Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674 (1937)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (8.06 MB)

XML (2.58 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674

(1937)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 143]
[p. 143]

Het vierde bedryf.

EVA. ADAM.
Eva:
 
Waer staenwe, in 't paradijs, of daer de starren blaecken?
 
Wat treck verruck mijn' geest om hoogh? mijn voeten rakenGa naar voetnoot933
 
Geene aerde. d'aerde ontzinckt den voeten in 't verschiet.Ga naar voetnoot934
935[regelnummer]
De goddelijcke galm van 't heiligh bruiloftsliet
 
Ontknoopt den bant, die ziel en lichaem hiel gebonden.Ga naar voetnoot936
 
De ziel, op hemelscheit verslingert, en verslonden,Ga naar voetnoot937
 
Gevoelt geene aerdtscheit, en, verkeert in zuivre vlam,Ga naar voetnoot938
 
Zoeckt d'eerste bron, waeruit zy haeren oirsprong nam.Ga naar voetnoot939
Adam:
940[regelnummer]
Mijn lief, waer heene? toef: gy mostme niet ontzweeven.Ga naar voetnoot940
Eva:
 
Ick worde krachtigh na de bron des heils gedreven,Ga naar voetnoot941
 
Die mijnen brant alleen kan koelen. laetme gaen.Ga naar voetnoot942
Adam:
 
Uw element is hier. uw liefste spreeckt u aen.
Eva:
 
Nu kome ick weder tot my zelve, en by mijn zinnen.
Adam:
945[regelnummer]
Het voeght de Cherubijns en gloênde SerafinnenGa naar voetnoot945
 
Zoo hoogh te zweven, daer zy, met gebogen knien
 
Op 't aenschijn vallende, de majesteit ontzienGa naar voetnoot947
 
Te naderen, en haer met wieroockschaelen eeren.
Eva:
 
Geluckigh zijn ze, die met engelen verkeeren.
950[regelnummer]
De milde bruiloftsdisch vereerde ons hemelspijs,
 
En manne en druif, gegroeit in 't aerdtsche paradijs,Ga naar voetnoot951
 
Die al het ander ooft door leckerny verdoven:Ga naar voetnoot952
 
Maer 's engels rede ging al 't bruitsbancket te boven.Ga naar voetnoot953
 
Hy schoof de nevels van het menschelijck gezicht,
[pagina 144]
[p. 144]
955[regelnummer]
En toonde ons welck een stadt de Godtheit in het lichtGa naar voetnoot955
 
Hier boven boude, daer, de balling uitgesloten,Ga naar voetnoot956
 
De redelijcke ziel, den lichame ingegoten,Ga naar voetnoot957
 
Haer burgerrecht verwacht, indienze zonder smetGa naar voetnoot958
 
Den allerhooghsten eert, naer d'ingestelde wet.
Adam:
960[regelnummer]
Die stadt is van den gront tot in den top voltogen.Ga naar voetnoot960
Eva:
 
Zoo alle leden eens veranderden in oogenGa naar voetnoot961
 
Van hemelsche adelaers, uit liefde tot dees stadt,Ga naar voetnoot962
 
Noch zagen d'oogen zich aen dit gezicht niet zadt.
Adam:
 
Van welcke zijde zou het oogh 't gezicht ontginnen?Ga naar voetnoot964
Eva:
965[regelnummer]
d'Aertsengel most zich op die rede eerst zelf bezinnen.Ga naar voetnoot965
Adam:
 
Men kan niet bouwen eer de grontslagh is geleit.Ga naar voetnoot966
Eva:
 
't Gesteente geeft den gront een grooter heerlijckheit.Ga naar voetnoot967
 
De jaspis, de safier, smaragden, en berillen,Ga naar voetnoot968
 
Sardonix, sardius, en ametisten willen
970[regelnummer]
Chalcedon, chrizolyt, noch geenen chrizofraes,Ga naar voetnoot970
 
Noch hiacinten, noch den moedigen topaesGa naar voetnoot971
 
In 't praelen wijcken. elck is moediger in 't proncken.Ga naar voetnoot972
Adam:
 
De muuren steigren hoogh, en dicht aen een gekloncken
 
Uit louter jaspis, net op een vierkante maet.Ga naar voetnoot974
Eva:
975[regelnummer]
De poorten, elck een perle, en elcke schoone straet
 
Met klinckklaer gout gevloert, gewilligh doorgang geven
 
Aen alle geesten, die hier heene en weder zweven.Ga naar voetnoot975-77
[pagina 145]
[p. 145]
Adam:
 
Hier rijst geen tempel, noch gewelleft tempelwerck:Ga naar voetnoot978
 
Want d'onbepaeltheit van Godts wezen is de kerck,Ga naar voetnoot979
980[regelnummer]
Waerin hy wort gedient van nimmertelbre geesten,
 
Die hem aleluia op endelooze feestenGa naar voetnoot981
 
Toezwaeien, en den lof voortwentelen, zoo lang
 
De juichende englegalm beantwoort het gezang.
Eva:
 
Hier rolt geen zonnekloot ten ende van haer baene,
985[regelnummer]
Noch 't ongestadigh licht der wisselbaere maene
 
Verlicht dees groote stadt, daer 't eeuwigh schijnend lichtGa naar voetnoot984-86
 
Van 't alvernoegende en verzadende aengezichtGa naar voetnoot987
 
Den schoonsten dagh verleent, een' dag, waernaer wy menschen,Ga naar voetnoot988
 
(Och of die dagh verscheen) uit al ons harte wenschen.
Adam:
990[regelnummer]
Hoe lieflijck ruischtme in 't oor de versche waterval,
 
Die uit den hooghsten troon, noch klaerder dan kristal,
 
In 't midden door de straet, zoo helder henevloeide,
 
En 't hout des levens, dat in 't midden wast, besproeide!Ga naar voetnoot993
 
Wat gaf dees boom al 't jaer, in een gezonder lucht,
995[regelnummer]
Van d'eene in d'andre maent, een kostelijcke vrucht!Ga naar voetnoot990-95
Eva:
 
d'Aertsengel onderhiel ons met die bruiloftswijzen,Ga naar voetnoot996
 
En hoopte 't menschdom eens in 's hemels paradijzen
 
Te wellekomen, op een blijder bruiloftsfeest.
Adam:
 
Terwijlwe hier beneên, van eenen zelven geestGa naar voetnoot999
1000[regelnummer]
Gedreven, onderling elckandere beminnen,
 
Laet ons, van dagh tot dagh, een' trap ten hemel winnen,
 
En steigeren van 't laeghste in 't opperste geluck.
Eva:
 
Gebieme wat u lust. ick reken het geen juckGa naar voetnoot1003
 
Mijn lusten onder uw geboôn van zelf te buigen.Ga naar voetnoot1004
Adam:
1005[regelnummer]
Laet onze afzetsels jaer op jaer ons trou getuigen.Ga naar voetnoot1005
[pagina 146]
[p. 146]
 
De liefde wort door liefde ontvonckt en opgeweckt.
 
Gy ziet hoe minzaem duif en doffer treckebeckt.Ga naar voetnoot1007
 
De zwaen bekoort de zwaen, die bruizende aen komt zwemmen.
 
