Herodes boosheit stijven.
 
Ick zie een donckre wolck uit oosten herwaert drijven,
 
Arete, uit wraecke van zijn dochter, op de been,Ga naar voetnoot167
 
En 't Galileesch gebiet met Arabije aen een,Ga naar voetnoot168
 
Een' zwaeren veltslagh, op Herodes bodem, waegen.
170[regelnummer]
Wat kost een geile lust al bloet en nederlaegen!
 
Te Macherunte quam, heel spa na zon en dagh,Ga naar voetnoot171
[pagina 777]
[p. 777]
 
Herodes uit den slaep benuchteren, en zaghGa naar margenoot*
 
Wat hy bedreven had, lichtvaerdigh dol en droncken.
 
Hem rouwt niet dat de man het hooft is afgekloncken,
175[regelnummer]
Maer, om zijn' droncken eedt te houden tot het endt,Ga naar voetnoot175
 
Al 't volck ter wraeck te zien geterght, en aengeschent,Ga naar voetnoot176
 
En duizenden alom opstuiven, om met schaeren
 
Den lasterschuldigen in zijnen schilt te vaeren.Ga naar voetnoot178
 
Kranckzinnigh spoockt hy, al de zaelen door en door.Ga naar voetnoot179
180[regelnummer]
Het hof gesloten, geeft wat aenhoudt geen gehoor.
 
Hy gunt des andren daeghs Joannes leerelingenGa naar margenoot*
 
Op 't aenzoeck eerst gehoor. zy smeecken droef, en dringenGa naar voetnoot182
 
Om noch den jongsten dienst te schencken aen het lijck,
 
Eene arme en slechte bede, en buiten last van 't rijck.Ga naar voetnoot184
185[regelnummer]
Nu zwijght de stomme mont voor heeren en gemeente.
 
Men voert geen oorlogh om een' dooden mans gebeente.
 
Den ongerusten zal 't noch paeien, na de straf,Ga naar voetnoot187
 
Dat hem eene uitvaert wert gegunt, en eerlijck graf.
 
Herodes overwoegh het aenzoeck van weêrzijde,Ga naar margenoot*
190[regelnummer]
En bleef zoo niet verstockt of hy hem 't graf benijde;Ga naar voetnoot190
 
Dies wert hun 't lijck gegunt, behouden dat ze stilGa naar voetnoot191
 
Het lichaem van der hant, om oploop en geschilGa naar voetnoot192
 
Te mijden, ergens in een' hoeck ter aerde braghten,
 
Met een paer ezelen. de leerlingen bevrachtenGa naar margenoot*
195[regelnummer]
De slaefsche dieren met de muilbaer, daer de kistGa naar voetnoot195
 
Van overschaduwt wort, en, eer het iemant wist,
 
Vertrockenze by nacht, gelijck hun 't hof belaste.
 
Zoo raeckte 't lichaem by het koningklijck SebasteGa naar voetnoot198
 
Ter aerde, in 't keldergraf, daer Helizeüs rust,Ga naar voetnoot199
200[regelnummer]
En helt Abdias, twee profeeten, die met lust
 
Zich queeten voor de wet, in Achabs scherpe tijden,
 
En onder Jesebel, beproeft door bitter lijden,
[pagina 778]
[p. 778]
 
Gelijck Joannes door Herodes, en zijn boel.
 
Zoo rustenze alle dry in eenen zelven stoel.
205[regelnummer]
Het heilige gebeente, in 't eerste fel bevochten,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot205
 
Wrocht wonderdaeden, dreef de brullende gedroghtenGa naar voetnoot206
 
Des afgronts naer hun hol, en onderaertsche kolck,
 
En wert ter noodt bezocht van allerhande volck.Ga naar voetnoot208
 
Zy vielen droevigh op de dootkist, eerze scheidden,Ga naar margenoot*
210[regelnummer]
Op datze dus voor 't lest hunn' meesters lijck beschreiden:
 
Nu slaep, ô engel, slaep: gy hebt den strijt volstreên.
 
Gy leerde en oefende ons door vasten, en gebeên,
 
En strenge boete, en weest, toen gy het lichaem bade,Ga naar voetnoot213-vlgg.
 
Van 't water der Jordaene, op 't waschbadt van genade,
215[regelnummer]
En Jesus dienst, die ziel en lichaem teffens wast.
 
Wy gaen Emanuël, naer uwen trouwen last,
 
Opspooren, om zijn spoor te volgen met ons stappen.
 
Toen klommenze uit het graf, langs twalef keldertrappen.
 
Zy wonnen Gilboaes geberghte, en weder neêr-Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot219
220[regelnummer]
Gestegen, gaven zich naer 't Galileesche meer,
 
Daer Jesus leeraert, wien zy droef hun wedervaerenGa naar voetnoot221
 
Ontvouden. hy ontfingze aldus op deze maeren:
 
Beweent Joannes niet, den liefsten speelgenootGa naar margenoot*Ga naar voetnoot223
 
Van 's hemels bruidegom: hy slaept, en is niet doot,
225[regelnummer]
En zal in heerlijckheit verrijzen door een' stercker.Ga naar voetnoot225
 
Wy willen haest zijn' geest bezoecken, in den kerckerGa naar voetnoot226
 
Der zielen, daer hy alle aertsvaders, en met een
 
Profeeten, koningen, en heiligen, voorheen
 
Gestorven, troost dat wy, uit vaders schoot, beneden
230[regelnummer]
Gedaelt, gelijck een hooft, verknocht aen zijne leden,
 
Hen komen rucken uit het onderaerdtsche slot,
 
En voeren in het licht, voor 't aengezicht van Godt:
 
Doch rept noch van geen zege: een felle strijt moet voorgaen:
 
En bruischt de kruisstorm hardt; men kan het onweêr doorstaen,
235[regelnummer]
Indien de vader zelf, uit 's hemels hoogen troon,Ga naar margenoot*
 
De hant biet aen den zoon, den allerliefsten zoon.
[pagina 779]
[p. 779]
 
Herodes moet hem eerst, gelijck in een vertooning,Ga naar voetnoot237
 
Beschimpen, en, in 't wit gewaet, gelijck een' koning
 
Der Joden, zenden aen den lantvooght, elck ten spot;
240[regelnummer]
Als hunne oneffenheit zich, door den schimp van Godt,Ga naar voetnoot240
 
Het Woort, een Galileer gescholden, laet beslechten.
 
Wy zien Areta noch zijn schoonzoons hof bevechten,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot242
 
En vorst Herodes, met Herodias de boel,
 
Van Rome in ballingschap geschupt uit zijnen stoel.Ga naar voetnoot243-244
245[regelnummer]
Joannes eer zal stant door volgende eeuwen houwen,
 
De keizerin Helene een kerck ten hemel bouwen,Ga naar voetnoot246
 
Omtrent den oever der Jordaene, daer hy blonck
 
Van heiligheit voor Gode, in zijne rotsspelonck.Ga naar voetnoot243-48
 
Begeeft u midlerwijl gerust in ons geleide.
250[regelnummer]
Toen voer hy over 't meer, dat Galilea scheideGa naar voetnoot250-vlgg.
 
Van 't lantschap Galaäd, Manasses erfgebiet,Ga naar voetnoot251
 
Om uit Herodes oogh te schuilen in 't verschiet
 
Van een woestijne, daer uit alle steên de menschen,Ga naar voetnoot253
 
Hem volgende, van harte om zijnen opgangk wenschen.Ga naar voetnoot254
255[regelnummer]
  Maer 'k hebbe alree te lang gezwegen langs wat baenGa naar margenoot*
 
Joannes ziel, ontboeit van 't lichaem, is gegaen
 
Der vadren geesten, in de scheemrende waeranden,Ga naar voetnoot257
 
Verkuntschappen hoe Godt Messias, nu voorhanden,
 
Hen haest verlossende ten hemel voeren zou:
260[regelnummer]
Want op dien droeven dagh, toen Adam, in zijn trou
 
Bezwijckende, met recht wert uit den hof gestooten,
 
Bleef niet alleen om laegh het paradijs gesloten,
 
Maer oock de goude poort van 't hemelsche palais,
 
Voor al zijne afkomste. om Joannes hellereisGa naar voetnoot264
265[regelnummer]
Nu naer te stappen, en in 't klaere licht te brengen,Ga naar voetnoot265
[pagina 780]
[p. 780]
 
Behoeft zich 't englekoor in dit gezangk te mengen,Ga naar voetnoot266
 
En mijne bloode stem te stercken met zijn wijs.
 
Gy hemelkooren, die, verruckt in 's hooghsten prijs,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot268
 
Gewoon zijt uwen galm te rollen door de boogen
270[regelnummer]
Van 's hemels kerckgewelf; daelt neder uit den hoogen,
 
En helptme een' engel, van het lichaem hier beneênGa naar voetnoot271
 
Ontslagen, op het spoor der vadren innetreênGa naar voetnoot272
 
Naer 't onderaerdtsch gewest. verwerftme, om niet te missen,
 
't Geley van Rafaël in dees geheimenissen.Ga naar voetnoot274
275[regelnummer]
Hy daelt, en onderwijstme. ick luister naer 't bericht,
 
Dat voorlicht, en veur spoock noch helsche geesten zwicht.Ga naar voetnoot276
 
De poel, daer Lucifer ten halze in quam te smooren,Ga naar margenoot*
 
Gaept wijt, en spalckt den muil wijt open tot aen d'ooren.Ga naar voetnoot278
 
Men vaert'er in ruim schoots, met paerden en karros,Ga naar voetnoot279
280[regelnummer]
Eerst over keizelsteen, en dan door kreupelbosch,Ga naar voetnoot280
 
En heggen, wilt en woest. de wegh in 't ommezwaeienGa naar margenoot*
 
Loopt enger, anders dan de wenteltrappen draeien,Ga naar voetnoot282
 
Of als kinckhorens, die neêrrollen op een punt.Ga naar voetnoot283
 
Het koestrend licht, in 't eerst den ingangk noch gegunt,Ga naar voetnoot284-vlgg.
285[regelnummer]
Verflaeut allengs, en als 't vergeet zoo diep te dringen,
 
Genaeckt men twijfellicht, en avontschemeringen:
 
Gelijck wanneer de zon, beneên de kim gedaelt,
 
Noch schijnsel nalaet, dat een poos ter zee uitstraelt:
 
Dan is het nacht noch dagh, of dagh en nacht gemengelt,
290[regelnummer]
En teffens duisternis en licht door een gestrengelt.
 
Men wandelt hier, gelijck in maeneschijn by nacht,Ga naar voetnoot291
 
Wanneer het hemelsch heir in orden treckt te wacht,
 
En op zijn ronde past, langs diamante wallen,
 
Waeruit de kroonzucht quam voorover nedervallen,Ga naar voetnoot294
295[regelnummer]
Die, met de benden der gebroedren, troon by troon
 
Opsteigerende, Godt durf vliegen in zijn kroon.
 
