Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674 (1937)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (8.06 MB)

XML (2.58 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674

(1937)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen
[pagina 95]
[p. 95]

J.v. Vondels
Adam in Ballingschap,
of Aller treurspeelen treurspel.

   PRIMA MALORUM
CAUSA
.

 

t'AMSTERDAM,
Voor de weduwe van Abraham de Wees, op den Middeldam, M, DC, LXIV.



illustratie

[pagina 96]
[p. 96]

Aen de Kunstbeminnende heeren vaders van het oudemannenhuis en weeshuis, voorstanders van het recht gebruick der tooneelspeelenaant.Ga naar voetnoot*.

1Nu zal het tooneel met recht een toestel van boschloof enGa naar voetnoot1Ga naar voetnoot1-2 2 spelonckschaduwe, naer zijnen oirsprongkelijcken naem σκηνήGa naar voetnoot2 3 eischen, gelijck het van overouts in Griecken, eerst onder her-Ga naar voetnoot3 4 ders, die op het lant, in de schaduwe der boomen, hunne velt-Ga naar voetnoot4-5 5 lieden, om eenen bock, by beurte opzongen, welck zanggebruickGa naar voetnoot5 6 allengs van het platte lant in de steden overgevoert wert, daerGa naar voetnoot6 7 men d'oude Sater [een schimpspel, entlijck afgeschaft] in de lom-Ga naar voetnoot7 8 mer van eene spelonck en laen en prieel, by de springader van 9 eene levendige bron, vertoonde, van welck vertoonen de Neder-Ga naar voetnoot9-10Ga naar voetnoot9-11 10 duitschen den naem van hun tooneel ontleenen, en niet van een 11 tonneel, gelijck of men de speelstellaedje eerst op tonnen boude. 12 Niemant kreucke om dit toestel van het paradijstooneel zijn voor-Ga naar voetnoot12 13 hooft, nochte werde out en grijs voor den tijt van schrick en ver-Ga naar voetnoot13 14 baestheit: want d'aenschouwer zal geene dertele saters en geile 15 boxvoeten met moedernaeckte nymfen zien huppelen, neen zeker: 16 en om de naeugezetten kort uit den droom te helpen, men zal hetGa naar voetnoot16 17 paradijstooneel zien gebootseert naer het paradijs, van den opper-Ga naar voetnoot17-18 18 sten en eersten hovenier, in het oosten, aen d'Eufraet geplant, tot 19 een lustprieel, en gezegent verblijf voor Adam en Eva, die hier,

[pagina 97]
[p. 97]

20 in het zuivere gewaet van onnozelheit en Erfrechtvaerdigheit,Ga naar voetnoot20 21 met engelen, aertsengelen en hemelsche geesten verkeerende, op 22 hunne bruiloft den allerhooghste, die hen te zamen voeghde, eenenGa naar voetnoot22-23 23 hemeldans toedanssen. Toen Lucifer voorheene de Godtheit naerGa naar voetnoot23 24 de kroon stack, was het tooneel louter hemel: nu is het enckel 25 paradijs, daer d'erfvyant van Godt en het menschelijck geslachtGa naar voetnoot25 26 heimelijck uit den afgront opdondert, om d'eerste bruiloftsstaetsiGa naar voetnoot26 27 te steuren, door de hofslang, waerom wy met recht mogen roepen:Ga naar voetnoot27

 
O pueri, fugite hinc: latet anguis in herba:Ga naar voetnoot28
 
 
 
O jeughdigh paer, verziet u ras:
30[regelnummer]
  De paradijsslang schuilt in 't gras.

31 Doch het is vergeefs gewaerschuwt: de bezete slang zal het helscheGa naar voetnoot31 32 vergift der hoovaerdye in hunne harten schieten, onder deze 33 woorden: Gy zult Goden gelijcken, goet en quaet weeten; en deGa naar voetnoot33 34 vrolijcke bruiloftszang wil veranderen in eene droeve rouklaghte,Ga naar voetnoot34 35 hun geluckzaligh leven, naulijx begonnen, in eene bittere armoede, 36 en eeuwige ballingschap, buiten het paradijs, en versteecken vanGa naar voetnoot36 37 de vrucht des levens. Het dochtme niet onstichtigh maer leerachtighGa naar voetnoot37 38 Adams ballingschap, het treurspel aller treurspeelen, tooneelwijsGa naar voetnoot38 39 t'ontvouwen, naer het voorbeelt van wijlen, onsterflijcker gedachte- 40 nisse, zijne Exelentie Huigh de Groot, gezant der kroone en koningin-Ga naar voetnoot40 41 ne van Sweden, die, naulijx over de grens van zijne kintsheit ge-Ga naar voetnoot41-42 42 treden, deze stof in Latijn heerlijck aen den dagh broght, en door 43 dit proefstuck zoo vroegh voorspelde wat men namaels te verwach- 44 ten hadde van hem, wiens naem De Groot zoo loflijck met de daetGa naar voetnoot44

[pagina 98]
[p. 98]

45 overeen komt. Indien d'aenschouwers, na het speelen, met een 46 vrolijck hantgeklap eenstemmigh toonen dat hun dit behaeght,Ga naar voetnoot46 47 zullenwe deze moeite niet qualijck besteet achten, en ondertusschen 48 den kunstbeminnenden heeren vaderen der godtshuizen het hant- 49 haven van 't recht gebruick der tooneelspeelen, ter eere van stadt 50 en burgerye, bevolen laeten.

 

Uwe E.E. dienstwillige

 

J.v. Vondel.

[pagina 99]
[p. 99]

Berecht
Betreffende den staet van den eersten mensche, voor en na den val, en eenige omstandigheden omtrent deze stof.aant.