De stercke leeu laet zich van zijn leeuwinne temmen.
1010[regelnummer]
Het veil omhelst den olm. men ent de plant op plant.Ga naar voetnoot1010
 
Een treck van liefde zet het al naer zijne hant.Ga naar voetnoot1011
 
Wat leven voelt wil zich met eene weêrga mengen.
 
Natuur schept lust in haers gelijcken voort te brengen,
 
d'Aenstaende weerelt wort uit uwen schoot verwacht.
1015[regelnummer]
Gy zult, als moeder van het menschelijck geslacht,Ga naar voetnoot1015
 
Aertsvaders, koningen, wetgevers, helden baeren,
 
Heldinnen, dochters en schoondochters eerlijck paeren
 
Met uwe neven. 'k zie uw' naem alree ge-eert,Ga naar voetnoot1018
 
Waer gy de ledigheit der aerde alom stoffeertGa naar voetnoot1019
1020[regelnummer]
Met zoo veel zielen, als de velden bloemen draegen.Ga naar voetnoot1020
 
Ay laet, op zulck een hoop, mijn' wensch uw ziel behaegen.
Eva:
 
Zoo lang het aerdtrijck in den arm des hemels hangt,
 
En d'aerde; zijne bruit, haer vruchtbaerheit ontfangt
 
Van zulck een' bruidegom, die haer met duizent oogen
1025[regelnummer]
Van starren aenlonckt, en bestraelt uit 's hemels boogen,Ga naar voetnoot1022-25
 
Zoo lang zal mijne min met d'uwe gaen gepaert,
 
En elcke dienst en kus blijft my een' weêrkus waert.
Adam:
 
Het zy met uw verlof, dat ick in deze streecke,
 
Aen d'eene zijde, een poos met Godt den schepper spreecke,Ga naar voetnoot1029
1030[regelnummer]
En in mijne eenzaemheit bedanck' voor uw genot.
 
Verschoonme een' oogenblick.
Eva:
 
mijn liefste, ga met Godt.
BELIAL. EVA.
Belial:
 
Geluck, ô bruit, aenstaende moederGa naar voetnoot1032-33
 
Der eeuwen: heil in d'echte staet.
1035[regelnummer]
De hemel zy en blijve uw hoeder,
 
De bruidegom uw toeverlaet.
[pagina 147]
[p. 147]
 
De roos en leli luicken onder
 
Uw voeten schooner op. ô bloem
 
Der schoonste bloemen, weereltswonder
 
Van alle schoonheên, die haer' roem
1040[regelnummer]
En vlag voor uwe schoonheit strijcken,
 
Noch schooner moetge namaels prijcken.Ga naar voetnoot1041
Eva:
 
Wat stem genaecktme uit dichte bladeren
 
En schaduwen? wie komtme hier
 
Met zulck een' gloet van liefde naderen?
1045[regelnummer]
  Zoo gy een geest zijt, of een dier,
 
Ontmom, vertoon u. laetme kennenGa naar voetnoot1046
 
Wie my dus minnelijck begroet.Ga naar voetnoot1047
 
Het zy gy zweeft op lucht en pennen,
 
Of d'aerde treet met uwen voet;Ga naar voetnoot1048-49
1050[regelnummer]
Ontwolck u, dat de zon hier doorschijn.Ga naar voetnoot1050
 
Of zijtge mensch, koom vry te voorschijn.
Belial:
 
Ick ben een schepsel, schoone jongeGa naar voetnoot1052
 
Genootschapt van uw' bruidegom,Ga naar voetnoot1053
 
Begaeft met eene menschetonge
1055[regelnummer]
  En spraecke. alle anderen staen stom,Ga naar voetnoot1055
 
Misdeelt van uwe heldre reden.Ga naar voetnoot1056
 
'k Beken mijn kleenheit onder u.Ga naar voetnoot1057
 
Al zitge hooger, ick beneden
 
Aen uwe voeten, blijf niet schu:Ga naar voetnoot1058-59
1060[regelnummer]
Misgun geen' slange u heil te wenschen.
 
'k Bemin den ommegang der menschen.
 
Zoo nestlen minzaeme oyevaerenGa naar voetnoot1062
 
Rondom u, in geboomte en lucht.
 
De dolfijn steeckt uit zoute baerenGa naar voetnoot1064
1065[regelnummer]
  Het hooft, door een verborge zucht
 
En heimelijcken treck gedreven
[pagina 148]
[p. 148]
 
Naer menschen, en het vrouwebeelt.Ga naar voetnoot1067
 
Gy ziet dees vogels om u zweven,Ga naar voetnoot1068
 
En hoe de dolfijn d'oevers streelt
1070[regelnummer]
En strijckt met zijnen staert, en vinnen,
 
Uit liefde om 's menschen hart te winnen.
 
Het zou den wilde' eenhoren lustenGa naar voetnoot1072
 
In uwen zuivren maeghdeschoot
 
Noch van geen hant gerept, te rusten,
1075[regelnummer]
  Gaeft gy uw aenschijn voor hem bloot.Ga naar voetnoot1075
 
Die snelvoet geeft zich niet gevangenGa naar voetnoot1076
 
Dan aen een maeght, en smilt en schreit,Ga naar voetnoot1077
 
Als hy u ziet, van groot verlangen,
 
Om zulck een schoone, hem ontzeit,Ga naar voetnoot1079
1080[regelnummer]
Zoo prickelt min zijn maeghdedriften.Ga naar voetnoot1080
 
Zijn hooren kan venynen schiften.Ga naar voetnoot1081
Eva:
 
Waer toe de dieren dus geprezen?
Belial:
 
Op datge niet, dus byster schuw,Ga naar voetnoot1083
 
Van menschbeminners, hoeft te vreezen.Ga naar voetnoot1084
1085[regelnummer]
  Ick zoecke geen genot by u,
 
Maer loutre gunst. gy zijt het waerdigh,
 
Gezegende overschoone bruit.
 
Mijn maght is kleen, mijn hart dienstvaerdigh
 
Voor u ten beste. ick noode u uit
1090[regelnummer]
Op dezen boom, waerin de prijs leit
 
Van alle wetenschap en wijsheit.Ga naar voetnoot1091
Eva:
 
Zwijgh stil, en wacht u my te nooden
 
Op ooft, dat wetenschap belooft.
 
Dees appel wert mijn mont verboden,
1095[regelnummer]
  Dies noodtme op geen' verboden ooft.
 
De Godtheit sprack: gy mooght wel eeten
 
Van alle boomen in den hof:
[pagina 149]
[p. 149]
 
Maer schuw de kennisvrucht vermeetenGa naar voetnoot1098
 
Te plucken. schuw dees misdaet, of
1100[regelnummer]
Ghy zult de doot onfaelbaer sterven,Ga naar voetnoot1100
 
En u en al uw zaet bederven.Ga naar voetnoot1101
Belial:
 
Is 't waer? zou Godt, zoo hoogh gezeten,
 
Almaghtigh, goet, oneindigh wijs,
 
Wel spreecken: gy zult geensins eeten
1105[regelnummer]
  Al wat'er groeit in 't paradijs?Ga naar voetnoot1105
Eva:
 
Wy plucken allerhande vruchten,
 
En eetenze oock; maer Godt geboodt
 
Dien boom in 't middenperck te vlughten,Ga naar voetnoot1108
 
Gelijck de pest, en baere doot.Ga naar voetnoot1109
1110[regelnummer]
Wat zoume lusten uit te spatten,
 
De doot met hant en tant te vatten!Ga naar voetnoot1111
Belial:
 
O simple duif, dees wet is strijdighGa naar voetnoot1112
 
Met recht en reden. geef gehoor.
 