De nachtvorst houdt zijn hof in vlammen, op den navelGa naar margenoot*Ga naar voetnoot297
[pagina 781]
[p. 781]
 
Des afgronts, schuw van zon, in roock en smoock en zwavel;
 
Een gruwzaem woest begrijp, vol spoocks, en overkroptGa naar voetnoot299
300[regelnummer]
Van godelozen, elck naer zijn verdienst, gestopt
 
In barrenovens, of verrotte stanckgioolen.Ga naar voetnoot301
 
De scherreprechters, wien 't verdoemrecht wiert bevolen
 
Streng uit te voeren, in den naem van 's afgronts godt,
 
Bekleeden elck hun ampt, en eeren 't nachtgebodt.Ga naar voetnoot304
305[regelnummer]
d'Een voert'er zwavel aen, met heele zwavelbooten,
 
En roeit door dicken damp, zoo wijt de vracht kan vlooten,Ga naar voetnoot306
 
Op eenen vlammestroom, dan derwaert aen, dan hier:
 
Een ander voedt met traen en oli 't gulzigh vier:
 
d'Een nijpt de lastertong met gloeiendige tangen:
310[regelnummer]
Een ander geesselt, aen een wip, den halfgehangenGa naar voetnoot310
 
Met scorpioenen, dat het bloet beneden drupt:
 
d'Een blaest in 't helsche vier: een ander stoockt, of schupt
 
De kool en asschen uit de kolck, en schreeut om voetselGa naar voetnoot313
 
Van brant, hem toegevoert van adderengebroetsel,
315[regelnummer]
Elck om 't wanschapenste, gemengt uit mensch en dier,
 
Veel tronien in een geroert, met eenen zwierGa naar voetnoot316
 
Naer wolf, en leeu, en draeck, en beer, en wilde zwijnen;
 
Al stoockebranden, fix op moortpriem, en venijnen,Ga naar voetnoot318
 
Op strop, en knods, en roer, en bijl, en dommekracht.Ga naar voetnoot319
320[regelnummer]
Is ergens eenigh licht; het is hier eeuwigh nacht;
 
Ten waer 't opwellen van den roock, met kracht gedreven,
 
En lang in arbeit, baerde, om 't vier wat lucht te geven.Ga naar voetnoot322
 
Men huilt van kille koude om 't snippen van den vorst,Ga naar voetnoot323
 
Of hijght zijn' aêm ten endt, van onuitleschbren dorst,
325[regelnummer]
Naerdien de drooge keel inwendigh brant van hette.Ga naar voetnoot325
 
Waer rolt nu 't wijnvat, daer de dronckert zich op zette,Ga naar margenoot*
 
Als in zijn' zadel, een gantsch etmael, nimmer mat,
 
Tot dat de droncken helt van 't paert aen duigen spat?Ga naar voetnoot328
 
Wat baet de spaerpot van den gierigaert, bezeten
330[regelnummer]
Van 't gelt, by een geschraept met een verdoemt geweeten?
 
Waer berght zich nijdigheit, wiens hart verteert van spijt,
 
Om 's naesten welvaert, daer zy geene scha by lijdt?
 
Wat helpt de wreetheit en de wraeck het bloetvergieten,
[pagina 782]
[p. 782]
 
Daer zy in bloet verzinckt, dat om haer stroomt by vlieten,Ga naar voetnoot334
335[regelnummer]
Die, noit verdroncken, een klaeroen hoort, die verwoet
 
Gewelt, en wraeck, en moort haer luide in d'ooren toet?
 
Wat helpt nu bloetschande en schoffeeren van Godts maeghden,
 
Die door haer zuiverheit het zuiverste oogh behaeghden?
 
Een korte keteling van wellust boet men hierGa naar voetnoot339
340[regelnummer]
Op ysre pennen, met de voeten in het vier.
 
De traegheit kan, genoopt van onrust, nergens duuren,Ga naar voetnoot341
 
Om 't reuckeloos verzuim der onherhaelbaere uuren.Ga naar voetnoot342
 
Met welcke een' kraeuwel wort de misdaet aengetast!Ga naar voetnoot343
 
Hoe droef de schult beklaeght! hoe wenschenze afgevast,
345[regelnummer]
En arm, in 't haeren kleet met waecken en gebeden,
 
De schult te boeten; moght men opwaert van beneden
 
Opstijgen in genade, en in gena herstelt,
 
Bedencken hoe de tijt aen oogenblicken smelt!Ga naar voetnoot348
 
Maer al vergeefs: wie eens van Godt wort afgezondert,
350[regelnummer]
Komt in der eeuwigheit niet weder opgedondert,Ga naar voetnoot350
 
Uit dezen jammerpoel. de wegh valt veel te steil,
 
De hellewacht te wreet, die, zelf van hoop en heil
 
Versteecken, niemant gunt verlichtinge in zijn quaele,
 
En dat hem d'oude zon een' oogenblick bestraele.
355[regelnummer]
'k Verzwijgh de misdaên, en zoo veelerhanden slagh
 
Van straf te melden, in een barning van beklagh.Ga naar voetnoot356
 
Men kon hier eene lijst oprollen van tyrannen,Ga naar voetnoot357
 
En afgoôndienaers, en godtslastraers, ingespannenGa naar voetnoot358
 
Uit wrevel tegens Godt, natuur, en Moses wet;
360[regelnummer]
Alle overtuight, en klaer verwonnen van hun smet,Ga naar voetnoot360
 
Ter helsche pijnbancke, elck uit zijnen hals gewrongen.
 
Maer stijgenwe op. een kring, noch hooger uitgedrongen,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot362
 
Bedwingt de zielen, in een zachter strafbesteck,
 
Daer zy, ter zuiveringe en boete van haer vleck,
365[regelnummer]
Den tijt verwachtende, op een zalige uitkomst hoopen,
 
Wanneer het uurwerck van de smerte is afgeloopen:
 
Waerom de veltheer der befaemde Machabeen,Ga naar voetnoot367
[pagina 783]
[p. 783]
 
Tot haer verlichtinge, een' schat zilvers broght by een,
 
Om in Jerusalem, ten offerzoen der dooden,
370[regelnummer]
Besmet met heidensche en afgodische kleenooden,Ga naar voetnoot370
 
Gebeên te storten, naer de maet van dit getal;
 
Een teken dat de ziel in 't lichaem opstaen zal.Ga naar voetnoot372
 
De derde ringk bewaert onnozelen genadigh,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot373
 
Die, ongezuivert, en gerekent erfmisdaedigh,
375[regelnummer]
Om 's eersten vaders smet, niet stijgen naer den booghGa naar voetnoot375
 
Van 't zuiver licht, daer Godt, zoo diep in 't licht, zoo hooghGa naar voetnoot376
 
Gezeten, op een' troon van heldre Cherubijnen,Ga naar voetnoot376-377
 
Zijn aengezicht ontdeckt, en alle zonneschijnen
 
Verdooft: gelijck de zon het blinckende gestarnt,
380[regelnummer]
Dat 's midnachts aen de lucht, gelijck karbonckels, bernt,
 
Al teffens bluscht, zoo dra zy 't hooft heft uit de vloeden.Ga naar voetnoot381
 
Hier wort geen smert gevoelt, geen bondel slangeroeden
 
Gesleten op een ziel, die, met een' quaeden struickGa naar voetnoot383
 
Verknocht, geen wilkeur had, verstant, noch reêngebruick.Ga naar voetnoot384
385[regelnummer]
Wanneer d'almogentheit dit groot heelal zal stroopen
 
Van d'oude huit, staet haer door Godts gena te hoopen,Ga naar voetnoot385-386
 
Of zy verheerelijckt moght stijgen, hem ten prijs,Ga naar voetnoot387
 
Ter kimme uit, in een nieu geschapen paradijs.Ga naar voetnoot388
 
De bovenste ommezwaey bewaert, na tijtlijck lijden,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot389
390[regelnummer]
Der vadren geesten, voor en sedert Noahs tijden,
 
In Gode ontslaepen, en van 's lichaems juck ontlast.
 
Zy waeren hier in hun waerande, en hoopen vastGa naar voetnoot392
 
Op Godt Messias, troost, en toevlught aller vroomen,
 
En roepen: Heilant, zult gy niet te voorschijn komen?
395[regelnummer]
De tijt, voorheen gespelt aen 't vaderlijck geslacht,
 
Is omgekomen: zet uw woort eens in zijn kracht,Ga naar voetnoot396
[pagina 784]
[p. 784]
 
Belofte, en profecy, en voorbeelt, daer onze oorenGa naar voetnoot397
 
En oogen, eeuwen lang, u klaer in zien en hooren.
 
Laet alle schaduwen eens wijcken voor het licht.Ga naar voetnoot399
400[regelnummer]
Verlicht ons met uw' glans, en zaligh aengezicht.
 
Dus badenze, als op slagh de glans der morgenstarre,Ga naar margenoot*
 
Een voorbo van Godts zon, Joannes, snel van verre
 
Neêrdaelende onder d'aerde, in dees waeranden scheen,
 
Voor wien de schaduwe verflaeuwende verdween:
405[regelnummer]
Gelijck des morgens, als de dagh begint te kriecken,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot405
 
De nachtegaelen voort, die 's levens voorzon riecken,Ga naar voetnoot406
 
Uit hunnen droom geweckt, aen 't zingen slaen in 't woudt,
 
Van zilvren druppelen, als perlen, versch bedout.
 
De zang begint door 't oor ter zielen in te dringen.
410[regelnummer]
Men zietze in laurentack en mirtetelgen springen.Ga naar voetnoot410
 
De vogelvlucht, verlieft op vrolijck boschgeschal,Ga naar voetnoot411
 
En haeren eigen zangk, loopt groot gevaer, en zal,
 
Tenzy ze zich betoomt, in 't schichtige verblijden,Ga naar voetnoot413
 
In eene zoete zee van galmen schipbreuck lijden.Ga naar voetnoot414
415[regelnummer]
  Zoo ging 't, als Godts herout, op 't juichen van hun stem,
 
Ter kerckerdeure, die snel toeviel achter hem,
 
En niemant uitlaet, in quam drijven, langs de baene,
 
Voorheen getekent. hy hielt met een standertvaene,Ga naar voetnoot418
 
Waerop een lam, waerin de naem van Jesus stont,
420[regelnummer]
In dees waerande stant, al wat hier waerde, in 't ront
 
En lang en bree, quam flux van blijschap aengedrongen.
 
