Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674 (1937)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (8.06 MB)

XML (2.58 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674

(1937)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Het vyfde bedryf.

LUCIFER. ASMODÉ.
Lucifer:
 
Zoo vang de rouklaght aen. geen zang heeft zulck een aert.Ga naar voetnoot1412
Asmodé:
 
Hoe wacker heeft dees wacht zijn hofwacht nu bewaert!Ga naar voetnoot1413
Lucifer:
 
Het gaet naer onzen wensch. wy zijn dien hoeck te boven.Ga naar voetnoot1414
1415[regelnummer]
O Asmodé, het rijck des afgronts wil u loven,Ga naar voetnoot1415
 
En innehaelen, op de schorre nachtklaeroen.Ga naar voetnoot1416
 
Ons hof wort met tapijt van spinragh, en feestoenGa naar voetnoot1417
 
Van dorre blaên bekleet, om 't zegefeest te houwen.Ga naar voetnoot1418
 
Wy kroonen u ten vorst der oostersche landouwen.Ga naar voetnoot1419
1420[regelnummer]
Gy steurde 't eerste feest der levenden, en zult,Ga naar voetnoot1420
 
Ten Godt der bruiloften van 't oosten ingehult,Ga naar voetnoot1421
 
Gemaghtight worden, 's nachts het bruiloftsbed t'ontsteecken
[pagina 160]
[p. 160]
 
Met geile vlammen, en des bruigoms hals te breecken,
 
Daer hy gewonden leght in d'armen van zijn bruit.
Asmodé:
1425[regelnummer]
Dat 's meer dan ick verdiende. op uwen zegen sluit
 
My d'ysre kroon om 't hooft. zy roeste, uw' naem ter eere.
Lucifer:
 
Waer steeckt dees jonge bruit, met haeren nieuwen heere?Ga naar voetnoot1427
Asmodé:
 
Zy dropen achter af, van schaemte en schrick gepraemt,Ga naar voetnoot1428
 
En sloopen in een hol, mistroostigh en beschaemt,Ga naar voetnoot1429
1430[regelnummer]
Om hunne naecktheit: want nu zienze eerst uit hunne oogen,
 
Of andere oogen, loos beguighelt en bedrogen.Ga naar voetnoot1430-31Ga naar voetnoot1431
 
Zy weven schaemroot, om de schamelheit t'ontgaenGa naar voetnoot1432
 
Van hunne naecktheit, een groen web van vijgeblaênGa naar voetnoot1433
 
Om 't middenlijf: want wy hen by de locken sleurdenGa naar voetnoot1434
1435[regelnummer]
Door braem, en doornehaegh, en distelpunt, en scheurden
 
De witte zijde van hunne eerste onnozelheit.
 
Dit zijn de slippen, vuil van stof, en root bespreit
 
Van slijck en sprengklen bloets. zy jammeren en krijten.Ga naar voetnoot1434-38Ga naar voetnoot1438
 
Men hoortze elckandere de schult der misdaet wijten,
1440[regelnummer]
En vloecken. Eden galmt van jammerlijck misbaer.Ga naar voetnoot1439-40
 
Mistroostige Adam krabt zijn aenzicht, ruckt het haer
 
Met locken uit zijn hooft, en weckt de hofgeschallen,Ga naar voetnoot1442
 
Uitschreeuwende: waertoe, waer ben ick toe vervallen!
 
Ick gaf mijn bruit niet, maer mijn vyandin gehoor.
1445[regelnummer]
Mijn vleesch heeft my verraên. ick volghde een heiloos spoor.Ga naar voetnoot1445
 
Een vuile snoeplust was de pijl die Eva griefde,Ga naar voetnoot1446
 
En my al teffens. och, dit komt van vrouweliefde.Ga naar voetnoot1447
 
Ick ben van mijne ribbe en eigen vleesch verraên.
 
De vrouweliefde komt my al te dier te staen.
1450[regelnummer]
Ick wou de vlag, in top gezet, uit trots niet strijcken,Ga naar voetnoot1450
[pagina 161]
[p. 161]
 
En Gode in wijsheit en in wetenschap gelijcken.
 
De hovaerdy heeft my bedorven, en bekoort.Ga naar voetnoot1451-52Ga naar voetnoot1452
 
Het spoock des afgronts klampt my met gewelt aen boort.Ga naar voetnoot1453
 
Ick voele en voere alree een oorlogh in mijn leden.
1455[regelnummer]
Het vleesch wil anders dan de geest. verstant, en reden,Ga naar voetnoot1455
 
En wil, getaistert van dien onverwachten smack,Ga naar voetnoot1456
 
Gevoelen al te spade een' vreesselijcken krack.Ga naar voetnoot1457
 
'k Gevoel de jammeren van buiten en van binnen.Ga naar voetnoot1458
 
Hoe kan men zulck een scha herhaelen en verwinnen!Ga naar voetnoot1459
Lucifer:
1460[regelnummer]
Zoo wort mijn wraeck verzaet. nu triomfeert de hel.
 
Dat mijn erfvyant zich nu weere, en wetten stell',Ga naar voetnoot1461
 
Om zulck eene inbreuck van erflasteren te keeren:Ga naar voetnoot1462
 
Wy passen langer op geen' hinderdam noch beeren
 
Van wetten, en belofte, en vreeslijck dreigement.Ga naar voetnoot1463-64
1465[regelnummer]
Natuur leght onder, plat getreden, en geschent.Ga naar voetnoot1465
 
Al 't menschelijck geslacht is mijn, en errefeigen.Ga naar voetnoot1466
 
Het past niet langer op beloften, noch op dreigen.Ga naar voetnoot1467
 
De wil helt over van 't geboden goet tot quaet.Ga naar voetnoot1468
 
'k Wil kercken zaeien, en altaeren, hem ten smaet.Ga naar voetnoot1469
1470[regelnummer]
Men zal mijn beelden daer met menschenoffren eeren,Ga naar voetnoot1470
 
En gout en wieroock, en by 's afgronts godtheit zweeren,Ga naar voetnoot1471
 
Uit schrick voor straffe. ick schuif nu glimpelijck en valschGa naar voetnoot1472
 
Den oirsprong van het quaet van my op 's vyants hals.Ga naar voetnoot1473
 
Laet al de weerelt vry van Adams erven krielen:Ga naar voetnoot1474
1475[regelnummer]
Uit sestigh eeuwen berght hy pas een hantvol zielen.Ga naar voetnoot1475
[pagina 162]
[p. 162]
 
Zoo stijge ick, na mijn' val, op eenen hooger trap.Ga naar voetnoot1476
 
Zoo veel vermagh de lust, een montvol appelsap.
 