Hoe, toont de Godtheit zich zoo nijdigh?Ga naar voetnoot1114
1115[regelnummer]
  Ick bidde, ô simple, keer uw oor
 
Zoo schuw niet af van nutte raeden,Ga naar voetnoot1116
 
En dezen eedlen fenixboom.Ga naar voetnoot1117
 
De wijsheit schuilt in deze bladen.
 
Men moet een jonge vrou den toom
1120[regelnummer]
Niet korten. laetze weeligh weiden.Ga naar voetnoot1120
 
Haer lust en Godt zijn niet gescheiden.Ga naar voetnoot1121
 
Deze appels kennen geen venijnen.Ga naar voetnoot1122
 
Zy smilten lieflijck op de tong,Ga naar voetnoot1123
 
Verheugen 't hart, als hemelwijnen.Ga naar voetnoot1124
1125[regelnummer]
  Zy houden 't menschdom eeuwigh jong:
 
En 't is nu bruiloft, daer Godts reien,
 
Uit lust om u te prijck te zien,
 
In uwe schoonheit zich vermeien.
[pagina 150]
[p. 150]
 
Wat wellust zou men u verbiên!
1130[regelnummer]
Wat zou men u zoo naeu bestippen!Ga naar voetnoot1130
 
Dit ooft verlieft op uwe lippen.Ga naar voetnoot1131
Eva:
 
Men magh zich aen geen quaet vergaepen.Ga naar voetnoot1132
 
't Verboôn te smaecken is een smet.
Belial:
 
De schepper heeft niet quaets geschapen.Ga naar voetnoot1134
1135[regelnummer]
  Hoe zijtge alree zoo naeu gezet?Ga naar voetnoot1135
 
Dit's bygeloof. waer wil dit heenen!
 
Geen spijs noch dranck besmetten 't lijf,Ga naar voetnoot1137
 
En minst de ziel. hou op van steenen.Ga naar voetnoot1138
 
Pluck stout, en nuttigh uw gerijf.Ga naar voetnoot1139
Eva:
1140[regelnummer]
Ay zeghme eerst, die my dus durft nooden,
 
Waerom is my dien boom verboden?
 
Waerom is aen dees vrucht te smaecken
 
De doot gehecht? waerom verbietGa naar voetnoot1141-43
 
De hovenier haer aen te raecken,Ga naar voetnoot1144
1145[regelnummer]
  Op lijf- en zielstraf, schuilt'er nietGa naar voetnoot1145
 
Venijnighs, onder schoone verven?Ga naar voetnoot1146
Belial:
 
Ay simple duif, betrou mijn woort
 
Ick zweer het u, gy zult niet sterven.Ga naar voetnoot1148
 
Gebruick wat oogh en mont bekoort:
1150[regelnummer]
En wiltge u op mijn' eedt betrouwen,
 
'k Zal d'oirzaeck van 't verbodt ontvouwen.
Eva:
 
Het zoume lusten dit te hooren.
 
Ontvoume Godts geheimenis.
Belial:
 
Verkeerden al dees blaên in ooren
1155[regelnummer]
  Zy moghten 't melden: want het is
 
Verboden Godts geheim te melden.
[pagina 151]
[p. 151]
 
'k Zal 't evenwel, op mijn gevaer,Ga naar voetnoot1157
 
Al zoudtme zelf het leven gelden,Ga naar voetnoot1158
 
U openbaeren, magh het maer
1160[regelnummer]
By u berusten. schut mijn schade,Ga naar voetnoot1159-60Ga naar voetnoot1160
 
En houme buiten ongenade.Ga naar voetnoot1161
 
De nijdigheit wil niet gedoogenGa naar voetnoot1162
 
Dees leckre vrucht uw' mont te biên,
 
Op datge niet, uit andere oogen,
1165[regelnummer]
  Met oogen des verstants zoudt zien,Ga naar voetnoot1164-65
 
Haer zelve in wetenschap gelijcken,
 
Veranderen in een Godin,
 
En Gode in geene wijsheit wijcken.
 
Die rijcke schatten schuilen in
1170[regelnummer]
Deze appels, die ter kennis leiden,
 
Om goet en quaet van een te scheiden.Ga naar voetnoot1171
 
Dits d'oirzaeck van het streng verbieden.
 
Deze appelschel beschaduwt Godt:Ga naar voetnoot1173
 
Tast toe, eer 't iemant koom' bespieden.
1175[regelnummer]
  Ick schud den boom, om zulck een lot,
 
Een Godtheit, in uw' mont te storten.
 
Ay zucht niet. staeck dit droef gezucht.
 
Wat wiltge uw lust alree verkorten?Ga naar voetnoot1178
 
Bespiegel deze hemelvrucht,Ga naar voetnoot1179
1180[regelnummer]
Dien gouden appel, milt van sappen,
 
Hy schenckt u hemelsche eigenschappen.
Eva:
 
Och eedle boom, hoe durf ick waegen
 
Uw ooft te plucken! eedle boom,
 
Gezalight door het appeldraegen,
1185[regelnummer]
  Hoe klopt mijn hart, uit schrick, en schroom!
 
O blozende appel, 'k zie u schieten
 
Een' strael van gout, en levend root.
 
Die zonder smet u moght genieten!
 
'k Genaecke u bevend. zou de doot,
1190[regelnummer]
Een worm zich in dien boezem bergen?Ga naar voetnoot1190
 
Hou op, hou op mijn lust te tergen.Ga naar voetnoot1191
[pagina 152]
[p. 152]
 
Waerom mijn lust van ooft onthouden?
 
Wat schaet een beet? onnoosle schult,Ga naar voetnoot1193
 
Een snoeplust wort licht quijtgeschouden.Ga naar voetnoot1194
 
Ick pluck. gedoogh het met gedult,
1195[regelnummer]
O schepper, zoo 'k mijn hant bederve.Ga naar voetnoot1195
 
De halve misdaet is begaen.
 
O blozentheit! ô schoone verve!Ga naar voetnoot1198
Belial:
 
Nu schoone, zet den mont hier aen,
1200[regelnummer]
Ay proef eens. staetge noch verlegen?Ga naar voetnoot1200
 
Nu eet, dat u de hemel zegen.
 
Uw bruigom komt hier aengetreden,
 
En schijnt in zijnen geest verruckt.
 
Wort hy op dit bancket gebeden,Ga naar voetnoot1204
1205[regelnummer]
  Dien rooden appel, versch gepluckt;
 
Hoe kan zijn mont de bruit ontzeggenGa naar voetnoot1206
 
Dees vrucht te proeven op haer woort?
 