Op 't luidt triomfgeschal van huppelende tongen,Ga naar margenoot*
 
Komt al het zwart gespoock opdondren uit zijn hol,Ga naar voetnoot423
 
En brult, en briescht, en huilt, en schuimbeckt, wreet en dol,
425[regelnummer]
Om 't onverwacht gezicht. zy zien, in 't schemerdoncker,
 
Op 't voorhooft eene star uitstraelen, als 't gefloncker
 
Van een' karbonkel, in oostindisch gout gevat:Ga naar voetnoot427
 
En zy, die eerst, dus helsch in boosheit uitgespat,
 
Opdondren, stuiven elck zijns weeghs, met schrick bevangen,Ga naar margenoot*
430[regelnummer]
Voor Jesus naem, en 't Lam, door heimelijcke gangen:
 
Gelijck een wolfskudde, als de herder, opgedaeght
 
Met zijnen staf, haer fors en fel ter stalle uitjaeght:
[pagina 785]
[p. 785]
 
Zoo gaenze druipen, en erkaeuwen d'oude wrocken,Ga naar voetnoot433
 
En licken hunnen staert, van achter ingetrocken.Ga naar voetnoot434
435[regelnummer]
  Maer hoe ontvout men best hoe uitgelaeten bly
 
Het hier krioelt en woelt: gelijck een burgery,Ga naar margenoot*
 
In een belege stadt [van overal besloten,Ga naar voetnoot437
 
Bestormt, en met den ram geramt, en fel beschoten
 
Met schricklijck slingerschut,] geduurigh dagh en nachtGa naar voetnoot439
440[regelnummer]
Op 't lange beloofde ontzet van haeren schutsheer wacht:
 
Indien de voortoght eens met kracht koom' door te breecken,Ga naar voetnoot441
 
En 's konings standertvaen ten toren uit te steecken,
 
Dan rijst het hart des volcx [van groot verlangen moe,
 
En afgepijnt van hoop] tot aen den hemel toe.
445[regelnummer]
Men ziet de veltbanier op poort en vryburgh zwaeien,Ga naar voetnoot445
 
En hoort de krijghsklaeroen alree triomfe kraeien.
 
Dan krimpt 's erfvyants moedt, in een benaeude lucht,
 
En let op middelen hoe hy by tijts ontvlught,
 
Joannes zet zich, om den toevloet aller vaderen,Ga naar margenoot*
450[regelnummer]
Die hier, als byen in een' byenkorf, vergaderen,
 
Te monstren, op een hooghte en heuvel, braef in stant,Ga naar voetnoot451
 
De standertvaen gevat in zijne slincke hant,
 
De rechte deckt het hart: gelijck hy plagh te leeren,
 
En in zijn wildernis veraerden, wolven, beeren,Ga naar voetnoot454
455[regelnummer]
Oock tigers, aen den bant te leggen van zijn tong,
 
Wat hoort men een gejuich van zielen, out en jong,
 
En allerhanden staet, om dien herout t'aenschouwen,
 
Elck even vierigh, en gestut met vast betrouwen
 
Op Godt, die uit gena zijn heilbeloften sterckt!Ga naar voetnoot459
460[regelnummer]
Men ziet'er hoe een geest in zoo veel geesten werckt,
 
En hen in orden schickt: gelijckze, op 't hoogh geleide,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot461
 
Voorheene in 't lichaem, door woestijn en barre heide
 
Optogen naer 't beloofde en vruchtbre Kanaän;
 
Een heerlijcke orden, en eendraghtigh wetgespan:Ga naar voetnoot464
465[regelnummer]
En hier was 't noodigh datze in orden langs hem traden:
 
Zoo kon zijn aengezicht alle oogen best verzaeden.
 
Nu laet ons uitzien naer dien grooten ommegangk,
[pagina 786]
[p. 786]
 
En hoe Joannes ziel veel zielen, zonder dwangk,
 
Op eenen oogenblick, eenstemmigh kon vergaêren:
470[regelnummer]
Gelijck een meesters hant veel keelen, veele snaeren,Ga naar margenoot*
 
Door 't houden van de maet vereenight in 't gemeen,Ga naar voetnoot471
 
Een' strijt van klancken, zoet gesmolten onder een.
 
Vooraen stapt Adam, d'eerstgeschapen, en gekorenGa naar margenoot*Ga naar voetnoot473
 
Tot eene onsterflijckheit, hem en zijn zaet beschoren.
475[regelnummer]
Zyne egade Eva treet al juichende aen de zy,
 
En welkomt met haer' heer Joannes even bly,
 
Die ziet twee Adams net elckandere gelijcken.Ga naar voetnoot477
 
Zy roepen: wellekom in d'onderaerdtsche rijcken.Ga naar voetnoot478
 
Wat tijding brengtge ons in het tweelicht hier beneên?Ga naar voetnoot479
480[regelnummer]
Joannes zegt: hy komt de slang het hooft vertreên.Ga naar voetnoot480
 
De groote heilant komt naer d'onderaerdtsche plecken.
 
Het ronde heiljaer kan zijn ronde niet voltrecken,Ga naar voetnoot482
 
Of hy zal uit het licht, [onthou wat ick beloof]
 
Ter helle inberstende, den afgront zijnen roof
485[regelnummer]
Met kracht ontweldigen, en, tot een zegeteken,
 
Den standert van het kruis ten hemeltransse uitsteecken.
 
Zy traden naeu voorby, of Abel volghde, en quam
 
Recht achter hen, gelijck een voorbeelt van Godts Lam,
 
Waer op Joannes wees. toen volghden al de neven,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot489
490[regelnummer]
Den hemel aengenaem, om hun godtvruchtigh leven.
 
Aertsvader Noah, die alleen den weereltvloetGa naar margenoot*
 
Met zijn gezin ontzwom, scheen blijde en welgemoedt
 
Te treden op dees maer, in 't midden van de zielen,
 
Die, tijdelijck gestraft, door boete Godt bevielen.Ga naar voetnoot494
495[regelnummer]
Na deze wolck verscheen aertsvader Abraham,Ga naar margenoot*
 
De vader van 't geloof, en uitgelezen stamGa naar voetnoot496
 
Van zoo veel telgen, die hier noch in lommer doken.
 
Hy riep: ick zie, Godt lof, den dagh eens opgeloken,
 
Waer naer mijn hart verlangde: en Zacharias zoonGa naar voetnoot499
500[regelnummer]
Sprack: grootvaêr, zijt getroost: hy is uit zijnen troon
 
En vaders schoot gedaelt, ten toevlught der geslachten,
[pagina 787]
[p. 787]
 
Die met verlangen op zijn blijde toekomst wachten.
 
Toen trat het stamhuis met d'aertsmoederen voorheên:Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot503
 
Waerna Melchisedech zich openbaerde alleen,Ga naar voetnoot504
505[regelnummer]
Die, teffens koning, en Godts priester, Abram deelde
 
Het Godtgeofferde, dat levendigh afbeelde
 
't Onbloedigh offer, in te stellen van Godts zoon.
 
Toen zagh hy Moses, met de roede en tien geboôn,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot508
 
Omscheenen van een' glans, zich vrolijck openbaeren,
510[regelnummer]
En Aron aen zijn zy, voor eene wolck van schaeren,
 
Het wieroock zwaeien, in 't aertspriesterlijck gewaet.
 
Zy riepen: morgenstar, en schoone dageraet,
 
Waer blijft de zon, die al de weerelt komt verlichten?
 
Wy gaen, als schaduwen, voorby. hy koom': wy zwichtenGa naar voetnoot514
515[regelnummer]
Van zelf gewilligh voor dien oirsprongk van gena,
 
Met onze diensten. hy verschijne niet te spa.Ga naar voetnoot516
 
Geen wetgebaeren, noch zoenoffers, versch geslagen,Ga naar voetnoot517
 
Verzoenen Godt. geen bloet kan onze zielsmet vaegen.Ga naar voetnoot518
 
Joannes sprack: dat 's recht. het heilighste offerlamGa naar voetnoot519
520[regelnummer]
Genaeckt. laet vaeren uw gesmoock en outervlam.
 
Het komt de misdaet in een zuiver waschbadt baden,
 
Met eenen in zijn bloet. zy groetten hem, en traden
 
Voorby: maer Moses in 't voorbytreên zagh noch om,
 
En riep: het lustme hem eerlange wellekom
525[regelnummer]
Te heeten op den bergh van Thabor met Helias,
 
Uw levend voorbeelt, en het aenschijn van Messias
 
t'Aenschouwen, als een zon, waer voor uw star zich buight,
 
Daer Godt de vader weêr van Godt den zoon getuight,Ga naar voetnoot528
 
Die, in het sneeuwit kleet verheerlijckt, ons laet hooren
530[regelnummer]
Hoe zwaer een kruis, hoe schoon een kroon hem is beschoren.Ga naar voetnoot524-30Ga naar voetnoot530
[pagina 788]
[p. 788]
 
Hy scheide, als Mirjam met haer reien in een' dromGa naar margenoot*Ga naar voetnoot531
 
Van vrouwen aentradt, en al zingende op haer bom
 
Quam danssen, nagevolght van trommels en schalmeien,
 
Waerop de stammen haer nadanssen, en geleien.Ga naar voetnoot534
535[regelnummer]
Na hen ruckt Josua met Kaleb moedigh voortGa naar margenoot*Ga naar voetnoot535
 
Voor 't heir, dat Godts Jordaen zagh splijten, en de poortGa naar voetnoot536
 
Van 't maghtigh Jericho, door Godts bazuin getroffen,
 
Met muur en toren fel ter aerde hoorde ploffen.
 
De rechters sloten 't heir. hy eerde Gedeon,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot539
540[regelnummer]
En Samson, Jeptha me, die Ammon overwon,Ga naar voetnoot540
 
Oock Efraïm, maer zijn belofte deerlijck boete,
 
Toen d'eenige erfgenaeme onnozel hem gemoete.
 
Godtvruchte Samuël, een rechter en profeet,Ga naar margenoot*
 
Droegh noch de zalfbus: en de glans van Jesse treetGa naar margenoot*Ga naar voetnoot544
545[regelnummer]
Hem moedigh na, gekroont met diamante straelen.
 
Dees, met een' witten sleep van vrolijcke kooraelen,Ga naar voetnoot546
 
Begint op zijne harp te zingen, en voor hem
 
Te danssen, Godt ten prijs, als in Jerusalem
 
Voor Arons bontkist, in de heilige ommegangen.Ga naar voetnoot549
550[regelnummer]
Joannes luistert naer zijn keel en lofgezangen.
 