Maer duickenwe eene poos. wy zullen met onze oorenGa naar voetnoot1478
 
Den grooten ommezwaei van 't eeuwigh treurspel hooren,Ga naar voetnoot1479
1480[regelnummer]
Uit Adams eigen mont. nu loopt de treurrol af.Ga naar voetnoot1480
 
Hy komt tot kennis van zijn misdaet door de straf,Ga naar voetnoot1481
 
Die d'overtreders op den hiel treet. hy loopt herwaert,Ga naar voetnoot1482
 
Bestorven om het hooft, en dootsch, dan weder derwaert.
 
De beeldevormer zagh 't wanschepsel aen, en riep:Ga naar voetnoot1484
1485[regelnummer]
Helaes, nu rout het my dat ick oit menschen schiep.Ga naar voetnoot1485
ADAM. EVA.
Adam:
 
O duistere spelonck, ick docht in uwe naerheitGa naar voetnoot1486
 
Mijn smet, en naeckte schaemte en schande, voor de klaerheitGa naar voetnoot1487
 
Des hemels, en den glans van 't aldoordringend licht,
 
Te decken, maer vergeefs. geen hol, geen bosch is dicht.Ga naar voetnoot1489
1490[regelnummer]
Ick wort verraden van het wroegende geweten,
 
Dat overtuightme. een worm, te diep in 't hart gezeten,Ga naar voetnoot1491
 
Het overtuigen van 't beschuldighde gemoedt,Ga naar voetnoot1492
 
Doorknaeght mijn ingewant. waer zet ick mijnen voet,Ga naar voetnoot1493
 
Om rust te vinden voor het barnen van mijn zinnen?Ga naar voetnoot1494
1495[regelnummer]
Och welck een onrust kraeckt en knerst geduurigh binnen
 
In mijnen boezem! hoor, hoe giert het heene en weêr,Ga naar voetnoot1496
 
Getrocken van 't gewight der misdaet, keer om keer.
 
Hoe is mijn staet verkeert! ick dwael, gelijck de blinden,Ga naar voetnoot1498
 
En zoecke d'oude rust, en kanze nergens vinden.
[pagina 163]
[p. 163]
1500[regelnummer]
Zy vlught gestadigh voor en voor, en wil niet staen.
 
Wat grijp ick naer de lucht? hier is geen vatten aen.Ga naar voetnoot1501
 
Waer blijven d'engelen, de blijde feestgenooden,Ga naar voetnoot1502
 
De wachters van den hof? helaes, zy zijn gevloden.
 
Nu zwijght de bruiloftsgalm. de voglezang zit stom.
1505[regelnummer]
Geen reien juichen meer voor bruit en bruidegom.
 
De hemelsche bazuin houdt op het feest te groeten.
 
De helsche horen houdt nu aen met vreeslijck toeten.Ga naar voetnoot1507
Eva:
 
Wat komt u over? zijt gy zinneloos, of dwaes?Ga naar voetnoot1508
Adam:
 
Ick zie de spoockery, en hoor het nachtgeraesGa naar voetnoot1509
1510[regelnummer]
Rondom my heene. zie de razeryen klimmenGa naar voetnoot1510
 
Van onder op, en hoeze ons dreigen, en begrimmen.Ga naar voetnoot1511
 
De nevel, die 't gezicht benevelde, verdwijnt.Ga naar voetnoot1512
 
Nu zienwe een' ommegangk van spoock, dat ons verschijnt.Ga naar voetnoot1513
 
Ick kan de rampen en het leet, by u gebrouwen,Ga naar voetnoot1514
1515[regelnummer]
Niet overzien, veel min op eene ry ontvouwen.Ga naar voetnoot1515
Eva:
 
Zoo schuiftge uw eige schult alleen op mijnen hals.
Adam:
 
O oirzaeck van mijn' val, en zoo veel ongevals,Ga naar voetnoot1517
 
Hier uit te spruiten! och dit komt van echtgenooten!Ga naar voetnoot1518
 
Op zulck een voorwaerde is ons huwlijck niet gesloten.
Eva:
1520[regelnummer]
Met wat beding heeft dan uw hant mijn hant getrout?
Adam:
 
Dat gy mijn noothulp trou uw' man hanthaven zoudt.
Eva:
 
Het voeght den man zijn vrou godtvruchtigh voor te treden.Ga naar voetnoot1522
Adam:
 
Laet dees gevloeckte boom getuigen wie eerst EdenGa naar voetnoot1523
 
Durf schenden, en zich aen 't verboden ooft vertast.Ga naar voetnoot1524
[pagina 164]
[p. 164]
Eva:
1525[regelnummer]
De zwacke vrouwekunne is van een lust verrast:Ga naar voetnoot1525
Adam:
 
En uw vervloeckte lust my bitter opgebroken.
Eva:
 
Het voeght een manshooft zich te houden onbesproken,Ga naar voetnoot1527
 
En stant te houden, zoo het vrouwebeelt bezwijckt.Ga naar voetnoot1528
Adam:
 
