Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674 (1937)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (8.06 MB)

XML (2.58 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674

(1937)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 399]
[p. 399]

J.v. Vondels
Noah, Of Ondergang der Eerste weerelt.

Het eerste bedryf.

ApollionGa naar voetnoot+:
 
Hier steigre ik, koning van den nacht, Apollion,Ga naar voetnoot1
 
Uit 's aerdtrijx navel, eer d'inarbeitgaende zon,Ga naar voetnoot2
 
Het daghlicht baerende, uit de kim koome opgestegen.
 
Mijn stinkende adem is alree den hemel tegen,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Die schuw van helschen stank, de starren trekt om hoogh;Ga naar voetnoot5
 
Dewijl mijn zwavelkeel den starrenlichten boogh,Ga naar voetnoot6
 
Met smook bezwalkende, berooft van zijnen luister.
 
Mijn blikken branden, als twee koolen, in het duister,Ga naar voetnoot8
 
En dikke duisternis, niet eenen rooden gloet.
10[regelnummer]
De pekstok blaekt, en stut mijn' twijfelenden voet,Ga naar voetnoot10
 
Waer ik den gront betre. het gras en bloemen quijnen,
 
En 't ongedierte vlught naer wouden en woestijnen.Ga naar voetnoot12
 
Daer rijst het vlotgevaerte, op Noahs timmerwerf,Ga naar voetnoot13
 
Na hondert jaeren tijts volbout, om in 't bederfGa naar voetnoot14
15[regelnummer]
Des menschdoms eenen man en zijn gezin te bergen;Ga naar voetnoot15
 
Rechtschape stof, om onze almogentheit te tergen.Ga naar voetnoot16
 
Waer toe getoeft? vaer voort: wat houdtge langer stant?
 
Steek met dien pekstok flux dat zeegewelt in brant.Ga naar voetnoot18
[pagina 400]
[p. 400]
 
Vaer voort, mijn helsche stoet. steek aen: gy kunt niet doolen.
20[regelnummer]
Laet branden voor den wint, en warm u by de koolenGa naar voetnoot20
 
Van 't cedren balkwerk. is de worm voor 't hout vervaert;Ga naar voetnoot21
 
Verrot het in geen lucht; de gloênde pekstok spaert
 
Geen cedre planken, dicht en hecht met werk gedreven.Ga naar voetnoot23
 
Het pek en werk zal vier en vlamme voedtzel geven.
25[regelnummer]
Al 't heir des afgronts met ontvouwe krijghsbanierGa naar voetnoot25
 
Wil danssen, klaeu aen klaeu, op zulk een zegevier;Ga naar voetnoot26
 
En Noë, Lamechs zoon, die 't water woude ontvlughten
 
Op dezen vlotbalk, zal bedrukt en troostloos zuchten,
 
Als d'arbeit van eene eeu gezwint tot asch verteert.Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Maer deze hoop is wint. een wacht van geesten keertGa naar voetnoot30
 
Den stookebrant van 't vlot, dat anders, lang verbarrent,Ga naar voetnoot31
 
d'Opgaende vlam voor wint zou drijven naer 't gestarrent.Ga naar voetnoot32
 
Verdoemde spooken, helpt ons raeden: zet u kant.Ga naar voetnoot33
 
Hier rijst het cederbosch, tot onzen dienst geplant.Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Gy kunt hier in 't verschiet van 't bosch 't gevaert zien steigeren,Ga naar voetnoot35
 
En zoo veel velts beslaen. de cederboomen weigerenGa naar voetnoot36
 
Ons geene schaduwen, in 't opgaen van den dagh,
 
Om stil te schuilen. wat de schaduwe vermagh,
 
Dat leerde u Adams hof, daer draek, en duizent spooken,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
En grijnzen van de hel zich legerden, en dooken,Ga naar voetnoot40
 
Tot dat hun aenslagh wiert zeeghaftigh uitgevoert;Ga naar voetnoot41
 
Een oorloghszege, die den aerdtboôm noch beroert.Ga naar voetnoot42
 
De zestien eeuwen en noch zesenvijftigh jaerenGa naar voetnoot43
 
Zijn sedert, roemt vry, niet onvruchtbaer heengevaeren:Ga naar voetnoot44
[pagina 401]
[p. 401]
45[regelnummer]
En nu verwacht de dagh den inbreuk van veel wee,Ga naar voetnoot45
 
