Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674 (1937)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (8.06 MB)

XML (2.58 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674

(1937)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Het derde bedryf.

ACHIMAN. AERTSHERDER. HOFMEESTER.
Achiman:
 
Aertsherder, hoe? hoe dus? wat jaeght u herwaert aen?Ga naar voetnoot589
590[regelnummer]
Gy steurt ons bruiloftsfeest. wien zoektge zoo belaên?Ga naar voetnoot590
Aertsherder:
 
Ik zocht den grootvorst zelf, en stak in 't bosch den horen.Ga naar voetnoot591
 
Schaf tijdigh raet. helaes, het staet'er slecht geschoren.
Achiman:
 
Ons slotwacht antwoorde u. wat onraet brengtge me?Ga naar voetnoot593
Aertsherder:
 
't Is omgekomen met uw herderen en 't vee.Ga naar voetnoot594
Hofmeester:
595[regelnummer]
Men hoorde in langen tijt noch wolf noch weêrwolf huilen.Ga naar voetnoot595
Aertsherder:
 
Geen herders vreezen wolf, noch leeu, noch tigersmuilen.
Achiman:
 
Wat onheil vreestge dan? schep adem. rust een poos.
Aertsherder:
 
Ik rende, uit al mijn maght, my zelven ademloos.
[pagina 420]
[p. 420]
Achiman:
 
Kon deze tijding dan niet langer uitstel lijden?
Aertsherder:
600[regelnummer]
Men zagh de herders, in twee hoopen, heftigh strijden,
 
De herders van 't geberghte om hoogh, en van beneên.
Achiman:
 
Wat oirzaek hitste twee gebuuren fel aen een?Ga naar voetnoot602
 
Zy plaghten, onderling gerust, in vrê te leven.
Aertsherder:
 
De lantstroom uit der zee komt bruizende opwaert strevenGa naar voetnoot604
605[regelnummer]
Naer zijnen oirsprong toe, en d'oevers leggen vlot,Ga naar voetnoot605
 
Beneên den zoom des berghs. wy dreven eerst den spot
 
Met dees waerzeggerye, eer 't water 't lant quam praemen.Ga naar voetnoot607
 
Maer door den waters noot vergaêrdenwe te zaemen,
 
En leefden raet om 't vee te bergen met gemakGa naar voetnoot609
610[regelnummer]
Ten bergh op, eer de stroom de horens hooger stak.Ga naar voetnoot610
 
Men badt de berghwacht of men kudden moght verweiden.Ga naar voetnoot611
 
De kudden loeiden, of zy naer den hemel schreiden
 
Om drooghte en weide: maer de berghwacht sloegh het af,
 
En dreef het blatend schaep te water met den staf.
615[regelnummer]
Wy reddenze uit den noot, en houden aen met smeeken.Ga naar voetnoot615
 
d'Onheusche berghman blaest den horen. alle streekenGa naar voetnoot616
 
Verzaemen op 't getoet, tot gramschap aengeterght,
 
En zweeren ons met kracht te jaegen van 't geberght.
 
Zy vallen op het vee, en drijvenze van boven.
620[regelnummer]
Het baet niet datwe hun vergoedinge beloven
 
Voor schade en ongerief, by 's oppervorsten woort.
 
De herders groeien aen, en vaeren echter voort,Ga naar voetnoot622
 
Van weêrzy toegerust met steenen, staven, stokken.
 
De herderinnen, op gevecht en bloedigh wrokken,Ga naar voetnoot624
625[regelnummer]
Toeschietende onversaeght in 't midden van dien drang,Ga naar voetnoot625
 
Met een gesloten harte, en traenen op de wang,Ga naar voetnoot626
 
Verzachten 't wreet gebriesch, naer heure maght, met kermenGa naar voetnoot627
 
En jammeren. de bruit besterft in 's bruigoms armen.
[pagina 421]
[p. 421]
 
De vrou omhelst den man, en roept vast: hooger niet!Ga naar voetnoot629
630[regelnummer]
Hier wort een maght vereischt, die tusschen beide schiet,
 
Of al het water kan dit oorloghsvier niet lessen.Ga naar voetnoot631
 
Het moorden gaet zijn' gang, met vorken, zwaerden, messen,
 
En zeissenen, zoo 't valt. 't geweste leght bezaeitGa naar voetnoot633
 
Met dooden, voor den tijt van 's levens struik gemaeit.Ga naar voetnoot634
Hofmeester:
635[regelnummer]
Gy zijt aertsherder, wien het voeght de landeryen,
 
De stallen, volk en vee te waeren en te vryenGa naar voetnoot636
 
Voor schade en ongemak, uit alle uw maght en kracht;
 
En komtge hier om hulp gedropen van uw wacht?Ga naar voetnoot638
 
Hoe kan de grootvorst nu dees schult in u verschoonen?
Achiman:
640[regelnummer]
Hy plagh voorheene zich doorgaens getrou te toonen.Ga naar voetnoot640
 
De grootvorst van het lant beval dees zorgen hem.
 
Het raetslot hing alleen en alijk aen zijn stem.Ga naar voetnoot642
 
Wie zou dees slofheit in een' amptenaer verwachten?Ga naar voetnoot643
 
Terstont te rugh ten bergh gevlogen. laet ons maghtenGa naar voetnoot644
645[regelnummer]
U volgen op het spoor. spreek rustigh uit den mont.
 
Stel orden, straf, en dreigh. wy volgen u terstont.
ACHIMAN. HOFMEESTER.
Achiman:
 
Ik kan den springvloet van den lantstroom niet beseffen.Ga naar voetnoot647
 
Dees plagh in bloeimaent noit de horens te verheffen,Ga naar voetnoot648
 
En boven d'oevers heen te steigeren zoo steil.
650[regelnummer]
De zee, om dezen tijt, bewaert gerust haer peilGa naar voetnoot650
 
En bedde, niet gewoon te rijzen aen de stranden,
 
Eer uit den evenaer de zon beginn' te branden.Ga naar voetnoot652
 
De halve maen verwekt geen' springvloet uit het meer.Ga naar voetnoot653
 
Het water vloeit en ebt geduurigh heene en weêr,
655[regelnummer]
Elk etmael tweewerf, en 't saizoen der lentedagen
 
Kan zoute baren niet zoo hoogh den stroom opjaegen,Ga naar voetnoot656
 
Om stroom en pekelschuim te mengen ondereen.Ga naar voetnoot657
 
Dit 's, boven stijl van reên, te hoogh en ongemeen.Ga naar voetnoot658
[pagina 422]
[p. 422]
Hofmeester:
 
Wie kan de wondren van natuure recht bevroeden!Ga naar voetnoot659
Achiman:
660[regelnummer]
Aertsvader Noë spelde een' springvloet van veel vloedenGa naar voetnoot660
 
In eenen boezem, en vertrok dus lang het werk,Ga naar voetnoot661
 
Op zijne timmerwerf: nu leght de cedren ark
 
Bevracht met dieren, in dat houte slot begreepen.Ga naar voetnoot663
 
Hy staet gereet om zich en zijn gezin te scheepen.
Hofmeester:
665[regelnummer]
'k Geloof de grootvorst wil met hem te water gaen.
Achiman:
 
Dat 's veiliger dan al den weerelt-oceaen
 
Gedronken: want gy hoort den nadruk van zijn spelling.Ga naar voetnoot667
Hofmeester:
 
Een droom des ouden mans is eene losse stellingGa naar voetnoot668
 
Van 't geen gebeuren moet of kan. wat razerny
670[regelnummer]
Bevangt uw harssens! wech met zulke suffery.
Achiman:
 
Wie redenkavelt kan men geenen suffer achten.Ga naar voetnoot671
Hofmeester:
 
Dees ydle dootschrik broeit een dwarling van gedachten,Ga naar voetnoot672
 
Die zwindelen in 't hooft. gy wandelde eerst gerust.Ga naar voetnoot673
Achiman:
 
Noch blijft ons d'oirzaek van dit jammer onbewust,
675[regelnummer]
En geene reden sluit het in zijn rechte vormen.Ga naar voetnoot674-75
 
Wanneer de herfst genaekt begint het fel te stormen,Ga naar voetnoot676
 
Te waeien dat het ruischt, het bosch zijn bladers krolt,Ga naar voetnoot677
 
De golf, gelijk een kloot, al hooger opwaert rolt,Ga naar voetnoot678
 
De rotsen daveren, de stroomen, onder open,Ga naar voetnoot679
680[regelnummer]
Het zoete water, 't welkze uit duizent adren zoopen,Ga naar voetnoot680
 
Niet loozen konnen, uit hun kristalijne kruik.Ga naar voetnoot681
 
Dan zwelt de waterzucht, in 's aerdtrijx hollen buik.
[pagina 423]
[p. 423]
 
