Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674 (1937)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (8.06 MB)

XML (2.58 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674

(1937)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen
[pagina 393]
[p. 393]

Den weledelen heere Joan de Wael, Heere van Ankeveen.Ga naar voetnoot*

1 Indien een treurspel, naer de maet van zijnen nadruk, grootGa naar voetnoot1 2 geacht wort, zoo zoude Lucifer d'eerste plaets, Adam in Balling-Ga naar voetnoot2-3 3 schap de tweede, en Noah, of d'ondergang der eerste weerelt, de 4 derde plaets bekleeden. Lucifer en zijne aenhangelingen vervielen, 5 uit hunnen zaligen staet, in eeuwige ongenade, zonder hoop van 6 verzoeninge; Adam en zijne nakomelingen in de verdoemenisse,Ga naar voetnoot6 7 met hoope van herstellinge, door de belofte des toekomenden ver-Ga naar voetnoot7 8 lossers. De rechtvaerdige Noë bleef behouden, toen de ganscheGa naar voetnoot8 9 weerelt, hardtnekkigh in haere misdaet, quam te smooren, uitge-Ga naar voetnoot9 10 zondert boetvaerdigen, die van naberou getroffen, hunne schultGa naar voetnoot10 11 bekenden, en, door de zuivering van smette in den kerker, op den 12 troost en het verschijnen des verlossers met groot verlangen hoop- 13 ten. Sint Peter, de Prins der Apostelen, en Christus stedehouder,Ga naar voetnoot13 14 stelt Gods rechtvaerdigheit ten toon, in den afval der wederspan- 15 nige engelen; Sint Paulus in den val van Adam en Adams nakome-Ga naar voetnoot15 16 lingen. Sint Peter gedenkt in beide zijne brieven den weereltvloet,Ga naar voetnoot16 17 in Noahs tijt; gelijk voor hem des zelfs leermeester, Jesus Christus,Ga naar voetnoot17 18 zijne onverwachte toekomste, ten jongsten dage, gelijkt by de bedorve 19 eeu van Noë, toen de menschen bruiloften en banketteerden, totGa naar voetnoot19

[pagina 394]
[p. 394]

20 dat, Noë in d'arke getreden, de weereltvloet hen altezaemen ver-Ga naar voetnoot20 21 delghde. Syrach hadde Noë voorheene onder de naemhaftige voor-Ga naar voetnoot21 22 vaders gestelt, om 's mans volkomenheit en rechtvaerdigheit, waer- 23 om hy, van boven begenadight, voor den watervloet beschermt 24 bleef, en de belofte ontfing, dat de menschen namaels niet door 25 het water zouden uitgeroit worden. De schryver aen de HebreenGa naar voetnoot25 26 voert Noë, den bouheer der arke, onder de geloovigen, in de triomfe 27 des geloofs om. Moses onfaelbaere historie, al den aerdtbodemGa naar voetnoot27 28 door gespreit, bestelde den dichteren, en onder meer anderen 29 Ovidius, stof om den watervloet van Deucalion hier op te bouwen.Ga naar voetnoot29 30 Josefus gewaeght hoe d'Armeners den bergh, waerop d'ark quamGa naar voetnoot30 31 te rusten, Apobaterion of uitgang noemen; daer de lantzaeten, 32 te zijnen tijde, noch het overschot der arke toonden. Hy getuightGa naar voetnoot32 33 hoe Berosus, een Chaldeeus historischryver, omtrent dryhondertGa naar voetnoot33 34 jaeren voor het jaer der verlossinge levende, aentekent, gelijk 35 meer andere ongriexe pennen, den weereltvloet, voor koningGa naar voetnoot35 36 Ninus tijt bekent. Filo melt in Moses leven mede den weereltvloet,Ga naar voetnoot36

[pagina 395]
[p. 395]