Ick helpe uw rede zoo beleggen,Ga naar voetnoot1208
 
Dat, schoon het ooft hem niet bekoort,
1210[regelnummer]
Hy zal, om niet uw gunst te grieven,
 
U innevolgen, en believen.Ga naar voetnoot1211
ADAM. EVA.
Adam:
 
Hoe wel bekomt het my, gerust in eenzaemheit
 
En opgetogen, met de hooghste majesteit
 
Te spreecken mont aen mont, en een genadetekenGa naar voetnoot1214
1215[regelnummer]
Van haeren uitstrael op het voorhooft, onder 't spreecken,Ga naar voetnoot1214-15
 
t'Ontfangen, dat mijn ziel, in eenen andren staetGa naar voetnoot1216
 
Herschapen, uitroept: heer, hou op: ick ben verzaet
 
Van uwe goetheit, al te maghtigh, en miltdaedigh,
 
En uitgestort! hou op, en zijt uw' knecht genaedigh.Ga naar voetnoot1219
1220[regelnummer]
Nu keere ick weder naer mijn bruit, mijn halve ziel.
 
Waer maghze steecken? wat bespieglinge onderhielGa naar voetnoot1221
 
Haer midlerwijl? ick zieze in schaduwe gezeten
[pagina 153]
[p. 153]
 
By dien verboden boom. wat 's dit? wie broght haer eeten?
 
Dit voorspoock spelt niet goets. ick zie my doof, en stom.Ga naar voetnoot1224
Eva:
1225[regelnummer]
Genaeck, mijn liefste. hoe? is nu de bruidegom
 
Afkeerigh van zijn bruit? ick wacht u met verlangen.
Adam:
 
Hoe staet het hier? hoe dus? wat lust heeft u bevangen?
 
Mijn lief, wie noodighde u ter feest op deze wijs?
Eva:
 
Godts appelboom verleent my schaduwen en spijs.
Adam:
1230[regelnummer]
Wat spijs? een spijs zoo hoogh van Godt geboôn te schuwen?
Eva:
 
En hierom luste 't my te min daer van te gruwen.
 
't Verbodt ontstack de lust. mijn bruidegom, mijn troost,
 
Bezie dien appel eens. ay zie hoe schoon hy bloost.
 
Indien de schel het oogh uitwendigh kan vermaecken,Ga naar voetnoot1234
1235[regelnummer]
Gedenck hoe liefelijck het binnenste moet smaecken.
Adam:
 
Och smaeck! een koude koorts rijdt over al mijn leên.
 
Mijn haer rijst overendt. och lief, waer wil dit heen!Ga naar voetnoot1237
 
Wat wort mijn hart beklemt! dat Godt dien appel schende,Ga naar voetnoot1238
 
Den boom uit d'aerde rucke. ô jammer, ô elende!
1240[regelnummer]
Is dit alree de vrucht, de vreught van 't bruiloftsbedt?Ga naar voetnoot1240
 
Ontheilightge zoo snoot des allerhooghsten wet?
Eva:
 
Nu bruigom, zijt gerust. 'k versta wel wat de wet zeit,
 
En beter dan gy meent. wat steurt uw naeugezetheit
 
Zich om een appelbeet? dit's louter bygeloof.Ga naar voetnoot1244
Adam:
1245[regelnummer]
Helaes, wat hoor ick nu! och waer ick stom, en doof,
 
En blint: ontbrack het my aen oogen, en aen ooren,
 
Zoo zoude ick in dien staet, 't is droef, u zien noch hooren.
Eva:
 
Niet hooger, bruidegom. hier is geen quaet begaen.Ga naar voetnoot1248
[pagina 154]
[p. 154]
 
Ontfang mijne eerste gave, en tast dien appel aen.
1250[regelnummer]
Geloof en volgh uw bruit, en proef, en na het smaecken
 
Zoo oordeel met verstant en kennisse van zaecken.
Adam:
 
Zoude ick, u volgende, den oppersten versmaên?
 
De hemel hoede my voor zulck een stout bestaen.
 
Men kan niet straffeloos dees hofwet overtreden.Ga naar voetnoot1254
Eva:
1255[regelnummer]
Wat hofwet? deze wet is strijdigh tegens reden.Ga naar voetnoot1255
Adam:
 
Godts reden overtreft al 't menschelijck vernuft.
Eva:
 
Een die rechtschapen is wort niet zoo licht verbluft
 
Van ydle vreeze. ick smaeck wat kennis in dees spijs leit.
Adam:
 
Godt vreezen is 't begin van kennisse en van wijsheit.
1260[regelnummer]
Wie hem gehoorzaemt, en zich onder zijne wet
 
Gewilligh buight, is vry van zulck een lastersmet.Ga naar voetnoot1261
 
Ick mercke alreede hoe zich d'engelen dit belgen.Ga naar voetnoot1262
Eva:
 
'k Geloof een engel schudde een appel van dees telgen.
 
Ick ving dit boombancket in 't vallen met mijn hant,Ga naar voetnoot1264
1265[regelnummer]
Niet als een' gruwel, maer een heilgenadepant.Ga naar voetnoot1265
 
Wat laetge traenen langs uw kaecken nedervloeien?
 
Wilt gy de lust van uw beluste bruit besnoeien,Ga naar voetnoot1267
 
Haer nors bejegenen met eenen wederzin?Ga naar voetnoot1268
 
Dat's zeker noch te vroegh, dat brengt geen vrientschap in,
1270[regelnummer]
Dat hebtge oock niet belooft, toen gy my eerst aenschoude,
 
De huwlijxgodt mijn hant in d'uwe vlocht en troude,Ga naar voetnoot1271
 
En 't huwlijck zegende. ben ick uw vleesch en been,
 
Zoo draegh u, als een man, en laet ons lotgemeenGa naar voetnoot1273
 
Te gader leven. 'k noode u op Godts eige gaven.
1275[regelnummer]
Zoo zal u kennis trots tot aen de starren draven.
 
Zoo wortge in wetenschap en wijsheit Godt gelijck.
 
Gebruick uw' vryen wil, en toon my d'eerste blijck
[pagina 155]
[p. 155]
 
Van liefde, in 't volgen van mijn allereerste bede.
 
Zy lijdt geen weigeren. gevolghzaemheit baert vrede.Ga naar voetnoot1279
Adam:
1280[regelnummer]
O welck een strijt? wat 's dit een wightigh hooftgeschil?Ga naar voetnoot1280
 
In wetenschap Godt zelf gelijcken, eigen wil
 
Te volgen, zonder op het ooftverbodt te letten:Ga naar voetnoot1282
 
Of onder Godt staen, en het juck van zijne wetten
 
Te draegen, als een slaef, uit vreeze voor de straf?
Eva:
1285[regelnummer]
Wat sammeltge? gebruick wat ons de hemel gaf,Ga naar voetnoot1285
 
Uw' vryen wil, en 't goet, u heden aengeboden.
 