Gy smeet my overstagh.Ga naar voetnoot1529
Eva:
 
rechtschape vroomheit wijckt
1530[regelnummer]
Om smeecken, noch gevley, noch dreigen van een vrouwe.Ga naar voetnoot1530
 
Schep moedt: ick blijve uw troost, in 't nijpen van den rouwe,
 
Gelijck voorheene in weelde en 't opperste geluck,
 
En zal u nimmermeer bezwijcken in den druck.Ga naar voetnoot1533
Adam:
 
Het is vergeefs getroost, dees schade al t'onherhaelbaer.Ga naar voetnoot1534
Eva:
1535[regelnummer]
Wat raet? de schepper schiep ons beide niet onfaelbaer,Ga naar voetnoot1535
 
Maer faelbaer, en van een bouvallige natuur.Ga naar voetnoot1536
Adam:
 
Dus sleept de wellust van een' oogenblick, eene uurGa naar voetnoot1537
 
Een lange keten na van rampen en verdrieten.
 
Het lustme langer niet het leven te genieten.
1540[regelnummer]
'k Verbeeldme, waer ick ga en sta, een bange doot.
 
Zy grimtme lelijck aen. och open uwen schoot:
 
Ontfangme, o aerde: want de lust is my benomen.
 
Ontfangme wederom. ick ben van u gekomen.
 
Dit lichaem komt u toe. de ziel verhuize, en zoeck'
1545[regelnummer]
Een heimelijck verblijf, daer een verdiende vloeck
 
Haer heenevoere: want zy heeft des hooghsten zegen
 
Misbruickt. wat toeft de doot! het leven is me tegen,
 
De naere duisternis veel liever dan de dagh.
 
Mijn schande leght te naeckt. zoo 't my gebeuren magh
1550[regelnummer]
Te sterven; keer het niet. laet u mijn doot behaegen.Ga naar voetnoot1550
[pagina 165]
[p. 165]
 
Geen reden port u op het tijdigh lijck te klaegen:Ga naar voetnoot1551
 
Want tijdigh sterft hy, die niet meer te hoopen heeft.
 
Al is mijn leven kort, 'k heb noch te lang geleeft,
 
Na zulck een heilverlies, en kan niet meer verliezen.Ga naar voetnoot1554
1555[regelnummer]
Wat slagh van sterven staet my 't reetste nu te kiezen?Ga naar voetnoot1555
 
Van eenen hoogen bergh afspringen zonder schroom,
 
Of plompen in d'Eufraet, en dryven met den stroom
 
En maelstroom recht in zee, ten aze voor de vissen?
 
Ay vrou, wat houdtge uw' man? gy moghtme nutter missenGa naar voetnoot1559
1560[regelnummer]
Dan houden: want de zon, die 't hooft haest onderhaelt,Ga naar voetnoot1560
 
En naer de westkim spoet, is lang voor my gedaelt.
 
Mijne oogen schuwen 't licht. ontslame. ick overleefdeGa naar voetnoot1562
 
Het zegenrijcke lot, my toegeleght, en streefde,
 
Van hoovaerdy vervoert, te weeligh en te steil,Ga naar voetnoot1564
1565[regelnummer]
En boven 't menschelijcke eens vastgestelde peil:
 
Zoo most ick billijck in 's doots afgront nederstorten.Ga naar voetnoot1566
Eva:
 
Waer toe vervaltge? wiltge u zelven 't leven korten,
 
En my, een droeve weeu, verlaeten? ben ick niet
 
Uw eigen vleesch en been?
Adam:
 
ja 't vleesch, dat my verriet,Ga naar voetnoot1569
1570[regelnummer]
Verleide, ô valsche tong, met slangegift bestreecken!Ga naar voetnoot1570
Eva:
 
De slang verleide my, door haere looze treken,Ga naar voetnoot1571
Adam:
 
Gy zijt de looze slang, die my den dootsteeck gaeft.
Eva:
 
Waer blijft uw hoogh vernuft, dat naer de starren draeft?
 
Waer is het helder licht van uw verlichte reden?
1575[regelnummer]
Indien mijn traenen, en ootmoedige gebeden
 
U niet bewegen, zoo vergunme, op mijn geklagh,
 
Dat ick aen uwe zijde, en teffens sterven magh:Ga naar voetnoot1577
 
Want 't lustme zonder uw genootschap niet te leven.
 
'k Ontken geensins dat ick dit misdrijf heb gesteven,Ga naar voetnoot1579
1580[regelnummer]
Mijn snoeplust u vervoerde in dezen droeven staet.
 
Zoo laet ons t'zamen dan de schult van zulck een quaet
[pagina 166]
[p. 166]
 
Oock boeten. woudtge door de dootschult my behaegen?Ga naar voetnoot1582
 
'k Zal haer verdiende straf gewilligh leeren draegen.
 
Daer is mijn hant. ick ben de doot getroost. vaer voort.
1585[regelnummer]
Nu suf niet langer. tre my voor. nu sta uw woort,Ga naar voetnoot1585
 
Als een rechtschapen man. geen doot zal my vervaeren,
 
Te ploffen van een rotse, of in de zoute baren
 
Te plompen, hant aen hant. ick troude deze hant.Ga naar voetnoot1587-88Ga naar voetnoot1588
Adam:
 
Och liefste, 't is mijn schult. mijn troost, mijn waertste pant,
1590[regelnummer]
Ick wil mijn leven, u ter liefde, noch verlengen.
 
Wisch af dees traenen, die de bleecke blaên besprengen
 
Van uwe kaecken. zet uw edel hart gerust.
 