37 gelijk ook Nikolaus Damascenus. Plutarchus verhaelt uit bekendeGa naar voetnoot37 38 fabelen hoe Deucalion, versta hier Noë by, geduurende den water- 39 vloet een duif opschoot, die in d'arke wederkeerde, en weder uit- 40 gelaeten achterbleef. De schryver van de orakelen der SibyllenGa naar voetnoot40 41 verhaelt den watervloet, en het rusten der arke op den bergh 42 Ararat, doch t'onrecht in Frygie gestelt. Een overout verleider, 43 Apelles genoemt, leerling van zijnen godtloozen meester Marcion,Ga naar voetnoot43 44 en verwaent genoegh, poogende Moses zuivere bladen hierin hun- 45 nen luister te beneemen, gaf den outvaderen, inzonderheit Origenes,Ga naar voetnoot45 46 stof, onder andere punten, te handelen van het begrijp en de maet 47 der arke, qualijk en averechts by zulke dwaelgeesten opgevat: 48 maer het windigh opgeven van zijne gezochte schijnredenen wertGa naar voetnoot48 49 met pit van gezonde reden rustigh gestuit, en te rugge gekaetst. 50 De heilige outvader Cyrillus stopt den afvalligen Juliaen, het Hei-Ga naar voetnoot50 51 dendom poogende in te voeren, Moses en Christus, als verleiders 52 af te maelen, den lastermont, met getuighenissen van Abydeen en 53 Alexander Polyhistor: bevestigende hoe Xisuthrus, versta Noë, 54 zich met dieren en vogelen in d'arke begaf, en uit opgeschote vo- 55 gelen vernam dat de watervloet ophiel. Epifanius zeght datze deGa naar voetnoot55 56 vrou van Noë Pyrrham noemden: ook melden Diodoor, en PliniusGa naar voetnoot56 57 niet duister van dezen watervloet; inzonderheit Luciaen, het hooftGa naar voetnoot57

[pagina 396]
[p. 396]

58 der Godtslasteraeren, die, op den naem van Deucalion, heel breet 59 gaet weiden, en alle omstandigheden, by Moses gemelt, waer- 60 neemt, gelijk hyze zelf uit den mont der Grieken hoorde.

61 Onaengezien zulk eene overeenstemminge van onfaelbaere en 62 geloofwaerdige getuigen, vrienden en vyanden, rustten d'ongodisten 63 noit [om het wroegen van hun overtuight geweten te paeien, en 64 gelijk het redenlooze vee, zonder hoop op d'onsterflijkheit, heenGa naar voetnoot64 65 te sterven] de heldere waerheit van Profeet Moses historie, als een 66 verziert fabelwerk te wederspreeken en beschimpen.Ga naar voetnoot66

67 d'Opperste wijsheit, kennende de bedorvenheit en krankheit 68 der menschen, en de listen en laegen des satans, die, als een brul-Ga naar voetnoot68-69 69 lende leeu, hen omringt, en pooght te verslinden, zoekt doorgaens 70 in de gewijde bladen elk van het quaet af te trekken, en tot het 71 goet te brengen, door voorbeelden van straffe en vergeldinge, 72 hechtende aen zijne geboden en verboden, beloften en dreigemen- 73 ten. Zoo kan het dan niet anders dan stichtzaem geschat wordenGa naar voetnoot73 74 voorbeelden van Godts rechtvaerdige oordeelen, ten nutten spiegel 75 der aenschouweren, openbaer ten toon te stellen, om 't een en 't 76 ander uit te werken. Op dit betrouwen voere ik dit werk, hoedanig 77 het zy, ten treurtooneele, onder de schaduwe van uwen naem en 78 titel, hoopende dat het by uwe heuscheit ten goede zal geduit 79 worden, en ik blijven

 

Uw weled. ootmoedigh dienaer

 

J.v. Vondel.

[pagina 397]
[p. 397]

Inhoudt.