De Godtheit heerscht om hoogh: hier heerschen aertsche Goden.Ga naar voetnoot1287
Adam:
 
O welck een strijt! hier staet het vrouwebeelt; daer Godt.Ga naar voetnoot1288
 
Hier vleitme haere bê: daer dreightme een streng verbodt.
1290[regelnummer]
Zal ick de liefde en gunst van mijne vrouwe ontbeeren,
 
Of d'opperste genade in ongena verkeeren?
 
Een onweêr barnt'er in mijn' geest. wat baert de keurGa naar voetnoot1292
 
In zulck een onderscheit al angst! wat stelle ick veur,Ga naar voetnoot1293
 
De vrientschap van mijn vrouwe, of 's hemels gunst te derven?
1295[regelnummer]
Durf ick in my het beelt, dat Godt gelijckt, misverven,Ga naar voetnoot1295
 
Mijn ziel ontluisteren, om zulck een snoot genot?Ga naar voetnoot1296
 
Neen, neen, van mijne vrou gescheiden, rustigh Godt,
 
Den oirsprong van mijn heil omhelst en aengehangen.
 
'k Heb van zijn milde hant alree te veel ontfangen,
1300[regelnummer]
En wachte oneindigh meer uit zijnen vollen schoot.
 
Ick kies het leven voor de baerelijcke doot.Ga naar voetnoot1301
 
Mevrou, wat verghtge my! ick laetme niet misleiden.Ga naar voetnoot1302
 
'k Getroostme niet van Godt, maer eer van u te scheiden:
 
Indien ick een van bey moet kiezen. dit sta vast.
Eva:
1305[regelnummer]
Zoo breecktge alree den bant des huwlijx, zonder last,Ga naar voetnoot1305
 
Ja tegens 's hemels wil, en durft het huwlijck schennen,Ga naar voetnoot1306
 
Om eenen appelbeet, en geeft uw' aert te kennen,Ga naar voetnoot1307
[pagina 156]
[p. 156]
 
Dien trouweloozen aert, gelijck een jonge wulp.Ga naar voetnoot1308
 
Nu Adam, dat gaet wel. ga heen: gy hoeft geen hulpGa naar voetnoot1309
1310[regelnummer]
Noch vrouwetroost: gy kunt genoegh met dieren leven,
 
En kentze, hooft voor hooft, en kuntze naemen geven.Ga naar voetnoot1311
 
Gy keert u aen geen vrou, en achtze uw vleesch en beenGa naar voetnoot1312
 
Niet langer: want uw hart verkeert in ys en steen.
 
Welaen, ick ben 't getroost, maer komtge uw vrouw te zoecken,Ga naar voetnoot1314
1315[regelnummer]
En vintze niet: dan mooght gy huilen, schreien, vloecken,
 
Maer 'k zweere 't zal u niet gebeuren haer te zien,
 
Noch Eva acht u waert voortaen den mont te biên,
 
Ick neem den hof, en al de dieren tot getuigen
 
Van uwen wrevlen aert. de wreetste leeuwen buigenGa naar voetnoot1319
1320[regelnummer]
Zich onder hun leeuwin. de tiger brant van min,
 
En ziet niet lievers dan zijn lieve tigerin
 
Naer d'oogen en den mont. zy drincken uit eene ader,Ga naar voetnoot1322
 
En eeten eene spijs, en wandelen te gader:
 
Maer Adam acht zijn bruit, zijn jonge weêrga, niet.Ga naar voetnoot1324
1325[regelnummer]
Leef lang. gedenck dat gy uw vrou nu 't leste ziet.
Adam:
 
Och och, waer gaetze heene? och, woutge een luttel beiden!Ga naar voetnoot1326
 
Mijn liefste, hou noch stant.Ga naar voetnoot1327
Eva:
 
wy zijn alree gescheiden.
 
Wat houdtge my? laet los. zoo leeftge vranck en vry.Ga naar voetnoot1328
 
Bemin eene andre, die gy meer bemint dan my.Ga naar voetnoot1329
1330[regelnummer]
Gy quaemt al slaepende aen een bedtgenoote, en vrouwe,
 
En naemtze zonder liefde, en scheit nu zonder rouwe.
 
Wie zonder min vergaert, kan scheiden zonder smart.
 
Een andre ribbe leght u nader aen het hart.
 
Dat d'opperste u een vrou, naer uwen zin, bootseere.Ga naar voetnoot1334
1335[regelnummer]
Gebeurt dit, als ick 't wensch, beminze, en houze in eere:
 
Beliefze meer dan my: of zoo u dat bezwaert,
 
Blijf liever eenzaem, als voor heene, en ongepaert:Ga naar voetnoot1337
 
Zoo zultge een vrouwehart niet quetsen, en bedroeven.
Adam:
 
Och zwijg, mijn liefste, zwijg. gy nijpt mijn hart met schroeven.Ga naar voetnoot1339
1340[regelnummer]
Hoe kan ick Gode en u behaegen in dees zaeck!
[pagina 157]
[p. 157]
 
De hooghste wijsheit vint in troubreuck geenen smaeck.Ga naar voetnoot1341
 
Zy voeghde ons t'zaemen. laet ons dan te zaemen leven.
 
O vader, kuntge uw' zoon een struickeling vergeven,
 
Dat ick een' oogenblick mijn wederga behaegh',
1345[regelnummer]
Zoo zie dit over. dit 's een overgaende vlaegh.Ga naar voetnoot1345
 
Men moet een zwacke zacht en minnelijck bejegenen,Ga naar voetnoot1346
 
Met alle eerbiedigheit. gy kunt den appel zegenen,Ga naar voetnoot1347
 
En scheiden het vergift, gesproten van 't verbodt.Ga naar voetnoot1348
 
Nu geef den appel hier, zoo deelen wy een lot.Ga naar voetnoot1349
Eva:
1350[regelnummer]
Zoo leert men goet en quaet met kennisse onderscheien.
 
Wel waerom schudtge 't hooft?
Adam:
 
ick hoor de bruilofts reien
 
Een klaght aenheffen, die den bruiloftsgalm verdooft.Ga naar voetnoot1352
Eva:
 
Mijn lief, hoe zietge dus bestorven om uw hooft?Ga naar voetnoot1353
 
Schep moet, mijn lief: gy hoeft te schricken noch te schroomen:
1355[regelnummer]
Ick hebbe alleen dien last op mijne ziel genomen.Ga naar voetnoot1355
REY VAN WACHTENGELEN.
I. Zang:
 
Helaes, wat baet een englewacht,
 
Zoo 't alziende oogh van bovenGa naar voetnoot1357
 
Den mensch niet gaslaet naer zijn maght!Ga naar voetnoot1358
 
Hoe leght de stamheer van 't geslachtGa naar voetnoot1359
1360[regelnummer]
  Met al zijn zaet verschoven,Ga naar voetnoot1360
 
En in der eeuwigheit berooft
 
Van zulck een heilkroon, hem belooft!Ga naar voetnoot1362
 
O feest van weinige uuren!
 
De hemel zelf gevoelt dien krack.
1365[regelnummer]
De staet van dees natuurenGa naar voetnoot1365
 
Hadde eeuwigh kunnen duuren.
 
Maer och zy droegen zich te zwack
[pagina 158]
[p. 158]
 
In Gode te behaegen.
 