Het water rijst aen 't hart, in groot gevaer van smooren.Ga naar voetnoot682-83
 
Zoo staet het heden met ons leven ook geschoren.
685[regelnummer]
Het is vergeefs geschimpt: men ziet het tegendeel.Ga naar voetnoot685
 
Gy hoort dees neêrlaegh, uit der herdren lantkrakkeelGa naar voetnoot686
 
Alreede ontstaen. 't is kunst te slechten dees geschillen,Ga naar voetnoot687
 
Die, groeienze aen, zich door geen aenzien laeten stillen.Ga naar voetnoot688
Hofmeester:
 
Begint de wijsheit nu een' dwazen droom te broên?Ga naar voetnoot689
Achiman:
690[regelnummer]
Hy waer niet onwijs, die noch tijdigh zijnen zoenGa naar voetnoot690
 
By Lamechs afkomst zocht, eer, 't water op de lippen,Ga naar voetnoot691
 
De hoop des levens al de weerelt quaem t'ontglippen.
Hofmeester:
 
Getroost u eerst dat gy van 't bedgenootschap scheit.
Achiman:
 
't Is waer: hy heeftme dit ernsthaftigh voorgeleit.Ga naar voetnoot694
695[regelnummer]
Een harde voorwaerde, ik bekent: een' bant te breekenGa naar voetnoot695
 
Als tusschen lijf en ziel: van wellusten versteekenGa naar voetnoot696
 
Te leven: dit valt hardt, ook harder dan de doot:
 
Maer evenwel, waer brengt het nijpen van den noot
 
Den stoutsten reus niet toe, en allerbraefste helden!
Hofmeester:
700[regelnummer]
Genadighste, elk wil u een' vrouwenhaeter schelden,Ga naar voetnoot700
 
En lasteren. bedenk dit nader. och bera
 
U wijzer, eerge valt in d'uiterste ongena
 
Der halsvrindinnen, en getrouwe bedtverwanten.Ga naar voetnoot703
 
Zich tegens 't jofferdom en vrouwentimmer kanten,Ga naar voetnoot704
705[regelnummer]
Daer hangt uw gansche staet, uw ziel en leven aen.Ga naar voetnoot705
Achiman:
 
Ik wilme in 't cederbosch alleen en stil beraên.
Hofmeester:
 
Wat komt ons over? in het midden van 't vergaeren,Ga naar voetnoot707
 
Op 't feestgetijde [daer 's grootvorsten amptenaeren,Ga naar voetnoot708
 
Leenmannen, maghtigen, geweldigen, en voortGa naar voetnoot709
[pagina 424]
[p. 424]
710[regelnummer]
Het vrouwentimmer, dat de goden zelf bekoort,Ga naar voetnoot710
 
De grootvorstin ten roem, om strijt te zaemen komen,]
 
Begint de grootvorst om te zien naer Noahs droomen;Ga naar voetnoot712
 
En stelt de grooten en hun heerlijkheit te leur.
 
Indien dees razerny ons nieuwe bruiloft steur',Ga naar voetnoot714
715[regelnummer]
Wie kanze ontschuldigen! het hof begint te woelen.Ga naar voetnoot715
 
Gewelven mompelen, en galmen, en krioelen.Ga naar voetnoot716
 
Daer komen grootvorstin en bedgenooten aen,
 
Bestuwt van grooten. och, hoe wil dit spel vergaen!Ga naar voetnoot718
URANIA. HOFMEESTER.
Urania:
 
Waer steekt de grootvorst? wat belet hem hier beneden?Ga naar voetnoot719
Hofmeester:
720[regelnummer]
Hy hiel een wijl gesprek met my, niet zonder reden.
Urania:
 
Wie geeft elk dit gerucht van onraet in den mont?
Hofmeester:
 
d'Aertsherder melde hoe het aen den lantstroom stont
 
Geschapen door de spring, gerezen in die wijken.Ga naar voetnoot723
 
De stroom, ten bedde uit, zagh noch dammen aen, noch dijken.
725[regelnummer]
De herders wouden 't vee verweiden op 't geberght:
 
Het berghvolk, straf van aert, door hunne scha geterght,
 
Riep wapen, en men raekte aen 't razen en krakkeelen.Ga naar voetnoot727
 
De slinger zwaeide om 't hooft. wie zal die wonden heelen?Ga naar voetnoot728
 
Daer leght een menighte gesneuvelt in het zant.
Urania:
730[regelnummer]
Een kleen verlies: men vint meer herders by der hant.
 
Wel, laet de grootvorst dus het lantkrakkeel geworden?Ga naar voetnoot731
Hofmeester:
 
d'Aertsherder en de bende ontfingen last om orden
 
Te stellen in der yl. zy vliegen derwaert heen.
Urania:
 
De grootvorst was gewoon, daer bloedigh wert gestreên,Ga naar voetnoot734
[pagina 425]
[p. 425]
735[regelnummer]
In 't voorste van den strijt het leven op te zetten,Ga naar voetnoot735
 
De klinkende klaeroen zijn' oorloghsmoet te wetten.
 
'k Geloof hy weeght dit licht, en rust op 's anders wacht.Ga naar voetnoot737
Hofmeester:
 
Hy weeght het zwaer genoegh. ik pooghde uit al mijn maght
 
Zijn hart van zorgen, waer het mogelijk, t'ontlasten,
740[regelnummer]
Met pit van redenen, die bondigh hierop pasten:Ga naar voetnoot740
 
Doch arbeide al vergeefs; mijn woorden golden niet.
Urania:
 
Wie om een lantgevecht uit vrees zijn verf verschietGa naar voetnoot742
 
Is niet rechtschapen. dit kan naulijx in my koomen.Ga naar voetnoot743
Hofmeester:
 
Mevrou, hy stelt geloof in Noahs ydle droomen.
Urania:
745[regelnummer]
Wat keert zijn zinnen om? dit's anders dan het plagh.
 
Een grootvorst, wiens gewelt al 't oosten overmagh,Ga naar voetnoot746
 
Versuft om geenen droom, en zulke beuzelingen.
Hofmeester:
 
Nu 't water uit de zee van onder op komt dringen
 
Naer zijnen oirsprong, dat 's een voorbode en een merkGa naar voetnoot749
750[regelnummer]
Van 's weerelts ondergangk. geen reden is zoo sterk,
 
Die hem van schrik ontlast. hier baet geen tegenspreeken.
Urania:
 
Het zalme, luistert hy, aen geene artsny ontbreeken,
 
Die zulk een krankheit kan genezen op een' sprong.Ga naar voetnoot753
Hofmeester:
 
Noch leghtme wat op 't hart, dat weigert op de tong
755[regelnummer]
Te komen: evenwel mevrou moet zich niet stooren.Ga naar voetnoot755
Urania:
 
Verberghme niets: het lustme u met gedult te hooren.
Hofmeester:
 
Uw liefste is van beraet te breeken zijne trou.
Urania:
 
Hy breekze, zoo hy zich kan speenen van een vrou.Ga naar voetnoot758
 
Wat misdaet is de pijl, die hem in 't harte griefde?
[pagina 426]
[p. 426]
Hofmeester:
760[regelnummer]
Outvader Noah drijft met kracht dat vrouweliefdeGa naar voetnoot760
 
En schoone vrouwen, met haer' meereminnezang,
 
Een eenige oirzaek zijn van 's weerelts ondergang.
 
Hy zoekt gelieven van hun wederga te scheiden.
Urania:
 
Heet dit bekeeren van gebreken, of verleiden
765[regelnummer]
Tot lasterstukken, al t'afgrysselijk en boos?Ga naar voetnoot765
 
Begint het mansdom door dees leering vrouweloosGa naar voetnoot766
 
Te leven, zeker 't is dan ver genoegh gekomen.
 
Men hoeft de weerelt in geen zee en waterstroomen
 
Te smooren: want zy kan niet vrouweloos bestaen.Ga naar voetnoot769
Hofmeester:
770[regelnummer]
Mevrou, nu spreek hem zelf alleen: hier komt hy aen.
 
't Gelief den heeren my te volgen, 'k zalze leiden.Ga naar voetnoot771
 
Wy willen op het hof hun wederkomst verbeiden,
 
U onderhouden met al wat de lust behaegh.
 
Ik zie den zonneschijn, na deze korte vlaegh.Ga naar voetnoot774
URANIA. ACHIMAN.
Urania:
775[regelnummer]
Genadighste, heet dit uw gasten onderhouden?Ga naar voetnoot775
Achiman:
 
Nu stort mijn staet, waeraen alle Asianen bouden.
Urania:
 
Wat onraet jaeght u naer ons cedren lustbosch heen?
Achiman:
 
't Geberghte en 't laege lant, in 't harnas tegens een.
Urania:
 
Wat's oirzaek van krakkeel? zy leefden eerst in vrede.
Achiman:
780[regelnummer]
Dees droeve lantplaegh sleept een' staert van plaegen mede.Ga naar voetnoot780
Urania:
 
De kudden weidden eerst gerust in 't groene velt.
Achiman:
 
Aertsvader Noah heeft dien springvloet lang gespelt.Ga naar voetnoot782
[pagina 427]
[p. 427]
Urania:
 
Begintge Noahs droom, een klucht, geloof te geven?
Achiman:
 
Het water rijst. wie kan de waerheit tegenstreven?
785[regelnummer]
De zee vloeit herwaert aen. al 't lantvolk schreit om hulp.
 