1 Een overoude historischildery, van eenen doorluchtigen Apelles ge-Ga naar voetnoot1 2 tekent en geschildert, en in alle deelen volkomen, zulx dat' er niet aenGa naar voetnoot2 3 ontbreeckt, nochte in 't welschicken, tekenen, en schilderen der beelden,Ga naar voetnoot3 4 elck op hunne plaets, naer de gelijckmaetigheit der leden, nochte inGa naar voetnoot4 5 het leggen der verwen, nochte aen naeckten en gekleeden, nochte aen 6 het uitbeelden der hartstoghten, nochte cieraden, en alle andere om-Ga naar voetnoot6 7 standigheden, van de kunst vereischt; zoodanige eene historischildery 8 is maghtigh d'oogen en aendacht des rechtschapen kenners en kunst-Ga naar voetnoot8 9 beminners te bekooren en ontvoncken, in het onverzaet bespiegelen vanGa naar voetnoot9 10 dit goddelijcke wonderwerck: want hoe d'aenschouwer hier langer op 11 blijft staroogen, en dit naeukeuriger beziet en doorziet, hoe hy altijtGa naar voetnoot11 12 hier meer in vint dat bespiegelens waerdigh is, en verwonderinge baert; 13 naerdien alle dingen hier vast staen, naer den eisch der natuure vol-Ga naar voetnoot13 14 wrocht en uitgevoert, en het eene het andere niet bezwijckt: Even-Ga naar voetnoot14 15 eens ontvout zich de heilige leer der overoude katholijcke waerheit, 16 gegront op de getuighenissen der profeeten en apostelen, en heiligeGa naar voetnoot16-17 17 vaderen: want dewijl de Kerck van den Heiligen Geest onfaelbaer ge-Ga naar voetnoot17 18 regeert wort, en met recht alleen dien tijtel voert, dat ze is DE KO-Ga naar voetnoot18-19 19 LOM EN GRONTVEST DER WAERHEIT, zoo kan 20 in haere leere niets gevonden worden, het welck onzuiver is, gelijck 21 d'onroomschen zelfs haer dit recht en deze eer toestaen, geduurendeGa naar voetnoot21 22 d'eerste vier of vijf achtereen volgende eeuwen, sedert het jaer der 23 verlossinge. Onder andere leerstucken, by haer gelooft en stantvastighGa naar voetnoot23 24 verdaedight, is dat van den staet van den eersten mensche, voor en 25 na den val, gewightigh en van overgroot belang, dewijl dit, recht 26 opgevat en verstaen, dient tot eene grontvest van andere leerstucken,

[pagina 100]
[p. 100]

27 hier op gebout, en ter eeuwige zaligheit nootwendigh, dies zal het niet 28 ondienstigh zijn den paradijshandel, voor het opschuiven van hetGa naar voetnoot28 29 paradijstooneel, beknopt en godtvruchtigh t'overweegen.

30 De Schepper aller dingen schiep Adam naer zijn beelt, heiligh, wijs,Ga naar voetnoot30-vlg. 31 rechtvaerdigh, oprecht, en volkomen. Deze volkomenheit, waermedeGa naar voetnoot31 32 hy geschapen was, en zonder welcke gave wy menschen, na Adams 33 val, geboren worden, bestont in eene overnatuurlijcke schenckaedje:Ga naar voetnoot33 34 want de mensch, natuurlijck uit vleesch en geest bestaende, en hierom,Ga naar voetnoot34 35 naer zijne natuur, ten deele met dieren, ten deele met engelen in gemeen-Ga naar voetnoot35 36 schap getreden, helt, ten opzicht van het vleesch, en de gemeenschap 37 met de dieren, eenighzins over tot het goet des lichaems en der zinnen, 38 waertoe genegenheit en zinnen hem drijven: ten opzicht van den geest,Ga naar voetnoot38 39 en zijne gemeenschap met engelen, helt hy over naer het geestelijcke enGa naar voetnoot39-40 40 verstaenbaere goet, waertoe verstant en wil hem drijven. Uit deze ver- 41 scheidenheit of strijdigheit van overhellen rijst in eenen zelven mensche 42 een zeker strijt, en uit dien strijt en onderlinge worstelinge een geweldi- 43 ge bezwaernis en hachelijkheit van zich wel te draegen, naerdien d'ee-Ga naar voetnoot43 44 ne overhellinge d'andere hindert en tegenstaet.

45 De goddelijcke voorzienigheit, om, in den beginne der scheppinge, 46 een geneesmiddel te vinden voor de zieckte van 's menschen quijnendeGa naar voetnoot46-47 47 natuure, uit den aert der stoffe gesproten, beschonck den mensch met 48 eenerhande uitmuntende gave van Erfrechtvaerdigheit, waermede, alsGa naar voetnoot48 49 met eenen gouden toom, het meerder het minder deel moght intoomen,Ga naar voetnoot49 50 en het meerder deel in gehoorzaemheit onder Godt lichtelijck ingetoomtGa naar voetnoot50 51 worden. Aldus luisterde het vleesch naer den geest, om tegens zijnen wilGa naar voetnoot51 52 niet uit te spatten, ten waere de geest tegens Godt quaem in te spannen:Ga naar voetnoot52

[pagina 101]
[p. 101]

53 evenwel stont het in de maght van den geest tegens Godt in te spannen 54 of niet.

55 Dat deze volkomenheit van den eersten mensche overnatuurlijck, ofGa naar voetnoot55 56 hem deze overnatuurlijcke gave, gelijck een gulde hantvest, geschonckenGa naar voetnoot56 57 was, blijckt uit de getuighenissen der heilige boecken en oude leeraeren.Ga naar voetnoot57 58 De koningklijcke profeet beschrijft het scheppen des menschen aldus:Ga naar voetnoot58 59 Wat is de mensch datge hem gedenckt, of 's menschen zoon dat-Ga naar voetnoot59 60 ge hem bezoeckt? gy verminderde hem luttel min dan d'engelen,Ga naar voetnoot60 61 gekroont met heerlijckheit en eere, en gestelt over de wercken 62 van uwe hant. Adams heerlijckheit en val wort beschreven in eenen 63 anderen harpzang: Toen de mensch in eere was verstont hy hetGa naar voetnoot63 64 niet, wert by het redenlooze vee geleken, en is het gelijck ge- 65 worden.

66 Hier uit blijckt dat d'eerste mensch met overnatuurlijcke gaven geciert 67 was, dewijl de profeet met verwonderinge bespiegelt dat de mensch by-Ga naar voetnoot67 68 kans met de natuure der engelen gelijk staet: ten tweeden, dat hy d'an- 69 dere gaven, den eersten mensche in den beginne geschoncken, noemt heer- 70 lijckheit en eer, die ongetwijfelt iet uitwendighs, en hem bygevoeght be- 71 tekenen. Zoo zeght oock Ecclesiasticus: Godt schiep den mensch vanGa naar voetnoot71 72 aerde, en bekleede hem naer zijnen aerdt met deught. Hier ziet het 73 scheppen op de natuur; het kleet der deught op de bygevoeghde gaven. 74 Hier op ziet oock Christus gebloemt verhael van den mensche, onderGa naar voetnoot74 75 moordenaars gevallen, eerst van zijn kleet geplondert, toen vol wondenGa naar voetnoot75 76 geslagen; daer men met den naem van het kleet verstaet hoe d'eerste 77 mensch van zijne overnatuurlijcke gaven berooft, de natuur des men- 78 schen, na het plonderen, vol wonden geslagen wert. De Heilige Outva-Ga naar voetnoot78-79 79 ders bestemmen deze zetrede. Sint Jan Guldemont zeght dat AdamGa naar voetnoot79 80 en Eva, hoewelze naeckt waren, nochtans door d'Erfrechtvaerdigheit 81 niet naeckt stonden: Want (zeght hy) zy waren met eene heerlijck-Ga naar voetnoot81 82 heit, van boven komende, bekleet. Hier blijckt hunne Erfrechtvaer- 83 digheit, by een kleet geleken, dat van boven daelde, op datwe verstaen 84 mogen hoe deze niet sproot uit de beginsselen der natuure, maer boven 85 den staet der natuure, onzen eersten ouderen geschoncken wert. SintGa naar voetnoot85-86