Hy zong: ten leste komt het lang gewenschte licht,Ga naar margenoot*
 
In droeve schaduwen, de waerheit van ons dichtGa naar voetnoot552
 
En profecijen, naer zijn heilbeloften, stercken.Ga naar voetnoot553
 
De hemelsche gena verdooft de wonderwercken
555[regelnummer]
Der scheppinge, en de maght, den vaderen bekent;
 
Een maght, die, scheurende het schuimende element,Ga naar voetnoot556
 
Het huis van Abraham, uit Faroos duisterheden,
 
Geleide in Kanaän. wy zuchtten hier beneden
 
In dezen kercker, zoo veele eeuwen achtereen.
560[regelnummer]
Hier woont stilzwijgentheit en naerheit teffens. geen
[pagina 789]
[p. 789]
 
Geluit van vogels, die uit telge in telge springen,Ga naar voetnoot561
 
Verneemt men: noch de strael der zonne kon oit dringen
 
In dees waeranden, daer wy waeren: en geen daeu
 
Verquickte oit gras en bloem. dees streeck, te teêr en flaeu,
565[regelnummer]
Draeght bloemen zonder kleur, en vruchten zonder leven.
 
Den stommen is 't gewest der zuchtenden gegeven,Ga naar voetnoot566
 
Op hoop van namaels eens het nieu JerusalemGa naar voetnoot567
 
t'Aenschouwen, daer men Godt, met een gemeene stem,Ga naar voetnoot568
 
Eeu in eeu uit, zijn' prijs uit eenen mont zal schencken.
570[regelnummer]
Hoe kan ick laeten aen mijn out gezangk te dencken,
 
Dat d'alleropperste, in 't beloven zoo getrou,
 
Door zijn' gezalfden, dees metaele poorten zou
 
Aen stucken smijtende, den kercker openbreecken,
 
Mijn ziel ontboeien van 't gewelt der helsche streecken,Ga naar voetnoot572-74
575[regelnummer]
En voeren zijnen roof in 't hemelsch vaderlant.
 
Aertsenglen zongen lang, gevolght van mijnen trant:
 
Sluit op, zet op de poort: sluit op het hof der hoven.Ga naar voetnoot577
 
De heer der heeren, als een vloeck, van elck verschoven,
 
Getreên, gelijck een' worm, gelaeft met galle en eeck,Ga naar voetnoot579
580[regelnummer]
Verschijnt, op dat hy zich aen al zijn haeters wreeck',
 
En zette aen 's vaders zy, daer d'englen hem, in 't midden
 
Van 't licht, zoo diep in 't licht, wierroocken, en aenbidden:
 
Terwijl aertsvyanden, de Heidens en de hel,
 
Zich nederworpen voor 's verwinners voetschabel.Ga naar voetnoot583,584
585[regelnummer]
Ick heb, van hooger hant, en door den geest gedrongen,Ga naar voetnoot585-vlgg.
 
Het bruiloftsliet en zijn triomfen lang gezongen:
 
Maer 't zou my lusten, sprack de koning, uit uw' mont
 
t'Aenschouwen Godts gedaente in 't lichaem: want gy kont
 
Hem met de verwen van uw tong naer 't leven maelen.
590[regelnummer]
Al d'ommegangk houdt stant. de goddelijcke straelen
 
Der opgereze zon des heils bescheenen u,
 
Op 't schoonst van haeren dagh. getrouwe jongling, nu
 
Laet hooren hoe hy is, naer wien alle eeuwen wenschen,
 
Genoemt op mijne harp den schoonsten van de menschen.Ga naar voetnoot594
[pagina 790]
[p. 790]
595[regelnummer]
  Joannes sprack: ô licht van out Jerusalem,Ga naar margenoot*
 
Hoe zoude ick weigeren uw koningklijcke stem
 
Te volgen: schoon gy hem in zang naer 't leven schildert,
 
Zoo lang eer Godt my riep, om al wat leght verwildert
 
En woest te bouwen, en een vlacke en effe baen
600[regelnummer]
Te wijzen aen den helt, op wien uw toonen slaen!
 
Hy is noch kort, noch lang, maer reizigh, middelmaetigh,Ga naar voetnoot601
 
Aenzienelijck van leest, eerwaerdigh en heel staetighGa naar voetnoot602
 
Van opzicht. wie hem ziet, bemint hem, en ontziet:Ga naar voetnoot603
 
Terwijl hy lieflijck treckt, en treckende gebiet.
605[regelnummer]
Het haer kastanjebruin is effen tot aen d'ooren,
 
De lock, van d'ooren af blaeuachtigh, zwaeit van vooren
 
Gekrult, met eenen glans om neck en schouders heen.Ga naar voetnoot607
 
Het haer scheit, naer de wijs der strenge Nazareen,Ga naar voetnoot608
 
Zich midden op het hooft. het voorhooft, blijde en simpel,Ga naar voetnoot609
610[regelnummer]
Is als het aenschijn, daer geen vleck op hecht, noch rimpel,
 
En met een gloeientheit gemengelt min of meer.Ga naar voetnoot611
 
De baert valt jeughdigh dicht, en, zacht geklooft, vloeit neêr
 
Op zijne borst, doch niet te lang, en is van verwe
 
Gelijck het haer op 't hooft, of recht als rijpe terwe.Ga naar voetnoot614
615[regelnummer]
Het opzicht rustigh, en, niet traegh in 't gadeslaen,Ga naar voetnoot615
 
Maer snel, leert wackerheit: en Jesus oogen staen
 
Zoo blaeu als hemelsch blaeu, oock niet misdeelt van luister,
 
Beschaduwt boogswijs van de winckbraeu zwart en duister.
 
Dus leert hy minzaem, en bestraft met groot ontzagh.
620[regelnummer]
Verwacht hem haest. mijn star verkuntschapt u den dagh.Ga naar voetnoot620
 
Na koning David volghde een koningklijcke ryeGa naar margenoot*
 
Nazaten, noit besmet van Heidensche afgodrye.
 
Vier hooftprofeeten, en de zes paer mindren treênGa naar voetnoot623
 
Hen naer, elck met een boeck. de leeraers der Hebreen
625[regelnummer]
Zien vrolijck en getroost: en Isaïas, broederGa naar margenoot*
 
Van Asarias, zeght: nu is des volx behoeder
 
Voorhanden: maer hy moet, als een onnozel lam,
[pagina 791]
[p. 791]
 
Eerst naer de slaghtbanck treên, geduldigh, stom, en tam.Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot627-28
 
Joannes sprack: ick wees den leerling op Messias,Ga naar voetnoot629
630[regelnummer]
Het Lam, waer van gy spelde. ô vader Isaïas,
 
Geen schilders hant zal hem zoo levende op panneel
 
Of doeck uitbeelden met haer verwen en penseel,
 
Gelijckge met uw pen den heilant naer het leven,Ga naar voetnoot633
 
In zijn vernederinge en kruisgangk, hebt beschreven.
635[regelnummer]
Hezechiël, de zoon van Busus, zeide: ô zoonGa naar margenoot*
 
Van Zacharias, 'k zie hem op der englen toon,
 
Na ons verlossinge, op den serafynewagen,Ga naar voetnoot637-vlgg.Ga naar voetnoot637
 
Gevolght van priesteren, en koningen, gedraegen,
 
Door negen heemlen heene, in 't vaderlijcke rijck.Ga naar voetnoot639
640[regelnummer]
Vier dieren, in het juck gespannen, ongelijckGa naar voetnoot640
 
Van aert en wezen, zien by wijlen om, en knielen,Ga naar voetnoot641
 
Van ronde in ronde, voor dien schutsheer aller zielen.Ga naar voetnoot642
 
Zy zijn uit hemelsch zaet gesproten alle vier.
 
Het eerste is een starlichte en vriendelijcke Stier,Ga naar voetnoot644
645[regelnummer]
Met goude hoornen op het voorhooft, die den donder
 
Het spits biên. alle vier de voeten, blinckende onder
 
Van diamanten, treên den melckwegh op om hoogh,Ga naar voetnoot647
 
En flonckren, als een nieu gestarnte, aen 's hemels boogh;
 
Een Stier, die worstelende in 't perck de kroon zou winnen,
650[regelnummer]
En waerdigh is alleen het gulden jaer t'ontginnen.Ga naar voetnoot650
 
De trotze Leeu, naest hem gespannen in 't garreel
 
Van perlen, brult nu met geene opgespalckte keel.
 
De mane deckt den neck, en zwaeit van wederzijde.Ga naar voetnoot653
 
Na hen zweeft d'Adelaer, der voglen keizer, blijde
655[regelnummer]
Dat hy 't gespan vermeert, en waerdigh wort geacht
 
Den triomfeerenden te zetten in zijn kracht,
 
Ten hemel opgevoert met onvermoeide pennen.
[pagina 792]
[p. 792]
 
De vierde en leste schijnt een mensch, en onder 't rennen
 
Een geest met vleugelen, gewassen uit den rug.
660[regelnummer]
Het hemelsch blaeu gewaet, vol starren, slingert vlug
 
En luchtigh om de leên. een grooter dan Helias,
 
Wort dus om hoogh gevoert naer Godt: en Malachias,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot662
 
De leste in al dien drang, riep luide: ick zie geen' mensch,
 
Maer eenen engel, Godts herout, der englen wensch.Ga naar voetnoot664-vlgg.
665[regelnummer]
De boetgezant verschijnt, om Godt den wegh te baenen.
 
Toen openbaerden zich de helden met hunn' vaenen.Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot666
 
Men zagh'er vorsten, en befaemde Machabeen,
 
Aertspriesters, en een' sleep gemengelt ondereen.Ga naar voetnoot668
 
Aldus wert d'ommegang van 't out verbont gesloten,
670[regelnummer]
En weeck den nieuwen tijt, die zijne godtgenootenGa naar voetnoot670
 
Aenvoerde. d'eerste was de grijze Simeon,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot671
 
Die Godt in d'armen nam, verblijt dat zulck een zonGa naar voetnoot672
 
De blinde Heidens quam toelichten uit den hoogen.
 
De zaligheit, het heil van Godt, zagh hem ten oogen
675[regelnummer]
En aenschijn uit. hy riep: Joannes, komtge hier?
 
Ick ken dien standertnaem, en eer die lamsbanier.
 
Hoe komt dat roode snoer om uwen hals te blincken?
 
Hoe durf Herodias u 't hooft van 't lichaem klincken?
 
O eerste aertsmartelaer, wat volght uw doot een faem!
680[regelnummer]
Hoe veele kercken ziet men wijden in uw' naem!
 
Hoe veele helden, Godt ten prijs, in 't velt gedaghvaert,
 
Zult gy noch ridders slaen met uw gezegent slaghzwaert!Ga naar voetnoot681-82
 
Gy zult voor Ismaël het volck van Abraham,Ga naar voetnoot683
 
Oock dat, naer Godts belofte, uit dien aertsvaders stam,
685[regelnummer]
Doch niet zoo zeer naer 't vleesch, zich rekent voortgesproten,Ga naar voetnoot684-85
 
Beschutten eeu op eeu. het bloet, om Godt vergoten,
 
Wort hoogh by Godt geschat. Joannes scheen verblijt
 
Om zulck een ridderschap, den hemel toegewijt;
[pagina 793]
[p. 793]
 
Wanneer een blijde vlught onnoosle kinderzielen,Ga naar margenoot*
690[regelnummer]
Die, door Herodes zwaert gevelt, ter nedervielen,
 
Aenstreefde, wachtende dat haer Mariaes zoon
 
Quam kroonen met den glans der eerste martelkroon.
 