Men dient te vlughten, eer de zee ons overstulp'.
Urania:
 
Zoo dientge in Noahs kist uw leven flux te bergen.Ga naar voetnoot787
Achiman:
 
Dat komt van vrouweminne, en 's hemels roe te tergen.
Urania:
 
De vrouwen draegen dan de schult van deze straf?
Achiman:
790[regelnummer]
De vrouwen dompelen al 't menschdom in een graf.
Urania:
 
Het water kon weleer een lantgewest verdrinken.Ga naar voetnoot791
Achiman:
 
Nu schijnt al d'aerdkloot in den afgront wech te zinken.
Urania:
 
Natuur regeert het al. dees stuurvrou zit aen 't stuur.
 
Het vloeiende element volght eeuwigh zijn natuur,
795[regelnummer]
En komt van boven naer zijn middelpunt toerollen.Ga naar voetnoot795
Achiman:
 
Nu steigert het ten bergh. de meeren staen geswollen.
Urania:
 
Zoo staet een wintballon gespannen van den wint.Ga naar voetnoot797
 
Een wintveêr drijft veel raên. van alle werken vintGa naar voetnoot798
 
Hy d'oirzaek, wie den aert der dingen wil doorgronden.
800[regelnummer]
Zoo veel beweegingen staen onderling verbonden.
 
Gelijk ons lichaem is met aderen doorgroeit,
 
Zoo wort het aertrijk ook bevochtight en besproeit.Ga naar voetnoot801-02
 
De hitte van de zon trekt dampen uit de wateren,
 
Die, in de lucht verdikt, neêrstorten, datze klateren.
[pagina 428]
[p. 428]
805[regelnummer]
De maen regeert de zee, en wat by water leeft:
 
Dat tuigen eb en vloet, en oester, en de kreeft.Ga naar voetnoot806
 
By trek en tegenheit, den dingen ingeschapen,Ga naar voetnoot807
 
Bestaet het al. laet zich onweetenden vergaepen
 
Aen beelden van een wolk, of schrikken voor een' schichtGa naar voetnoot809
810[regelnummer]
En staertstar, root van vier, en schittrend wederlichtGa naar voetnoot809-10
 
Van blixemstraelen, en het baldren van den donder:Ga naar voetnoot811
 
Met zulk een staetgrijns houdt men kleene kinders onderGa naar voetnoot812
 
De roe: maer wie natuur in 't werken onderkent,Ga naar voetnoot813
 
Beseft waer zy begint, en voortstapt, en volendt.Ga naar voetnoot814
815[regelnummer]
Gy plaght de liefste al uwe opmerkinge in te scherpen,Ga naar voetnoot815
 
En rietze zich natuur gehoorzaem onderwerpen,
 
De dertle toghten wijs involgen met een lust.Ga naar voetnoot817
 
Zoo voelde 't lijf geen smart: zoo bleef de geest gerust:
 
Terwijl men, tusschen wiegh en graf, bevrijt voor treuren,
820[regelnummer]
Gebruikte al wat den mensche in 't leven magh gebeuren:
 
En wortge nu misleit van eenen guighelaer,Ga naar voetnoot821
 
Belachen van elk een, omtrent de hondert jaer?
Achiman:
 
Wy volghden u dus lang, helaes, gelijk een slave.
 
Uw schoonheit staet ons dier.Ga naar voetnoot824
Urania:
 
De schoonheit is een gave,
825[regelnummer]
Aen weinigen gegunt.
Achiman:
 
Wy zijn door haer misleit.
 
Vervallen in Godts toorne. ô smart! ô onbescheit!Ga naar voetnoot826
 
O schendigh misbruik van veel schoone vrouwen t'zamen!
Urania:
 
Gy hoeft u, om 't gebruik van veelen, niet te schaemen,
 
Zoo luttel als de haen, die veel vriendinnen mint
830[regelnummer]
Natuurlijk, zonder smet, en weeligh jongen wint.Ga naar voetnoot830
 
Wat reden stijft u dat gy 't vrouwendom beschuldight?Ga naar voetnoot831
 
Zoo groeit uw heerschappy, en wort vermenighvuldight.
 
Zoo rijst de stamboom, rijk van telgen, in de lucht.
[pagina 429]
[p. 429]
Achiman:
 
Het is geraên dat ik uw bedgenootschap vlught',
835[regelnummer]
Gelijk een adder, die bevrozen, na'et verwarmen,Ga naar voetnoot835
 
Een die haer koestert in den boezem, onder d'armen,
 
Naer 't slaepend hart steekt, en in zijnen slaep vermoort.
 
Verleister, toveres. wat tovergrijns bekoortGa naar voetnoot838
 
Mijne oogen, datze blint op schoonheit zich verslingeren!
840[regelnummer]
De godtheit zagh dit lang geduldigh door de vingeren,
 
Doch ydel en vergeefs: nu komt berou te spa,Ga naar voetnoot841
 
Ten waere een middelaers voorbede Godts genaGa naar voetnoot842
 
Verworf door offerhande, en wierook van gebeden.
Urania:
 
Indien u 't lastren lust, beschuldigh ons met reden.Ga naar voetnoot844
Achiman:
845[regelnummer]
De vrouwemin alleen is oirsprong van al 't quaet.
 
Ik gorde in haren dienst, niet wettigh, als soldaet
 
En grootvorst, 't zwaert op zy, maer eer gelijk een roover
 
De landen stroopende, gaf u den roofschat over,
 
En goot in uwen schoot, tot 's nabuurs harteleet,
850[regelnummer]
Den nootdruft, die hem stont op arbeit bloet en zweet.Ga naar voetnoot850
Urania:
 
Zoo droegh de lantsheer schult, en d'onderzaet most bloeden?Ga naar voetnoot851
Achiman:
 
Om uwe hovaerdy te sterken, en te voeden,
 
Uw hoofsche pracht en prael en dartele overdaetGa naar voetnoot853
 
Te houden in haere eere, en achtbaerheit, en staet.
855[regelnummer]
Mejoffer laet zich met den nootdruft niet genoegen.
 
De heer maeit 's anders oogst, al zou' er 't hart af wroegen.Ga naar voetnoot856
 
Zy slikt een weerelt in, aen ringen en cieraet,
 
Juweelen, perlen, gout, gesteente, en pronkgewaet.
 
Haer dartelheit bedijt by 's armens bloet en traenenGa naar voetnoot859
860[regelnummer]
En jammeren. zy leert den wegh ter boosheit baenen,
 
Met woeker en gewelt insleepen wat men kan.
 
Zoo Godt de weerelt straft, wie is hier oirzaek van?
 
Uw schoonheit, slechts een schijn van schoonheit in het leven.
 
Gy weet afzichtigheit een' glimp een verf te geven,Ga naar voetnoot864
[pagina 430]
[p. 430]
865[regelnummer]
Gebrek t'ontveinzen, en beguighelt ons gezicht.Ga naar voetnoot865
 
Wie, door 't ontveinzen ziende, u dit momaenzicht licht,Ga naar voetnoot866
 
Beklaeght dat hy zijn ziel verhing aen goude snoerenGa naar voetnoot867
 
Van joffrevlechten, die krankzinnigen vervoeren.
Urania:
 
Is dit u dankbaerheit voor lang genote deught?Ga naar voetnoot869
870[regelnummer]
Heel anders zongtge, toen wy 't eêlst van onze jeught
 
De roos des maeghdoms, voor den daeu noch toegeloken,
 
En 's levens dageraet, noch nuchtre en onbesproken,Ga naar voetnoot872
 
U offerden, daer gy, van top tot teen verzaet,
 
Verrukt wiert buiten u door wellust, zonder maet.
875[regelnummer]
Wy hingen, mont aen mont, en arm in arm gestrengelt,
 
Twee zielen beide in een gesmolten en gemengelt.Ga naar voetnoot876
 
Wat zwoertge niet! de zon van straelen eer berooft
 
Te zien dan 't minnevier in uwe borst gedooft.
 
Is dit het jaergety der bruiloftsstaetsie eeren,Ga naar voetnoot879
880[regelnummer]
Met reuzen, maghtigen, geweldigen, en heeren,Ga naar voetnoot880
 
Steekspeelen, renstrijt, en tooneelpracht, noit voorheen
 
Zoo heerlijk toegerust! de morgenzon bescheen,
 
Noch zagh, opryzende uit het heldere oosten nimmer
 
Zoo groot een heerlijkheit, noch schooner vrouwentimmer:Ga naar voetnoot884
885[regelnummer]
Daer wy, de schoonste van 't opwassende oostenrijk,Ga naar voetnoot885
 
Ons zouden zetten op het bruitsaltaer te prijk,
 
En, blaekende onderling van minnegloet, verzaemen.
 