Die 't aerdtrijk zetten zal in eene bare zee.Ga naar voetnoot46
 
d'Aertsvader staet gereedt, met zijnen baert vol staetsie,Ga naar voetnoot47
 
Den boezem dekkende, de jongste predikaetsieGa naar voetnoot48
 
Te sluiten. houdt u stil in 't ronde hier omtrent,
50[regelnummer]
En past uit eenen mont zijn schriklijk dreigementGa naar voetnoot50
 
Zoo na te baeuwen met een' boschgalm, dat de waterenGa naar voetnoot51
 
En bosch, en bergh, en dal eens lachen datze schateren,
 
Beschimpen 's mans gejank, en rouklaght, en geween,
 
En traenen, bigglende langs kin en boezem heen.
55[regelnummer]
Door vrouwelist wert eerst de man in 't net getogen.Ga naar voetnoot55
 
Men bezige dees kunne, en legre zich in d'oogen
 
Van Kains dochtren, en beschiete uit haer gezicht
 
Het hart der Reuzen. schoon het voor geen wapen zwicht,Ga naar voetnoot56-58Ga naar voetnoot58
 
Noch moet de grootvorst zelf voor 't joffrentimmer buigen,Ga naar voetnoot59
60[regelnummer]
En heur naer d'oogen zien. wy hoeven geen getuigen
 
Te zoeken: d'uitkomst heeft doorgaens genoegh geleertGa naar voetnoot61
 
Hoe wellust over al de weerelt triomfeert.
 
Zy plante haren stoel op Reuzenburgh, gehouwenGa naar voetnoot63
 
Uit klaeren marmersteen, in Kaucasus landouwen:
65[regelnummer]
Want sedert 's hemels wraek den eersten vader dreefGa naar voetnoot65
 
Uit Eden, met een zwaert van blixemstraelen, bleefGa naar voetnoot66
 
Dees weerelt ongeschent van uitgebraekte vloeken.Ga naar voetnoot66-67
 
Hier vint de snoeplust al wat 's menschen lust loopt zoeken,Ga naar voetnoot68
 
Lusthoven, beemden, beek en bronnen in het ront.
70[regelnummer]
De vruchten druppen van de takken in den mont,Ga naar voetnoot70
 
En smilten op de tong. de vogels quinkeleeren.
 
Het danssen, speelen, het gedurigh banketteeren,Ga naar voetnoot72
 
En bruiloften gaet hier het gansche jaer in zwang.Ga naar voetnoot73
 
Men bint de zielen aen geen wetten, en bedwang
75[regelnummer]
Van Enochs voorbeelt, of geboden en verboden.Ga naar voetnoot75
 
De blyschap kort den tijt. godinnen scheppen goden.
[pagina 402]
[p. 402]
 
Een reuzenafkomst trotst het hemelsche gezagh.Ga naar voetnoot77
 
Al watze met den boogh en 't zwaert bereiken magh
 
Dat 's recht. het wapenrecht schept braven en lantsheeren.Ga naar voetnoot79
80[regelnummer]
De grootvorst van het oost, met geen gewelt te keeren,Ga naar voetnoot80
 
Achiman, Enaks zoon, de weerelt door gevreest,
 
Besloot op dezen dagh hier 't jaergetijdigh feestGa naar voetnoot82
 
Der grootvorstinne met een staetsie in te kleeden,Ga naar voetnoot83
 
Van d'allermaghtighsten, in dienst van 't hof getreden.
85[regelnummer]
Hier zal niet mangelen aen pracht en overdaet.Ga naar voetnoot85
 
De Ganges, Indusstroom, de Tiger, en EufraetGa naar voetnoot86
 
Gedwongen, moeten hem voor hunnen leenheer kennen.Ga naar voetnoot87
 
De vogel fenix eert met schitterende pennenGa naar voetnoot88
 
De kroon van Oostenrijk, geheilight aen dit hooft,Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Om welx baldaedigheit te voên al 't aerdtrijk slooft,Ga naar voetnoot90
 
En met geboge knien schenkaedjen komt vereeren.
 