[pagina 102]
[p. 102]

86 Ambroos zeght: Adam was niet naeckt, toen onnozelheit hem be- 87 kleede. De zelve bevestight dit elders aldus: Adam was, voor zijn 88 overtreden, met een gewaet van deughden bekleet, maer door het 89 overtreden, gelijck uitgeplondert, zagh zijne naecktheit, dewijl hyGa naar voetnoot89 90 het aengetogen gewaet verloren hadde. Dit zouden wy breeder met 91 reden stercken, maer vermijden de langkheit. Ondertusschen ontschul-Ga naar voetnoot91 92 dight dit gewaet der Erfrechtvaerdigheit, als in 't voorbygaen, onsGa naar voetnoot92 93 treurtooneel, daer Adam en Eva niet naeckt, maer met een zuiver kleetGa naar voetnoot93 94 van deught en onnozelheit te voorschijn komen. Oock vloeien de heilige 95 bladen, zelf in 't nieu verbont, alom over van deze gebloemde wijze vanGa naar voetnoot95 96 spreecken, die op zulck een geestelijck kleet slaet: gelijck ook de 97 gelijckenis van den bruiloftsgast zonder bruiloftskleet, by ChristusGa naar voetnoot97 98 ingevoert, en het feestgewaet, den verloren zone aengetogen. PaulusGa naar voetnoot98 99 zeght: treckt den heer Jesus Christus aen: elders: is 't dat wyGa naar voetnoot99 100 niet naeckt maer bekleet gevonden worden: elders: wy willenGa naar voetnoot100Ga naar voetnoot100 101 niet ontkleet maer overkleet worden. Sint Jan gedenckt de vrou metGa naar voetnoot101-02 102 de zonne bekleet: elders de witte zijde, betekenende de rechtvaerdigheit 103 der Heiligen. Hy raet de naecktheit met witte kleederen te decken, enGa naar voetnoot103 104 vertoont ons zeven engelen, bekleet met zuiver lijnwaet, omgort metGa naar voetnoot104 105 goude gordelen. De bruit bekleet hy met fijn lijnwaet, de rechtvaerdig-Ga naar voetnoot105 106 heit der Heiligen. laet ons voortgaen.

107 Adam en Eva, dus heerlijck met deze overnatuurlijcke gave der 108 Erfrechtvaerdigheit begenadight, leidden een geluckzaligh leven naer 109 lichaem en ziel, geene steurnis onderworpen, en opgetogen in geestelijckeGa naar voetnoot109 110 wellusten van hemelsche bespiegelingen, gelijck Godts huisgenooten.Ga naar voetnoot110 111 De groote Gregorius zeght dat de mensch in den paradijze gewoon was 112 met Gode in gespreck te treden, en door eene inwendige zuiverheit en 113 heerlijck gezicht met hemelsche geesten te verkeeren.Ga naar voetnoot113

114 Maer gelijck'er buiten den eeuwigen Godt niet bestandighs is, en zelfGa naar voetnoot114

[pagina 103]
[p. 103]

115 een groot deel der engelen in den hemel niet genoeghden met het lot hunGa naar voetnoot115 116 toegeleit, en boven het peil, hun van d'Almogentheit gestelt, bestondenGa naar voetnoot116 117 te steigeren, waerom zy van Godt buiten het hemelsche paradijs geslo- 118 ten werden: zoo ging' het op d'aarde, daer d'erfvyant des menschelijc-Ga naar voetnoot118 119 ken geslachts listigh toeleide, om door de hofslang', van hem bezeten,Ga naar voetnoot119 120 eerst de vrou, en door de vrou den man te bekooren tot het overtreden 121 van Godts gebodt, het welck endelijck den Satan geluckte. De gemelde 122 Gregorius zeght: Toen Adam de Godtheit ontviel, waer van zijnGa naar voetnoot122 123 hart gepropt was, bezweeck het licht des verstants, en alle blijschap,Ga naar voetnoot123 124 in den paradijze genoten. Moses zeght: d'oogen van hun beideGa naar voetnoot124 125 werden geopent, en kennende dat ze naeckt waren, vlochten vij- 126 gebladers. Hier openbaert zich de Herkentenis van dit jammerlijckeGa naar voetnoot126 127 treurspel aller treurspeelen, waer op datelijck volght de schrickelijckeGa naar voetnoot127-28 128 Overgangk van hun geluck in eene Ilias van ontelbaere rampzaligheden 129 naer lichem en ziel, voortgevloeit over hen en alle hunne nakomelingen, 130 spruitende uit het verlies der Erfrechtveerdigheit, door het overtreden 131 van het gebodt des Alderhooghsten. De Katholijcke Kerck, zeght vanGa naar voetnoot131-2 132 wijlen heer Vossius, in zijne Pelagiaensche historie, heeft altijt geoor- 133 deelt, dat Adams eerste zonde, door Godts rechtvaerdigh oordeel, allen 134 zijnen nakomelingen toegerekent wert, en wy, uit kracht van dit oordeel, 135 versteken van Erfrechtvaerdigheit, de gewisse doot en afgescheidenheitGa naar voetnoot135 136 van God onderworpen zijn. Apostel Paulus zeght: Gelijck door ee-Ga naar voetnoot136 137 nen mensch de zonde ter weerelt quam, en door de zonde de doot, 138 zoo is oock de doot over alle menschen gekomen, in wien zy al- 139 le zondigen. elders, Gelijck door de misdaet van eenen de verdoe-Ga naar voetnoot139 140 menis over alle menschen quam &c. De zelve zeght elders, dat we uit

[pagina 104]
[p. 104]

141 der natuure kinders van toren, dat is Gods toren onderworpen zijn.Ga naar voetnoot141