Durf nu de grootvorst dus zijn grootvorstin beschaemen
 
Voor al de weerelt! och een schantvlak, eene smet,
890[regelnummer]
Met geenen oceaen te wisschen uit ons bedt.
 
Gy trouwelooze, ga nu heen: vervloek de vrouwen:
 
Verlaetze: maer ik zweer het zal u eeuwigh rouwen.
 
Daer leggen oorcieraên, de trouring, van mijn hant
 
Gestreeken, in het slijk, juweelen, halskarkant,Ga naar voetnoot894
895[regelnummer]
Uw vrybuit, ons ter gunst, behaelt al t'onrechtvaerdigh.Ga naar voetnoot895
 
Tast aen, en eigenze u: wy zijn deze eer onwaerdigh.Ga naar voetnoot896
 
Gy waert te lang verleit, vervoert door vrouwelist.
 
Ga heene, bergh u lijf in Noahs beestekist.Ga naar voetnoot898
[pagina 431]
[p. 431]
Achiman:
 
Wat raet, helaes, wat raet? het schijnt haer ernst te scheiden.
900[regelnummer]
Och liefste, sta een poos.
Urania:
 
de tijt verbiet te beiden.Ga naar voetnoot900
 
Het water rijst ten bergh. bidt Noah om gena,
 
En bergh uw leven, eer de zon te water ga.
Achiman:
 
'k Beken het is mijn schult, en wilze dubbel boeten.
 
'k Verneêrme ootmoedigh aen het outer van uw voeten,Ga naar voetnoot904
905[regelnummer]
Van uwe schoonheit, waert gedient en aengebeên.
Urania:
 
Zoo spraektge flus niet.
Achiman:
 
och ick wert vervoert, bestreênGa naar voetnoot906
 
Van wederzy, gelijk een bergheik, out van daegen,
 
Met eenen lantorkaen ter neder wort geslagen.
 
Uw liefde ruktme hier, daer Noahs dreigement.
910[regelnummer]
Hy is genade waert, die zijne schult bekent.
Urania:
 
Rechtschape helden staen geen vrouwen ter genade,Ga naar voetnoot911
 
En vrouwenliefde wort gekocht met schande en schade.
 
Van wederzijde dreight u een gewisse doot.
 
Wat scheelt het ofge sterft in eenen vrouweschoot,
915[regelnummer]
Of in het water? zoek geene adder aen te queeken,
 
Die u al slaepende het hart dreight af te steeken.Ga naar voetnoot911-16
Achiman:
 
Te reukeloos is my een onheusch woort ontslipt.Ga naar voetnoot917
 
Een onderlinge min wort nimmer naeu bestipt.Ga naar voetnoot918
 
Zy kan ten minste een woort verteeren en verduwen.
Urania:
920[regelnummer]
Een joffrenhaeter leere in tijts een adder schuwen,
 
En duizent plaegen, door een overtolligheit
 
Van vrouwemonstren, al de weerelt door gespreit.
Achiman:
 
Waer vintmen balssem, om dees hartquetzuur te heelen?Ga naar voetnoot923
[pagina 432]
[p. 432]
Urania:
 
Gy hoeftme langer niet te vleien, niet te streelen,
925[regelnummer]
Verlochenaer van liefde, en toegezwore trou.
 
Meineedige, verlaetme, en kies een liever vrou.Ga naar voetnoot926
Achiman:
 
Gebeurtme langer geen genade te verwerven;Ga naar voetnoot927
 
Ik troostme van uw hant, op staenden voet, te sterven,
 
En legh dien blooten dolk voor uwe voeten neêr,
930[regelnummer]
En ruk den boezem op. gy mooght met dit geweer,Ga naar voetnoot930
 
Dit koude lemmer vry mijn brandend hart afstooten:Ga naar voetnoot931
 
Of weigert gy 't, verkies uit al dees bedtgenooten
 
De strengste, die het recht uitvoere streng en straf,
 
Naerdien ik u te brusk in 't hart dien smaetsteek gaf.Ga naar voetnoot934
Urania:
935[regelnummer]
Ik neeme u in genade, uit enkel mededoogen,
 
Omhelze u als voorheen. gy hebt mijn hart bewogen.
 
Steek op, steek op den dolk, en overleef mijn tijt.Ga naar voetnoot937
 
Hervat uwe eerste trou, in 't aenzien van den nijt.
Achiman:
 
Een nieuwe bruiloft. daer komt Noah aengetreden,Ga naar voetnoot939
940[regelnummer]
Bestraf dien suffer, en beschaem met pit van reden
 
Zijn schendige onreên, die al 't vrouwendom betight.Ga naar voetnoot941
 
Van verre geeft hy u een overdwers gezicht.Ga naar voetnoot942
 
Hy schijnt met zijn gezicht de jofferschap te moorden,
 
En mompelt binnen 's monts uit steurnis halve woorden.Ga naar voetnoot944
NOË. URANIA. JOFFERS.
Noë:
945[regelnummer]
Geen grooter manneplaegh als Kains vrouwendom.Ga naar voetnoot945
 
Al wat een leeraer wint, dat stoot mejoffer om.
 
Een guure hagelbuy plagh 's lantmans hoop te raeken,
 
Den bloesem af te slaen, dat bosch en boomgaert kraeken,
 
In 't quikste van de lent, met bulderend gewelt,Ga naar voetnoot949
950[regelnummer]
't Welk hemel aerde en zee en al de lucht ontstelt:
 
Een schoone vrou vermagh, met zachte toverstreeken,
 
En liefelijk gevley, gestreel en minzaem smeeken,Ga naar voetnoot952
[pagina 433]
[p. 433]
 
Te leenigen een hart, verhart als diamant.
 
Och hemel, haelme t'huis. verlos uw' afgezant.
955[regelnummer]
De weerelt wort te zwak rechtvaerdigen te draegen.
 
Elx eige zinlijkheên, het ydele behaegenGa naar voetnoot956
 
Van joffrenoogen, daer 's grootvorsten zin op viel,
 
Beguighlen hem, dat hy zijn redelijke ziel,Ga naar voetnoot958
 
Zelf Godt verwaerloost, om de gunst van snoode boelen.
960[regelnummer]
Zoo gelt geen dreigement, eer zy den slagh gevoelen
 
Der waterroede, een eeu bykans te week gelegt.Ga naar voetnoot961
Urania:
 
En blijft dees suffery noch duuren? oude knecht,
 
Gy suft u selven doot. wat hebtge toch gewonnen
 
Uw leven lang, als twist gerokkent, niet gesponnen!Ga naar voetnoot964
965[regelnummer]
Hoe staen de vrouwen u zoo byster in het licht?
 
Een vrou heeft u gebaert, haer liefde uw trou verplicht
 
Door kinderbaeren: en uw zoons, verknocht aen vrouwen,
 
Haer aenschijn liever dan het allerschoonste aenschouwen,
 
Dat is het aenschijn van d'alkoesterende zon,
970[regelnummer]
Der levendigen vreught, en aller lichten bron:
 
Of is door ouderdom uw vrouwezucht gesleeten,
 
Dat werde uw' ouderdom, en geene vrou geweeten.
Noë:
 
Wy leeraeren vergeefs: gy zingt een' zelven zang,
 
En gaet, tot ons verdriet, doorgaens den kreeftegang.Ga naar voetnoot974
975[regelnummer]
Wy haeten geene vrou, noch schoonheit, maer misbruiken
 
Van 's hemels gaven. laet de roos op doornestruiken
 
Vry plukken, en den geur verquikken 't flaeuwe hart;
 
Maer niemant quets' de hant aen dorens, tot zijn smart.
 
Hy quetst zich zelven, die zijn hart verhangt aen veelen.
Urania:
980[regelnummer]
De weerelt wort bevolkt door liefde en kinderteelen.
Noë:
 
Gy kent den oirbaer niet, die blint u zelve streelt.Ga naar voetnoot981
 
Door tal van vrouwen wort 's mans liefde en trou gedeelt,
 
Die anders kort in een, en dicht en naeu gedrongen,Ga naar voetnoot983
 
Hem sterker prikkelt: want de min, die onbedwongen
[pagina 434]
[p. 434]
985[regelnummer]
Magh weiden, spilt haer kracht: maer werktze op een vriendin,Ga naar voetnoot985
 
Zoo brengtze een ongelijk veel grooter vrientschap in.
 