Maer ginder wil de zon de schemering braveeren,Ga naar voetnoot92
 
En opgaen: laet ons, eer haer fakkel uit de kim
 
Den aerdtboom toelichte, ons verbergen in de schimGa naar voetnoot94
95[regelnummer]
Van 't hooge bosch. hier komt d'aertsvader aengetreden
 
Met zijnen krommen staf, om traenen en gebeden
 
Te storten. duikenwe in dien schuilhoek voor den dagh,
 
En luistert, achter my, naer 's grijzaerts weegeklagh.
Noë:
 
Daer komt het morgenlicht gevaeren,
100[regelnummer]
Als een heraut, uit Godts palais,
 
Om 't menschdom voor de leste reis
 
Te wekken of hen Godt wou spaeren.Ga naar voetnoot102
 
Zy leggen, in den eersten droomGa naar voetnoot103
 
En slaep, tot over 't hooft verzoopen.Ga naar voetnoot103-04Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
Hoe kunnenze op genade hoopen,
 
Zoo 't hart blijf hollen zonder toom!Ga naar voetnoot106
[pagina 403]
[p. 403]
 
Zy luisteren naer geen vermaenen,
 
In wrevelmoedigheit te trots,Ga naar voetnoot108
 
En, harder dan eene ysre rots,
110[regelnummer]
Noch noit vermurwt door mijne traenen.
 
Genade, ô vader, kan 't geschiên,
 
Geef uitstel: ofze zich berieden,Ga naar voetnoot112
 
Om dien gedreighden vloek t'ontvlieden,Ga naar voetnoot113
 
En naer hun hielen om te zien.Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
Het water rijst allengs van onder
 
Ten gront uit, in zoo menigh dal,
 
Een voorbo van den waterval,
 
Gereet te volgen op den donder.
 
Het dreigen stapt voortuit: dan kraektGa naar voetnoot119
120[regelnummer]
De slagh het bekkeneel van boven,Ga naar voetnoot120
 
Dat geen waerschouwing wil geloven,
 
Eer d'allerhooghste 't onweêr slaekt.Ga naar voetnoot122
 
De boosheit is in top gewassenGa naar voetnoot123
 
Met 's menschdoms aenwas dagh en nacht.
125[regelnummer]
Hier wil de grootvorts d'oppermaght
 
En haeren hoogen troon verbassen.Ga naar voetnoot126
 
Ik vinde langer stof noch reên
 
Om Godts langkmoedigheit te rekken,
 
En 's menschen gruwzaemheên te dekken,
130[regelnummer]
Die schreien door de wolken heen.Ga naar voetnoot130
 
Dit lichaem schijnt een dor geraemte,
 
Gekrenkt van vasten en verdriet.Ga naar voetnoot132
 
De hemel hoort mijn voorbe niet.
 
Ik sla mijne oogen neêr van schaemte.
135[regelnummer]
Genade, ô oirsprong van gena!
 
Vergeef ons toch dit langkzaem bouwen,Ga naar voetnoot136
 
Of u het opzet moght berouwen,Ga naar voetnoot137
 
Al komt boetveerdigheit zoo spa.
 
Gedenk hoe 's volx natuur den zegen
140[regelnummer]
In hunnen grootvaêr eerst verloor,Ga naar voetnoot139-40
 
En, door zijn misdaet van uw spoorGa naar voetnoot141
 
Gedwaelt, dien zielkrak heeft gekregen.Ga naar voetnoot142
[pagina 404]
[p. 404]
 
Verhoor de voorbe van uw' knecht.
 
Genade, ô vader, en geen recht.
REY VAN ENGELEWACHT.
I. Zang:
145[regelnummer]
Wy schaduwen met goude pennen
 
De treden van
 
Dien vroomen man,
 
Gewaerdight Godt alleen te kennen;Ga naar voetnoot148
 
Terwijl alle andren, van dit licht
150[regelnummer]
  Versteeken, dwaelenGa naar voetnoot150
 
In duistre dalen,
 
En slaen, als dieren, hun gezicht
 
Van Godt op tijdelijke dingen,
 
Die snel vergaen,
155[regelnummer]
  Beneên de maen,
 
Den spiegel der veranderingen.Ga naar voetnoot156
 
Verbasterden van 's levens struik,Ga naar voetnoot157
 
Waer vint men 's levens recht gebruik!
I. Tegenzang:
 
In eenen is dit goet gebleven,Ga naar voetnoot159
160[regelnummer]
  Al 't overschot
 
Gedwaelt van Godt,
 
En 't heiligh voorbeelt, hun gegeven.Ga naar voetnoot162
 
Wat leeft helt over tot het quaet.
 