142 Tegens deze ontwijfelbaere waerheit der erfzonde en strafschult vanGa naar voetnoot142 143 Adam en het gansche menschelijck geslacht, op de heilige boecken en ge- 144 tuighenissen der oude vaderen gegront, en in d'eerste dryhondert jaeren, 145 en sedert doorgaens in Europe, Asie, en Afrika van oostersche en wester- 146 sche kercken bezegelt en vast gestelt, kante zich Pelagius, een Schot, enGa naar voetnoot146-vlg. 147 Kloosterbroeder, geregelt en ingetogen van wandel, het welck zijne 148 dwaelinge te grooter nadruck gaf, by menschen meer voorzien met de 149 simpelheit der duive, dan met de voorzichtigheit der slange. Hy, dieGa naar voetnoot149 150 in dry boecken de Heilheilige Dryeenigheit verdadighde, openbaerdeGa naar voetnoot150 151 zich, omtrent vierhondert jaeren na het jaer der verlossinge, in Afrika,Ga naar voetnoot151 152 toen Rome en Italje van de Gotten overgerompelt werden, het welckGa naar voetnoot152 153 hem kans en gelegenheit gaf om stouter het onkruit alom onder de tarweGa naar voetnoot153 154 te zaeien, en de zielen met zijnen bedriegelijcken angel en lockaes teGa naar voetnoot154-58 155 vangen; want, gelijck het spreeckwoort luit, in troubel water is het 156 goet visschen. Pelagius was loos en doortrapt van aert, veranderde 157 menighmael van verblijf, en leerde, zoo Hieronymus zeght, heimelijck 158 het gene hy in 't openbaer lochende. Zes en meer kerckelijcke vergade- 159 ringen zweetten, om den inbreuck en kancker van zijne valsche leeringeGa naar voetnoot159 160 te keeren, namelijck dry te Karthago, een Diospolitaensch, een Mile-Ga naar voetnoot160 161 vitaensch, een Arausikaensch, zonder meer andere te noemen. ZijnGa naar voetnoot161 162 aenhang beschimpte reuckeloos en lichtvaerdigh de jammerklaght derGa naar voetnoot162 163 vrouwen, in arbeit en baerens noot, kermende: och hadde Adam noit in 164 den appel gebeten! &c. gelijck de voester in Euripides Medea klaeght:Ga naar voetnoot164-68

[pagina 105]
[p. 105]
165[regelnummer]
Och had noit 't eerste schip door Cyaneesche rotsen,
 
Naer 't lant van Kolchis heen, het zeegevaer gaen trotsen,
 
En noit de scherpe bijl, in 't bosch van Pelion,
 
Den pijn gevelt, op dat men Argo bouwen kon.

169 Maer gelijck d'eerste schakel van dwaelinge veele andere schakels, en 170 een lange keten van dwaelingen nasleept, zoo ging het hiermede oock: 171 want uit kracht van het lochenen der erfzonde stelde Pelagius der na- 172 komelingen misdaet alleen in 't navolgen van Adams voorbeelt, achte 173 dat Adams misdaet Adam alleen en niemant anders quetste, de natuurGa naar voetnoot173-vlg.Ga naar voetnoot173-74 174 geen erfgebrek gevoelde, maer elck voortgeteelt wert in dien staet van 175 volkomenheit, waerin Adam voor den val stont. Hy oordeelde de dootGa naar voetnoot175-80 176 uit de nootwendigheit der natuure te spruiten, en niet by schult der 177 ouderen over het gantsche menschelijck geslacht te vloeien, en Adam 178 zelf, schoon hy noit het gebodt overtradt, most sterven: veel min stont 179 hy toe dat wy door Adams misdaet den eeuwigen doot verdienden, waer 180 uit hy besloot dat de kinders niet behoeven gedoopt te worden, niet te-Ga naar voetnoot180-85 181 genstaend de geheele Kerck de nootwendigheit des doops vaststelde uitGa naar voetnoot181-83 182 Christus woorden: Ten zy iemant wedergeboren werde uit wa- 183 ter en den H. Geest, zoo kan hy in Godts rijck niet komen. Pelagius, 184 om geene erfmisdaet toe te staen, en te bekennen dat wy in reatu, gelijck 185 de Latijnen zeggen, dat is, strafschuldigh geboren worden, ontkendeGa naar voetnoot185 186 stoutelijck dat door den doop de vleck van erfmisdaet der kinderen af- 187 gewasschen, en zy door dit waschbadt der wedergeboorte, uit de maght 188 der duisternisse, in het licht van Gods rijck overgevoert worden. Hier 189 by beruste het niet, maer men trat tot het geschil van de nootwendig- 190 heit des invloets der genade van den H. Geest, en het vermogen van 191 den vryen wille des menschen, en van de natuure. Pelagius ontkende deGa naar voetnoot191-vlg. 192 nootwendigheit der genade, tegens het gevoelen der Griexe en Latijn- 193 sche vaderen en geheele Kercke, en, om zijne dwaelinge te bewimpelen, 194 verstont alleen hier by de natuurlijcke gaven, zonder welcke wy niets

[pagina 106]
[p. 106]

195 vermogen te wercken, doch wanckelde ondertusschen wel viermael inGa naar voetnoot195-vlg. 196 zijne drift, en hiel geenen eenparigen voet. De rechtzinnige leeraersGa naar voetnoot196 vlg. vlg. 197 dreven tegens hem dat hy door deze drift de natuur, die gekrenckt was, 198 te hoogh zette, en de genade ontluisterde: dat de vrye wil en de leer der 199 wet, gelijck hy leerde niet genoegh waren, maer boven deze d'invloet 200 der genade vereischt wort. Pelagius lette luttel dat Christus den H.Ga naar voetnoot200 201 Geest belooft den geenen die hem aenroepen, en door d'instellinge der 202 heilige Geheimnistekenen de zwackheit der natuure noodig achteGa naar voetnoot202 203 t'onderstutten, en de Geheimnistekens hierom met recht van d'oude 204 vaderen genoemt worden vaten der genade, en wercktuigen van 's men- 205 schen rechtvaerdiginge: immers hy droeg zich hierin zoodanigh datGa naar voetnoot205 206 Vincent Lirinenzer met recht van hem getuight: Niemant heeft voorGa naar voetnoot206-7 207 dien heiloozen Pelagius zich zulk eene kracht van vryen wille 208 durven aenmeeten, dat hy hier toe in het goet, tot elck byzonder 209 werk, Godts genade niet nootwendig achte. Het orakel der waer-Ga naar voetnoot209 210 heit wederspreeckt hem met deze uitgedruckte woorden: Zonder myGa naar voetnoot210 211 kunt gy niet bedrijven: en Paulus zeght dat Godt in ons werkt het 212 willen en volbrengen. Doch om ons niet dieper te dompelen in de bar- 213 ningen der geschillen, by hem verweckt, en deze wijtloopentheit hierGa naar voetnoot213 214 niet voeght, willen wy dit afkorten, en ondertusschen ons, naer den 215 raet des gemelden Lirinenzers, houden aen het geene Dat overal, datGa naar voetnoot215 216 altijt, en van allen gelooft wert.

[pagina 107]
[p. 107]

Inhoudt.