Verstontge dit, gy zoudt, niet belghziek noch verbolgen,Ga naar voetnoot987
 
Uw heerschap prikkelen Godts wijzen raet te volgen.
Urania:
 
Wy zijn'er t'edel toe, om naer uw strenge wijs
990[regelnummer]
Ons lief te noodigen op eenerhande spijs,
 
Waer van de snoeplust walght. de brant wort meer ontsteeken,Ga naar voetnoot991
 
Indien men liefde door verandering wil queeken,
 
En aenvoên met meer gloets. dat's vrientschap en gerief.Ga naar voetnoot993
 
De minnaer, in den schoot ontfangen van zijn lief,
995[regelnummer]
Is aengenaemer dan de daeu op dorre kruiden
 
Door uitstel; doch dit is geen kost voor slechte luiden,Ga naar voetnoot996
 
Maer edelmoedigen, die hoofsche spraek verstaen.Ga naar voetnoot997
Noë:
 
O pest van 't zuivre bed! meer vrouwen aen te slaen
 
Dan eene alleen, dat wil u beide deerlijk smarten.Ga naar voetnoot999
1000[regelnummer]
Wat is natuurlijker dan twee verliefde harten,
 
Verknocht door eenen bant van ongeschende trou!
 
Mijn voorbeelt laet den man niet toe dan eene vrou.Ga naar voetnoot1002
 
De stommen leeren ons met eene weêrga paeren.Ga naar voetnoot1003
Urania:
 
Uw eigen vader, out en hoogh op zijne jaeren,
1005[regelnummer]
Sloegh eerst twee vrouwen aen, waeraen hy zoonen won.Ga naar voetnoot1004-05Ga naar voetnoot1005
 
Hoe scheltge 't huwen aen meer vrouwen dan de bron
 
Van alle elenden, uit veelvoudigheit van vrouwen
 
Gesprooten, waerom Godt de schepping schijnt te rouwen?
Noë:
 
Het voeght den zoone dat hy 's vaders schande dekt.
Urania:
1010[regelnummer]
Een booswicht, die zijn hant met 's grootvaêrs bloet bevlekt,Ga naar voetnoot1010
[pagina 435]
[p. 435]
 
En zelf zijn eigen bedt, door 't geil verdubbeleeren
 
Van vrouwen, onbeschaemt durf schenden en schoffeeren,Ga naar voetnoot1012
 
Gaf 't leven aen een' zoon, die voor geen grooten zwicht,Ga naar voetnoot1013
 
Maer klitst hun onbeschaemt en stout in 't aengezichtGa naar voetnoot1014
1015[regelnummer]
De zelve vuilicheên, die op den vader kleven.
Noë:
 
'k Vergeef het gaerne, wil 't de hemel u vergeven,
 
Wiens afgezant ik ben. hardtnekkigen, nu staekt
 
Dit wederspreeken. hoort wat onheil u genaekt.
 
Heft op uwe oogen naer die drift van zwarte wolken,
1020[regelnummer]
Gezogen uit de zeen en diepe waterkolken.
 
De gansche lucht verkeert in eene baere zee,
 
Een voorbo van den vloet, en 't endelooze wee.
 
De lucht hangt zwanger van stortregen, zonder vlaegen.Ga naar voetnoot1023
 
Verwacht een' langen nacht, een' nacht van veertigh dagen,
1025[regelnummer]
Of veertigh etmael, zoo veel zeen op een geperst.
 
Waer berght zich 't menschdom! och, zoo dra de hemel berst
 
Met weêrlicht, blixemen, en balderenden donder;Ga naar voetnoot1027
 
Terwijl een oceaen opwellen komt van onder,
 
Zoo dra de hooghste hant uit 's aerdtrijx sponsi duwtGa naar voetnoot1029
1030[regelnummer]
Al 't water, dat het zoogh en inzwolgh. menschen gruwt,
 
Bekeert u. lust het u Godts goetheit meer te vergen?Ga naar voetnoot1031
 
Gy troost u, och vergeefs, en waent op hooge bergen
 
Dien vloek t'ontvlughten, in bosschaedje en eiken boom:Ga naar voetnoot1033
 
Maer och die worden door den storm, en sterken stroom
1035[regelnummer]
Verdelght, en afgerukt van hunnen gront en wortel.
 
De torens storten in, geplet aen gruis en mortel.Ga naar voetnoot1036
 
Daer drijven duizenden van dooden, dieren, vee
 
En drenkelingen heene, in 't ronde, in 't lang en breê,
 
De hooftgebouwen en de daeken, hoven, huizen.Ga naar voetnoot1039
1040[regelnummer]
Hier gelt geen wederstant van dammen, dijken, sluizen.
 
De moeder pooght haer vrucht, de vader zijnen zoon
 
Te redden, och te spa, men hoort al eenen toon
 
Van jammeren, gespreit op 't zwalpen van de wateren.Ga naar voetnoot1043
 
Nu zwijght de bruiloftsgalm. dat juichen, lachen, schateren
1045[regelnummer]
Wort snel misschapen in een ysselijk gekarm.
[pagina 436]
[p. 436]
 
De bruit verdronken, sterft in 's bruigoms moeden arm.
 
Het uiterste overschot, een drom van dootsche schimmen,Ga naar voetnoot1047
 
Aen 't klautren op 't geberght, pooght hygende, onder 't klimmen,Ga naar voetnoot1048
 
Haer ziel te bergen: maer de grimmige oceaen,Ga naar voetnoot1049
1050[regelnummer]
Gedreven van de wraek, verschrikt de bleeke maen,
 
Die ziet de golven, als een blaes vol wint, opzwellen.
 
De hooghste berghkruin zinkt in 't water vijftien ellen.Ga naar voetnoot1052
 
Aldus verzinkt het al wat op den aerdtboôm leeft.
 
't Geschrey wort stom, zoo dra het al dien dootsnik geeft.Ga naar voetnoot1053-54
Urania:
1055[regelnummer]
Een slechte vogel zwicht voor 's molox dreigementen:Ga naar voetnoot1055
 
De wijzen laeten zich geene ydle vrees inprenten.
 
Gy Joffers zingt en danst eens achter deze haegh.
 
Wy trotsen midlerwijl op 't hof dees bruiloftsplaegh.Ga naar voetnoot1058
Joffers:
 
Zou het al zinken en vergaen,Ga naar voetnoot1059
1060[regelnummer]
  Waer bleef de zwaen?
 
Waer bleef de zwaen,
 
De zwaen, dat vrolijke waterdier,
 
Noit zat van kussen?
 
Geen watren blussen
1065[regelnummer]
  Haer minnevier.
 
't Lust haer te nestlen op den vloet.Ga naar voetnoot1066
 
Zy queekt den gloet,Ga naar voetnoot1067
 
Zy queekt den gloet
 
Met haere vrolijke wederga,
1070[regelnummer]
  En kipt haere eiers,Ga naar voetnoot1070
 
En acht geen schreiers,
 
Noch vreest geen scha.Ga naar voetnoot1071-72
 
Vliegende jongen zwemmen me,
 
Door stroom en zee,
1075[regelnummer]
  Door stroom en zee.
 
Zy groeit in 't levendigh element,Ga naar voetnoot1076
 
En wast de veêren,
[pagina 437]
[p. 437]
 
En vaert spansseerenGa naar voetnoot1078
 
Tot 's levens endt.
1080[regelnummer]
Stervende zingtze een vrolijk liet
 
In 't suikerriet,Ga naar voetnoot1081
 
In 't suikerriet.
 
Zy tart de nijdige doot uit lust,Ga naar voetnoot1083
 
Met quinkeleeren,Ga naar voetnoot1084
1085[regelnummer]
  En triomfeeren,
 
En sterft gerust.Ga naar voetnoot1086
 
Stervende zoekt haer flaeu gezicht
 
Noch eens het licht,
 
Noch eens het licht,
1090[regelnummer]
Den bruitschat, van de natuur te leen
 
Aen elk gegeven,Ga naar voetnoot1090-91
 
Om bly te leven.
 
Zoo vaertze heen.Ga naar voetnoot1059-93
Noë:
 
Hoe bitter wil in 't endt dees bruiloft hun opbreeken!
1095[regelnummer]
Geen woorden gelden hier: de klaere daet moet spreeken.
REY VAN ENGELEWACHT.
I. Zang:
 
Eer Godt door 't eeuwigh woort
 
De strijdige krakkeelen
 
Des Bajerts quam te deelen,Ga naar voetnoot1098
 
Lagh d'aerde in zee gesmoort.
1100[regelnummer]
De geest der godtheit weideGa naar voetnoot1100
 
Op 't water, zonder licht.
 
't Had al een aengezicht.Ga naar voetnoot1102
 
Toen schoof Godts hant en scheideGa naar voetnoot1103
 
Het nat en droogh. zoo stont
1105[regelnummer]
Het zakkende aerdtrijk boven,Ga naar voetnoot1105
 
En 't water neêrgeschovenGa naar voetnoot1106
 
Toogh naer den diepen gront.Ga naar voetnoot1107
 
Het water, wuft van zinnen,Ga naar voetnoot1108
[pagina 438]
[p. 438]
 
Durf tegens 's hemels reên
1110[regelnummer]
  Zijn perk niet overtreên,
 
Uit zucht om lant te winnen.
 