Schoon hier geen levens lust meer overschiet, noch lust
 
My 't leven om uw gunst, en aenschijn. mijn getrouwe,Ga naar voetnoot1594
1595[regelnummer]
Gy zult niet, in den schijn van eene weduvrouwe,Ga naar voetnoot1595
 
Den eersten bruiloftsdagh beschreien, en alleen,
 
En dootsch, en hangends hoofts, op eenen kouden steen
 
Gezeten, klaegen dat uw man, van rou verwonnen,
 
De handen aen zich zelf mistroostigh heeft geschonnen.Ga naar voetnoot1599
1600[regelnummer]
'k Wil mijn mistroostigheit intoomen, en al stil
 
Verwachten 't uiterste, en wat hierop volgen wil.
Eva:
 
Wat hoore ick daer? een storm begint hier op te steecken,
 
De donckre en zwangre lucht onstuimigh uit te breecken.
 
De bladers ruisschen uit vier hoecken heene en weêr.
1605[regelnummer]
De bulderende wint smijt bosch en boomen neêr.
 
Het aerdtrijck davert, dreunt, en loeit, en huilt van onder.
 
Het blixemt blick op blick. op 't weêrlicht rolt de donderGa naar voetnoot1607
 
De donderklooten door de wolcken slagh op slagh,Ga naar voetnoot1608
 
En d'avontschaduw jaeght den ondergaenden dagh.Ga naar voetnoot1609
Adam:
1610[regelnummer]
Hoe beeft het hart van schrick! hoe sidderen mijn leden,
 
Van eene kille koortse en dootschrick hardt bereden!Ga naar voetnoot1611
 
Mijn haeren rijzen. al het bloet treckt snel by een.
[pagina 167]
[p. 167]
 
d'Alziende rechter, om het gruwzaem overtreên
 
Van zijn gewijde wet, te trots geterght tot toren,Ga naar voetnoot1614
1615[regelnummer]
Genaeckt. waer vlughten wy? hy komt, en laet zich hooren,
 
Mijn liefste, vlught met my ten bosch in, daer noit zon
 
Het aldoordringend licht en straelen schieten kon.
 
Geen web van vygeblaên kan onze naecktheit kleeden.Ga naar voetnoot1618
 
De hartekenner ziet, van boven tot beneden,Ga naar voetnoot1619
1620[regelnummer]
Van top tot teen, niet heels aen lichaem en aen ziel.Ga naar voetnoot1620
 
Hoe kort treet 's hemels straf het misdrijf op den hiel!Ga naar voetnoot1621
 
Duick onder, liefste: ick zal u met mijn schaduw decken.Ga naar voetnoot1622
 
O lust! ô appelboom! ô schande! ô lastervlecken!Ga naar voetnoot1623
 
O bosch, bedeck ons, zoo uw schaduwe iet vermagh!
1625[regelnummer]
Het hoogh gerecht verschijnt. ô droeve bruiloftsdagh!
URIË. ADAM. EVA.
Uriël:
 
O Adam, Adam, hoor. waer looptge u nu versteecken,Ga naar voetnoot1626
 
In naere schaduw? meentge in schaduwe uw gebrekenGa naar voetnoot1627
 
En smet te schaduwen voor Godts alziende licht?Ga naar voetnoot1628
 
Geen diepe nachtspelonck, geen hol, hoe naer en dicht,Ga naar voetnoot1629
1630[regelnummer]
Kan u verbergen, voor d'oneindigheit, gevondenGa naar voetnoot1630
 
In hemel, aerde, en zee, en grondelooze gronden.Ga naar voetnoot1631
 
'k Verdaegh u in Godts naem. verschijn verschijn terstont.Ga naar voetnoot1632
 
De Vader, die u schiep, en aen zijn wet verbondt,
 
Verdaeght u. waerom vlughtge uw' schepper, uwen vader?
Adam:
1635[regelnummer]
O stem, 'k gehoorzaeme u. vergeefme: ick kome u nader.
 
De voorbo van uw komste, in 't godtgeheilight woudt,Ga naar voetnoot1636
 
Het schricklijck onweêr, dat uw majesteit ontvout,Ga naar voetnoot1637
 
Verbaesde hem, die, naeckt geschapen, zich moet schaemen,Ga naar voetnoot1638
 
Uit ootmoet en ontzagh, die 's menschen plicht betaemen.Ga naar voetnoot1639
Uriël:
1640[regelnummer]
Wie openbaerde u toch dees naecktheit, al te naeckt?Ga naar voetnoot1640
[pagina 168]
[p. 168]
 
Heeft oock uw mont de vrucht der kennisse gesmaeckt?Ga naar voetnoot1641
 
Beken de misdaet vry. ontzieze niet te noemen.Ga naar voetnoot1642
 
Verschoon uw schult niet: want hier baet nu geen verbloemen.
 
O trouwelooze, durftge alleen om 't ooftgenot,
1645[regelnummer]
Op dootstraf u verboôn, ontwijden 't hoogh gebodt?Ga naar voetnoot1645
Adam:
 
Het is mijn schult niet, maer de liefelijcke woorden
 
Der vrouwe, my van u ter hulp gegunt, bekoordenGa naar voetnoot1647
 
Mijne ooren en het hart; de boomvrucht en haer verf
 
Mijne oogen, en den mont, helaes, tot mijn bederf,
1650[regelnummer]
Te smaecken: uit de vrouwe is mijn bederf geboren.Ga naar voetnoot1650
Uriël:
 
O vrou, ter noothulp van uw wederga gekoren,
 
Wat voerde uw zinnen tot dees wederspannigheit?
Eva:
 
Een slang, Godts schepsel, heeft mijn simpel hart verleit,Ga naar voetnoot1653
 
Den appel in den mont gesteecken na'et bekooren:Ga naar voetnoot1654
Uriël:
1655[regelnummer]
O hofslang, listigh dier, gevoel nu 's hooghsten toren.Ga naar voetnoot1655
 
Gy zult voortaen, gehaet van allerhande veeGa naar voetnoot1656
 
En dieren, op uw' buick voortkruipende, geen vre
 
Noch rust gevoelen, en, in uw spelonck gedreven,
 
Het gansche leven lang, by aerde, uw voedsel, leven!Ga naar voetnoot1659
1660[regelnummer]
Het hoog gerechte zal een' onuitbluschbren haetGa naar voetnoot1660
 