1 Godt stelde Adam en Eva in den paradijze, huwdeze te zamen, 2 en geboodtze by straffe des doots niet te eeten van den boom 3 des kennisse van goet en quaet: maer de hofslang, listiger danGa naar voetnoot3 4 alle dieren, en van den satan bezeten, bekoorde eerst Eva deGa naar voetnoot4 5 verbode vrucht te smaecken, en door Eva haeren man. ToenGa naar voetnoot5 6 zagenze eerst uit hunne oogen, en kennende hunne naecktheitGa naar voetnoot6 7 [want zy stonden beide van het kleet der onnozelheit en Erfrecht-Ga naar voetnoot7 8 vaerdigheit berooft,] vlochten vijgebladers om zich te bedecken. 9 Ondertusschen verscheen het streng gerecht des Allerhooghsten, 10 en bestrafteze die, zich te vergeefs, d'een na d'ander ontschul-Ga naar voetnoot10 11 digende, ter straffe verwezen, en uit den paradijze in ballingschapGa naar voetnoot11 12 gedreven werden.

13 Het treurtooneel is in den paradijze. Het treurspel begint voorGa naar voetnoot13 14 den morgenstont, en endight met den avontstont.

Personaedjen.Ga naar voetnoot*

Lucifer. Vorst des afgronts.

Adam.

Eva.

Rey van Wachtengelen.

Gabriel. Aertsengelen.

Rafael. Aertsengelen.

Michael. Aertsengelen.

Asmode. Helsche geesten.

Belial. Helsche geesten.

Uriel. Gerechtsengel.