Zy zongen Jesus lof, niet zonder zich te buigen,
 
Als Cherubijnen, die om hoogh Godts lof getuigen.
695[regelnummer]
Men zagh'er Anna, d'oude en godtgewijde weeu,Ga naar margenoot*Ga naar voetnoot695
 
Die, nacht en dagh te koor, bykans een loopende eeuGa naar voetnoot696
 
Al vastende overbroght in kuischeit en gebeden.
 
Maer toen Joannes, in de lommer hier beneden,Ga naar margenoot*
 
Zijne ouders quam te zien, in zoo veel boschgeschals,Ga naar voetnoot699
700[regelnummer]
Viel hy den vader en de moeder om den hals.
 
Men had hen alle dry van groote vreught zien schreien,
 
En Josef quam'er by. hy gingkze toen geleienGa naar margenoot*Ga naar voetnoot702
 
Met onderling gespreck, als vroomen zijn gewent.
 
Aldus wert d'ommegangk gesloten in het endt.
voetnoot6
Sebaste: Samaria in Israël (zie vs. 198); de vloecken: zijn haters.
voetnoot8
in lommer: in de schaduw van 't Voorgeborgte.
voetnoot9
vast waerende: steeds rondgaande.
voetnoot10
monstren: in ogenschouw nemen naar hun rang.
voetnoot13
verneemt: wordt gewaar.
margenoot*
[Randschrift:] Koorknaep Malchus brengt te Jerusalem d'eerste tijdinge van Joannes doot aen d'aertspriesters.
voetnoot1
bereet den Ram: stond in het sterrebeeld de Ram (van de dierenriem); het was lente; gewente: gewoonte (van gewennen).
voetnoot3
opgestooten: opengestoten.
voetnoot4
kerckkaros: tempelwagen.
voetnoot6
opgetogen: opgejaagd van kommer, bekommerd, (letterl. opgetrokken).
voetnoot7
den stoel ...: het gezag, de macht, van hun hogepriesterschap.
voetnoot8
stom: verstomd van ontsteltenis.
margenoot*
[Randschrift:] Hy bevestight de blijde tijdinge met den zweetdoeck, in Joannes bloet gedoopt, en melt hoe Herodias zich aen d'aertspriesters verbonden acht.
voetnoot15
den zweetdoeck door hem in Joannes' bloed gedoopt (B. 4 vs. 591); aen de zon: in 't licht.
voetnoot16
ick quam ... de bekende woorden van C. Julius Caesar, over zijn overwinning op het koninkrijk Pontus in Klein-Azië, en de spreuk op zijn legervaandels. (Veni vidi vici).
voetnoot17
De voortoght: de voorhoede; de eerste strijdmacht, Joannes.
voetnoot18
Tegen de koorts was het gewone middel aderlaten (bloed aftappen).
voetnoot19
de princen van de kerck: de hogepriesters.
voetnoot20
wacht: waakzaamheid.
voetnoot21
kroon en staeten: waardigheden van haar koninklike kroon; koninklike waardigheid.
voetnoot24
begenadigen: gunsten verwerven.
voetnoot28
geest: geestigheid; sierlike vertoning.
voetnoot33
der priesterlijcke wyding: van de gewijde priesters.
voetnoot35
gena: gunst.
voetnoot37
Josefs zoon: Christus, die voor Jozef's zoon gehouden werd (‘de zoon van de timmerman’).
voetnoot38
in 't spits: vooraan (Malchus was bij de gevangenneming in de hof van Olijven, en werd door Petrus gewond, vgl. B. 5, 207).
voetnoot39
uit Idumeeschen stanck: uit de verachte Idumeeën (Edomieten; van Herodes was dit bekend, van Malchus niet).
margenoot*
[Randschrift:] d'Aertspriesters loven zijnen yver, doch vinden geraeden hier van by het volck niet te reppen.
voetnoot45
t'ontdecken: bekend te maken.
voetnoot49
't Roomsche hof: 't Romeinse hof, het paleis van de Romeinse landvoogd Pontius Pilatus).
voetnoot50
de marmersteene trappen: deze trappen door Christus later betreden, worden bewaard en vereerd bij de St. Jan van Lateranen te Rome.
voetnoot52
d'aenspraeck: het komen spreken.
voetnoot55
de lange galery: de zuilengang in de grote Romeinse paleizen, die aansloot aan het terras en de binnentuin (peristylium).
margenoot*
[Randschrift:] Die draegt zich onzijdigh in hunne wetgeschillen,
voetnoot60
drift: ijveren.
voetnoot62
Bekreunt in d'oude taal meermalen zonder voorzetsel over (of met); vgl. Vondel Heldinnebr. V, Dl. 4, blz. 346 r. 64: ick bekreun my uws Vaders hof niet eens.
voetnoot64
des Kapitools: de heuvel het Kapitool, de burcht van Rome, kernpunt van Rome's macht en gezag.
margenoot*
[Randschrift:] en ontschuldight Joannes,
voetnoot67
vorst Tibeer: keizer Tiberius.
voetnoot68
Geene opspraeck hechten: geen verwijt vat hebben.
voetnoot69
Die 't krijgsvolk in tucht hield, zie B. 3, 157-vlg.; kende: erkende.
margenoot*
[Randschrift:] maer beschuldight den aenhang van Gaulon, en dreightze.
voetnoot70
Judas van Gaulon in de Noordelike helft van Galiléa, die ten tijde van Christus' geboorte, verzet preekte tegen de Romeinse heerschappij, en schatting deed weigeren; (Handel. 5:37).
voetnoot71
een vierde tempelrot: 'n vierde Joodse sekte (naast Farizeeën, Sadduceeën, Esseeën).
voetnoot72
noch aen 't yveren: de vierde sekte van deze Judas (die gedood was) bestond nog.
voetnoot76-77
Dit heeft Pilatus inderdaad gedaan, en verschillende Galileeërs gedood, toen zij in 't voorhof van de tempel hun offerdieren deden slachten (Lukas 13:1, 2).
voetnoot77
Dit staet ons niet te lijden: dergelijk verzet kunnen wij niet dulden.
margenoot*
[Randschrift:] Pilatus wil zich met Christus niet bemoeien, zoo lang dees geen oproer stijft.
voetnoot80
Juist het tegengestelde had Jezus gedaan: op de munt (de schatpenning) wijzende heeft Hij gezegd: Geef aan de keizer wat van de keizer is. (Lukas 20:20-25).
voetnoot81
bondelrecht en bijlen: het opperste gezag over leven en dood; dit werd verzinnebeeld door de dragers (lictores) van de roedebundels waarin de bijlen gestoken zaten; dezen gingen in lange rij de hoogste Romeinse overheden vooraf.
margenoot*
[Randschrift:] Hy acht Christus leerlingen niet.
voetnoot87
Antipas: Herodes.
margenoot*
[Randschrift:] Hy oordeelt Herodes vonnis streng, en hem niet onschuldigh aen misdaet, doch wil zich buiten dit geschil houden.
voetnoot89
een hallef Jode: 'n halve Jood; hij was Idumeeër, en in zijn uiterlike gebruiken half Jood half heiden.
voetnoot90
Ontzeght: weigert.
voetnoot94-vlgg.
Zie over de geschillen tussen Pilatus en Herodes B. 5:76-vlgg.
voetnoot95
belust op ongemack: hij verwijt mij dat ik belust ben om onaangenaamheden te zoeken met hem.
voetnoot96
naeu te wachten: die nauwgezet bewaard moet worden.
voetnoot101
woegh: woog.
margenoot*
[Randschrift:] Chuze, Herodes hofbezorger te Jerusalem, verdaedigt Ioannes en Christus by Raetsheer Iosef van Arimathye.
voetnoot103
Chuze: Chusas, hofmeester van Herodes; Chusas' vrouw Joanna wordt genoemd (Lukas 8:3) onder de vrouwen die Jezus ten dienste waren met hun vermogen; op recht ...: moedig in 't verdedigen van recht en waarheid.
voetnoot105
Jozef van Arimathéa, een van Jezus (geheime) volgelingen.
voetnoot109
van overtuighde waerheit te straffen: voor bewezen verkeerdheden te berispen.
voetnoot110
teêr in 't handelen: teer te behandelen (in de behandeling).
voetnoot114
helpt ... op rollen: in de war; letterl. in beweging zetten van iets dat niet bewegen moet.
voetnoot115
ziet: ziedt, kookt.
margenoot*
[Randschrift:] Gelijckenis
voetnoot119
dat ruim genoegh ...: dat ruim genoeg is om meer water te bergen, maar niet als het opbruist door 't koken.
voetnoot120
draeght: gedraagt
voetnoot120-121
Een andere vorst wreed als Achab, is uit hebzucht 'n tiran.
voetnoot121
om Nabohts wijnbergh: Achab deed Naboth ombrengen om zijn wijnberg te bemachtigen.
voetnoot123
achter lant: door het land; streng: hard.
voetnoot124
Woorden van Christus over zichzelf Matth. 8:20.
voetnoot126
prachen: bedelen.
voetnoot127
Salóme: Chusas' vrouw heette Joanna; Salome was de vrouw van Zebedéus, en moeder van d'Apostelen Joannes en Jakob.
voetnoot129
als andere Maryen: zoals anderen doen, de Maria's, Maria Magdalena en de andere Maria (altera Maria) de moeder van Jakob zoon van Alpheus.
voetnoot133
wil overhellen: niet in evenwicht blijft; geen stand houdt, maar zich keert naar éen zijde.
voetnoot136
Chusas' vrouw Joanna kwam op de Zondag van de Verrijzenis met de twee Maria's bij het graf om Jezus te balsemen (Lukas 24:10); bij Markus 16:1 wordt echter niet Joanna maar Salóme genoemd met de twee Maria's (zie boven vs. 127).
voetnoot138
verwezen: veroordeeld.
voetnoot140
Na de uitzending der Apostelen (Matth. 10:1-vlgg.) zochten de Farizeeën Jezus ter dood.
voetnoot144
Dat: wat.
voetnoot146
Daarom ben ik van mening, dat deze moord op Joannes door hun is beraamd (besteecken).
voetnoot149
Christus verwijt aan de Farizeeën dezelfde gezindheid als hun voorvaderen en dus ‘het bloed van Zacharias, zoon van Barachias, die gij gedood hebt tussen de tempel en het altaer’ (Matth. 23:35); Arons drempel: Aäron's tempel; hier zal het de letterlike zin zijn: op het hoge terras vóór het heiligdom in het voorhof (tussen tempel en altaar); Vgl. Vondel: Adonias vs. 351: Zaeght gy Adonias met Berseba den drempel Opklimmen, en hoe hy opwachte in Arons tempel.
voetnoot152
Met hoeveel ijver het ook prachtige graftekenen bouwt voor de profeten (letterlik Christus' woorden Matth. 23:29).
voetnoot159
loon: vorstelik inkomen.