Ontsteecken tusschen u, en tusschen 't vrouwezaet,Ga naar voetnoot1661
 
Dat u het hooft verplet: hoewel gy, bits in 't wrijtenGa naar voetnoot1662
 
En wederstreven, dit durft in de hielen bijten.Ga naar voetnoot1663
 
O vrou, die uwen man bedrieghelijck verriet,Ga naar voetnoot1664
1665[regelnummer]
Gy zult geen ende zien van 't naeckende verdriet,Ga naar voetnoot1665
[pagina 169]
[p. 169]
 
In draght en baerens noot; en een slavin verstreckenGa naar voetnoot1666
 
Van Adam, uwen heere, en zijnen wil voltrecken:
 
En gy, die haere stem gehoor gaeft boven Godt,Ga naar voetnoot1668
 
In 't smaecken van de vrucht, en schenden van 't verbodt,
1670[regelnummer]
Zult zweeten onder 't juck des arbeits, vol misnoegen.
 
Het aerdtrijck, nu gevloeckt, vergelt den last van 't ploegen
 
En zaeien menigwerf met onkruit, stroo, en kaf.
 
De doorne en distel stickt het zaet, dat d'acker gaf,
 
Tot datge, nat bezweet, verkeert in stof en aerde,Ga naar voetnoot1674
1675[regelnummer]
Begraven in den schoot der moeder, die u baerde.Ga naar voetnoot1675
 
Op datge midlerwijl gevoelt in 't aerdtsch gequel
 
Hoe d'opperste het recht beneên genade stel,Ga naar voetnoot1677
 
Zal uwe wederga nakomelingen baeren,
 
Godt uw gezontheit en beschaemtheit noch bewaeren,Ga naar voetnoot1679
1680[regelnummer]
En 't lichaem decken met de warme schaepevacht.
 
Nu flux ten hove uit: flux gy Cherubijnewacht,Ga naar voetnoot1681
 
Godts hoftrouwanten, komt, en past u trou te quijten.Ga naar voetnoot1682
 
Verjaeght de ballingen. verjaeght dit paer bandytenGa naar voetnoot1683
 
Ten paradyze uit. gaet, bewaeckt den gouden boomGa naar voetnoot1684
1685[regelnummer]
Van 't leven. houdt gestreng de dertle lust in toom,Ga naar voetnoot1685
 
Met scherpe zwaerden, die van gloet en vlamme blaecken,
 
Op dat geen ballingen de vrucht des levens smaecken.Ga naar voetnoot1687
Eva:
 
O welck een brant ontsteeckt het gansche paradijs,Ga naar voetnoot1688
 
En weit de boomen af! nu zwijght de bruiloftswijs.
1690[regelnummer]
Nu schricken teffens al de vogels en de dieren.Ga naar voetnoot1690
 
Zoo past het u en my de bruiloftsfeest te vieren
 
Met deze fackelen. och lief, waer heen? waer heen?Ga naar voetnoot1692
Adam:
 
Het is geen draelens tijt. de geest, die ons verscheen,
 
Schijnt geen Uriël, maer Godt zelf, wiens wet wy braecken,
1695[regelnummer]
Om boven 's menschen peil te steigren in de daeckenGa naar voetnoot1695
 
Des hemels, boven Godt, in wijsheit, en in maght.
 
Een reuckeloos bestaen heeft ons ten val gebraght.Ga naar voetnoot1697
[pagina 170]
[p. 170]
 
Helaes, wie onderstut mijn twijfelende stappen?
 
Mijn weêrgade, onderstutme in droeve ballingschappen.Ga naar voetnoot1699
1700[regelnummer]
De beenen sidderen. het is hoogh tijt te vliên.
 
Wy scheiden, zonder hoop van immer u te zien,
 
O lusthof paradijs! o schoot van ons geboorte!
 
Wat baet het ommezien! ons wort geboôn dees poorteGa naar voetnoot1703
 
Te ruimen, om een dorre en dorstige landou
1705[regelnummer]
Te zoecken, in elende. ô knaegend naberou,Ga naar voetnoot1705
 
O zweetende arrebeit, ô endelooze elenden!
 
Geleitme, volghtme na, met heele kommerbenden.Ga naar voetnoot1707
 
Hier heeft de zomer uit. de winter klamptme aen boort.
 
Godts slaghzwaert volght ons op de hielen. spoenwe voort.Ga naar voetnoot1709

UIT.