Schoon Eve in 't ooste
165[regelnummer]
  Zich zelve trooste
 
In Seth, noch groeide Kaïns zaet:Ga naar voetnoot164-66
 
En Henoch zagh den sleep der kinderen,Ga naar voetnoot167
 
Al 't aerdtrijk door,
 
Het heiligh spoor,
170[regelnummer]
Verlaten, en de deught verminderen.
 
Dat viel hem bitter, als de doot.
 
Hy klaeghde Godt om hoogh zijn' noot.
[pagina 405]
[p. 405]
II. Zang:
 
Wat baet, sprak hy, uw beelt de reden,
 
Zoo lang uw beeltGa naar voetnoot174
175[regelnummer]
  Van reên verscheelt,
 
En dat geschenk niet wil besteden?Ga naar voetnoot176
 
Ik leeraere elk. wie hoort naer my!
 
Elk leeft ontuchtigh,Ga naar voetnoot178
 
En ongodtvruchtigh.
180[regelnummer]
Mijn leering schijnt een razerny.
 
Zy schimpen met uwe offereere
 
En offervier.Ga naar voetnoot181-82
 
Wat blijve ik hier!Ga naar voetnoot183
 
'k Hoor smaet waer ikme wende en keere.
185[regelnummer]
Indien mijn wandel u behaegh,
 
Verlosme, ô vader, van dees plaegh.
II. Tegenzang:
 
De vader ziet op Henochs klaegenGa naar voetnoot187
 
Uit 's hemels troon.
 
Wy 's hemels boôn,Ga naar voetnoot189
190[regelnummer]
Verschijnen hem terstont, en draegen
 
Dien trouwen dienaer, Godt ten prijs,
 
Als op een' wagen,
 
Door wint en vlaegen,
 
In 't eeuwigh bloeiend paradijs;Ga naar voetnoot190-94
195[regelnummer]
Daer sluimert d'aengevochten veiligh,Ga naar voetnoot195
 
Tot dat hy weêr
 
Opwaeke, en keer',Ga naar voetnoot197
 
Verzelschapt met een' grooten heiligh.Ga naar voetnoot198
 
Nu slaenwe aertsvader Noë ga.
200[regelnummer]
Hy volght in 't leerampt Henoch na.
Toezang:
 
Aertsvader Henoch, van beneden
 
Om hoogh gevoert, gy zet uw treden
 
Op roozen in dien roozengaert
 
Van rust, daer u geen last bezwaert.
205[regelnummer]
De weerelt haet Godts uitgekoornen.
[pagina 406]
[p. 406]
 
Hier treet godtvruchtigheid op doornen
 
En distels, dat de voeten bloên.
 
Het ruischen van de watervloên
 
Getuight alree hoe duizent stroomen
210[regelnummer]
Van onder opgeborrelt komen.
 
De voeten worden nat en vlot:Ga naar voetnoot211
 
En luistert niemant noch naer Godt!