1 Adam, eerste aertsvader, en stam der geslachten, spreide zich uit in twee takken, KainGa naar voetnoot1Ga naar voetnoot1-2 2 en Seth. Deze, in hunne telgen aenwinnende, bouden de weerelt. De zoonen van Seth, be-Ga naar voetnoot2Ga naar voetnoot2-4 3 koort door de schoonheit en bevalligheit van Kains dochteren, traden met haer in beddege- 4 nootschap, teelden eenen aert van reuzen en geweldenaeren, en vervielen door deze ongelijkeGa naar voetnoot4 5 vermenginge tot allerhande godeloosheit en boosheit, verlieten den heiligen wandel van Seth,Ga naar voetnoot5Ga naar voetnoot5-6 6 Enoch, Henoch, en offerhanden en altaeren, bedreven overspel en bloetschande, misbruiktenGa naar voetnoot6-7 7 zusters en moeders, en noch erger, zonder onderscheit, verdrukten onschuldigen door gewelt 8 en wapens, en mestten zich met bloet en roof der nagebuuren. Aertsvader Noë, LamechsGa naar voetnoot8 9 zoon, het eenigh voorbeelt van godtvruchtigheit, en boetgezant, kante zich met leeraeren 10 en dreigementen vergeefs hier tegens. Toen der menschen boosheit de langmoedigheit des aller- 11 hooghsten hardtnekkigh misbruikte, en het ten leste Gode verdroot, boude Noë door last vanGa naar voetnoot11 12 hooger hant eene ark, vergaderde hierin viervoetige dieren, en vogels, van elk slagh by pae- 13 ren, en begaf zich endelijk, met zijne echtgenoote, dry zoonen, en hunne vrouwen, in ditGa naar voetnoot13 14 gebou, van Godt achter hem toegeslooten, waerop de weereltvloet, door het opbersten des grootenGa naar voetnoot14 15 afgronts, en d'opgezette sluizen des hemels, en geduurigen slaghregen, veertigh etmael aengroeien-Ga naar voetnoot15 16 de, zich vijftien ellen boven alle bergen verhief, en menschen en dieren teffens verdelghde.Ga naar voetnoot16

 

17 Het tooneel is voor Reuzenburgh, aen den voet van Kaukazus, en denGa naar voetnoot17 18 hoek van het cederbosch, in 't gezicht van Noahs timmerwerf. HetGa naar voetnoot18 19 treurspel begint voor den opgang en endight met den ondergang 20 der zonne.

[pagina 398]
[p. 398]

De tooneelisten.Ga naar voetnoot*

Apollion, de koning des afgronts.Ga naar voetnoot+

Noe, de boetgezant, en bouheer der arke.Ga naar voetnoot+

Rey van Engelewacht.

De boumeester der arke.

Achiman, de grootvorst van het oosten.Ga naar voetnoot+

Hofmeester, Amptenaers van Achiman.

Aertsherder, Amptenaers van Achiman.

Urania, de grootvorstin van het oosten.Ga naar voetnoot+

Joffers.