voetnoot*
Bovenschrift: De Vaders of Regenten van het Oudemannenhuis en Weeshuis voerden het beheer over den schouwburg en waren uit den aard der zaak belangrijke voorstanders en bevorderaars van een goed repertoire. Daarom moet het Vondel wel ontgoocheld hebben, dat zijn Adam, ondanks deze vleiende opdracht, nooit werd opgevoerd.
voetnoot1
toestel: samenstelling, hier is décor bedoeld.
voetnoot1-2
spelonckschaduwe: de schemering van een boschholte.
voetnoot2
σκηνή: dit woord, dat eigenlijk tent beteekent, ziet Vondel voor den oorspronkelijken klassieken naam van tooneel aan, en inderdaad hebben schrijvers als Plato en Aristoteles het al vroeg met het tooneel in verband gebracht: οἱ ᾽επὶ σκηνῆς zijn nl. bij hen de tooneelspelers, die een met loover overschaduwde open ruimte in een bosch als tooneel gebruikten.
voetnoot3
Griecken: Griekenland; achter dit woord leze men: geschiedde of plaats had, daar, zooals Van Lennep al opmerkte, een dergelijk woord schijnt uitgevallen.
voetnoot4-5
veltlieden: veldliederen, herdersliederen.
voetnoot5
om eenen boek: Ook in het Berecht van Lucifer verklaart Vondel den oorsprong van het treurspel uit den Griekschen Bockezang of de tragoedia. Zie Dl. V, bl. 614, noot op r. 203.
voetnoot6
daer: waar.
voetnoot7
d'oude Sater: het primitieve saterspel (Lat.: Satyrus), een spel van dartelheid en scherts (schimpspel) waarin boschgoden met bokspooten enz. (saters, vgl. r. 14-15) optreden.
voetnoot9-10
Nederduitschen: Nederlanders.
voetnoot9-11
Vertoonen .... tooneel; tonneeltonnen: zooals gewoonlijk volgt Vondel hier een volksetymologie van zijn tijd, ofschoon hij de blijkbaar ook gangbare, die tonneel schreef en dit woord met de tonnen der openluchtvertooningen in verband bracht, juist als volksetymologie verwerpt; het woord tooneel komt echter van het Fr. tinelle.
voetnoot12
dit toestel: deze voorstelling, dit décor.
voetnoot13
werde: worde.
voetnoot16
naeugezetten: angstvalligen; kort: ineens.
voetnoot17-18
van den oppersten en eersten hovenier: door God, vgl. Joan. XV, 1.
voetnoot20
het zuivere gewaet van onnozelheit en Erfrechtvaerdigheid: het geestelijk kleed van onschuld en erfelijke gerechtigheid, vgl. den oorsprong en de beteekenis dezer bijbelsche beeldspraak in Berecht, r. 81-113; het drama zelf, vs. 106-107; 479 vlg.
voetnoot22-23
eenen hemeldans toedanssen: vgl. vs. 833-929.
voetnoot23
Toen Lucifer enz.: in het treurspel Lucifer.
voetnoot25
d'erfvyant enz.: de onverzoenlijke vijand, de duivel.
voetnoot26
uit den afgront opdondert: uit de Hel te voorschijn komt; bruiloftsstaetsie: bruiloftsfeest.
voetnoot27
de hofslang: de slang van het Paradijs.
voetnoot28
O pueri enz.: Virgilius' Ecl. III, 93.
voetnoot31
de bezete slang: de slang van den duivel (Belial) bezeten.
voetnoot33
Gy zult enz.: Gen. III, 5; weeten: kennen.
voetnoot34
wil: zal.
voetnoot36
versteecken: verstoken, beroofd.
voetnoot37
de vrucht des levens: door het eten van den verboden kennisboom werden Adam en Eva verjaagd van den levensboom, bij welks vruchten zij onsterfelijk zouden geweest zijn, vgl. vs. 1684-85; niet onstichtigh maer leerachtigh: niet onstichtelijk, dus stichtend en leerrijk.
voetnoot38
het treurspel aller treurspeelen: het meest dramatische drama, ook het treurspel der eerste menschen dat de treurige psychische ervaringen van de latere menschen verklaart; vgl. den ondertitel door Vondel aan Adam in B. gegeven, en vs. 1479.
voetnoot40
Exelentie: een klaarblijkelijke drukfout voor Excellentie.
voetnoot41-42
Als achttienjarige publiceerde Hugo de Groot zijn aan Hendrik IV van Frankrijk opgedragen bundel stichtelijke gedichten, waaronder het treurspel van den verbannen Adam (Adamus exul tragoedia) in Den Haag, 1601. Behalve voor den titel heeft de bijna 80-jarige Vondel zich voor menig onderdeel van zijn Adam in B. op dit werk van den jongen de Groot geïnspireerd, zooals hij met zijn naer het Voorbeelt van r. 39 duidelijk genoeg te kennen geeft.
voetnoot44
wiens naem De Groot enz.: nomen est omen: zooals P.C. Hooft constant het hoofd der Nederl. dichters werd genoemd, is de grootheid van Grotius door al zijn bewonderaars uit zijn naam gelezen.
voetnoot46
vrolijck hantgekkap: herinnering aan het ‘plaudite’, waarmee Latijnsche blijspeldichters hun comedies vaak besloten, vgl, Leeuwendalers, Voorredenaer, vs. 132. Alleen heeft Vondel voor zijn Adam in B. weinig handgeklap ontvangen: het stuk werd in zijn tijd nooit opgevoerd en het werd alleen onthaald op hoon en parodie zooals te zien is bij Unger, 1664-67, bl. 323-338.
voetnoot1
historischildery: een schilderij, dat een of ander historisch feit afbeeldt; van eenen doorluchtigen Apelles: door een beroemd schilder.
voetnoot2
niet: niets.
voetnoot3
't welschicken: de compositie.
voetnoot4
gelijckmaetigheit: proportie.
voetnoot6
het uitbeelden der hartstoghten: de psychologische beteekenis of waarde; cieraden: decoratieve of illustratieve bijkomstigheden; omstandigheden, van de Kunst vereischt: door de kunst gestelde eischen of condities.
voetnoot8
rechtschapen: eerlijke, niet bevooroordeelde.
voetnoot9
onverzaet: onbevredigd; bespiegelen: beschouwen.
voetnoot11
staroogen: staren.
voetnoot13
naerdien: omdat; vast staen: goed op hun plaats staan.
voetnoot14
het eene het andere niet bezwijckt: het een het andere niet dooddrukt.
voetnoot16-17
heilige vaderen: de Kerkvaders en oude dogmatische getuigen.
voetnoot17
onfaelbaer: onfeilbaar, zonder dwaling.
voetnoot18-19
DE KOLOM enz.: I Tim. III, 15.
voetnoot21
d'onroomschen: Vondel bedoelt speciaal de Hervormers, volgens wie de Kerk tegen het jaar 500 begon te verbasteren, vgl. Altgeh. III, 1539-40.
voetnoot23
by haer: door de Kath. Kerk.
voetnoot28
den paradijshandel: de gebeurtenissen van het Paradijs; opschuiven: openschuiven.
voetnoot30-vlg.
De uitdrukking van Gen. I, 26, dat God den mensch schiep ‘naar zijn beeld en gelijkenis’, wordt door kerkvaders en theologen niet eenparig verklaard. Velen zeggen, dat Adam naar zijn natuurlijke gave Gods beeld, naar zijn bovennatuurlijke gaven Gods gelijkenis droeg. Vondel raakt dit onderscheid niet aan en vestigt alleen de aandacht op de geestelijke hoedanigheden, die Adam tegelijk met de Heiligmakende Genade versierden. Overigens volgt en vertaalt Vondel van hier af Bellarminus' tractaat De Gratia primi hominis op den voet, zooals achter in dit deel nader zal worden aangetoond.
voetnoot31
volkomen .... volkomenheit: volmaakt .... volmaaktheid.
voetnoot33
overnatuurlijcke schenkaedje: een geschenk of gave die over de natuurlijke eigenschappen van den mensch heenkwam en buiten de eischen der natuur lag; de Scholastieken spreken van een donum praetematurale.
voetnoot34
natuurlijck: volgens zijn natuur.
voetnoot35
Vgl. vs. 533-34.
voetnoot38
genegenheit en zinnen: zinnelijke genegenheid.
voetnoot39-40
het geestelijke en verstaenbaere goet: het goed, dat alleen door den geest en het verstand kan worden genoten, bonum spirituale et intelligibile.