voetnoot157-62
Dit alles deelt Flavius Josephus Joodse Oudh. 18:4 mee over Filippos viervorst van 't Noord Over-Jordaanse; ook hier wordt deze verward met Herodes' broeder (zie B. 4:258).
voetnoot167
Aréte, koning van Arabië en vader van Herodes verstoten gemalin (zie B. 5, vs. 72, 73).
voetnoot168
aen een: samen; Filippos was ook vorst over Galilea; Herodes is verslagen (Flav., Joodse Oudh. 18:5).
voetnoot171
heel spa na zon en dagh: nadat de zon al lang was opgekomen; zon en dag: zon en licht, zonnelicht.
margenoot*
[Randschrift:] Herodes benuchtert, beklaeght zich over het vonnis.
voetnoot175
om ...: omdat hij zijn eed gehouden had.
voetnoot176
aengeschent: opgehitst (van aenschennen).
voetnoot178
Den lasterschuldigen: de schuldige aan de misdaad (laster); schilt vroeger ook de-woord.
voetnoot179
al: gedurig; vgl. Vondel Gysbr. 1210: In soo veel rampen hiel hy al den selven moed.
margenoot*
[Randschrift:] Joannes leerlingen smeecken om het doode lichaem te begraven,
voetnoot182
eerst: pas.
voetnoot184
slechte: eenvoudige, geringe.
voetnoot187
Den ongerusten: die ontrust zijn om de doodstraf hem gegeven.
margenoot*
[Randschrift:] dat hun toegestaen wort.
voetnoot190
of: alsof; (dus: zodat).
voetnoot191
behouden: behoudens (behouden oorspr. vorm, deelw. letterlik: terwijl behouden, voorbehouden bleef, dat ...).
voetnoot192
van der hant: terstond (letterl.: uit de hand).
margenoot*
[Randschrift:] Joannes lijck wort naer Sebaste gevoert, daer begraven,
voetnoot195
de muilbaer: baar door muilezels te dragen; daer de kist van ...: de baar waardoor de kist bedekt wordt (zodat alles ongemerkt bleef); bij de Joden werden de lichamen niet gekist, maar in linnen doeken gewonden in 't graf gelegd; vgl. Lazarus' opwekking.
voetnoot198
Sebaste: Sebastos in Galilea, het vroegere Samaría; de hoofdstad van het rijk van Israël; de stad was vooral door Assiriërs en Babiloniërs verwoest, maar is door Herodes de Grote weer opgebouwd en naar keizer Augustus genoemd (het Griekse Sebastos = Augustus = verhevene).
voetnoot199
Helizeus: Eliséus de leerling van Elias (zie B. 2, vs. 310 vlgg.), en Abdias, een der z.g. kleine profeten; beiden waren waarschijnlik bij Samaria (het latere Sebastos) begraven, maar ieder wel in afzonderlike grafspelonken; volgens d'overlevering was Joannes' grafspelonk tussen die der beide profeten in.
margenoot*
[Randschrift:] en namaels om zijne wonderdaeden bezocht.
voetnoot205
fel bevochten: Keizer Juliaan de afvallige zou volgens d'overlevering Joannes' gebeente hebben trachten te vernietigen, en (ten minste gedeeltelik) hebben doen verbranden.
voetnoot206
gedroghten: de boze geesten; de overlevering verhaalt dat het ledige graf de bezetenen van de duivel verloste.
voetnoot208
ter noodt: in de nood, in hun nood.
margenoot*
[Randschrift:] Afscheit der leerlingen van het lijck.
voetnoot213-vlgg.
het lichaem bade: het lichaam der boetvaardigen in de Jordaan dompelde; dan wees Joannes hun op Christus' doop met de H. Geest; zie B. 3:529-vlgg.
margenoot*
[Randschrift:] Zy bootschappen Christus Joannes doot.
voetnoot219
Gilboaes geberghte: Gelboë gebergte bij Samaria (Sebastos), zie B. 3:304).
voetnoot221
De leerlingen van Joannes hebben aan Jezus verhaald wat met deze gebeurd was (Matth. 14:12).
margenoot*
[Randschrift:] Christus vertroostze, en belooft hem by de geesten der vaderen in den kercker te bezoecken.
voetnoot223
Joannes had zich zelf genoemd de vriend van de bruidegom, B. 3. vs. 585.
voetnoot225
door een' stercker: door een die sterker is dan de dood, Christus.
voetnoot226
haest: weldra; in den kercker: in het Voorgeborchte, waar Jezus na zijn dood nederdaalde, en in zijn Hemelvaart de aartsvaders en alle afgestorven rechtvaardigen meevoerde.
margenoot*
[Randschrift:] Christus voorspelt zijnen kruisgangk, en den smaet van Herodes te verwachten,
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: Randschrift bij vs. 242 de oude uitg. mist achter Arete de woorden en Herodes.
voetnoot237
De beschimping van Jezus door Herodes en zijn hof, toen Pilatus Jezus tot hem zond; de hovelingen hingen de met doornen gekroonde 'n witte koningsmantel om.
voetnoot240
Wanneer hun vijandschap van Herodes en Pilatus verzoend wordt (hunne oneffenheit zich ... laet beslechten), door de schimp God-Christus aangedaan.
margenoot*
[Randschrift:] en den oorlogh tusschen Arete en Herodes; en Herodes en Herodias ballingschap.
voetnoot242
Zie op vs. 167.
voetnoot243-244
Herodes is door keizer Caligula van zijn vorstendom ontzet, en met Herodias in ballingschap gezonden. Zij waren naar Rome getrokken, om de koningstitel te verzoeken, maar werden van samenzwering tegen het Romeinse gezag beschuldigd. (Flav. Jos. Joodse Oudh. 18:7).
voetnoot246
Keizerin Hélena, moeder van Konstantijn de Grote, bouwde 'n kerk bij de plaats waar Christus gedoopt was door Joannes.
voetnoot243-48
Deze voorspellingen door Christus doen wel wat vreemd aan.
voetnoot250-vlgg.
Naar Matth. 14:13, 14.
voetnoot251
Het meer van Galiléa lag in het Zuiden van Galiléa tegen het gebergte Galaäd; het gebied van de stam Manasse lag aan weerszijden van de Jordaan, ook het gebergte Galaäd behoorde er toe.
voetnoot253
in 't verschiet Van een woestijne: ver weg in 'n woestijn; de woestenij tussen 't meer van Galilea en het landschap bij de Jordaan, in 't gebied van de viervorst Filippos; hier spijsde Jezus de 5000 met enkele broden.
voetnoot254
om zijnen opgangk: om zijn verheffing.
margenoot*
[Randschrift:] De dichter neemt voor Joannes hellevaert te beschrijven,
voetnoot257
in de scheemrende waeranden: in de schaduwen van 't Voorgeborchte; waeranden: bossen, streken.
voetnoot264
hellereis: reis naar het Voorgeborchte van de hel.
voetnoot265
naer: na; in de oudere taal worden na en naer door elkaar gebruikt, zoals nu nog door velen in 't spreken (naer, eigenlik nader vergr. trap van na).
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 292 de oude uitg. heeft de wacht in plaats van te wacht.
voetnoot266
Behoeft: is 't nodig dat.
margenoot*
[Randschrift:] en verzoeckt de hulp der hemelsche zangheldinnen: waerop hem Rafaël geleit, en onderwijst.
voetnoot268
Deze aanroeping alvorens in de onderwereld af te dalen naar Vergilius' Aeneïs 6:264-vlgg. waar Aeneas' hellevaart begint; Vondel heeft in zijn beschrijving van 't volgende veel naar 't voorbeeld van Vergilius gevolgd, zoals ook Dante; prijs: lof(zang).
voetnoot271
helptme een' engel: helpt mij als 'n engel het onderaards gewest binnen te gaan. (zie vs. 274).
voetnoot272
innetreên: binnentreden, binnen te gaan.
voetnoot274
De aartsengel Rafaël is de leidsman geweest van de jonge Tobias, vandaar meermalen als geleider gekozen.
voetnoot276
spoock: duivel.
margenoot*
[Randschrift:] Beschrijvinge van den ingangk der helle.
voetnoot278
De helmond werd vroeger dikwels verbeeld als 'n wijdopenstaande muil van 'n monster (zo bijv. op 't middeleeuws toneel).
voetnoot279
varen nog in 't Zuid-Nederl. voor rijden te wagen.
voetnoot280
keizelsteen: keisteen.
margenoot*
[Randschrift:] Gelijckenissen.
voetnoot282
anders dan ...: dus van boven naar beneden altijd enger.
voetnoot283
neerrollen op een punt: op de punt gezet, neerdraaien naar beneden steeds enger; ook bij Dante Divina Comedia: Inferno is de ingang van de hel als 'n trechter.
voetnoot284-vlgg.
Het langzaam verflauwende licht, en 't twijfellicht evenzo bij Dante Inf. 31:30: Daar was 't minder dan nacht, en minder dan dag.
voetnoot291
naar Vergilius 6:270-vlgg.
voetnoot294
de kroonzucht van Lucifer met zijn eedgenoten (de benden der gebroedren).
margenoot*
[Randschrift:] Het verblijf der helsche geesten, en de straf der verdoemde zielen.
voetnoot297
op den navel des afgronts: in 't middelpunt van de hel, zie B. 4, vs. 20.
voetnoot299
begrijp: perk; het helleruim; vol spoocks: vol met (spook) boze geesten.
voetnoot301
barrenovens: brandovens (barn-: brand-); stanckgioolen: stinkende kerkers.
voetnoot304
't nachtgebodt: het gebod, de wet van het nachtrijk (vgl. nachtvorst 297).
voetnoot306
vlooten: vlotten, drijven.
voetnoot310
aen een wip: aan 'n (wip-)galg.
voetnoot313
kolck: diepte, hier: diepe brandoven.
voetnoot316
zwier: zweem, gelijkenis.
voetnoot318
fix op: fel op.
voetnoot319
roer: schietwapen.
voetnoot322
En lang in arbeit, baerde: en na veel moeite erin slaagde, het vuur wat open te maken (om lucht te krijgen) en zo enig licht verwekt.
voetnoot323
Gewone voorstelling dat in de hel naast de felle hitte ook felle kou heerst. (vgl. Dante); snippen: snijen.
voetnoot325
hette: hitte.
margenoot*
[Randschrift:] De straf der zeven hooftzonden.
voetnoot328
aen duigen spat: met de duigen van het vat in elkaar valt.