Cham, Noahs dry zoonen.Ga naar voetnoot+

Sem, Noahs dry zoonen.Ga naar voetnoot+

Jafed, Noahs dry zoonen.Ga naar voetnoot+

Uriel, gerechtsengel.Ga naar voetnoot+

voetnoot*
In 't Opschrift: Joan de Wael: als toekomstig erfgenaam van de ambachtsheerlijkheid Ankeveen (bij Naarden) noemt Vondel reeds in 1667 Joan de Wael heer van Ankeveen; in feite werd bij het pas twee jaar later. De de Waels - noteert mej. M.E. Kronenberg in haar Pantheon-ed. van den Noah, bl. 19 - een adellijk, katholiek geslacht, uit Vlaanderen afkomstig, hoorden tot de aanzienlijken van Amsterdam. Vondels relatie tot dezen Joan is niet nader bekend. In 1618 had hij den bruiloft bezongen van Jacob Jzn. Hinlopen met Sara de Wael (Dl. I, bl. 781) die een dochter was van Jan de Wael en Eva Wuytiers en waarsch. de zuster van dézen Joan de Wael, die in of na 1685 gestorven is.
voetnoot1
treurspel: dramatische gebeurtenis, treurspelstof: nadruk: beteekenis.
voetnoot2-3
Vondel geeft hier zelf den samenhang van zijn trilogie Lucifer-Adam-Noah aan.
voetnoot6
verdoemenisse: vervloeking, verwerping.
voetnoot7
met hoope enz.: vgl. Adam in B. vs. 1660-63; Lucifer, vs. 2176-83.
voetnoot8
De rechtvaerdige Noë: Noë vir justus. Vulgaat, Gen. VI. 9.
voetnoot9
smooren: stikken, verdrinken, hier bedoelt Vondel: naar lichaam en ziel verloren gaan; vgl. vs. 1364.
voetnoot10
boetvaerdigen: de boetvaardigen; zij die op het laatste oogenblik voor hun dood berouw hadden en boete deden en dus met God verzoend stierven. Zij werden gered door de vooruitwerkende verdiensten van Christus en moesten in het voorgeborchte der hel (den kerker, r. 11) op de komst van Christus wachten, die na zijn zoendood den Hemel voor hen zou ontsluiten.
naberou: bij Vondel vaak als een versterking van berouw; vgl. vs. 1364.
voetnoot13
Sint Peter: zie II Petr. II. 4; stedehouder: plaatsbekleeder.
voetnoot15
Sint Paulus: Rom. V, 14; I Cor. XV, 22.
voetnoot16
in beide zijne brieven: I Petr. III, 20; I Petr. II, 5.
voetnoot17
Jezus Christus: Matth. XXIV, 37-39.
voetnoot19
bruiloften en banketteerden: bruiloft vierden en feestmalen hielden; vgl. vs. 73 en Vulg.: Comedentes et bibentes, nubentes et nuptui tradentes.
voetnoot20
Noë in d'arke getreden: een bij Vondel niet zeldzame nom. abs.
voetnoot21
Syrach: Vondel bedoelt den zoon van Sirach, Jezus, wiens deutero-canonisch boek Ecclesiasticus of kerkelijk boek niet in den Statenbijbel voorkomt; hij noemt Noë onder de groote patriarchen en zegt van hem: ‘Noë inventus est perfectus, justus; et in tempore iracundiae factus est reconciliatio. Ideo dimissum est reliquum terrae, cum factum est diluvium. Testamenta saeculi posita sunt apud illum, ne deleri possit diluvio omnis caro’, Eccli. XLIV, 17-19.
voetnoot25
uitgeroit: uitgeroeid; De schrijver aen de Hebreen: Hebr. XI, 7.
voetnoot27
Moses onfaelbaere historie: het onbetwijfelbaar ware verhaal van Mozes. Vondel voert naar de apologetische methode van zijn dagen gaarne parallel-gevallen uit de profane of mythologische geschiedenis aan die als meer of minder verbasterde getuigenissen golden van de waarheid der H. Schrift. Hier beroept hij zich op Ovidius' geschiedenis van den wereldvloed in Metamorphosen, I, 244-vlg.; Hersch. I, 325-vlg. In de Voorrede van zijn Herscheppinge plaatste hij eveneens ‘den werreltvloet onder Noach, en zijn behoudenis in Deukalion en Pirre’ naast elkaar, na zich op een uitspraak van Lactantius (Div. Inst. I, cap. V; Migne, P.L. VI, kol. 132-33) over het parallellisme van Ovidius met Genesis beroepen te hebben; vgl. ook Besp. V, 82; waarsch. citeerde Vondel uit Pontanus (Jac. Spanmuller S.J., 1542-1626) door hem in die Voorrede als bekend genoemd en geprezen, zie Dl. VII, bl. 392, noot op r. 153.
