Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674 (1937)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (8.06 MB)

XML (2.58 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674

(1937)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 38]
[p. 38]

J.v. Vondels
Faëton Of Reuckeloze stoutheit.

Het eerste bedryf.

KLYMENE. FAËTON. ZONNELINGEN.
Klymene:
 
O Faëton, mijn zoon, en gy dry Zonnelingen,
 
Gezusters, hier is 't hof des Godts, die alle dingen
 
Bezielt, en leven schenckt, en voedt, en onderhoudt.
 
Hier rijst het zonnehof, van Mulciber gebout,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Toen hem de Hemelraet ten bouheere innewijde.
 
Waer 't wonder zoo Jupijn dit wonderwerck benijde,
 
En met den blixem eens beroofde van dien glans?
 
De bouheer, vierigh in dien arbeit, hing bykans
 
Aen dit gesticht al 't eêlst wat oosten kon bevatten,
10[regelnummer]
En plonderde Indus kust en China van haer schatten.
 
Paktool, en Ganges, alle eilanden boôn de hant,Ga naar voetnoot11
 
Ten bouwe, en zweetten gout gesteente en diamant.
 
Natuur, gedoken in het ingewant der aerde,Ga naar voetnoot13-vlgg.
 
En blinckende aderen van rijcke mynen, spaerde
15[regelnummer]
Noch zweet, noch kosten, om dit hof te zien volwrocht.
 
Nu zietge 't werckstuck, dat gy met verlangen zoght.
Faëton:
 
Klymene moeder, ay wil uwen zoon verschoonen.Ga naar voetnoot17
 
Myne enkle bede was, gy woudtme vader toonen.
 
'k Verlang naer zonnehof, noch star, noch rijzend licht;
20[regelnummer]
Het rijs' zoo schoon het wil: 'k verlang het aengezicht
 
Van mijn' heer vader eens met kennisse t'aenschouwen.
 
Dat had vrou moeder my belooft. zou mijn betrouwen
 
My missen; liever wenschte ick noit de zon te zien,Ga naar voetnoot22-23
 
Dan vader van den dagh.
[pagina 39]
[p. 39]
Klymene:
 
ò zoon, bedaer. misschien
25[regelnummer]
Verwenscht uw mont hetgeen uw hart wenscht. leer bedaren.
Faëton:
 
'k Versta dit niet. belieft vrou moeder t'openbaeren
 
Waer in hy dwaelt, die van verlangen quynt, en sterft,
 
Zoo lang het oogh 't gezicht van zijnen vader derft.
Klymene:
 
Nu zet uw hart gerust, mijn zoon: wy zijn al nader
30[regelnummer]
By vader dan gy weet. ick noemde u flus den vader,Ga naar voetnoot30
 
Den Godt, die 't al verlicht en voedt, en leven geeft.
Faëton:
 
Vrou moeder, is het waer? och is het waer? zoo leeft
 
Ter weerelt niemant zoo geluckigh en zoo blijde.
 
De blyschap opent al myne aders. och, ick lijde,
35[regelnummer]
Van blyschap droncken, schier een doodelijcke smart.
 
De vreught zet teffens al de geesten van het hart.Ga naar voetnoot36
Zonnelingen:
 
Vrou moeder, is het waer? wat hooren wy? ontfingen
 
Wy hierop uit uw' mont den naem van Zonnelingen?
Faëton:
 
Vrou moeder, is het waer? bezweer dit vast en trou.
Klymene:
40[regelnummer]
Mijn kinders, hoort. zoo waer als ick de zon aenschou
 
Die alle dingen ziet: ick zweere u by die straelen,
 
Waerby de levenden hunn' geest en adem haelen;Ga naar voetnoot42
 
De vader, die het licht aen al de weerelt deelt,
 
En schenckt, heeft u by my gewonnen en geteelt.
45[regelnummer]
Verziere ick dit, zoo moet dit hart meineedigh quynen,Ga naar voetnoot45
 
En na deze uur geen zon mijn aenschijn meer beschijnen.
Faëton:
 
Geluckigh is de zoon, die nu zijn' vader kent.
 
Nu leve en zweve ick in mijn eigen element.
 
Schep moedt, ô Faëton: gy stijght in 's hemels daecken.Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
De bergen zincken in 't verschiet. mijn voeten raecken
 
Geene aerde. ô zonnebloem, ô zonnetelgh, schep moedt!
 