Dus blijvenze elk in staet.Ga naar voetnoot1112
 
Godts almaght steltze een maet.
I. Tegenzang:
 
Nu dienen aerde en zee
1115[regelnummer]
Het menschdom, als zijn slaven,
 
Op dat het 's hemels gaven
 
Gebruike in vollen vre:
 
Maer 't misbruik ingesloopen,
 
Verbittert Godts gedult,
1120[regelnummer]
  En, diep geraekt in schult,Ga naar voetnoot1120
 
Behoeft geen' zoen te hoopen.
 
Men ziet den schouburgh van
 
De weerelt ter stellaedje,Ga naar voetnoot1123
 
Voor Noahs boubosschaedje,Ga naar voetnoot1124
1125[regelnummer]
  Vertoonen den tyran,Ga naar voetnoot1125
 
Bekoort van snoode boelen,Ga naar voetnoot1122-26
 
Verworpen Noahs raet,Ga naar voetnoot1127
 
Volharden in het quaet,
 
Om geilen brant te koelen.
1130[regelnummer]
  Dit treurspel keert te dra.Ga naar voetnoot1130
 
Verwacht het slot hier na.
II. Zang:
 
Godts scherprecht wil, als roên,Ga naar voetnoot1132
 
Eer vaek het oogh koom' luiken,Ga naar voetnoot1133
 
Het water streng gebruiken.
1135[regelnummer]
  Nu zal de misdaet bloên.Ga naar voetnoot1135
 
De zee, dus lang te temmen,
 
Te stuiten op het strant,
 
Wil, springende uit den bant,Ga naar voetnoot1138
 
De wanhoop leeren zwemmen.Ga naar voetnoot1139
1140[regelnummer]
  De hooghste, om Noah niet
[pagina 439]
[p. 439]
 
Te smooren in dien rouwe,Ga naar voetnoot1141
 
Zoo hy 's volx druk aenschouwe,
 
En hoore met verdriet,
 
Belast Uriël buitenGa naar voetnoot1144
1145[regelnummer]
  Met eene donderstemGa naar voetnoot1145
 
De drijfark achter hem,Ga naar voetnoot1146
 
Na'et intreên, toe te sluiten,Ga naar voetnoot1147
 
En teffens oor en oogh.
 
Dit jammer schreit te hoogh.
II. Tegenzang:
1150[regelnummer]
  Moght grootvaêr Adam spaGa naar voetnoot1150
 
Eens opzien, als herboren,
 
En dit gejammer hooren
 
En zien met d'echte ga,Ga naar voetnoot1153
 
Zijne Eva, die op d'aerde
1155[regelnummer]
  Lijfeigen aen de doot,Ga naar voetnoot1155
 
In wee en baerens noot,
 
Haer vruchten won en baerde;
 
Zy riepen: och waer toe
 
Geploeght, gezweet, geronnen,Ga naar voetnoot1159
1160[regelnummer]
En afkomste aengewonnen?Ga naar voetnoot1160
 
Gestrenge waterroe,Ga naar voetnoot1161
 
Straf d'ouders, die veroordeelt,Ga naar voetnoot1162
 
Om 't ingevoerde quaet,Ga naar voetnoot1163
 
Bedorven al hun zaet
1165[regelnummer]
Bekoort door 't eerste voorbeelt.Ga naar voetnoot1165
 
De schiltwacht sloot Godts hof,Ga naar voetnoot1166
 
Nu d'ark. ô jammerstof!