[tekstkritische noot]TEKSTKRITIEK: vs. 348 de oude uitg. heeft den tijt in plaats van de tijt.
voetnoot334
Dante stelt ook de geweldenaars en moordenaars in 'n bloedstroom (Hel.: 12); zy en 336 haer: de wreedheid, dus de wreedaards.
voetnoot339
keteling: kitteling.
voetnoot341
duuren: uithouden.
voetnoot342
onherhaelbaere: niet meer in te halen, terug te halen.
voetnoot343
kraeuwel: kromme klauw, haaktang.
voetnoot348
aen oogenblicken smelt: aan (verzuimde) korte ogenblikken wegsmelt.
voetnoot350
opgedondert: opgestegen.
voetnoot356
een barning van beklagh: 'n branding, 'n fel tegen elkaar opstotend golfgeklots van klachten.
voetnoot357
oprollen: openrollen, ontrollen.
voetnoot358
ingespannen uit wrevel: uit wrevel met felheid al hun kracht aanwendend tegen God (letterl. zich ingespannen hebbend).
voetnoot360
Allen in het oordeel door klare bewijzen van hun misdaad tot bekentenis gedwongen, die op de helse pijnbank hun uit de keel gewrongen is.
margenoot*
[Randschrift:] Het verblijf der besmette zielen, noch te louteren, naer het getuigenis van het tweede boeck der Machabeen.
voetnoot362
De tweede kring is het vagevuur, het zuiveringsoord, waar de lichte smetten worden uitgeboet.
voetnoot367
Judas de Makkabeeër liet na de veldslag, zilver bijeenbrengen om zoenoffers op te dragen voor de gesneuvelden (2 Makk. 12:43, 44).
voetnoot370
afgodische kleenooden mochten de Joden niet bezitten; de gevallenen die deze hadden buitgemaakt, hadden dus hun geweten besmet, en waren daarom gesneuveld.
voetnoot372
Judas toonde hierdoor, dat hij overtuigd was van de opstanding der doden, zoals de bijbelse schrijver opmerkt op de aangegeven plaats.
margenoot*
[Randschrift:] Het verblijf der ongezuiverden van erfmisdaet.
voetnoot373
De derde ringk: Vondel heeft de verdeling in kringen of ringen wel van Dante; onnozelen: onschuldige kinderen die nog niet tot het gebruik van de rede gekomen zijn; maar die door de niet gezoende erfzonde van Adam niet tot de bovennatuurlike aanschouwing Gods kunnen komen.
voetnoot375
boogh: de lichthemel boven het blauwe kristalijne gewelf dat alle hemelbogen afsluit (zie Lucifer 1e bedrijf, en 2e rei).
voetnoot376
daer: waar.
voetnoot376-377
Vrgl. Lucifer, rei na 't 1e bedrijf,
voetnoot381
uit de vloeden: uit d'oceaan weer opstijgt.
voetnoot383
met een' quaeden struick verknocht: aan 'n door d'erfzonde besmette stamvader verbonden.
voetnoot384
wilkeur: keus van de wil, vrije wil (de vrije wil bestaat in de vrijheid van keus, de vrije beslissing te doen of te laten).
voetnoot385-386
Wanneer God de wereld aan 't einde der tijden zal gezuiverd hebben.
voetnoot387
haer: de ziel (383) die nog geen wilkeur had.
voetnoot388
in een nieu geschapen paradijs: in 'n nieuwe natuurlike gelukstaat, niet in de bovennatuurlike aanschouwing van God, omdat zij niet gezuiverd kunnen zijn van d'erfschuld.
margenoot*
[Randschrift:] Het verblijf der zalige aertsvaderen, voor en onder de wet, die naer den Messias verlangen.
voetnoot389
Hier is het Voorgeborchte, waar zij verblijven die hun lichtere smetten en alle tijdelike straffen hebben uitgeboet, en op de Verlossing moeten wachten, om de Hemel binnen te gaan.
voetnoot392
Zij zweven (gaan rond, vertoeven) hier in hun tijdelik verblijf.
voetnoot396
omgekomen: ten einde gekomen; in zijn kracht: in zijn volle betekenis, in zijn vervulling.
voetnoot397
voorbeelt: de voorafbeeldingen van de verwachte Messias en de verlossing.
voetnoot399
schaduwen: vóorschetsen, voorafbeeldingen.
margenoot*
[Randschrift:] Joannes geest verschijnt hun.
margenoot*
[Randschrift:] Gelijckenis, uitbeeldende de blijschap der zalige zielen.
voetnoot405
te kriecken: aan te breken.
voetnoot406
voort: terstond; voorzon: het voorlicht, het morgenrood.
voetnoot410
mirtetelgen: mirtetakken (telg: tak).
voetnoot411
De vogelvlucht: de vlucht vogels.
voetnoot413
schichtige: schielike, plotselinge.
voetnoot414
schipbreuck lijden: borst en keel doen springen van te sterke galmen.
voetnoot418
Voorheen getekent: van ouds afgebakend voor zoveel oud-Vaders; standertvaene: Joannes wordt afgebeeld met kruisvaan en lam.
margenoot*
[Randschrift:] De helsche geesten donderen op,
voetnoot423
zwart gespoock: de zwarte duivelen.
voetnoot427
karbonkel: vuurrode edelsteen; men schreef aan de karbonkel de eigenschap toe zelf licht uit te stralen ('t gefloncker).
margenoot*
[Randschrift:] en verdwijnen weder van schrick.
Gelijckenis
voetnoot433
erkaeuwen: herkauwen, gedenken opnieuw.
voetnoot434
Met de staart tussen de (achter) benen, en de kop tussen de voorpoten, druipen ze beschaamd af.
margenoot*
[Randschrift:] Gelijckenis
voetnoot437
belege: belegen, (omlegen) belegerde.
voetnoot439
slingerschut: de slingerwerptuigen van de vroegere oorlogvoering (vooral vóor de uitvinding der vuurwapenen) als blijden enz. al bij de Romeinen in gebruik.
voetnoot441
de voortoght: de voorhoede.
voetnoot445
vryburgh: de burcht die de stad beschermt, waarin men vrij is, zich vrij houdt.
margenoot*
[Randschrift:] Joannes monstert den ommegangk der aertsvadren en stammen.
voetnoot451
op een hooghte en heuvel: op de hoogte van 'n heuvel; zet zich ... braef in stant: stelt zich kloek op, gaat in kloeke houding staan, staat rechtop.
voetnoot454
veraerden: ontaarden, boosdoeners, met 'n aard als wolven ...
voetnoot459
sterckt: bevestigt door de vervulling.
margenoot*
[Randschrift:] Gelijckenis
voetnoot461
op 't hoogh geleide: onder Gods leiding.
voetnoot464
Een heerlike orde in eendrachtige samenwerking naar de ene Joodse wet (Mozes' grote aanvoerdersgaven met Gods hulp 40 jaren lang).
margenoot*
[Randschrift:] Gelijckenis
voetnoot471
in 't gemeen: samen, in samenstemming.
margenoot*
[Randschrift:] Adam en Eva komen vooraen.
voetnoot473
De zielenschouwing van de oudvaders in deze ommegang naar Vergilius' voorbeeld Aeneïs 6:752-887 (Vondel's vertalingen, Dl. 6).
en gekoren: en eerstverkoren.
voetnoot477
twee Adams: Adam en de tweede Adam Christus.
voetnoot478
Zy (roepen): Adam en Eva.
voetnoot479
tweelicht: twijfellicht (vs. 286), schemerlicht.
voetnoot480
hy komt ...: dus de belofte vervullen u na de zondeval gedaan (Schepping 3:15).
voetnoot482
Een vol jaar zal nog voorbijgaan, (naar de gewone opvatting dat Jezus gekruisigd is ongeveer 'n jaar na Joannes' onthoofding).
margenoot*
[Randschrift:] Adams neven volgen.
voetnoot489
Joannes had gezegd op Christus wijzend: Ziet het Lam Gods (Joann. 1:36); neven: nakomelingen.
margenoot*
[Randschrift:] Noah, en zijne tijdtgenooten.
voetnoot494
tijdelijck gestraft: in de tijdelike straffen boete hebben gedaan.
margenoot*
[Randschrift:] Abraham.
voetnoot496
Abraham was door zijn geloof in God, de vader geworden van allen ... die geloven zouden ... niet alleen van die uit de besnijdenis, maar ook van die navolgen de voetstappen van het geloof, dat onze vader Abraham gehad heeft (Rom. 4:11, 12).
voetnoot499
Zacharias zoon: Joannes.
margenoot*
[Randschrift:] Al het stamhuis en d'aertsmoeders volgen.
Melchisedech.
voetnoot503
het stamhuis ...: de gehele stam der aartsvaders (Izaak, Jakob); de aertsmoederen: Sara (Abraham's vrouw), Rebekka (Izaak's vrouw), Rachel (Jakob's vrouw); voorheên: vooruit; voor Joannes heen.
voetnoot504
Melchisedech, koning van Jeruzalem en priester, die voor Abraham en zijn vermoeide krijgers aan God het offer van brood en wijn opdroeg, en hun daarvan deelde tot verkwikking; zie B. 2:147.
margenoot*
[Randschrift:] Moses en Aron, en alle de stammen.
voetnoot508
de roede: Mozes' staf, waarmee hij zovele wondertekenen deed.
voetnoot514
Wy ...: Mozes en Aäron en de hogepriesters waren de voorschaduwen van Christus geweest.
voetnoot516
onze diensten: onze tabernakel- en tempeldiensten.
voetnoot517
wetgebaeren: godsdienstige plechtigheden door de wet van Mozes voorgeschreven; geslagen: geslacht.
voetnoot518
Al deze plechtigheden en offers waren maar voorafbeeldingen van het Christus-offer, en konden uit zich zelf geen verzoening en genade brengen (Hebr. 10:1-4).
voetnoot519
recht: juist, waar.
voetnoot528
weêr: ook bij Christus' doop door Joannes had God de Vader hetzelfde getuigenis gegeven.
voetnoot524-30
Aanduiding van Christus' verheerliking op de berg (Thabor), waar Mozes en Elias Hem verschenen; en waar Christus' ‘gelaat straalde als de zon en zijn klederen wit waren als sneeuw, en de stem (van de Vader) gehoord werd; deze is mijn geliefde zoon, in wie ik mijn welbehagen heb; hoort hem’. (Matth. 17:2-5).
voetnoot530
‘Mozes en Elias spraken over zijn uitgang, die Hij in Jeruzalem zou voltrekken’. (Lukas 9:31). Vondel laat Christus zijn levenseinde bespreken; Lukas zegt: Zij (Mozes en Elias) in heerlikheid verschenen; in deze zin wordt de verheerliking niet van Christus gezegd; Mozes en Elias vertegenwoordigden echter de wet en de profeten, en het voorname doel van de Wet en de Profeten was lijden en dood en verheerliking van Christus.