O tijt van bitter klaegen!
I. Tegenzang:
1370[regelnummer]
Had Adam zich aen 't EngelsdomGa naar voetnoot1370
 
Gespiegelt, dat hoovaerdigh,
 
Terwijl 't in volle weelde zwom,
 
Noch hooger dan zijn staetpeil klom,Ga naar voetnoot1373
 
En, wrytende en quaetaerdigh,Ga naar voetnoot1374
1375[regelnummer]
Den milden leenheer trotsen wou,Ga naar voetnoot1375
 
Hy leefde vry van naberou.
 
Ten zy nu Godts genade
 
De hant reicke aen 't gevallen paer,Ga naar voetnoot1377-78
 
Dat, by de slang te raede,Ga naar voetnoot1379
1380[regelnummer]
  Aen 't omzien quam te spade;Ga naar voetnoot1380
 
Wie ruckt het uit zijn jammer, daerGa naar voetnoot1381
 
Het leght in schande en schennis!Ga naar voetnoot1382
 
Hoe dier staet lust naer kennis!Ga naar voetnoot1383
II. Zang:
 
Men magh nochtans naer kennis staen.
1385[regelnummer]
  Wy hemelgeesten dringen
 
Uit kenniszucht al hooger aen,
 
En volgen Godts verborge baen,Ga naar voetnoot1387
 
In ons bespiegelingen:
 
Want in den ronden spiegelkloot
1390[regelnummer]
Der Godtheit leght de weerelt bloot.Ga naar voetnoot1389-90
 
Wil d'opperste openbaeren
 
Aenstaende zaecken, in dien schijnGa naar voetnoot1392
 
Als ofze alreede waren
 
In wezen, voor het baeren;Ga naar voetnoot1394
1395[regelnummer]
Kon Adam dan een helsch venijnGa naar voetnoot1395
 
Uit zucht ter kennis trecken?
 
Dit staet u naeckt t'ontdecken.Ga naar voetnoot1397
II. Tegenzang:
 
De Godtheit kent zich zelve, en eerstGa naar voetnoot1398
[pagina 159]
[p. 159]
 
De kennis is dan heerlijck,Ga naar voetnoot1399
1400[regelnummer]
En van de schultvleck allerveerst.Ga naar voetnoot1400
 
De Godtheit, die het al beheerst,
 
Zal niemant hierom deerlijckGa naar voetnoot1402
 
Van zijn gena verstooten: want
 
Hy heeft den kennisboom geplant:Ga naar voetnoot1404
1405[regelnummer]
  Maer dieze uit trotsheit zoeckenGa naar voetnoot1405
 
Door middelen, van hem verboôn,
 
Dat zijn verkeerde kloecken.Ga naar voetnoot1407
 
Hoort Adam nu vast vloecken.Ga naar voetnoot1408
 
Nu spant vorst Lucifer de kroon.Ga naar voetnoot1409
1410[regelnummer]
  Och Adam, hooge ceder,Ga naar voetnoot1410
 
Hoe ploftge dus ter neder!