voetnoot589
Aertsherder: opperherder; hij die bij het nomadenvolk der herders het toezicht had.
voetnoot590
bruioftsfeest: verjaarfeest, vgl. 511; belaên: beladen, bezorgd.
voetnoot591
horen: hoorn.
voetnoot593
Ons slotwacht antwoorde u: de paleiswacht moet u te woord staan; vervoeg u bij de paleiswacht; me: mee, mede.
voetnoot594
omgekomen: gedaan.
voetnoot595
weêrwolf: dat Vondel bij dit woord aan het legendarische dier gedacht heeft, is onwaarschijnlijk; eerder is wolf noch weêrwolf een zwak woordspel met bijgedachte aan wolf en wolvin.
voetnoot602
aen een: tegen elkaar op.
voetnoot604
uit der zee: vroegere 3de nvl. vr., vgl. Palamedes, vs. 1336.
voetnoot605
leggen vlot: liggen vloeiend, zijn overstroomd.
voetnoot607
praemen: bestoken.
voetnoot609
leefden raet: beraadslaagden; om 't vee enz.: hoe wij makkelijk (met gemak) het vee konden bergen.
voetnoot610
de horens hooger stak: hooger steeg; vgl. vs. 648.
voetnoot611
Men badt enz.: De herders van beneden verzochten de herders, die op den berg hun kudden weidden; verweiden: naar de bergweiden voeren.
voetnoot615
Wy: De aartsherder; reddenze: redden de kudden.
voetnoot616
berghman: herder van de bergen.
voetnoot622
echter: opnieuw.
voetnoot624
wrokken: wraak nemen.
voetnoot625
drang: menigte.
voetnoot626
Met een gesloten harte: met angstig, bekneld hart, vgl. Peter en Pauwels, vs. 373.
voetnoot627
gebriesch: woede-uitbarstingen.
voetnoot629
vast: voortdurend; hooger niet: uitroep tot matiging.
voetnoot631
lessen: blusschen.
voetnoot633
zeissenen: meervoud van het verouderd zeisen, zeis; zoo 't valt: in 't wilde weg.; leght: ligt.
voetnoot634
van 's levens struik: van den levensboom, van 't bloeiend leven, vgl. vs. 157.
voetnoot636
te waeren en te vryen: te bewaren en te bevrijden.
voetnoot638
gedropen: aansluipen.
voetnoot640
Hy: de aartsherder; doorgaens: altijd.
voetnoot642
Het raetslot: de beslissing; alijk: geheel.
voetnoot643
slofheit: plichtsverzuim.
voetnoot644
ons maghten: onze soldaten.
voetnoot647
beseffen: verklaren.
voetnoot648
de horens te verheffen: te wassen, vgl. vs. 610.
voetnoot650
gerust: rustig.
voetnoot652
vóor den nazomer, vgl. vs. 676.
voetnoot653
De halve maen: bij halve maan rijst het water niet; het meer: de zee; de Kaukasus ligt tusschen de Zwarte Zee en de Kaspische Zee.
voetnoot656
zoute baren: het zeewater.
voetnoot657
stroom en pekelschuim: zoet- en zoutwater; rivier- en zeewater.
voetnoot658
Dit ongewoon verschijnsel gaat ons begrip te boven.
voetnoot659
bevroeden: doorgronden.
voetnoot660
spelde: voorspelde.
voetnoot661
eenen: met klemtoon; vertrok: rekte.
voetnoot663
in dat houte slot begreepen: in die houten afsluiting samengevat.
voetnoot667
Gedronken: te drinken.
nadruk: beteekenis, waarde, vgl. Jos. in Doth. vs. 45; spelling: voorspelling.
voetnoot668
eene losse stelling: een twijfelachtige these; vaststelling.
voetnoot671
redenkavelt: logisch redeneert.
voetnoot672
broeit een dwarling van gedachten: veroorzaakt verwarde gedachten.
voetnoot673
zwindelen: draaien; gy wandelde eerst gerust: gij maakte u eerst heel geen zorg.
voetnoot674-75
Versta: ja, maar ik kan de oorzaak van die overstrooming (dit jammer) niet begrijpen, er is geen redelijke verklaring voor te vinden.
voetnoot676
Vgl. vs. 652.
voetnoot677
krolt: krult.
voetnoot678
kloot: bal.
voetnoot679
de stroomen, onder open: de rivieren, die bij hun uitmonding voor alle water openstaan.
voetnoot680
zoopen: inzwelgden.
voetnoot681
Niet loozen konnen: kunnen het niet kwijtraken; uit hun kristalijne kruik: naar de klassieke voorstelling: uit hun bedding.
voetnoot682-83
De overstroomde aarde wordt met een lichaam, door waterzucht bedreigd, vergeleken, vgl. vs. 801-02; in groot gevaer van smooren: hoort bij 't hart, in groot gevaar van te verstikken.
voetnoot685
het tegendeel: nl. van den schimp; het is volle ernst.
voetnoot686
dees neerlaegh: deze schade.
voetnoot687
slechten: oplossen.
voetnoot688
aenzien: gezag.
voetnoot689
de wijsheit: de wijze Achiman.
voetnoot690
zoen: verzoening.
voetnoot691
Lamechs afkomst: Noë, de zoon van Lamech.
't water op de lippen: vul in: gekomen zijnde; de staande uitdrukking, die den grootsten nood uitdrukt, wordt hier tegelijk letterlijk en figuurlijk gebruikt
voetnoot694
ernsthaftigh voorgeleit: in allen ernst voorgesteld.
voetnoot695
bekent: beken het.
voetnoot696
versteecken: verstoken.
voetnoot700
wil: zal.
voetnoot703
halsvrindinnen: boezemvriendinnen.
voetnoot704
vrouwentimmer: vrouwvolk, vgl. vs. 59, 507, 710, 884.
voetnoot705
staet: geluk.
voetnoot707
komt ons over: overkomt ons.
voetnoot708
't feestgetijde: vgl. vs. 590.
voetnoot709
geweldigen: hetzelfde als maghtigen, vgl. vs. 401 en 880.
voetnoot710
vrouwentimmer: vgl. vs. 704.
voetnoot712
om te zien naer: zich te storen aan.
voetnoot714
ons nieuwe bruiloft: ons bruiloftsfeest, vgl. vs. 590, 879, 939.
voetnoot715
wie kanze ontschuldigen!: wie kan Noë's dwaasheden dan nog langer onschuldig noemen?
voetnoot716
krioelen: kabaal maken.
voetnoot718
hoe wil dit spel vergaen!: hoe moet deze geschiedenis afloopen?
voetnoot719
steekt: zit; wat belet hem hier beneden?: wat belet hem hier beneden te komen; de vorst was het cederbosch ingegaan (vs. 706), dat zich tegen den bergafhang uitstrekte, vgl. vs. 778.
voetnoot723
spring: springvloed, hoog water.
voetnoot727
Riep wapen: riep: te wapen; verklaarde den oorlog.
voetnoot728
slinger: steenenslinger.
voetnoot731
geworden: zijn gang gaan.
voetnoot734
daer: waar.
voetnoot735
op te zetten: op 't spel te zetten.
voetnoot737
rust op 's anders wacht: verlaat zich op het waken van anderen.
voetnoot740
bondigh hierop pasten: afdoende zijn zorgen weerlegden.
voetnoot742
zijn verf verschiet: verbleekt, bang wordt.
voetnoot743
rechtschapen: normaal (De Klerk); dit kan enz.: dit komt niet in mij op; dit kan ik van Achiman niet gelooven.
voetnoot746
overmagh: beheerscht.
voetnoot749
merk: teeken.
voetnoot753
op een sprong: op één sprong, ineens.
voetnoot755
zich stooren: boos worden.
voetnoot758
speenen: onthouden.
voetnoot760
drijft: beweert.
voetnoot765
lasterstukken: schandalen.
voetnoot766
het mansdom: het manvolk, de man; vgl. het vrouwendom, vs. 831.
voetnoot769
kan: met klemtoon.
voetnoot771
den heeren: de feestgenooten, vgl. vs. 707-709, 775.
voetnoot774
vlaegh: bui.
voetnoot775
heet dit: nl. het zoeken van de eenzaamheid (vs. 706, 719).
voetnoot780
Dees droeve lantplaegh: de overstrooming.
voetnoot782
gespelt: voorspeld.
voetnoot787
Noahs kist: sarcastisch voor de ark; vgl. vs. 898.
voetnoot791
weleer: ook vroeger wel.
voetnoot795
zijn middelpunt: het middelpunt van het water is het punt, waar het staan blijft; het water zoekt altijd de laagste plaats.
voetnoot797
Ook dat het water stijgt, zegt Urania, is heel natuurlijk te verklaren; ook een bal of ballon, met wind gevuld, wil omhoog; wintballon: vgl. Opdracht van Ifigenie in Tauren.
voetnoot798
wintveêr: veer die men opwindt, woordspel met wintballon; in Besp. II, 470 drukt Vondel hetzelfde denkbeeld uit met uurwecrkveder: vgl. ook Joan. de Boetgez. IV, 121-25.
voetnoot801-02
Weer de vergelijking van de aarde met het menschelijk lichaam, vgl. vs. 682-83.
voetnoot806
oester, en de kreeft: deze dieren worden na den vloed, dus bij eb, op 't strand gevonden.
voetnoot807
trek en tegenheit: aantrekking en afstooting, sympathie en antipathie.
voetnoot809
beelden in een wolk: fantastische wolkformaties, waar bijgeloovige menschen bang voor waren, vgl. Besp. I, '740-45.
voetnoot809-10
een' schicht En staertstar: de schicht, de vurige pijl van een staartster, waarvoor men in Vondels dagen ook zeer bevreesd was, vgl. Leeuwendalers, vs. 420; Joan. de Boetgez. III, 118.
voetnoot811
baldren: dreunen.
voetnoot812
staetgrijns: bedriegelijk machtsvertoon (Kronenberg).
voetnoot813
onderkent: onderscheidt, begrijpt.
voetnoot814
Versta: kent den heelen cirkelloop, den samenhang der dingen.
voetnoot815
opmerkinge: waarneming van de natuur.
voetnoot817
toghten: lusten.
voetnoot821
guichelaer: goochelaar, bedrieger.
voetnoot824
staet ons dier: komt ons duur te staan (De Klerk).
voetnoot826
onbescheit: dwaasheid.
voetnoot830
Natuurlijck: volgens zijn natuur.
voetnoot831
't vrouwendom: de vrouw, vgl. vs. 945; vgl. het mansdom, vs. 766.
voetnoot835
een adder: vgl. vs. 411.
voetnoot838
tovergrijns: betooverend masker, schijn.
voetnoot841
ydel en vergeefs: Achiman bekent. dat Gods geduld te vergeefs op zijn bekeering heeft gewacht.
voetnoot842
Ten waere: tenzij, als niet; een middelaers voorbede: de voorspraak van een middelaar, hier Noë.
voetnoot844
lastren: aantijgen.
voetnoot850
nootdruft: wat voor 't levensonderhoud noodig is.
voetnoot851
Ironische formuleering van Achimans gewetensbezwaren.
voetnoot853
hoofsche: trotsche.
voetnoot856
al zou er 't hart af vroegen: ook al heeft hij nog zoo'n wroeging.
voetnoot859
bedijt: gedijt, groeit.