voetnoot43
bezwaernis: moeilijkheid.
voetnoot46-47
de zieckte van 's menschen quijnende natuure: de ingeschapen innerlijke tweespalt.
voetnoot48
eenerhande: in het Ned. Wdb. wordt dit woord verklaard met: van éen zelfde soort, maar deze beteekenis heeft hier weinig zin; waarsch. bedoelt Vondel eenvoudig: eenige, een zekere; Erfrechtvaerdigheit: een rechtvaardigheid of gerechtigheid, zedelijke goedheid, welke alle buiten- of overnatuurlijke voorrechten van 't eerste menschenpaar meebracht en op alle menschen zou overgaan; de justitia originalis, zooals het tegenovergestelde begrip peccatum originale door erfzonde wordt vertaald.
voetnoot49
het meerder het minder: het hooger het lager.
voetnoot50
lichtelijck: gemakkelijk.
voetnoot51
tegens zijnen wil: tegen den wil van den geest, tegen den redelijken wil.
voetnoot52
ten waere: tenzij, zoo niet; quaem in te spannen: zich zou verzetten.
voetnoot55
volkomenheit: de Scholastiek noemt dezen toestand van den eersten mensch vóór de zonde: de integritas, de ongeschondenheid; overnatuurlijck: vgl. noot op r. 35-36.
voetnoot56
gulde hantvest: kostbaar voorrecht of privilege.
voetnoot57
oude leeraeren: Kerkvaders en theologen.
voetnoot58
De koningklycke profeet: David.
voetnoot59
Wat is de mensch enz.: Ps. VIII, 5.
voetnoot60
verminderde hem luttel min: stelde hem weinig minder.
voetnoot63
harpzang: psalm; Toen de mensch enz.: Ps. XLVIII, 13.
voetnoot67
bespiegelt: overweegt.
voetnoot71
Ecclesiasticus: Jezus, zoon van Sirach, wiens (deuterocanonisch) boek wel in de Vulgaat, niet in den Statenbijbel voorkomt, XVII, 1-2.
voetnoot74
gebloemt verhael: een verhaal, dat onder bloemen of verbloemd iets leeren wil, een gelijkenis, vgl. r. 102; van den mensch enz.: Luc. X, 30.
voetnoot75
geplondert: geplunderd.
voetnoot78-79
Outvaders: Kerkvaders.
voetnoot79
bestemmen: stemmen in met; zetrede: stelling, thesis; Sint Jan Guldemont: letterlijke vertaling van den Griekschen IVe eeuwschen-Kerkvader S. Joannes Chrysotomus (vgl. Altaergeh. II, 1661).
voetnoot81
Want enz.: zie voor deze en volgende teksten, door Vondel van Bellarminus overgenomen, onze aanteekeningen achter in dit deel.
voetnoot85-86
Sint Ambroos: de H. Ambrosius, bisschop van Milaan in de IVe E. en Latijnsch Kerkvader, zie zijn tekst achter in dit deel; onnozelheit: onschuld, Adams geestelijke toestand vóór den zondeval.
voetnoot89
gelijck uitgeplondert: als iemand die leeggeplunderd is.
voetnoot91
langkheit: breedvoerigheid; ontschuldight: verontschuldigt.
voetnoot92
als in 't voorbygaen: ter loops opgemerkt.
voetnoot93
ons treurtooneel: de mise-en-scène van dit treurspel.
voetnoot95
gebloemde: bloemrijke, symbolische, vgl. r. 74.
voetnoot97
gelijckenis van den bruiloftsgast: vgl. Matth. XXII, 11-12; by: door.
voetnoot98
het feestgewaet, den verloren zone aengetogen: Vgl. Luc. XV, 22.
voetnoot99
treckt enz.: Rom. XIII, 14; is 't dat wy enz.: II Cor. V, 3.
voetnoot100
Het symbolische kleed wordt in een werkelijk kleed omgezet, om de opvoering mogelijk te maken.
voetnoot100
wy willen: II Cor. V, 5.
voetnoot101-02
de vrou met de zonne bekleet: Openb. XII, 1; elders: lees: elders gedenkt Sint Jan de witte zijde en vgl. Openb. III, 4, 5, 18; IV, 4; VI, 11; waar overal in de Vulgaat sprake is van witte kleederen (vestimenta); zijde vinden wij niet vermeld; alleen in Openb. XIX, 14 wordt van lijnwaad (bysstinus) gesproken.
voetnoot103
Hy raet: Vgl. Openb. XVI, 15.
voetnoot104
vertoont ons zeven engelen enz.: Joannes ziet tusschen zeven kandelaars den Menschenzoon, die gekleed is in een lang gewaad (Vulg.: vestitum podere) en vond de borst met een gouden gordel omgord: Openb. I, 13.
voetnoot105
De bruit enz.: Joannes ziet de heilige stad neerdalen als een bruid die opgetooid is voor haar man (Vulg.: paratam sicut sponsam ornatam viro suo).
voetnoot109
steurnis: verstoring.
voetnoot110
Godts huisgenooten: vgl. Eph. II, 19. - III De groote Gregorius: de H. Gregorius de Groote, paus en Kerkvader in de VIe E.
voetnoot113
heerlijck gezicht: onbelemmerde zieleblik, zuiver inwendig oog.
voetnoot114
bestandighs: bestendigs; zelf: zelfs.
voetnoot115
niet genoeghden: zich niet vergenoegden.
voetnoot116
toegeleit: toegewezen; bestonden: het waagden.
voetnoot118
d'erfvyant enz.: de duivel.
voetnoot119
toeleide: het erop toelegde; er op loerde; hofslang: paradijsslang; van hem bezeten: door den duivel bezeten; de duivel was in een slang gekropen, had de gestalte van een slang aangenomen.
voetnoot122
de Godtheit ontviel: aan de Godheid ontviel, van God afviel.
voetnoot123
gepropt: vervuld.
voetnoot124
d'oogen enz.: Gen. III, 7.
voetnoot126
de Herkentenis: elders (Jeptha, Berecht, r. 66) herkennis of agnitio, de erkenning of ontdekking van den toestand waarin de dramatische persoon gebracht is, een der twee hoofdvereischten van het klassieke treurspel.
voetnoot127-28
treurspel aller treurspelen: zooals ook de ondertitel van den Adam in B. luidt: aller treurspelen treurspel en 't eeuwigh treurspel, vs. 1479; de schrickelijcke overgangk: de verandering van toestand (in Jeptha's Berecht: staetverandering, r. 65) van den dramatischen persoon, de peripetia, het andere hoofdvereischte volgens de humanistische tooneelwetgevers; eene Ilias van ontelbaere rampzalisheden: een lange reeks van ongelukken; naar het epos van Homerus, dat de zware belegering van Ilium (Troje) met alle ellenden daaraan verbonden, beschrijft; zoo spreekt Vondel van D'Ilias van den huize Medicis als hij Hoofts beschrijving van de Rampzaligheden der verheffinge van den huize van Medicis bezingt, vgl. Dl. V, bl. 477.
voetnoot131-2
wijlen heer Vossius: wijlen de heer Vossius, nl. Vondels bewonderde vriend Gerardus Joannisz, in 1649 overleden; van zijn Historiae de Controversiis, quas Pelagius ejusque reliquiae moverunt libri septem, welke Vondel hier bedoelt, verscheen de 1e druk te Leiden in 1618, de 2e te Amsterdam in 1645. Het citaat is de vertaling van de samenvatting, door Vossius boven Lib. II, pars I, thesis I (ed. 1645, bl. 134) gezet: ‘Ecclesia Catholica sic semper judicavit: primum illud peccatum omnibus imputari, hoc est, justo Dei judicio secundum effectus suos in omnes Adae filios transmitti: effectus vero ejus esse credebat, quod propterea nascimur expertes justitiae originalis, necessitati mortis subjecti, et aeternae a Deo separationi obnoxii’.
voetnoot135
Gelijck door eenen mensch enz.: Rom. V, 12.
voetnoot136
Gelijck door eenen mensch enz.: Rom. V, 12.
voetnoot139
Gelijck door de misdaet: Rom. V, 18.
voetnoot141
uit der natuure kinders van toren (toorn): natura filii irae, Eph. II, 3.
voetnoot142
strafschult: verschuldigde straf; de straf, door God ons voor de zonde opgelegd; vgl. r. 185 strafschuldigh.
voetnoot146-vlg.