Gy sproot uit hemelsch zaet, met een uit sterflijck bloet.Ga naar voetnoot52
[pagina 40]
[p. 40]
 
Schept moedt, gezusters. hoe? is u de moedt bezweken?
Zonnelingen:
 
Wy staen verstomt. de vreught belet den mont te spreken.
Faëton:
55[regelnummer]
Nu durf oom Epafus my niet verwijten datGa naar voetnoot55
 
Vrou moeder my bedrieght, en Febus afkomst schat,Ga naar voetnoot56
 
En, zonder gront en slot, hem mijnen vader noemde.Ga naar voetnoot57
 
Laet Isis zoon, die op Jupijn zijn' vader roemde,Ga naar voetnoot58
 
Nu zwijgen: my genoeght dat ick mijn' vader ken,
60[regelnummer]
En zeker d'afkomst van dien grooten Febus ben.Ga naar voetnoot55-60
Klymene:
 
Och kinders, 'k wensche dat u 'srechten vaders kennis
 
Tot eeuwigh heil gedye, en niet tot schade en schennis.
 
Verheft uw hart niet. schuw de hovaerdy vooral.
 
Vermy vermeetenheit, die menigh broght ten val.
65[regelnummer]
Het past den paeu uit trots den staert om hoogh te steecken:
 
Maer naulijx heeft hy op zijn voeten neêrgekeecken,
 
Of al de moedt zijght neêr, zoo hoogh de staert eerst rees.Ga naar voetnoot67
 
Is Godt uw vader? 'k ben uw moeder. och ick vrees.
 
Wat ging my over dat ick u den vader melde?Ga naar voetnoot69
70[regelnummer]
Schoon bastert Epafus u bastertkinders schelde,Ga naar voetnoot70
 
En vondelingen, by den wegh geraept in 't slijck;
 
Het waer veel nutter dit verwijt en ongelijck
 
Te lijden, dan bezorght te vreezen en beseffenGa naar voetnoot73
 
Datge op dien hoogen stam verwaent u moght verheffen,
75[regelnummer]
En met uw lijfsgevaer een reuckloos stuck bestaen,
 
Dat, duizenden om een, ten erghste moght beslaen.Ga naar voetnoot76
 
Helaes, mijn kinders, och had moeders mont gezwegen!
 
Wat baet de kennis van een waerheit, die geen' zegen
 
Maer vloecken naer zich sleept? de hemel zy uw stut.
80[regelnummer]
De waerheit is wel goet, doch elck niet even nut.
 
De vader Febus wil u met zijn licht geleien.Ga naar voetnoot81
Zonnelingen:
 
Hoe moeder? hoe, is 't ernst? is 't nu een tijt van schreien?
 
Wat komt u over? zijt gy van verstant berooft?
[pagina 41]
[p. 41]
 
De zon scheen noit zoo schoon op uwer kindren hooft
85[regelnummer]
Als nu. gy zult uw' zoon en dochters rijck besteden.Ga naar voetnoot85
 
Nu wordenze van elck bewieroockt, aengebeden,
 
Als telgen, voortgeteelt uit hemelsch zonnezaet.
 
Ay wisch de traenen van de kaecken. moeder, laet
 
Ons heldre blyschap niet benevelt van uw traenen.
90[regelnummer]
Dees kennis zal uw' zoon den wegh ten hemel baenen,
 
Langs vaders heirbaen, op het lang bereden spoor.
Faëton:
 
Dat's recht. nu groeit mijn hart. de vader reedtme voor.Ga naar voetnoot92
 
Zou een rechtschape telgh van haeren stam veraerden?
 
Nu schuwe ick d'aerde om laegh, en volgh de zonnepaerden.
95[regelnummer]
Zy voeren my zoo hoogh, dat Epafus zich schaem',
 
Als hy den aerdtboôm hoort gewaegen van mijn naem.
 
Brengt lauwerblaên. bekranst mijn hooft met vaders lover.Ga naar voetnoot97
Klymene:
 
Mijn zoon, het was mijn schult: my quam een zwackheit over.
 
Een donckre inbeelding viel my, als een mist, op 't hart.
100[regelnummer]
Maer laet ons Febus hof bespiegelen. hier tartGa naar voetnoot100
 
Een onwaerdeerbre kunst den rijckdom van de stoffen.
 
't Vernuft van Mulciber heeft net natuur getroffenGa naar voetnoot102
 
Naer 't leven, daer het oogh zijn godtheit in aenschout.
 
De pijlers draegen 't hof ten hemel. klinckklaer gout
105[regelnummer]
En barnsteen gloeien hier en schitteren, als vlammen.
 