voetnoot+
Apollion, als de verderver optredend (vgl. vs. 18-24), is eigenlijk een schakeering van Lucifer of Lucifer onder den naam van Apollion, vgl. Dl. V, bl. 616.
voetnoot1
koning van den nacht: helsche vorst, vgl. Openb. IX, 11 en Ad. in Ball. vs. 545.
voetnoot2
's aerdtrijx navel: naar de door Vondel vastgehouden middeleeuwsche voorstelling was de Hel in het middelpunt van den aardbol, vgl. Ad. in Ball., vs. 386 Joan. de Boetgez. IV, vs. 9, 21 en Faeton: vs. 1394-95; in arbeit gaende: hetzelfde als baerende van vs. 3.
voetnoot4
is alree den hemel tegen: slaat al tegen den hemel, de hooge lucht, aan.
voetnoot5
trekt om hoogh: terugtrekt.
voetnoot6
den starrenlichten boogh: de negende hemelsfeer, waar de vaste sterren staan.
voetnoot8
Vgl. Dante: Inferno, III, 109.
voetnoot10
De pekstok: ook Lucifer in Ad. in Ball. vs. 66 dreigt daarmee.
voetnoot12
't ongedierte: de wilde beesten.
voetnoot13
het vlotgevaerte: het groote drijvende schip, de ark; vgl. vlotbalk, vs. 28; 't geweldigh drijftuigh in Joan de B. II, 140.
voetnoot14
Na hondert jaeren tijts volbout: Marius geeft in zijn Pentateuch de op Gen. V, 31 en VI, 14 steunende meening der Kerkvaders weer, dat Noê 100 jaar aan de ark gebouwd heeft, bl. 91; elders voegt hij erbij, dat er 120 jaar verliepen sedert Gods opdracht en de voltooiing der ark, bl. 98.
't bederf: den ondergang.
voetnoot15
eenen: met klemtoon.
voetnoot16
Rechtschape: geschikte; onze almogentheit: onze almacht, zegt Apollion met de noodige overdrijving.
voetnoot18
zeegewelt: geweldig zeeschip, vgl. vlotgevaerte van vs. 13.
voetnoot20
voor den wint: zoodat de wind er onder of erachter zit; vgl. vs. 32.
voetnoot21
't cedren balkwerk: Marius haalt eenige getuigenissen aan, die ‘de lignis laevigatis’ van de Vulgaat, Gen. VI, 14 als van onbederflijk cederhout verstonden, bl. 87; is de worm enz.: versta: als het dan niet door houtworm vergaat.
voetnoot23
werk: volgens Kiliaen is werk stupa, of gepluisd touw waar de naden van schepen mee gestopt worden; vgl. vs. 24; gedreven: gestopt, vgl. vs. 1313-14.
voetnoot25
des afgronts: van de Hel; ontvouwe: ontplooide.
voetnoot26
Vgl. Ad. in Ball. vs. 70; Wil: zal.
voetnoot29
eene eeu: vgl. vs. 14.
voetnoot30
Maer deze hoop is wint: evenals Lucifer in Ad. in Ball., vs. 72, 689 valt Apollion zijn eigen grootspraak in de rede; een wacht van geesten: een engelewacht, ook als in Ad. in Ball., vs. 57 rond het eerste menschenpaar.
voetnoot31
stookebrant: brandstichter; dat anders enz.: Versta: anders zou de omhoogstijgende vlam de rest van de verkoolde ark met den wind mee tot de sterren hebben opgejaagd. Maar het is ook mogelijk, dat Vondel d'Opgaende vlam als 4en nvl. heeft bedoeld; verbarrent: verbrand.
voetnoot32
voor wint: met den wind mee, vgl. vs. 20.
voetnoot33
spooken: geesten, vgl. vs. 39; kant: schrap.
voetnoot34
het cederbosch: waar Noë het hout voor zijn ark heeft gekapt, vgl. vs. 21; tot onzen dienst: voor ons gemak, sarcastisch.
voetnoot35
't verschiet: de verte; 't gevaert: het gevaarte, de kolossale ark, vgl. vs. 13, waarbij de gedachte aan varen niet geheel is uitgesloten.
voetnoot36
zooveel velts: zooveel grond; in vs. 223-24 worden de maten aangegeven.
voetnoot39
Dat leerde u Adams hof: nl. in Ad. in Ball. vs. 13, 104, 111, 594-97; draek: de slang, Belial, Ad. in Ball. vs. 628; spooken: geesten, duivels, vgl. vs. 33.
voetnoot40