margenoot*
[Randschrift:] Mirjam, en alle de vrouwen.
voetnoot531
Mirjam (of Maria) de profetes, zuster van Mozes en Aäron; ‘zij nam haar rinkelbom in de hand, en alle vrouwen gingen achter haar in reien met rinkelbommen’, en zongen God lof voor de redding van Israël uit de macht van Farao, zoals Mozes en de zonen van Israël hadden gedaan (Uittocht 15:20, 21 en 1-19).
voetnoot534
Min juist, het loflied van de mannen was voorafgegaan (Uitt. 15:1-19).
margenoot*
[Randschrift:] Josua en Kaleb, en al het heir.
voetnoot535
Jozuë en Kaleb hebben de Joden in 't beloofde land gevoerd, na door de droge bedding van de ‘gespleten’ Jordaan te zijn getrokken; Jericho viel nadat ze zeven malen onder bazuingeschal van de priesters (Godts bazuin de muren waren rondgetrokken; Jozuë, 6).
voetnoot536
Godts Jordaen: omdat Christus in de Jordaan gedoopt was.
margenoot*
[Randschrift:] De rechters. Gedeon, Samson, Jeptha.
voetnoot539
De rechters: de rechters, die in grote rampen de Joden redden en bestuurden.
voetnoot540
Ammon: de Ammonieten, en de stam van Efraïm; Jeptha had beloofd, als hij de Ammonieten zou overwinnen, aan God het eerste dat hem tegemoet kwam te zullen offeren; de eerste was zijn enig kind, zijn dochter; zie Vondel's Jeptha 1659.
margenoot*
[Randschrift:] Samuël.
margenoot*
[Randschrift:] David.
voetnoot544
de zalfbus: Samuël had Saül, en later David zoon van Jesse, tot koning gezalfd; de glans van Jesse: David, de roem van Jesse's huis.
voetnoot546
koraelen: koorzangers.
voetnoot549
Koning David zong en danste voor de Ark van het Verbond, toen deze naar Sion werd overgebracht.
margenoot*
[Randschrift:] Davids lofzang.
voetnoot552
de waerheit ...: de waarheid van onze profetieën in onze liederen (de psalmen).
voetnoot553
stercken: bevestigen door ze te vervullen.
voetnoot556
scheurende: (de Rode Zee) van een splijtend (David bezingt dit in Ps. 77 (78): 13).
voetnoot561
uit telge in telge: van tak op tak.
voetnoot566
Den stommen: aan de zwijgenden; hier in 't Voorgeborchte jammeren zij niet maar zuchten (de zwijgende schimmen van Vergilius, umbrae silentes Aeneïs 6:264).
voetnoot567
het nieu Jerusalem: de eeuwige Godstad, de Hemel.
voetnoot568
met een gemeene stem: eenstemmig.
voetnoot572-74
Deze verzen ontleend aan Ps. 106 (107): 14-16 (deze psalm is waarschijnlik niet van David, maar van na de Babilonse gevangenschap).
voetnoot577
Sluit op: sluit open; deze woorden door David gezongen voor de overbrenging van de Ark naar Sion (zie vs. 546) worden in de kerkelike eredienst toegepast op Christus 'hemelvaart.
voetnoot579
galle en eeck: gelaafd met gal en edik (azijn) op 't kruis.
voetnoot583,584
Naar Ps. 109 (110):1.
voetnoot585-vlgg.
Dit bruiloftslied Ps. 44 (45) ter ere van Salomon, doelt in hogere zin op de Messias.
voetnoot594
David had van Christus in een van zijn harpzangen Ps. 45 (46):3 gezegd: schoon zijt gij boven alle kinderen der mensen.
margenoot*
[Randschrift:] Joannes beelt Christus naer het leven af.
voetnoot601
Deze beschrijving heeft Vondel blijkbaar ontleend aan de z.g. (onechte) brief van Publius Lentulus aan de Romeinse senaat; hier en daar enigszins gewijzigd naar 'n andere dergelijke bron.
voetnoot602
Aenzienelijck van leest: voornaam van gestalte.
voetnoot603
van opzicht: van gelaat, van oogopslag, blik.
voetnoot607
blaeuwachtig ... met eenen glans: glanzend met 'n blauwe schijn.
voetnoot608
naer de wijs ...: naar de trant, de gewoonte van de strenge Godgewijde Nazarenen; dezen onthielden zich van wijn en gegiste dranken, en lieten het hoofdhaar groeien; Nazareen juister Narizeen, letterl. afgezonderde: Christus was geen Nazireen. (Christus gebruikte wijn, zie Lukas 7:34).
voetnoot609
simpel: vlak, effen.
voetnoot611
met een gloeientheit gemengelt min of meer: met 'n zachte gloed overtogen.
voetnoot614
recht als rijpe terwe: juist als de blonde kleur van tarwe.
voetnoot615
opzicht: oogopslag.
voetnoot620
haest: weldra.
margenoot*
[Randschrift:] De godtvruchtige koningen volgen.
De profeeten.
voetnoot623
De vier ‘grote’ profeten naar de grote omvang van hun geschriften: Izaïas, Jeremias, Ezechiël, Daniël; de twaalf ‘kleine’ profeten met kleinere geschriften, die in de H. Schrift achter die van de grote profeten zijn opgenomen. Van de andere profeten zoals Elías zijn geen geschriften in de Bijbel opgenomen, behalve van Baruch.
margenoot*
[Randschrift:] Isaïas profecye van den verlosser,
margenoot*
[Randschrift:] gaende, gelijck een lam ter slaghtbanck.
voetnoot627-28
Izaïas 53:7.
voetnoot629
Zie vs. 489.
voetnoot633
Izaïas heeft Christus' lijden uitgebeeld als had hij dat met eigen ogen aanschouwd (53:2-vlgg.).
margenoot*
[Randschrift:] Hezechiel, zet Messias op den zegewagen, van vier dieren voortgetrocken.
voetnoot637-vlgg.
Naar Ezechiël.
voetnoot637
serafynewagen: Ezechiël spreekt 10:1, 2 enz. van Cherubijnen, die de raderen in beweging brengen (3: Ingredere in medio rotarum, quae sunt subtus Cherubim); overigens is Vondel's beschrijving naar hfst. 1 van Ezechiël.
voetnoot639
Door negen hemelen heen: door de negen hemelbogen (van de maan, vijf dwaalsterren, de zon, in de vierde tussen de dwaalsterren, de vaste sterren, het alles omsluitende kristalijne blauw); daarboven verbeeldde men de lichthemel, waar de Godheid troont; zie Vondel's Lucifer, 1e bedrijf, enz. Vondel's voorstelling is niet geheel als bij Dante; bij deze is de negende hemelboog zelf de lichthemel (Parad. 18).
voetnoot640
Bij Ezechiël had ieder der Cherubijnen vier aangezichten van mens, leeuw, stier, en adelaar (1:10), en in hfst. 10 zijn de vier aangezichten: van cherubijn, mens, leeuw, en adelaar (10:14); Vondel spreekt van vier dieren dat is meer naar de schildering van Openbaring 4:7, enz.; in het juck gespannen: versta: die de wagen in beweging brachten door de raderen te bewegen, zie vs. 637.
voetnoot641
en knielen: ook dit naar Openb. 5:8.
voetnoot642
Van ronde in ronde: van hemelboog in hemelboog.
voetnoot644
De beschrijving van de vier dieren bijna letterlik naar de Latijnse dichter Sannazaro (16e eeuw): De Partu Virginis 1, 413-vlgg.
voetnoot647
den melckwegh aan de sterrenhemel.
voetnoot650
De Stier is het tweede sterreteken van de dierenriem in de lente (April).
voetnoot653
De mane ...: de manen (in d'oudere taal ook enkelv. verzamelnaam).
margenoot*
[Randschrift:] Malachias.
voetnoot662
Malachias is de laatste der ‘kleine’ profeten in de H. Schrift opgenomen.
voetnoot664-vlgg.
Naar Malachias' meermalen reeds aangehaalde profetie (3:1) over Joannes: Ik zend mijn engel, en hij zal de weg bereiden voor mijn aangezicht.
margenoot*
[Randschrift:] De helden, en Machabeen, en aertspriesters, en hun gevolgh.
voetnoot666
openbaerden: vertoonden.
voetnoot668
Aertspriesters: hier de hogepriesters uit de Makkabeeën.
voetnoot670
weeck ...: week voor het Nieuw-Verbond. De gehele ommegang is naar de tijds- en volgorde van de H. Schrift; hier treden voor de personen uit het Nieuwe-Testament; godtgenooten: vrienden van God, deelhebbers in 't bovennatuurlik (goddelik) leven.
margenoot*
[Randschrift:] Oude Simeon.
voetnoot671
Simeon bij Jezus' opdracht in de tempel, zie B. 2:351.
voetnoot672
Hij zong Jezus in zijn loflied toe: Een licht tot verlichting der heidenen (Lukas 2:32).
voetnoot681-82
De ridders van Sint Jan worden bedoeld, zie Opdracht.
voetnoot683
Gij zult alle kristenen beschermen voor Ismaël's afstammelingen de Mahomedanen; Vondel noemt hier de Turken tegen wie het eigenlik ging, afstammelingen van Ismaël, maar dit waren alleen de Arabieren; het volck van Abraham: de kristenen uit de Joden.
voetnoot684-85
en de andere zonen van Abraham, maar niet naar het vlees, de kristenen uit de heidenen (Galaten 3:7, 8: ‘weet dat die uit het geloof zijn, dat zijn zonen van Abraham ..., omdat God de heidense volken rechtvaardigt door 't geloof, heeft hij aan Abraham voorzegd: in U zullen alle volken gezegend worden).
margenoot*
[Randschrift:] Onnozele kinders, van Herodes ver moort.
margenoot*
[Randschrift:] Anna, de profetersse.
voetnoot695
Anna ook tegenwoordig bij Jezus' opdracht in de tempel (B. 2:351).
voetnoot696
te koor: in de tempel; ‘zij week niet uit de tempel’ Lukas 2:37.
bykans een loopende eeuw: Vondel vat de tekstwoorden ‘omtrent 84 jaren’, op als slaande op haar verblijf in de tempel, in plaats van op haar leeftijd.
margenoot*
[Randschrift:] Zacharias en Elizabeth,
voetnoot699
Zijne ouders: Zacharias en Elizabeth.
margenoot*
[Randschrift:] en Josef.
voetnoot702
Josef: de man van Maria, voedster- of pleegvader van Jezus.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • J.D. Meerwaldt

  • A.A. Verdenius