Het sneeuwit elpenbeen geeft dack. op heldre krammen
 
Van diamanten draeit de valdeur, dat het kraeckt.Ga naar voetnoot107
 
Daer zienwe hoe de zee op strant haer golven braeckt,
 
En met haere armen al den aerdtkloot weet t'omvangen,
110[regelnummer]
Waerover 't rijck gewelf des hemels wert gehangen.
 
De blaeuwe Zeegoôn, op den Oceaen gesneên,Ga naar voetnoot111
 
De grijze Tritons, en godt Proteus, noit in eenGa naar voetnoot112
 
Gedaente, en ander spoock, in 't zeeschuim, niet te temmen,Ga naar voetnoot113
 
Op walvisch, en dolfijn, en schulp het diep bezwemmen.
115[regelnummer]
De blanke Doris voert haer dochters aen den rey.Ga naar voetnoot115
[pagina 42]
[p. 42]
 
Het aerdtrijck draeght'er stadt, en bosch, en allerley
 
Gedierte, en ongedierte, en ackergoôn, en vlieten,
 
En bergen, dicht voor 't oogh, of die allengs verschieten.Ga naar voetnoot118
 
De starrehemel drijft om hoogh, gerust en bly.
120[regelnummer]
De hemeltekens staen gemaelt op elcke zy.Ga naar voetnoot120
Zonnelingen:
 
De kunst van Mulciber is hier in top voltogen.
Faëton:
 
Nu hoope ick vader zelf t'aenschouwen met mijne oogen.
Klymene:
 
Hy is voorhanden: maer gy mooght in dezen staet
 
Hem niet genaecken. flux verander uw gewaet.
125[regelnummer]
Gy en uw zusters moet uw lichaemen beslingeren
 
Met regenbogen, schoon geweven met haer vingeren,Ga naar voetnoot126
 
Vol zonnestraelen, rijck van kleuren, in het oogh
 
Zoo hemelsch geschakeert, gelijck de regenboogh
 
Ons toestraelt, als het licht der zonne door wil breecken.
130[regelnummer]
Nu kinders rept u. wilt gy vader Febus spreecken,
 
En hem behaegen, neemt te hulpe al wat gy kunt.
 
De kleeding maeckt den man. elck spoede zich. zoo munt
 
Het kroost der goden uit. zoo ziet men jonge loten
 
Den goddelijcken stam gelijcken, daerze uit sproten.
135[regelnummer]
Bezwaeit mijn leden met dees blaeuwe wolck, bezaeit
 
Met goude starren, van stroomjofferen genaeit.Ga naar voetnoot136
Zonnelingen:
 
Als vader nu verschijnt, om montgemeen te worden?
Klymene:
 
Dan wil ick voortreên. gy, mijn dochters, past met orden
 
Te volgen, Faëtuze in 't midden van u dry,Ga naar voetnoot139
140[regelnummer]
Lampete en Febe, naer heur orde, aen elcke zy,
 
Gelijck een halve maen, om uwe moeder heene,
 
Of vader u hierop genadiger bescheene.
Faëton:
 
Vergeetge Faëton?
Klymene:
 
gy zult mijn slincke hant
 
Bekleên, beneden my. men houde drywerf stant,Ga naar voetnoot144
[pagina 43]
[p. 43]
145[regelnummer]
En kniele drywerf neêr, wanneerwe Godt genaecken,
 
Doch langsaem, niet te dicht. hy is te sterck in 't blaecken,
 
En straelen uit zijn' troon, dies slaet het aenzicht neêr.
 
Genaeckt ootmoedigh: want Godts majesteit is teêr,
 
En lijt geen' schimp noch hoon. verwacht een gunstigh teken,
150[regelnummer]
Waerme de Godtheit u gewaerdige te spreecken.
 
Maer luistert. 'k hoor een' galm en vrolijck zanggeluit.
 
De hemelsche Uuren treên ten hemelrey vooruit.Ga naar voetnoot152
 
Vertreckenwe aen een zijde, en maetight uw verlangen.
 
De vader Febus zal, op deze lofgezangen,
155[regelnummer]
Ten troon verschijnen, en verhooren ons verzoeck.
 