bestelde: leverde.
voetnoot29
Ovidius-Deucalion: In een toelichting op de Metamorphosen (Nasonianum ΠΑΡΑΔΕΙΓΜΑΤΙΚΟ'Ν, Monachii, MDCXIII, bl. 160) herinnert Pontanus onder 't hoofd Pietas [godvruchtigheid] aan deze deugd van Deucalion en Pyrrha, die hen redde uit den wereldvloed van Lib. I. Hij voegt erbij, dat ook Noë en de zijnen door deze deugd werden behouden en merkt op, dat uit het bijbelsch zondvloed-verhaal de ovidiaansche mythe gegroeid is: ‘Ex qua historia, ut item aliis multis, ad fabulam hanc deventum est’;
voetnoot30
Josefus: de Joodsche geschiedschrijver uit de 1e eeuw Flavius Josefus, door Vondel van zijn jeugd af benut, vgl. Dl. I, bl. 526; het hier aangehaalde staat in hoofdzaak in Josefus' Joodsche Historien (Nederl. vert. door L.v. Bos, Dordr. 1665). I Boeck, 4de hfst. (ƒ6 ro); d'Armeners: de Armeniërs; den bergh: volgens Gen. VIII, 4 bleef de ark staan op de bergen van Armenië, in 't Hebr. Ararath, in 't Gr. Apobaterion, letterl.: afstijging, neerdaling, of. zooals Vondel met L. van Bos vertaalt: uitgang.
voetnoot32
het overschot der arke: dit vermeldt Josefus op gezag van den onmiddellijk volgende Berosus; in 1910 werd mij in de S. Francesco a Ripa te Rome een wormstekig plankje vertoond als un pezzo dell' arca di Noë!
voetnoot33
Berosus: door Josefus t.a.p. de Chaldeër genoemd, geschiedschrijver uit de IVe eeuw v. Chr.; ook Marius haalt in zijn Pentateuch bl. 103 deze en de meeste der andere getuigenissen aan.
voetnoot35
ongriexe pennen: Fl. Josefus, die in 't Grieksch schreef, bedoelt buitenlandsche, niet-grieksche schrijvers; L.v. Bos spreekt van ‘Barbarische geschichtschrijvers’.
voetnoot36
Ninus: koning van Babilon (Assyrië) vgl. Besp. III, 1333 en IV, 1075. ook reeds in War. d. Dieren, LXXX genoemd; deze Ninus wordt hier door Josefus noch door Marius vermeld.
Filo: ook deze Joodsch-Grieksche geschiedschrijver uit de Ie eeuw n. Chr. wordt meer door Vondel geciteerd, vgl. Onderw. der H. Dryeenh. vs. 25, Dl. VIII, bl. 738; hij schreef o.a. een uitvoerig Leven van Mozes, waarin hij over den zondvloed en Noë spreekt.
voetnoot37
Nikolaus Damascenus: ook deze Grieksche historicus uit de Ie. E. na Chr. wordt door Josefus t.a.p. aangehaald; Plutarchus: deze Atheensche Platonist uit de 1e E. n. Chr. was Vondel uit de studie van de Bespiegelingen bekend, vgl. IV, 1036; V, 337, 356; Mej. Kronenberg citeert uit hem zijn bericht over de duif van Deucalion.
voetnoot40
De schrijver van de orakelen der Sybillen: vgl. Besp. I, 1306; II, 523; III, 1154; IV, 375; Vondel kent alle Sibyllijnsche uitspraken aan éen auteur toe, maar ze schijnen uit verschillende jaren van de IIe E.v. Chr. tot de Ve E.v. Chr. herkomstig te zijn; in B. I, 105-vlg. wordt de zondvloed beschreven en de Ararat vermeld; Mej. Kronenberg neemt hiervan invloed op Vondels drama aan.
voetnoot43
Apelles-Marcion: Marcion was in de IIe E.n. Chr. de voornaamste vertegenwoordiger van het heidensch-christelijk Gnosticisme; zijn leerling Apelles, die het bijbelsch verhaal over den zondvloed leugenachtig en onmogelijk had genoemd, werd door den apologeet Origenes (vgl. Besp. V, 215) bestreden in zijn In Genesim Homilia II: De fabrica arcae, et eorum quae in ea sunt (Migne, P.G. XII, kol. 161-vlg.), waarin alle afmetingen van de ark worden nagegaan.
voetnoot45
outvaderen: oudste christelijke schrijvers en apologeten.
voetnoot48
het windigh opgeven: de bluffende grootspraak.
voetnoot50