voetnoot1412
Zoo: zòò, gelijk wij daar juist gehoord hebben; heeft zulck een aert: klinkt ons zòo mooi.
voetnoot1413
Het sarcasme van Asmodé!; dees wacht: die Engelenwacht; hofwacht: de bewaking van het Paradijs.
voetnoot1414
Wy zijn dien hoeck te boven: wij hebben het probleem, hoe God in Adam te treffen (vs. 29-30) opgelost; vgl. vs. 50.
voetnoot1415
wil: zal.
voetnoot1416
de schorre nachtklaeroen: sombere hoorn, vgl. vs. 686.
voetnoot1417
Ons hof: de Hel; feestoen: festoen.
voetnoot1418
houwen: houden.
voetnoot1419
Oostersche landouwen: de gebieden van het Oosten: Azië, waar het heidendom zoo lang overheerschte.
voetnoot1420
steurde: verstoorde.
voetnoot1421
ingehult: ingehuldigd. Het patronaat der oostersche bruiloften, door Lucifer hier aan Asmodé verleend, steunt op het verhaal van 't boek Tobias (III, 8) dat Asmodé achtereenvolgens de zeven mannen van Sara, Raguëls dochter, in den eersten bruiloftsnacht doodde.
voetnoot1427
steeckt: schuilt; dees jonge bruit: Eva; haeren nieuwen heere: Adam, met wie zij pas gehuwd is.
voetnoot1428
achter: naar achteren, achter de struiken; gepraemt: gedrongen.
voetnoot1429
in een hol: ergens in een hoek, vgl. vs. 1486.
voetnoot1430-31
uit hunne oogen, Of andere oogen: weer spot van Asmodé met de sinistere vervulling van Belials voorspelling, vgl. vs. 1164-65.
voetnoot1431
loos beguichelt: slim begoocheld.
voetnoot1432
schamelheit: met schaamte vervullend gemis aan bedekking.
voetnoot1433
web: weefsel, samenknoopsel; vijgeblaên: Gen. III, 7; vgl. vs. 1618.
voetnoot1434
middenlijf: middel.
voetnoot1434-38
Zooals de witte zijde van hunne eerste (oorspronkelijke) onnozelheit, hoewel om tooneelredenen werkelijk aanwezig (vgl. vs. 106-07), zinnebeeldig bedoeld is, is ook dit sleuren door braamstruiken en doornhagen een zinnebeeld van de zonde van Adam en Eva, die hun onschuld hebben verloren. Vondel zinspeelt blijkbaar op Christus' gelijkenis van den man, die door moordenaars van alles beroofd werd (Luc. I, 30), waarop hij zich ook in het Berecht beriep.
voetnoot1438
krijten: huilen.
voetnoot1439-40
Vgl. vs. 1408.
voetnoot1442
de hofgeschalllen: de echo's in het Paradijs.
voetnoot1445
Mijn vleesch: mijn vrouw, vgl. vs. 438, 1448, 1569.
voetnoot1446
vuile: besmettende; griefde: verwondde.
voetnoot1447
al teffens: tegelijk.
voetnoot1450
Versta: ik wilde voor God niet onderdoen; dat Adam door hoogmoed viel, geeft Vondel met een scheepsbeeld weer; in top gezet: boven in den mast geheschen, strijcken: neerlaten.
voetnoot1451-52
Volgens vs. 1344-47 is Adam eerder uit toegevendheid tegenover Eva bezweken dan uit hoogmoed. Eva zelf viel uit snoeplust (vs. 1191-95). Maar het lokmiddel van den duivel was de voorspiegeling van hooger begrip en godgelijkheid (vs. 1162-81); de begeerte hiernaar gaf den doorslag, zooals Adam zelf erkent; vgl. vs. 1564.
voetnoot1452
bedorven en bekoort: gedemoralizeerd en verleid.
voetnoot1453
Het spoock des afgronts: de duivel; klampt enz.: overmant mij, vgl. vs. 1708.
voetnoot1455
Vgl. Galat. V, 17.
voetnoot1456
getaisterd: gehavend, gewond; van: door; smack: val.
voetnoot1457
krack: breuk.
voetnoot1458
van buiten: ziekte, armoede, dood; van binnen: zonde en begeerlijkheid.
voetnoot1459
herhaelen: inhalen; herstellen, vgl. vs. 1534.
voetnoot1461
mijn erfvyant: mijn onverzoenlijke vijand. God, vgl. vs. 6, 558; wetten stell': maatregelen neme.
voetnoot1462
inbreuck van erflasteren: doorbraak van erfelijke schade en schande, de erfzonde.
voetnoot1463-64
Versta: wij maken ons geen zorg meer over Gods verweermiddelen tegen ons; hinderdam: dam, die het opdringend water moet tegenhouden; beeren: waterkeeringen.
voetnoot1465
Natuur leght onder: de menschelijke natuur is overwonnen.
voetnoot1466
mijn: mijn eigendom; errefeigen: van geslacht op geslacht in mijn bezit.
voetnoot1467
Het: het menschelijk geslacht; past: let.
voetnoot1468
Vgl. Gen. VIII, 21.
voetnoot1469
Lucifer zal den afgodendienst verbreiden, vgl. Ps. XCV, 5;
voetnoot1470
De menschenoffers van den heidenschen afgodendienst.
voetnoot1471
't afgronts godtheit: de duivel, Lucifer-zelf.
voetnoot1472
Uit schrick voor straffe: uit angst voor demonische invloeden; glimpelyck: bedriegelijk.
voetnoot1473
op 's vyants hals: op Gods verantwoordelijkheid. Niet ik, bedoelt Lucifer, zal de oorzaak van het kwaad heeten, maar God zelf, zooals o.a. de Manicheën leerden, en misschien denkt Vondel ook aan de leer van Calvijn, zooals hij die in den tijd der hekeldichten begreep.
voetnoot1474
erven: kinderen; krielen: krioelen.
voetnoot1475
sestigh eeuwen: 6000 jaar, dat is, volgens de berekening van Vondels tijd, ongeveer de leeftijd der wereld: 4000 j.v. Chr. en 1600 (tot 2000 afgerond) nà Chr.
berght hy pas: redt God nauwelijks; een hantvol: zeer weinig. De meening, dat er maar zeer weinig menschen zullen zalig worden (o.a. door Massillon op 't eind der XVIIde eeuw in zijn bekende preek Sur le petit nombre des élus verkondigd) wordt door Vondel hier dramatisch benut, niet toegestemd.