Nu luistert toe, en houdt u stil om dezen hoeck.
REY VAN UUREN.
I. Zang:
 
Verheffenwe eenstemmigh met lofgedicht
 
Den oirsprong van licht en leven,
 
Hoogh verheven,
160[regelnummer]
De godtheit, der starren luister en licht,
 
Die rondom zijn aenschijn zweven,
 
Aengedreven
 
Van een danckbaer hart, vol vreught,
 
Voor 't genot van al zijn deught.Ga naar voetnoot164
165[regelnummer]
  Nu laet ons godt Febus vieren,
 
Besteecken, en vercierenGa naar voetnoot166
 
Met laurieren.
I. Tegenzang:
 
Het opperste rijxhooft op 's hemels troon
 
Verheerlijckt hem naer zijn waerde,
170[regelnummer]
  En vergaerde
 
Onendigen zegen in zijnen zoon,
 
De blyschap der weelige aerde:
 
Want zy baerde
 
Jaerlijx vruchten uit haer' schoot,
175[regelnummer]
  En verzade 's menschdoms noot,
 
Gekoestert door Godts vermogen,
 
Die neêrstraelt voor alle oogen
 
Uit den hoogen.
[pagina 44]
[p. 44]
II. Zang:
 
De nachtegael, enckele stem en pluim,Ga naar voetnoot179
180[regelnummer]
  Gemoet hem alree van onder
 
In 't byzonder,Ga naar voetnoot181
 
En smeeckt Godt, dat hy toch de kimmen ruim,Ga naar voetnoot182
 
En oprijs', gelijck een wonder,
 
En doorgronder
185[regelnummer]
  Van al wat de nacht verberght.
 
Hy, tot opstaen aengeterght,
 
Zal endtlijck te voorschijn komen,
 
De slaepzucht en de droomen
 
Innetoomen.
II. Tegenzang:
190[regelnummer]
Hy zal haest verschijnen in zijne pracht
 
Van purper, met gout doorslaegen,
 
Voortgedraegen
 
Op eene klaer blinckende fenixschacht,Ga naar voetnoot193
 
Gekroont, op Jupijns behaegen,
 
Het zal daegen
195[regelnummer]
  Uit karbonklen van zijn kroon,
 
Zes paer even rijck en schoon.
 
Zoo zwaeit hy een torts van geuren,
 
Voor wieroock uit te keuren,Ga naar voetnoot199
200[regelnummer]
  Schuw van treuren.
III. Zang:
 
Zoo zet hy zich op een' smaragdentroon,
 
Die d'eeuwigheit kan verduuren.
 
Dagen, Uuren,
 
En Jaeren bewaecken het schoonste schoon.
205[regelnummer]
  Lent, Zomer, Herfst, en de stuuren
 
Koude en guuren
 
Winter, wreet van aengezicht,
 
Houden wacht om 't heiligh licht,
 
Dat zich hoogh in 't gout zal zetten,
210[regelnummer]
  En staven goude wetten,Ga naar voetnoot210
 
Zonder smetten.
[pagina 45]
[p. 45]
III. Tegenzang:
 
De nacht verdwijnt, om den morgenstont
 
Te wecken. de roozeknoppen
 
Zoet op droppen,
215[regelnummer]
Verlangen den dau met hunn' open mont
 
Te drincken, als 't licht komt stoppenGa naar voetnoot216
 
's Hemels toppen,
 
Met zijn kracht, en heerlijckheit,
 
En ontzaghbre majesteit,
220[regelnummer]
Van godtheên en menschetongen,
 
Ter danckbaerheit gedrongen,
 
Toegezongen.