outvader Cyrillus: patriarch van Alexandrië in de Ve E., een der felste bestrijders van het Nestorianisme en weerlegger van Juliaan den Apostaat of Afvallige, de Rom. keizer, die het Christendom weer door het Heidendom wilde vervangen. Cyrillus schreef tegen hem een werk in 12 boeken: ‘adversus libros [Contra Galilaeos] athei Juliani’; in Lib. I voert Cyrillus tegen Juliaans loochening van den zondvloed de getuigenissen der heidensche schrijvers Abydeen en Alexander Polyhistor aan (Migne, P.G. LXXVI, kol. 514-15), de eerste waarsch. dezelfde als Palepbatos van Abydos, tijdgenoot van Alexander den Gr., de ander een Griek te Rome uit den tijd van Marius en Sulla; Alex. Polyhistor noemt Noë Xisusthrus, ‘forte voce Assyriorum’, zegt Cyrillus; ook L. Marius vermeldt in zijn Pentateuch, bl. 102 dit getuigenis van Cyrillus en den naam Sissithrus.
voetnoot55
Epifanius: de H. Epiphanius, bisschop van Salamis († 403) schreef een uitvoerig werk in 't Gr.: Adversus Haereses; in Lib. I, tom. I (Migne, P.G. XLI, kol. 179) is daar sprake van den zondvloed, ook over de vrouw van Noë, maar den naam Pyrrha (Vondel schrijft in den 4e nvl. Pyrrham) valt daar niet te vinden.
voetnoot56
Diodoor: Diodorus Siculus, Grieksch geschiedschrijver uit het keerpunt der jaartelling. Volgens Mej. Kronenberg gewaagt hij in zijn Bibliotheca historica, Lib. I, cap. 10 van den zondvloed. Plinius: Latijnsch natuur-filosoof, wiens Naturalis Historiae libri XXXVII door Vondel herhaaldelijk in zijn Bespiegelingen zijn gebruikt, maar zonder hem daar ooit te noemen; evenmin als Mej. Kronenberg heb ik zijn vermelding van den zondvloed kunnen vinden.
voetnoot57
Luciaen: de Grieksche vrijdenker Lukanos of Lucianus (IIe E. n. Chr.) wordt ook vernoemd in Besp. I, 939 en II, 1319; mej. Kronenberg verwijst naar zijn te Amsterdam in 1687 herdrukt stuk over de Syrische Godin. waarin hij over Deucalion spreekt.
voetnoot64
De gangbare beschuldiging tegen ongodisten, Epicuristen en vrijdenkers, vgl. Besp. I, 1660, 1040.
voetnoot66
verziert: verzonnen.
voetnoot68-69
als een brullende leeu: vgl. I Petr. V, 8.
voetnoot73
stichtzaem: stichtelijk.
voetnoot1
eerste aertsvader: vader in superlatieven zin.
voetnoot1-2
stam - takken - telgen (twijgen): Vondel teekent den menschelijken stamboom in enkele woorden; Kain en Seth: Caïn en Abel waren de eerste kinderen van Adam, Gen. IV, 1-2; na den vroegen dood van Abel kreeg hij Seth (= vergoeding), Gen. IV, 25.
voetnoot2
bouden de weerelt: bevolkten de aarde; bouwen hangt samen met 't Lat. colere, kolonizeeren.
voetnoot2-4
Vondel geeft Gen. VI, 1-4 hier weer en verstaat onder de filii Dei, aldaar genoemd, de zoonen van Seth, omdat Seth rechtvaardig wandelde; in de commentaar van Leon. Marius op den Pentateuch (Col. Agr. 1621) bl. 79 vindt die interpretatie steun; vgl. verder mijn art. ‘Apollion en Eva in Vondels Lucifer’ in De Katholiek, Dl. CXXXIV (1908), bl. 27.
voetnoot4
eenen aert: een soort; reuzen en geweldigen: de Vulg. spreekt van gigantes en potentes, Gen. VI, 4; ongelijke: onevenwichtige, verkeerde.
voetnoot5
godeloosheit: gewoonlijk bij Vondel en even goed, zoo niet beter, als goddeloosheid.
voetnoot5-6
Seth, Enoch, Henoch: Mej. M.E. Kronenberg betoogt in haar uitgave van Noah (Panthéon, 1910, bl. 25) op grond van Vondels opgave alhier en in vs. 480, dat de dichter Enoch en Henoch voor twee afzonderlijke personen hield, terwijl Henoch van Gen. V, 18-24 identiek is met Enoch van Judas, 14. Maar vermoedelijk heeft Vondel met Enoch Enos bedoeld en met Henoch Enoch, (evenals hij in Helden Godes Enoch schrijft en Henoch bedoelt) en gaf hij Marius, die t.a.p. spreekt van ‘Seth, Enos, Enoch’ onnauwkeurig weer. Dat Vondels spelling van bijbelsche woorden zeer onvast was, blijkt niet alleen bijv. uit zijn verwarring van Berseba met Bersabe, maar, in dit treurspel zelf, ook van Noah met Noë, elders weer Noach.