grijnzen: verschrikkingen; zich legerden, en dooken: zich verstopten en wegscholen.
voetnoot41
zeeghaftigh: met zege.
voetnoot42
die den aerdtboom noch beroert: waarvan de droeve gevolgen op aarde nog gevoeld worden, nl. in de erfzonde.
voetnoot43
Versta: 1656 jaar sedert den val van Adam of sedert het begin der historie; deze jaartelling, gebaseerd op de geslachtenreeks van Gen. V, gold in Vondels tijd algemeen en was opnieuw berekend o.a. door Athanasius Kircher, op wien Vondel zich ook in Besp. III, 242 en V, 30 verlaat.
voetnoot44
niet onvruchtbaer: nl. met veel winst voor de Hel, door de steeds grooter wordende boosheid der menschen, die dan ook de oorzaak van den zondvloed was, vgl. Gen. VI, 5.
voetnoot45
inbreuk: doorbraak.
voetnoot46
eene: met klemtoon; bare zee: zee zonder kusten.
voetnoot47
d'Aertsvader: Noë; baert vol staetsie: statigen baard.
voetnoot48
jongste: laatste.
voetnoot50
past: zorgt; eenen: met klemtoon.
voetnoot51
boschgalm: echo in 't bosch, zoo elders bij Vondel: kerkgalm, berggalm, putgalm.
voetnoot55
Ook dit schijnt op Ad. in Ball. terug te slaan, waar Adam door Eva's bedriegelijke voorstellingen (vs. 1242-vlg.) tot ongehoorzaamheid werd misleid; eerst: het eerst.
voetnoot56-58
Dit slaat wel op Gen. VI, 2-4, maar vgl. noot op Inhoudt, r. 2-5; gezicht: oogen.
voetnoot58
schoon het: ofschoon dat hart der Reuzen.
voetnoot59
noch: toch; joffrentimmer: vrouwvolk, vgl. vrouwentimmer, vs. 704 en Samson, vs. 665; Joan de Boetg. V, 272.
voetnoot61
doorgaens: doorloopend.
voetnoot63
Zij plante haren stoel: laat de wellust nu haar zetel vestigen; Reuzenburg: zie Inhoudt, r. 17.
voetnoot65
den eersten vader: Adam.
voetnoot66
met een zwaert enz.: vgl. Gen. III, 24.
voetnoot66-67
bleef enz.: hebben de duivelen (uitgebraekte vloeken) niet veel onheil aangericht, d.w.z. niet veel materieele schade, zooals nu door den zondvloed zal gebeuren.
voetnoot68
Hier: op Reuzenburgh; snoeplust: wellust.
voetnoot70
Vgl. Ad. in Ball., vs. 699.
voetnoot72
banketteeren: slempen.
voetnoot73
bruiloften: ww. bruiloft vieren, vgl. Opdracht, r. 19.
voetnoot75
Enoch: Henoch, een heilig voorvader van Noê, Gen. V, 18-24 en vgl. noot op Inhoudt, r. 5-6.
voetnoot77
Een reuzenafkomst: de nakomelingschap der reuzen; trotst: trotseert, daagt uit.
voetnoot79
wapenrecht: recht van den sterkste, wapengeweld.
voetnoot80
met geen gewelt te keeren: onoverwinnelijk.
Achiman, Enaks zoon: vgl. Tooneelisten, bl. 398.
voetnoot82
't jaergetijdigh feest: de verjaardag. In vs. 701 is spraak van een feestgetyde en in vs. 590, 879, 938, 1044, 1058, 1094, 1561 van een bruiloft; blijkbaar is de verjaardag van Urania's huwelijk met Achiman bedoeld.
voetnoot83
staetsie: luister.
voetnoot85
niet mangelen: niets ontbreken.
voetnoot86
Vondel bedoelt, dat de grootvorst van het oost (vs. 80) over heel Zuid-Azië heerscht; de Ganges en Indusstroom liggen in het tegenw. Britsch-Indië; de Tiger en Eufraet zijn de bekende Paradijsrivieren (Gen. II, 14) in Aziatisch Turkije.
voetnoot87
leenheer: keizer, opperste monarch.
voetnoot88
De vogel feniks: de feniksvogel, de legendarische vogel, meermalen door Vondel beschreven, o.a. in Joseph in Dothan, vs. 1113. Vondel bedoelt dat Achimans kroon versierd is met de veeren van den zeldzamen feniks.
voetnoot89
Oostenrijk: het Oostersch Rijk; geheilight: toegeheiligd, hoort bij kroon.
voetnoot90
baldaedigheit: weeldezucht; voên: voldoen, verzadigen.