voetnoot933
wat treck: welke vervoering.
voetnoot934
in 't verschiet: in de diepte.
voetnoot936
Ontknoopt: ontbindt.
voetnoot937
hemelscheit: hemelschen omgang.
voetnoot938
aerdtscheit: verwantschap met de aarde.
voetnoot939
d'eerste bron: de eerste oorzaak, God.
voetnoot940
most: moet, moogt.
voetnoot941
de bron des heils: de bron der zaligheid, God.
voetnoot942
Uw element: uw natuurlijke plaats.
voetnoot945
voeght: past; gloênde Serafinnen: gloeiende Serafijnen; zij heeten de brandenden.
voetnoot947
ontzien: vreezen.
voetnoot951
manne: manna.
voetnoot952
verdoven: overtreffen.
voetnoot953
's engels rede: Gabriëls gesprek over den Hemel.
voetnoot955
Vgl. Openb. XXI, 10.
voetnoot956
de balling uitgesloten: de uitgesloten balling.
voetnoot957
ingegoten: ingestort.
voetnoot958
Haer burgerrecht: vgl. Eph. II, 19.
voetnoot960
Versta: die stad Gods, de Hemel, is geheel volmaakt.
voetnoot961
alle leden: al onze ledematen.
voetnoot962
hemelsche adelaers: ten hemel vliegende en in de zon schouwende arenden; uit liefde tot dees stadt: uit begeerte om die stad te zien.
voetnoot964
't gezicht ontginnen: met de beschouwing een begin maken.
voetnoot965
Versta: Zelfs Gabriël wist niet, hoe hij over den Hemel moest beginnen.
voetnoot966
Versta: men kan niet spreken vóor men gezien heeft.
voetnoot967
Eva geeft 's engels rede (vs. 953, 965) weer, de toespraak van Gabriël over den Hemel.
een grooter: de grootste.
voetnoot968
Vgl. Openb. XXI, 18-24.
voetnoot970
chrysofraes: lees chrysopraas.
voetnoot971
moedigen: trotschen.
voetnoot972
moediger: trotscher.
voetnoot974
net op een vierkante maet: in een nauwkeurig vierkant, Openb.. XXI, 16.
voetnoot975-77
Openb. XXI, 21.
voetnoot978
gewelleft tempelwerck: gewelfde bogen.
voetnoot979
d'onbepaeltheit: de onbegrensdheid, de oneindigheid; vgl. Openb. XXI, 22.
voetnoot981
aleluja: alléluja, hallel, looft God, vgl. Openb. XIX, 1-6.
voetnoot984-86
Openb. XXI, 23; zonnekloot: zonnebol.
voetnoot987
Vgl. Ps. XVI, 15.
voetnoot988
dagh: luister.
voetnoot993
't hout des levens: de levensboom, lignum vitae.
voetnoot990-95
Openb. XXII, 1-2; naast Gen. II, 10; van het afbeeldend aardsch Paradijs dwalen Adams gedachten naar het afgebeelde Hemelsch Paradijs.
voetnoot996
die bruiloftswijzen: dat bruiloftslied, het lied van de bruiloft des Lams, waarop ook de mensch is uitgenoodigd, Openb. XIX, 9 en vlg. Vondels later gedicht Terzelver Bruiloft, in dit deel.
voetnoot999
eenen zelven: éénzelfden.
voetnoot1003
juck: last.
voetnoot1004
van zelf: gewillig, spontaan.
voetnoot1005
afzetzels: kinderen; ons trou: onze huwelijkstrouw.
voetnoot1007
minzaem: verliefd.
voetnoot1010
veil: klimop; olm: iep.
voetnoot1011
treck: neiging; het al: alles.
voetnoot1015
Eva beteekent: moeder van alle levenden, vgl. vs. 446-47, 1032-33.
voetnoot1018
neven: kleinzoons, nageslacht.
voetnoot1019
stoffeert: bekleedt.
voetnoot1020
zielen: menschen.
voetnoot1022-25
De vergelijking van hemel en aarde met bruidegom en bruid heeft Vondel ook elders, bv. in Bespiegelingen, III, 788, 847-vlg.
voetnoot1029
Aen d'eene zijde: op zij, afgezonderd.
voetnoot1032-33
aenstaende moeder Der eeuwen: moeder van het menschelijk geslacht, vgl. vs. 1015; d'echte staet: echtstaat.
voetnoot1041
namaels: hierna, later.
voetnoot1046
ontmom: ontmasker.
voetnoot1047
dus minnelijck: zoo verliefd.
voetnoot1048-49
Versta: het zij ge een geest zijt of een dier, vs. 1045.
voetnoot1050
Ontwolck u: kom uit die wolk van geheimzinnigheid te voorschijn; vertoon u in het volle licht.
voetnoot1052
Versta: ik ben in elk geval een schepsel, schoone jonge vrouw.
voetnoot1053
Door uw bruidegom als genoot of vriend erkend, uitgenoodigd door Adam, wat een misleidende voorstelling is van het in vs. 397-98 verhaalde.
voetnoot1055
Alle anderen: Belial zegt niet: alle andere dieren; staen: zijn.
voetnoot1056
Verstoken van uw verstand en spraakgebruik.
voetnoot1057
kleenheit: minderwaardigheid.
voetnoot1058-59
Letterlijk is 't juist andersom, want Belial zit in en Eva ònder den boom.
voetnoot1062
minzaeme: vreedzame.
voetnoot1064
dolfijn: lees dòlfijn, een soort walvisch, vgl. vs. 279, zeer vriendelijk voor den mensch (Gulden Winckel, LXVIIII) en vooral voor de vrouw, Sabbe: Dierkennis enz. bl. 133.
voetnoot1067
het vrouwebeelt: de vrouw, vgl. vs. 749.
voetnoot1068
dees vogels: de ooievaars van vs. 1062.
voetnoot1072
eenhoren: het fabeldier, door Vondel reeds vroeger (vs. 319) in het Paradijs geplaatst. Volgens middeleeuwsche opvatting liet dit schuwe dier zich alleen door jonge vrouwen vangen, vgl. Sabbe, bl. 49.
voetnoot1075
Zoodra gij hem uw aanschijn toont.
voetnoot1076
Die snelvoet: dat vlugge dier.
voetnoot1077
smilt en schreit: smelt in tranen.
voetnoot1079
om zoò groote, hem ontzegde schoonheid.
voetnoot1080
maeghdedriften: verlangen naar een jonge vrouw.
voetnoot1081
venynen schiften: vergif afscheiden. Een hoorn (hooren) van dit dier, als drinkschaal gebruikt, maakte giftige draken onschadelijk.
voetnoot1083
byster: zoo erg.
voetnoot1084
Van menschbeminners: voor dieren, die den mensch beminnen.
voetnoot1091
Vgl. Gen. III, 5 en vs. 1164-65.
voetnoot1098
schuw: vermijd; de kennisvrucht: de vrucht van den kennisboom, vgl. vs. 548; vermeeten: vermetel.
voetnoot1100
onfaelbaer: onfeilbaar, zeker.
voetnoot1101
u zelf en uw nakomelingschap in het verderf storten, Gen. III, 3.
voetnoot1105
Dit had Eva niet gezegd, integendeel, zie vs. 1097-98 en wat nu volgt.
voetnoot1108
middenperck: middelste perk, middenin.
voetnoot1109
baere doot: de dood in eigen persoon, vgl. vs. 1301: baer en baerlick heet bij Kiliaen: nudus, apertus, praesens; vgl. de barelijke droes.
voetnoot1111
met hant en tant: de staande uitdrukking wordt hier in haar letterlijke beteekenis gebezigd.
voetnoot1112
simple duif: onnoozele ziel; vgl. vs. 1147.
voetnoot1114
nijdigh: afgunstig; vgl. vs. 1162.
voetnoot1116
nutte raeden: nuttige raadgevingen.
voetnoot1117
fenixboom: zeldzaam edele boom, zooals de fenix onder de vogels.
voetnoot1120
weeligh weiden: naar hartelust genieten.
voetnoot1121
Versta: wat zij graag doet keurt God niet af.
voetnoot1122
venijnen: giften; er steekt niets kwaads in.
voetnoot1123
smilten: smelten.
voetnoot1124
Vgl. Ps. CIV, 15.
voetnoot1130
naeu bestippen: kort houden.
voetnoot1131
Belial keert alles om: niet Eva's mond verlangt naar den appel, maar de appel naar Eva's mond, meteen een vleiende hulde aan haar schoonheid.
voetnoot1132
vergaepen: verkijken.
voetnoot1134
heeft: met klemtoon.
voetnoot1135
alree: nu.
voetnoot1137
Vgl. Matth. XV, 11.
voetnoot1138
minst: allerminst; hou op van steenen: jammer niet zoo.
voetnoot1139
stout: stoutmoedig; nuttigh uw gerijf: gerief; eet wat u smaakt.
voetnoot1141-43
klemtoon op die waerom's.
voetnoot1144
De hovenier: God.
voetnoot1145
schuilt' er niet: als er niet iets.
voetnoot1146
simple duif, vgl. vs. 1112.
voetnoot1148
zult: met klemtoon.
voetnoot1157
op mijn gevaer: met gevaar voor mij zelf.
voetnoot1158