Vondel doet eenige grepen uit het in r. 132 genoemde werk van Vossius; Pelagius: zooals Vondel uit Vossius meedeelt, was Pelagius een Schot, en Kloosterbroeder (professione monachus, natione Scotius, bl. 4), nl. leekemonnik uit de Ve E.; hij ontkende de erfzonde en leerde, dat de mensch uit eigen kracht, zonder de genade, kan zalig worden; Vossius haalt bl. 5 verscheiden getuigenissen van Kerkvaders aan over Pelagius' godvruchtig en stichtend leven.
voetnoot149
Vgl. Matth. X, 16.
voetnoot150
in dry boecken de Heilheilige Dryeenigheit verdadighde: Vossius vermeldt bl. 10 dit orthodoxe werk de fide Trinitatis; Heilheilig is vertaling van sacrosancta.
voetnoot151
omtrent vierhondert jaeren enz.: Vossius verhaalt bl. 9, dat Pelagius ongeveer in 410 het eerst is opgetreden ‘paullo post urbem a Gothis captam’; Gotten: Gothen; de barbaarsche Germanenstam, die in 410 onder Alaric Rome veroverde.
voetnoot152
overgerompelt: overrompeld.
voetnoot153
onkruit onder de tarwe: vgl. Matth. XIII, 25.
voetnoot154-58
Over Pelagius' onbetrouwbaarheid en arglist haalt Vossius bl. 10 getuigenissen aan; zoo Hieronymus zeght: Vossius citeert ib. van den H. Hieronymus, die Pelagius bestreed: ‘Quod aperte negaret hoc occulte dociusse ait’; Zes en meer kerckelijcke vergaderingen: Vossius schrijft boven een hoofdstuk op bl. 210: ‘Pelagianam de peccato originali sententiam damnarunt concilia: ut Carthaginense I, Diospolitanum, Carthaginense alterum, Milevitanum, Carthaginense tertium, Arausicanum II, et alia’.
voetnoot159
zweetten: spanden zich in.
voetnoot160
Diospolitaensch: het concilie van Diospolis (Lydda in Palestina) in 415; Milevitaensch: het concilie van Milene (Mileve, in Afrika) in 416.
voetnoot161
Arausikaensch: het concilie van Oranges (Frankrijk) in 529; Zijn aenhang: Pelagius' volgelingen, de Pelagianen; waar Vondel het verhaal van deze Pelagiaansche manieren gevonden heeft is mij niet gebleken.
voetnoot162
reuckeloos: roekeloos, ongevoelig.
voetnoot164-68
Letterlijk staat er in Euripides' Μεδεια, vs. 1-4: ‘Ware het schip Argo nooit door de tegen elkaar stootende Cyaneïsche rotsen naar het land der Kolchiërs gevaren; ware in de dalen van Pelion nooit de omgehakte pijn gevallen’; waarschijnlijk heeft Vondel een Latijnsch citaat vertaald, misschien van Ennius, die ook van een bijl (securibus) gewaagt.
voetnoot173-vlg.
Vondel volgt in dit heele slot de bovenschriften de hoofdstukken van Vossius' geciteerd werk vrijwel op den voet.
voetnoot173-74
‘Negabant Pelagiani, Adami peccatum imputari posteritati .... et ad imitationis exemplum restringebant’, bl. 182, 186-89; ‘Praeterea Pelagiani putabant, peccato Adami, praeter Adamum, laesum esse neminem: ac proinde nullum esse originalem naturae defectum, sed in ea perfectione unumquemque procreari, in qua Adam fuit ante lapsum’, bl. 185.
voetnoot175-80
‘Item Pelagianorum dogma erat, mortem temporalem esse ex necessitate naturae, nec propter peccatum primorum parentum redundasse in genus humanum: sed Adamum ipsum moriturum fuisse, etsi non peccasset. Multo vero minus agnoscebant, nos peccato Adami promeritos esse mortem aeternam’, bl. 188, 203.
voetnoot180-85
‘Pelagius ne fateretur, infantes obstringi originali peccato et nasci aeternae mortis reos, negabat eos per baptismum accipere remissionem originalis delicti vel de potestate tenebrarum ui regnum Dei transferri’, bl. 190.
voetnoot181-83
‘Sed hac quoque in re longe alia Catholicorum mens fuit’, bl. 194; de door Vondel uit Joan. III, 5 aangehaalde tekst komt bij Vossius niet voor.
voetnoot185
in reatu ... dat is strafschuldigh: Hieraan kunnen we zien, dat Vondel Vossius' uitdrukking ‘aeternae mortis reos’ goed doordacht, misschien met Kath. theologen besproken heeft en zelfstandig weergeeft; strafschuldigh: vgl. strafschult r. 142.
voetnoot191-vlg.
Vossius behandelt in het 3de boek van zijn werk over Pelagius de noodzakelijkheid van de genade, die door den Schot ontkend werd; de Latijnsche en Grieksche Vaders, die haar noodzakelijk achten, haalt Vossius bl. 278-94 uitvoerig aan.
voetnoot195-vlg.
In het bovenschrift van een nieuw hoofdstuk wijst Vossius op het draaien van Pelagius inzake de genade-quaestie en zegt: ‘Per gratiam intellexit possibilitatem naturae a Deo conditae, hoc est rationalem voluntatem’, bl. 294.
voetnoot196 vlg.
drift: fanatisme; de rechtzinnige leeraers dreven enz.: dreven: hielden vol; ‘Catholicorum contra judicium fuit, non sufficere arbitrii libertatem et doctrinam Legis, sed divinam insuper requiri gratiam’, bl. 300.
voetnoot200
Over het gebed en de sacramenten als bewijzen van 's menschen onvermogen spreekt Vossius niet; dat Christus enz.: Joan. XIV, 16.
voetnoot202
Geheimnistekenen: Vondels gebruikelijke vertaling van Sacramenta.
voetnoot205
hy: Pelagius.
voetnoot206-7
Vincent Lirinenzer: Vincent van Lerin, kerkelijk schrijver uit de Vde eeuw, wiens Commonitarium de kath. opvatting der traditie verdedigt; hij bestreed Pelagius, maar was zelf niet vrij van semi-Pelagianisme; Niemant heeft enz.: Tot driemaal toe haalt Vossius in zijn door Vondel gebruikt werk de uitspraak van Vincentius Lir. aan: ‘Quis unquam ante profanum illum Pelagium tantam virtutem liberi praesumsit arbitrii, ut ad hoc in bonis rebus per actus singulos adjuvandum necessariam Dei gratiam non putaret?’ Ep. ad Lect.; bl. 181 en 278.
voetnoot209
Het orakel: Christus.
voetnoot210
uitgedruckte: uitdrukkelijke; Zonder my enz.: Joan. XV, 5; Paulus: Philipp. II, 13.
voetnoot213
by hem: door Pelagius; en deze: en omdat deze.
voetnoot215
Dat overal enz.: de bekende, ook door Vossius in zijn Ep. ad Lectorem aangehaalde traditie-regel uit Vincentius' Commonitarium cap. II: ‘Quod ubique, quod semper, quod ab omnibus creditum est’.
voetnoot3
hofslang: paradijsslang.
voetnoot4
bekoorde: verleidde.
voetnoot5
smaecken: proeven.
voetnoot6
kennende: erkennende, ontdekkende.
voetnoot7
het kleet enz.: Zie over dit zinnebeeldige, maar door Vondel reëel vereischt kleed de noot op r. 100 van het Berecht en vs. 106-07 van het treurspel.
voetnoot10
ontschuldigende: verontschuldigende.
voetnoot11
verwezen: veroordeeld.
voetnoot13
Het treurtooneel: de mise-en-scène.

voetnoot*
Behalve Adam, Eva en Asmode zijn de personen van dit treurspel gelijk aan die van Lucifer, zonder Belzebub en Apollion. Voor de herkomst der in beide drama's voorkomende personen zie men de aanteekeningen in Dl. V, bl. 616-17. Over Asmode valt er hier bij te voegen, dat deze duivel vernoemd wordt in het boek Tobias, III, 8; hij is de demon der onreinheid, verstoorder van 't geluk (vgl. vs. 1420) en onthuller van geheimen.
De vroegere Stedehouder Lucifer wordt nu bijgenaamd Vorst des afgronts, vgl. vs. 545.
Uriël, die in Lucifer Michaëls Schiltknaep heet, wordt hier, evenals in Noah, Gerechtsengel genoemd. Hij vertegenwoordigt, aan het einde van het drama, het hoog gerecht (vs. 1625, 1660) en spreekt namens God de straffen over Adam, Eva en de slang uit.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • J.D. Meerwaldt

  • A.A. Verdenius


Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • Adam in ballingschap, of aller treurspelen treurspel