voetnoot6-7
Het ‘multa malitia’ van Gen. VI, is door allerlei schrijvers met zonden van sodomie, moord, afpersing en afgodendienst toegelicht.
voetnoot8
Noë, Lamechs zoon: Gen. V, 28-29.
voetnoot11
boude Noë enz.: Gen. VI, 12-13, 19.
voetnoot13
begaf zich enz.: Gen. VII, 1, 7, 13-16.
voetnoot14
gebou: bouwsel; van Godt enz.: door God en vgl. Gen. VII, 16; weereltvloet: in Noah vs. 32 van Helden Godes spreekt Vondel van Zendvloed, in Gysbr. v.A. vs. 1812 van watervloed, in Besp. V, 77, 472 en Joan. de B. I, 383; VI, 491 van weereltvloet, in Heerl. d.K. I, 253 van strafvloet; het woord zondvloed gebruikt Vondel niet; opbersten des grooten afgronts: openbarsten van de diepste waterkolken, het overstroomen van de zeeën; de Vulg. spreekt van fontes abyssi et cataractae coeli, Gen. VIII, 2.
voetnoot15
opgezette: opengezette; veertigh etmael: veertig volle dagen, Gen. VII, 17.
voetnoot16
Vijftien ellen: Vulg.: quindecim cubitis, Gen. VII, 20; teffens: allemaal tegelijk.
voetnoot17
Reuzenburgh: de stad der reuzen, vgl. r. 5 en vs. 63, Vondel vermeldt de reuzen nog enkele keeren (vs. 880, 1466, 1488), maar gaat er niet op in. De naam Reuzenburgh is wel van Vondels vinding, die den Hemel in Hier. Verwoest, vs. 1428 Blijenburgh en in Lucifer, vs. 166 Engleburgh noemt en vgl. wagenburgh in Gebroeders, vs. 447; Kaukasus: Vondel heeft dit gebergte waarsch. gekozen, omdat het (ten N.) aan Armenië grenst, waar volgens Gen. VIII, 4 de ark was heengedreven en op een bergtop bleef staan; in zijn vroeger werk had hij den Kaukasus eenige keeren, maar vrij willekeurig, benut: Dl. I, bl. 136, vs. 15; III, bl. 162, vs. 160. Zie nog Aeneïs, IV, 366-67 (vert. Dl. VI, blz. 574-75).
voetnoot18
timmerwerf: scheepswerf, waar de ark werd gebouwd.
voetnoot*
Ga naar voetnoot+
voetnoot+
Tooneelisten: gewoonlijk noemt Vondel de rolbezetters personagiën of personen, ook wel: treurspeelders (Ifigenie in T.); van Zungchin af is 't voortaan Tooneelisten, elders ook tooneelieren door hem genoemd.
voetnoot+
Appollion: lees Apollion en vgl. Dl. V, bl. 616.
voetnoot+
Noe: teekenend voor Vondels onnauwkeurigheid in de spelling der bijbelnamen is het, dat hij, na den titelnaam Noah (uit den deux-aes-bijbel en die ook in Helden Godes; Gysbr. v.A. vs. 1811; Besp. V, 83, 474; Joan. de B. I, 383; II, 139; VI, 491 en Heerl. d.K. I, 251 voorkomt) ineens, naar de Vulgaat, Noë schrijft en de twee spellingen in dit treurspel door elkaar blijft gebruiken: 14 maal Noë en 17 maal Noah.
voetnoot+
Achiman: spreek uit: Achìman. Onder de 12 verkenners, die door Mozes werden uitgezonden naar Chanaän, behoorden drie zonen van Enac, waarvan de in Num. XIII, 23 eerstgenoemde Achiman heet, in Jos. XV, 14 Ahiman. In Num. XIII, 34 worden de zonen van Enac (Enakskinderen) voorgesteld als een soort reuzen, daarom zal Vondel éen dezer mannen gekozen hebben, vgl vs. 81.
voetnoot+
Urania: Vondel schreef aan Oudaen, die Urania, naar 't schijnt, als naam van de Muze der sterrekunde (Οὐρανια) hier misplaatst vond, dat hij het woord van Ur, dat vuur beteekent (vgl. Marius' Pentateuch, bl. 235) en met Grieksch niets te maken heeft, had afgeleid.
voetnoot+
Cham, Sem, Jafed, de zonen van Noë, gewoonlijk volgens Gen. VI, 10 Sem, Cham, Japheth.
voetnoot+
Cham, Sem, Jafed, de zonen van Noë, gewoonlijk volgens Gen. VI, 10 Sem, Cham, Japheth.
voetnoot+
Cham, Sem, Jafed, de zonen van Noë, gewoonlijk volgens Gen. VI, 10 Sem, Cham, Japheth.
voetnoot+
Uriël: Vgl. de noot bij de Personaedjen van Lucifer, Dl. V, bl. 616 en van Ad. in Ball. dit dl., bl. 107.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • J.D. Meerwaldt

  • A.A. Verdenius