voetnoot4
Mulciber: de smeder, bijnaam van de smid-god Vulkaan.
voetnoot11
Paktool: de bekende goud-rivier Pactólus in Lydië, die goudzand meevoerde; de Ganges in Indië die diamant en paarlen schenkt (zie vs. 699); alle eilanden: blijkbaar zijn de eilanden van Indonesië bedoeld.
voetnoot13-vlgg.
De natuur delft haar rijkste schatten uit het diepste van de aarde.
voetnoot17
Klymene uitspr. hier Klyméne.
voetnoot22-23
Zou mijn betrouwen my missen: Zou mij ontgaan waarop ik heb betrouwd (dat ik mijn vader zou zien).
voetnoot30
Ick noemde u flus den vader: daar juist noemde ik, doelde ik al op uw vader, n.l. in vs. 24, 25; flus: zo juist.
voetnoot36
De vreugde doet mij bijna bezwijmen; teffens: tegelijk; al de geesten: al de levensgeesten.
voetnoot42
geest: levensgeest; geest en adem: levensadem.
voetnoot45
Verziere ick dit ....: verzin, verdicht ik dit, dan mag .... (moet bij 'n wens: mag).
voetnoot49
s'hemels daecken: in 't hemelse paleis (coeli tecta).
voetnoot52
met een ... en tevens uit 'n mens; Klymene was geen godin (eigenlik onjuist; zij was dochter van zeegoden, zie blz. 35 voetnoot op r. 44).
voetnoot55
Nu durf ...: nu hoeft hij mij niet meer te verwijten.
voetnoot56
Febus afkomst schat: (en bedriegelik) mij als afkomst, als zoon van Febus beschouwt; my behoort dan bij bedriegt en bij schat.
voetnoot57
zonder gront en slot: zonder grond en besluit, zonder sluitende grond.
voetnoot58
Isis zoon: Epafus, zie Inhoudt r. 2.
voetnoot55-60
Hier volgt Vondel weer de voorstelling van Ovidius, in afwijking met de vorige verzen (zie aant. op r. 2 Inhoudt).
voetnoot67
al de moedt: heel zijn hoogmoed.
voetnoot69
Wat ging my over: wat overkwam mij, wat bezielde mij?
voetnoot70
Epafus die zelf 'n basterd is (Juno niet Io of Isis was Jupiters ‘wettige echtgenote’).
voetnoot73
en beseffen: en t'ondervinden (of gewaar te worden).
voetnoot76
duizenden om een: duizenden tegen een.
voetnoot81
wil: zal.
voetnoot85
rijck besteden: op 'n hoge plaats brengen, (of ook hier: tot 'n rijk huwelik brengen?).
voetnoot92
Dat 's recht: dat is juist: zo is 't.
voetnoot97
De laurier of lauwer was aan Febus (Apolloon) gewijd.
voetnoot100
Hier tart ...: hier trotseert, overtreft 'n niet te schatten kunst de rijkdom van de stoffen (waaruit de kunstwerken zijn gemaakt) Ovidius: Materiam superabat opus (vs. 5). Deze beschrijving is naar de uitbeelding van Ovidius (begin 2e Boek).
voetnoot102
Mulciber zie vs. 4.
voetnoot107
de valdeur: bifores valvae zegt Ovidius: dubbele vleugeldeur; valdeur: draaideur.
voetnoot111
De blaeuwe Zeegoôn: blauwgroen naar de kleur van de zee (caeruleos ... deos).
voetnoot112
Tritons de bekende zeegoden; Proteus die zich kan vertonen in allerlei gedaantes.
voetnoot113
ander spoock: andere ondergeschikte zeegoden, zeedemonen; (spoock gebruikt Vondel gewoonlik voor helse geesten).
voetnoot115
Doris: gemalin van de zeegod Nereus; moeder van 50 dochters, de Nereïden.
voetnoot118
dicht voor 't oogh: vlak voor 't oog; verschieten: in de verte verdwijnen.
voetnoot120
De 12 tekens (sterrebeelden) van de zonneriem, zes aan iedere zij van de vleugeldeuren.
voetnoot126
met haer vingeren: door de Zonnelingen zelf.
voetnoot136
stroomjofferen: waternymfen of Najaden, halfgodinnen.
voetnoot139
Faëtúse, Lampete en Febe, zie Inhoudt r. 5; naer heur orde: op hun plaats (in goede orde).
voetnoot144
beneden my: vlak bij mij (of bedoelt zij: aan mijn linker zij, omdat ge toch onder mij zijt in waardigheid - om zijn hovaardij te breken?).
voetnoot152
De hemelsche Uuren: de godinnen van weer en jaargetijden die om Febus' troon staan geschaard, (zie Treurspeelders blz. 37); ten hemelrey: tot 'n hemelrei, tot 'n hemelse reizang.
voetnoot164
van al zijn deught: van al zijn vermogen, van heel zijn kracht.
voetnoot166
Besteecken: begiftigen.
voetnoot179
enckele stem en pluim: enkel zang en veren; Tesselschade's: ‘een zingend vedertje, en een gewieckt geluid’; (enckele als bijv. naamw., zoals: gene vader en moeder).
voetnoot181
In 't byzonder: hij alleen (in de vroege morgen, vóór zonsopgang).
voetnoot182
de kimmen ruim': de kimmen zal verlaten.
voetnoot193
Op eene klaer blinckende fenixschacht: de klaar uitschietende zonnestralen (de eerste morgenstralen).
voetnoot199
Boven wierook te verkiezen.
voetnoot210
staven: bevestigen, handhaven.
voetnoot216
stoppen 's Hemels toppen: de hoogste hemelen komt vervullen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • J.D. Meerwaldt

  • A.A. Verdenius


Over dit hoofdstuk/artikel

lied

  • Naar de Nederlandse Liederenbank