voetnoot1476
De kwade invloed van Lucifer als duivel is grooter dan zijn goede als engel zou geweest zijn.
voetnoot1478
duicken: schuilen.
voetnoot1479
den grooten ommezwaei: de groote omkeer, staatverandering, wat Vondel in het Berecht Overgangk of naar Aristoteles de peripatie noemde, vgl. vs. 1493; 't eeuwigh treurspel: het altijd en in elken mensch zich herhalend drama, nl. zijn val van onschuld en geluk in zonde en ongeluk door eigen schuld en duivelsche verleiding, waarvan Adams val de oorzaak en het prototype was, waarom Adam in Ballingschap in den ondertitel Aller treurspelen treurspel heet.
voetnoot1480
Nu loopt de treurrol af: nu is de rol van Adam in dit werkelijke treurspel, in dit levensdrama, ten einde.
voetnoot1481
tot kennis: tot de erkentenis of, volgens het Berecht, Herkentenis de agnitio, die mede in een klassiek drama vereischt werd, de erkenning nl. van zijn dwaling en zonde (Vgl. vs. 1498), met een ironische gedachte aan den kennisboom.
voetnoot1482
op den hiel treedt: onmiddellijk volgt; herwaert - derwaert: hierheen - daarheen.
voetnoot1484
De beeldevormer: honende naam voor God, die Adam uit klei vormde, vgl. vs. 152; 't wanschepsel: mismaakt schepsel; Lucifer heeft immers Adams gelijkenis met God verminkt, zooals hij beoogd had, vgl. vs. 30.
voetnoot1485
Vgl. Gen. VI, 6.
voetnoot1486
spelonck: het hol, waarin Adam en Eva waren gevlucht, vs. 1429, 1629; docht: meende, hoopte; naerheit: duisternis.
voetnoot1487
smet: zonde. Adam en Eva zijn beroofd van hun kleed der erfrechtvaardigheid; het symbool vervalt hier dus en ze zijn naakt, alleen door vijgeblaren gedekt, vgl. vs. 1433, 1618.
voetnoot1489
is dicht: bedekt ons genoeg.
voetnoot1491
Dat overtuightme: dat klaagt mij aan; een worm: de knagende worm van het geweten, vgl. Marc. IX, 44.
voetnoot1492
beschuldighde: van schuld bewuste.
voetnoot1493
ingewant: binnenste, geweten.
voetnoot1494
barnen: branden, onrustig woelen.
voetnoot1496
giert: gilt en snerpt; Vondel denkt blijkens vs. 1497 aan het schrille geluid van een ketting over een rad.
voetnoot1498
Hoe is mijn staet verkeert: omgekeerd, omgeslagen, de peripatie van het drama en de erkentenis daarvan, vgl. vs. 1479, 1481.
voetnoot1501
hier is geen vatten aen: de lucht is niet te grijpen.
voetnoot1502
feestgenooden: ter feest genoodigden, vgl. vs. 721.
voetnoot1507
De helsche horen houdt: let op hijgend stafrijm; vgl. vs. 1416.
voetnoot1508
Wat komt u over?: wat overkomt u?.
voetnoot1509
Adam ziet en hoort in zijn angstverbeelding de duivels spoken en razen.
voetnoot1510
de razeryen: als wraakgodinnen.
voetnoot1511
van onder: uit de Hel.
voetnoot1512
De helsche rook trekt op, maar ook bedoelt Adam, dat hij de duivels nu pas ziet.
voetnoot1513
ommegangk van spoock: een lange sliert van helsche geesten is 't gevolg der zonde.
voetnoot1514
by u: door u, Eva.
voetnoot1515
op eene ry ontvouwen: allemaal opnoemen.
voetnoot1517
ongevals: ellende.
voetnoot1518
van echtgenooten: van getrouwd zijn.
voetnoot1522
godtvruchtigh: godvreezend.
voetnoot1523
eerst: het eerst.
voetnoot1524
vertast: vergrijpt.
voetnoot1525
van: door; verrast: overrompeld.
voetnoot1527
een manshooft: den man als hoofd.
voetnoot1528
het vrouwebeelt: de vrouw, vgl. vs. 1288.
voetnoot1529
Gy smeet my overstagh: Gij wierpt mij, toen ik stand wilde houden, met uw tranen enz. omver.
voetnoot1530
Om: voor.
voetnoot1533
u nimmermeer bezwijcken: u nooit in den steek laten.
voetnoot1534
dees schade: al dit verlies; al t'onherhaelbaer: al te onherstelbaar, vgl. vs. 1459.
voetnoot1535
onfaelbaer: onfeilbaar: geen feilen kunnende doen, onzondigbaar.
voetnoot1536
bouvallige: zwakke.
voetnoot1537
Dus: aldus.
voetnoot1550
keer het niet: verhinder het niet (tot Eva gezegd).
voetnoot1551
port u: drijft u aan; het tijdigh lijck: het lijk van iemand die op tijd gestorven is.
voetnoot1554
meer: met klemtoon.
voetnoot1555
slagh: manier; 't reetste: 't beste; Adam overlegt, hoe hij zelfmoord zal plegen.
voetnoot1559
houdt: weerhoudt.
voetnoot1560
houden: behouden; haest: bijna.
voetnoot1562
Ontslame: laat me alleen.
voetnoot1564
weeligh: overmoedig; steil: hoog.
voetnoot1566
billijck: terecht.
voetnoot1569
Vgl. vs. 1445.
voetnoot1570
met slangegift: wijl Eva Belials leugens had nagepraat.
voetnoot1571
looze treken: listige streken.
voetnoot1577
teffens: samen met u.
voetnoot1579
gesteven: gestijfd, doorgedreven.
voetnoot1582
de dootschult: de zonde, die den dood naar ziel en lichaam meebracht.
voetnoot1585
suf: peins en aarzel; sta uw woort: blijf uw woord gestand; volbreng wat ge zeide te willen doen, nl. zelfmoord.
voetnoot1587-88
ploffen - plompen: Ook. in Joseph in Dothan vs. 626 neemt Vondel het onderscheid tusschen vallen op iets droogs (ploffen) en vallen in water (plompen) nauwkeurig in acht.