gelden: kosten.
voetnoot1159-60
magh het maer By u berusten: als het maar bij u alleen blijft.
voetnoot1160
schut mijn schade: pas op dat ik er geen nadeel van ondervind.
voetnoot1161
ongenade: moeilijkheden, bijzondere ongenade bij God.
voetnoot1162
De nijdigheit: God, de afgunstige God, vgl. vs. 1114.
voetnoot1164-65
Vgl. vs. 1090-91.
voetnoot1171
Vandaar de kennisboom, of de boom der kennis van goed en kwaad.
voetnoot1173
appelschel: appelschil; beschaduwt: houdt verborgen.
voetnoot1178
alree: nu; verkorten: te kort doen.
voetnoot1179
Beschouw deze vrucht, die u den Hemel geeft, eens goed.
voetnoot1190
dien boezem: dien weelderigen appel.
voetnoot1191
tergen: aanprikkelen.
voetnoot1193
onnoosle: onbeduidende.
voetnoot1194
licht quijtgeschouden: makkelijk kwijt gescholden, vergeten.
voetnoot1195
bederve: misbruik.
voetnoot1198
blozentheit: blos.
voetnoot1200
verlegen: aarzelend.
voetnoot1204
dit bancket: deze heerlijke spijs, vgl. vs. 1264.
voetnoot1206
ontzeggen: weigeren.
voetnoot1208
rede: redeneering, aanspraak; beleggen: inkleeden.
voetnoot1211
innevolgen: bewilligen.
voetnoot1214
mont aen mont: van mond tot mond.
voetnoot1214-15
een genadeteken Van haeren uitstrael op het voorhooft: een kenmerk van haar uitstralende genade op mijn gezicht.
voetnoot1216
staet: toestand.
voetnoot1219
uitgestort: overvloedig.
voetnoot1221
steecken: verborgen zijn.
voetnoot1224
voorspoock: voorteeken; ick zie mij: wat ik zie maakt mij.
voetnoot1234
schel: schil.
voetnoot1237
wil: moet.
voetnoot1238
schende: verderve.
voetnoot1240
alree: nu.
voetnoot1244
bygeloof: Eva praat letterlijk Belial na, vgl. vs. 1135-36.
voetnoot1248
Niet hooger, bruidegom: toom je in, bruidegom; met ergernis en sarcasme zegt Eva dit.
voetnoot1254
hofwet: de Paradijswet.
voetnoot1255
Vgl. vs. 1112-13.
voetnoot1261
lastersmet: zondesmet.
voetnoot1262
zich dit belgen: hierover verstoord zijn.
voetnoot1264
boombancket: fijne boomvrucht, vgl. vs. 1204.
voetnoot1265
heilgenadepant: onderpand van genade tot heil.
voetnoot1267
beluste: begeerige.
voetnoot1268
wederzin: afkeer.
voetnoot1271
huwlijxgodt: God zelf; na haar val spreekt Eva in heidensche woordkeus.
voetnoot1273
draegh: gedraag; lotgemeen: hetzelfde lot deelend.
voetnoot1279
gevolghzaemheit: volgzaamheid, vgl. vs. 207.
voetnoot1280
wightigh hooftgeschil: gewichtig, principieel meeningsverschil.
voetnoot1282
ooftverbodt: verbod van de kennisvrucht.
voetnoot1285
sammelt: aarzelt.
voetnoot1287
aerdtsche goden: Belial had dat beloofd, vs. 1167, en zelfs de Engelen hadden iets van dien aard gezegd, vs. 528.
voetnoot1288
het vrouwebeelt: de vrouw, vgl. vs, 749, 1067.
voetnoot1292
barnt: brandt, woedt; keur: voorkeur, keuze.
voetnoot1293
onderscheit: tegenstelling; wat stelle ick veur: wat geef ik de voorkeur.
voetnoot1295
het beelt, dat Godt gelijckt: zooals Adam zelf bezongen had, vs. 154-57; misverven: ontkleuren, misvormen.
voetnoot1296
ontluisteren: van haar luister berooven.
voetnoot1301
baerelijcken: tastbaren; vgl. vs. 1109.
voetnoot1302
Mevrou: met dezen officieelen term stelt Adam zich tegenover Eva.
voetnoot1305
last: opdracht, bevel van God.
voetnoot1306
schennen: schenden.
voetnoot1307
geeft uw aert te kennen: verraadt uw karakter.
voetnoot1308
jonge wulp: wispelturig jongmensch.
voetnoot1309
dat gaet wel: dat is fraai!; hoeft: behoeft.
voetnoot1311
hooft voor hooft: éen voor éen, vgl. vs. 397.
voetnoot1312
keert: stoort.
voetnoot1314
ick ben 't getroost: ik berust erin.
voetnoot1319
wrev'len: boosaardigen.
voetnoot1322
ader: bronader.
voetnoot1324
weêrga: evenbeeld, soortgenoot.
voetnoot1326
beiden: wachten.
voetnoot1327
hou noch stant: blijf nog even staan.
voetnoot1328
houdt: weerhoudt.
voetnoot1329
een andre: een andere vrouw, maar Eva was de eenige ter wereld, zooals zij zich ook schijnt te herinneren in vs. 1334.
voetnoot1334
bootseere: vorme.
voetnoot1337
eenzaem: zonder vrouw.
voetnoot1339
nijpt: knijpt, knelt; schroeven: als de duimschroeven der oude folterwerktuigen.
voetnoot1341
Versta: God kan het breken van verplichte trouw niet goedkeuren. Dit woord is in Adams mond dubbelzinnig: eet hij, dan breekt hij zijn trouw aan God; eet hij niet, dan die aan Eva.
voetnoot1345
zie dit over: zie dit voorbij, door de vingers; overgaende vlaegh: een voorbijgaande bui; met die enkele daad wil hij zich niet van God afkeeren.
voetnoot1346
een zwacke: een zwak mensch, als Eva.
voetnoot1347
Met alle eerbiedigheit: met allen eerbied tegelijk tegenover God?
voetnoot1348
Versta: door het verbod op te heffen.
voetnoot1349
een lot: éen lot.
voetnoot1352
verdooft: verdoft, verdonkert.
voetnoot1353
bestorven: bleek.
voetnoot1355
last: schuld.
voetnoot1357
't alziende oogh: de alwetende God, volgens de iconografische voorstelling van de Barok.
voetnoot1358
zijn: dit hoort bij 't alziende oogh.
voetnoot1359
de stamheer van 't geslacht: de stamvader van 't menschengeslacht, Adam.
voetnoot1360
zaet: nakomelingschap; verschoven: verworpen.
voetnoot1362
Van de eeuwige zaligheid; door het verlies der heiligmakende genade ging 't verlies van het recht op den Hemel terstond in.
voetnoot1365
staet: heiltoestand; dees natuuren: deze menschen.
voetnoot1370
't Engelsdom: de booze Engelen.
voetnoot1373
staetpeil: peil van hun staat.
voetnoot1374
wrytende: opstandig.
voetnoot1375
leenheer: God; vgl. vs, 101, 435.
voetnoot1377-78
Dit zinspeelt op de verlossing door Christus; vgl. vs. 1661-62.
voetnoot1379
te raede: gaande.
voetnoot1380
aen 't omzien: tot inkeer.
voetnoot1381
het: het paar.
voetnoot1382
leght: ligt; schande: zonde; schennis: door het verlies van de voorrechten.
voetnoot1383
dier: duur, kostbaar.
voetnoot1387
verborgen: geheime.
voetnoot1389-90
Versta: Al het wereldsch gebeuren ligt weerspiegeld, is te zien in Gods wezen, zooals de dingen in een tuin te zien zijn in een bolvormigen tuinspiegel; vgl. Bespiegelingen, II, 1080, 1294.
voetnoot1392
schijn: gedaante.
voetnoot1394
voor het baeren: voordat ze geboren worden.
voetnoot1395
helsch venijn: de zonde met haar gevolgen.
voetnoot1397
Versta: dit moet gij ons duidelijk uitleggen.
voetnoot1398
eerst: het eerst, vóór alle andere daden.
voetnoot1399
dan: dus; heerlijck: als behoorend bij een heer, een meester.
voetnoot1400
en van alle schuld vrij.
voetnoot1402
deerlijck: jammerlijk.
voetnoot1404
den kennisboom: de boom, die de kennis van goed en kwaad bijbrengt; ook het verstand, waarin de kennis zetelt.
voetnoot1405
dieze: zij die de kennis.
voetnoot1407
verkeerde kloecken: schuldige onderzoekers.
voetnoot1408
nu vast: nu al terstond; vloecken: razen en verwijten uitstooten, vgl. vs. 1439-40.
voetnoot1409
Versta: Nu heeft Lucifer het weer gewonnen.
voetnoot1410
hooge ceder: de ceder is in den Bijbel het beeld van de trotsche verhevenheid, vgl. Ezech. XXXI, 3.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • J.D. Meerwaldt

  • A.A. Verdenius


Over dit hoofdstuk/artikel

lied

  • Naar de Nederlandse Liederenbank