voetnoot92
wil: komt.
voetnoot94
schim: schaduw.
voetnoot102
te wekken, of hen Godt wou spaeren: op te wekken, om te zien, of God hen misschien nog zal sparen; voor of vgl. vs. 112, 137.
voetnoot103
leggen: liggen.
voetnoot103-04
in den eersten droom en slaep: hoewel de morgen aanbreekt, zijn de menschen pas ingeslapen; den heelen nacht hebben zij gebrast.
voetnoot104
tot over 't hooft verzoopen: ondergedompeld.
voetnoot106
Versta: als ze maar toomeloos hun hartstochten blijven botvieren.
voetnoot108
Versta: prikkelbaar en ongenaakbaar tegenover Noë's vermaningen.
voetnoot112
ofze zich berieden: misschien dat ze tot inkeer komen.
voetnoot113
vloek: vervloeking, verdelging.
voetnoot114
te vluchten.
voetnoot119
kraekt: vermorzelt.
voetnoot120
het bekkeneel: de hersenpan, het brein.
voetnoot122
slaekt: doet losbarsten.
voetnoot123
in top gewassen: tot het toppunt gestegen.
voetnoot126
verbassen: overblaffen, overbluffen.
voetnoot130
door de wolken: tot Gods troon, vgl. Gen. IV, 10.
voetnoot132
gekrenkt: verzwakt.
voetnoot136
langkzaem: 100 jaar, vgl. vs. 14.
voetnoot137
Of u het opzet: of u misschien het plan; berouwen: vgl. Gen. VI, 6.
voetnoot139-40
Versta: gedenk, hoe de menschelijke natuur door de zonde van Adam zich het eerst afwendde van de deugd.
voetnoot141
uw spoor: den weg naar God.
voetnoot142
dien zielkrak: de krenking van de geestelijke vermogens: verduistering van het verstand en verzwakking van den wil.
voetnoot148
Lees: alleen waard gekeurd, God te kennen.
voetnoot150
Versteeken: verstoken.
voetnoot156
De maan, die voor ons gezicht voortdurend van gestalte wisselt, was van oudsher het beeld van de veranderingen der wereldsche dingen.
voetnoot157
Versta: gij, die van uw oorsprong, van het goede begin zijt afgeweken; vgl. Eeuwgety d.H. Stede, vs. 7; 's levens struick van vs. 634 heeft een andere beteekenis;
voetnoot159
In eenen: in éen mensch, nl. in Noë (met de zijnen); dit goet: nl. 's levens recht gebruik, door de ware Godskennis.
voetnoot162
En 't heiligh voorbeelt: en van het heilig voorbeeld, in Noë.
voetnoot164-66
Ofschoon Eva zich kan troosten met het brave nageslacht van haar (derden) zoon Seth (vgl. Gen. IV, 26), kreeg de booze nakomelingschap van haar (eerste) kind Kaïn de overhand; in 't ooste: evenals in Lucifer, vs. 50 laat Vondel zijn engelen zich van ons Westersch spraakgebruik bedienen.
voetnoot167
Henoch was de achterkleinzoon van Seth's kleinzoon, en de overgrootvader van Noë; hij wandelde met God (Gen V, 24), maar zijn kinderen werden slecht.
voetnoot174
uw beelt: dit zegt Henoch tot God, hij bedoelt den mensch.
voetnoot176
van de rede afwijkt; besteden: goed besteden, gebruiken.
voetnoot178
ontuchtigh: zonder tucht.
voetnoot181-82
offereere En offervier: de brandoffers.
voetnoot183
Wat: waartoe.
voetnoot187
De vader: God de Vader, Jehova.
voetnoot189
Wij Engelen.
voetnoot190-94
Vgl. Gen. V, 24; Ecclesiasticus, XLIV, 16; Hebr. XI, 5; wagen en wint voert Vondel in haar analogie van Elias (IV Kon. II, 11).
voetnoot195
d'aengevochten: de met zooveel strijd beproefde man.
voetnoot197
opwaeke: verrijst.
voetnoot198
Henoch zal met Elias terugkeeren bij het laatste oordeel, vgl. Matth. XI, 14.
voetnoot211
vlot: onvast, glibberig.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • J.D. Meerwaldt

  • A.A. Verdenius


Over dit hoofdstuk/artikel

lied

  • Naar de Nederlandse Liederenbank