voetnoot1588
troude: met klemtoon.
voetnoot1594
gunst en aenschijn: het genot van u te zien.
voetnoot1595
schijn: gedaante.
voetnoot1599
geschonnen: geschonden, geslagen.
voetnoot1607
Het blixemt blick op blick: deze natuurnabootsende uitdrukking gebruikt Vondel bijna zoo vaak hij den bliksem beschrijft; blick op blick: straal op straal.
voetnoot1608
donderklooten: donderkeilen, wellicht met bijgedachte aan den Germaanschen onweersgod Donar of Thor.
voetnoot1609
jaeght: verjaagt.
voetnoot1611
hardt bereden: hardvochtig overheerscht.
voetnoot1614
te trots: met te veel trots, nl. van Adams kant; toren: toorn.
voetnoot1618
web: weefsel, vgl. vs. 1433.
voetnoot1619
hartekenner: de doorgronder van 't hart en 't geweten, God. Vgl. Maria Stuart, vs. 1262.
voetnoot1620
niets heels: niets gaafs. Versta: onder elk opzicht heeft de zonde den mensch naar ziel en lichaam schade berokkend.
voetnoot1621
kort: dicht.
voetnoot1622
Duick onder: buk.
voetnoot1623
lastervlecken: schandesmetten, de zonde.
voetnoot1626
versteecken: te verstoppen.
voetnoot1627
naere: donkere.
voetnoot1628
schaduwen: beschaduwen, bedekken.
voetnoot1629
Vgl. vs. 1486.
voetnoot1630
d'oneindigheit: den overal doordringenden God.
voetnoot1631
grondelooze gronden: afgronden, vgl. vs. 239.
voetnoot1632
verdaegh: daag, dagvaard; vgl. vs. 1634.
voetnoot1636
't godtgeheilight wout: het Paradijs.
voetnoot1637
dat uw majesteit ontvout: dat ons zoo duidelijk uw grootheid openbaart.
voetnoot1638
verbaesde: overmeesterde.
voetnoot1639
die 's menschen plicht betaemen: die tot 's menschen plicht hooren.
voetnoot1640
dees naecktheit, al te naeckt: de toevoeging kan behooren bij openbaerde en geeft dan dezen zin: Wie openbaarde u zóo schrikbarend duidelijk uw naaktheid? (vgl. naeckt ontdecken van vs. 1397). Maar dieper van beteekenis wordt Uriëls vraag, wanneer al te naeckt bij naecktheit wordt getrokken; de zin is dan immers: Wie openbaarde u deze naaktheid, niet van 't lichaam alleen, maar ook van de ziel, die het kleed der erfrechtvaardigheid verloor.
voetnoot1641
der kennisse: van den kennisboom.
voetnoot1642
Ontzieze niet te noemen: vrees niet ze te noemen.
voetnoot1645
ontwijden: ontheiligen, schenden.
voetnoot1647
bekoorden: verleidden.
voetnoot1650
smaecken: proeven; bederf: verderf, ondergang.
voetnoot1653
simpel: onnoozel, geen kwaad vermoedend.
voetnoot1654
in den: in mijn; gesteecken: gestoken.
voetnoot1655
hofslang: slang van den tuin, van 't Paradijs; toren: toorn.
voetnoot1656
allerhande: alle soort.
voetnoot1659
by aerde: van stof.
voetnoot1660
Het hoog gerechte: Gods vonnis.
voetnoot1661
't vrouwezaet: het zaad der vrouw, de zoon der vrouw, nl. Jezus, de zoon van Maria.
voetnoot1662
Dat u het hooft verplet: Volgens de christelijke opvatting wordt met deze bijna letterlijke weergave van Gen. III, 15 de toekomstige Verlosser voorspeld. Vondel leest echter met de Vulgaat niet: ipsa conteret, maar naar het Hebreeuwsch ipsum, vgl. Lucifer, vs. 2138 (en noot Dl. V, bl. 694) 2176-78.
bits in 't wrijten: fel in uw verzet.
voetnoot1663
in de hielen bijten: belagen. De door Christus overwonnen duivel zal zich, door zijn aanvallen op den mensch, toch tegen God blijven verzetten.
voetnoot1664
O vrou: tot Eva.
voetnoot1665
naeckende: naderende.
voetnoot1666
draght: zwangerschap; een slavin: tot een slavin.
voetnoot1668
En gy: Adam.
voetnoot1674
nat bezweet: na al uw moeilijken arbeid.
voetnoot1675
der moeder, die u baerde: de aarde, waaruit Adam gevormd werd (terra mater).
voetnoot1677
recht beneên genade: genade boven recht.
voetnoot1679
beschaemtheit: schaamtegevoel.
voetnoot1681
ten hove uit: het Paradijs uit.
voetnoot1682
hoftrouwanten: dienaars in het Paradijs, eerst om Adam te beschermen, nu om hem te verjagen; past: zorgt.
voetnoot1683
bandyten: ballingen, vgl. vs. 591 en 1687.
voetnoot1684
gaet enz.: Gen. III, 24.
voetnoot1685
dertle lust: lichtzinnigheid, snoeplust.
voetnoot1687
De levensboom werd Adam en Eva nu ook verboden, omdat zij het recht op de lichamelijke onsterflijkheid hadden verloren.
voetnoot1688
Onder invloed van Grotius' Adamus Exul laat Vondel Eva hier op het vlammend zwaard van den Cherub ingaan.
voetnoot1690
teffens: ineens.
voetnoot1692
deze: met klemtoon.
voetnoot1695
boven 's menschen peil: boven de den mensch gestelde grens.
in de daecken: in het hoogste.
voetnoot1697
reuckeloos: roekeloos, vermetel.
voetnoot1699
Adam gaat in ballingschap.
voetnoot1703
Wat baet het ommezien!: wat helpt een blik in 't verleden.
voetnoot1705
elende: uitlandigheid, ballingschap.
voetnoot1707
Dit wordt gezegd tot de gepersonifieerde ellenden; kommerbenden: gevolg van kommer en verdriet.
voetnoot1709
Godts slaghswaert: het zwaard van den engel der gerechtigheid.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • J.D. Meerwaldt

  • A.A. Verdenius