voetnoot864
afzichtigheit: afzichtelijkheid; al het leelijke, zoowel van de misdaad als (misschien) van Urania's eigen gelaat.
voetnoot865
beguighelt: betoovert.
voetnoot866
door 't ontveinzen ziende: door de camouflage heenziende; momaenzicht: masker.
voetnoot867
Beklaeght: beklaagt zich.
voetnoot869
deught: weldaad, gunst.
voetnoot872
nuchtre en onbesproken: frisch en ongerept.
voetnoot876
Vgl. Gysbr. v. Aemstel, vs. 1242-43.
voetnoot879
Vgl. vs. 82, 590, 714.
voetnoot880
Vgl. vs. 708-09; reuzen: Enakskinderen, Inhoudt, r. 4.
voetnoot884
vrouwentimmer: verzameling van vrouwen, vgl. vs. 704.
voetnoot885
oostenrijk: rijk van het Oosten, vgl. vs. 89.
voetnoot894
halskarkant: halssnoer van edelgesteenten.
voetnoot895
vrybuit: roofschat, vgl. vs. 848.
voetnoot896
Tast aen: pak aan; eigenze u: neem ze terug.
voetnoot898
beestekist: zwiepend sarcasme, nog feller dan in vs. 787.
voetnoot900
beiden: wachten.
voetnoot904
outer: altaar.
voetnoot906
flus: zoo even; vervoert: te ver gevoerd.
voetnoot911
Rechtschape: brave, flinke, vgl. vs. 743.
voetnoot911-16
Urania werpt sarcastisch al Achimans vroegere woorden (vs. 834 vlg.) hem voor de voeten.
voetnoot917
reukeloos: roekeloos, onbedachtzaam.
voetnoot918
naeu bestipt: al te nauwkeurig afgewogen, neemt het zoo streng niet.
voetnoot923
vintmen: vind ik.
voetnoot926
Vgl. Eva's verwijt aan Adam, Ad. in Ball., vs. 1329.
voetnoot927
Gebeurtme: is het mijn lot.
voetnoot930
geweer: wapen; op: open.
voetnoot931
afstooten: doorsteken.
voetnoot934
brusk: ruw.
voetnoot937
Steek op: steek in de schede.
voetnoot939
Een nieuwe bruiloft: de hernieuwing van het huwelijk, vgl. vs. 714.
voetnoot941
schendige onreên: schandalige onzin; onreên, onreden (mv.), verkeerde, dwaze taal.
voetnoot942
overdwers gezicht: schuin, dwars aankijkend.
voetnoot944
steurnis: kwaadheid.
voetnoot945
vrouwendom, vgl. vs. 831.
voetnoot949
in 't quikste van de lent: in het hartje van de lente, vgl. in 't quicxste van den May, Geboorteklock, vs. 9.
voetnoot952
smeeken: vleien.
voetnoot956
Elx eige zinlykheen: elks eigen hartstochten.
voetnoot958
Beguighlen: betooveren; dat: zóó dat.
voetnoot961
te week gelegd: geeselroeden werden in pekelwater gelegd om harder te worden bij het droogen; dus als de roede geweekt werd, beteekende dit een waarschuwing: God had het menschdom bijna een eeuw gewaarschuwd door Noë's dreigement van den zondvloed, de waterroede. In vs. 1161 heet God zelf waterroe.
voetnoot964
als: anders dan; gerokkent: op het rokken gewonden; niet: niets.
voetnoot974
den kreeftegang: achteruit, zij wijkt hoe langer hoe meer.
voetnoot981
den oirbaer: het nut; gij kent uw eigen voor- en nadeel niet.
voetnoot983
kort in een enz.: streng geconcentreerd (De Klerk).
voetnoot985
een: met klemtoon.
voetnoot987
belghziek: lichtgeraakt.
voetnoot991
ontsteeken: ontstoken.
voetnoot993
gerief: genot naar behoefte.
voetnoot996
slechte: eenvoudige, domme.
voetnoot997
hoofsche spraek: minnetaal,
voetnoot999
wil: zal.
voetnoot1002
eene vrou: ééne vrouw.
voetnoot1003
De stommen: de dieren; eene weêrga: één gade.
voetnoot1004-05
In Gen. IV, 19 wordt verhaald, dat Lamech, de zoon van Methusaël, twee vrouwen nam; in Gen. V. 28-29 staat, dat Lamech, de zoon van Mathusala (vs. 25), de vader was van Noë; waaruit duidelijk blijkt, dat de eerste polygamist en de vader van Noë twee verschillende Lamechs waren. Dat Vondel (evenals sommige moderne exegeten) ze identificeert, rechtvaardigt hij in zijn brief van 3 Aug. 1667 aan J. Oudaen met een beroep op ‘verscheide treflyke godtgeleerden’, die ik echter niet heb kunnen terugvinden.
voetnoot1005
Sloegh eerst twee vrouwen aen: was de eerste die twee vrouwen nam.
voetnoot1010
's grootvaers bloet: het bloed van zijn voorvader. Volgens den brief aan Oudaen is hiermee Caïn bedoeld, waarvoor - schrijft Vondel - ‘d'overleveringe, niet de schrift, getuight’. In de Schrift, Gen. IV, 23, bekent Lamech (de eerste), dat hij iemand vermoord heeft; de overlevering vult dat aan met een verhaal van den H. Hieronymus, volgens hetwelk Lamech op jacht per ongeluk Caïn heeft gedood, zie Marius' Pentateuch, bl. 63. De door Marius geciteerde Epist. 125 ad. Damasum van Hieronymus (bij Migne P.L. XXII, 452 is het Ep. XXXVI) beroept zich op majorum nostrorum sententia.
voetnoot1012
schoffeeren: verkrachten.
voetnoot1013
een' zoon: Noë.
voetnoot1014
klitst: kletst, smijt.
voetnoot1023
zonder vlaegen: geen buien, maar een aanhoudende regen; vgl. vs. 1296.
voetnoot1027
balderenden: knallenden, vgl. Faëton vs. 1096.
voetnoot1029
sponsi: spons.
voetnoot1031
vergen: eischen.
voetnoot1033
Volgens voorstellingen in de schilderkunst, o.a. van Michel-Angelo in de Sixtijnsche Kapel te Rome, vgl. vs. 1048.
voetnoot1036
mortel: gruis.
voetnoot1039
hoven: paleizen.
voetnoot1043
zwalpen: klotsen.
voetnoot1047
uiterste: laatste.
voetnoot1048
Vgl. vs. 1033.
voetnoot1049
ziel: leven, vgl. save our souls.
voetnoot1052
vijftien ellen: Gen. VII, 20.
voetnoot1053-54
het al: alles, vgl. vs. 1059.
voetnoot1055
slechte: onnoozele, domme; 's molox: van den molok of molik, vogelverschrikker.
voetnoot1058
trotsen: trotseeren; dees bruiloftsplaegh: deze watervloed, die, volgens Noë, vs. 1044-46 onzen bruiloft zal verstoren.
voetnoot1059
het al: alles, vgl. vs. 1054.
voetnoot1066
De zwaan maakt zijn nest bij voorkeur op een eiland in den stroom.
voetnoot1067
gloet: minnegloed.
voetnoot1070
kipt: broedt.
voetnoot1071-72
Dit slaat op Noë en zijn bedreigingen; schreiers: huilebalken, doodbidders.
voetnoot1076
't levendigh element: 't bewegelijke water.
voetnoot1078
vaert spansseeren: spelevaart, wandelt al varend door de golven; spansseeren hangt misschien met D. spazieren samen; Vondel gebruikt het nog eens in Herscheppinge, II, vs. 6.
voetnoot1081
suikerriet: hoog en recht opschietend riet. Ook in het erotisch Suikerliet (dit deel, bl. 195) heeft Vondel het Suikerriet als motief benut.
voetnoot1083
lust: levenslust.
voetnoot1084
quinkeleeren: zingen, het laatste zwanelied.
voetnoot1086
gerust: rustig.
voetnoot1090-91
te leen Aen elk gegeven: aan elk te leen gegeven.
voetnoot1059-93
M. Sabbe wijst er in zijn Dierkennis en diersage bij Vondel, bl. 107-109 op, hoe dikwijls en hoe fraai de dichter den zwaan, vooral in zijn minnespel, bezongen heeft. In dezen danszang geeft hij het heele bedrijf van den prachtigen watervogel weer: het minnekozen, het broeden, de jongen, het zwemmen, zijn dood met den legendarischen zwanezang. Vondel gebruikt het woord zwaan vrouwelijk.
voetnoot1098
Des Bajerts: van den baaierd, den chaos.
voetnoot1100
Vgl. Gen. I, 2.
voetnoot1102
't Had al een aengezicht: alles had maar één voorkomen, vgl. Ad. in Ballingsch., vs. 216.
voetnoot1103
Vgl. Ad. in Ball., vs. 245.
voetnoot1105
zakkende: op elkaar pakkende; vgl. vs. 1218-19.
voetnoot1106
neergeschoven: naar onder verwezen.
voetnoot1107
diepen gront: afgrond, diepte.
voetnoot1108
wuft van zinnen: dartel, bewegelijk.
voetnoot1112
in staet: in hun eigen staat of toestand.
voetnoot1120
diep geraekt in schult: nl. het menschdom.
voetnoot1123
ter stellaedje: op de stellage, op de planken.
voetnoot1124
bouboschaedje: het cederbosch, waaruit het hout voor de ark genomen was, vgl. vs. 13, 21, 23, 34, 95.
voetnoot1125
tyran: alleenheerscher, grootvorst Achiman.
voetnoot1122-26
Versta: Men ziet voor Noë's timmerwerf het tooneel dezer wereld als op een theater en men ziet er, hoe vorst Achiman, bekoord door zijn vrouwen enz. daar vertoond wordt. Deze identificatie van de wereld met het tooneel en omgekeerd (vgl. vs. 1130-31), is Vondels oude en nooit verloochende visie van de verhouding van de wereld in 't groot en de wereld in 't klein.
voetnoot1127
verworpen: verwerpen.
voetnoot1130
treurspel: drama, treurige historie; te dra: spoedig.
voetnoot1132
scherprecht: recht over leven en dood, jus gladii.
voetnoot1133
vaek: de slaap.
voetnoot1135
bloên: bloeden, boeten.
voetnoot1138
wil: zal.
voetnoot1139
De wanhoop: als personificatie van al die wanhopige menschen.
voetnoot1141
smooren: doen sterven.
voetnoot1144
Uriël: de gerechtsengel, vgl. vs. 1564.
voetnoot1145
donderstem: hard geluid, smak, vgl. vs. 1286.
voetnoot1146
drijfark: vgl. vlotbalk, vs. 28.
voetnoot1147
Gen. VII, 16.
voetnoot1150
spa: zoo laat na zijn dood.
voetnoot1153
d'echte ga: de echtgenoote.
voetnoot1155
onderworpen aan den dood.
voetnoot1159
geronnen: gedraafd, om druk gemaakt.
voetnoot1160
kinderen voortgebracht.
voetnoot1161
Gestrenge waterroe: tot God gezegd, die het water als strafroede gebruikt, vgl. vs. 961; in de Zeeleeu op den Teems, vs. 47 noemt Vondel Karel II van Engeland, die de zee onveilig maakte, een scherpe waterroe.
voetnoot1162
d'ouders: de voorouders Adam en Eva.
voetnoot1163
't ingevoerde quaet: de door hen ingevoerde, veroorzaakte zonde.
voetnoot1165
Bekoort: hoort bij zaet van vs. 1164.
voetnoot1166
De schiltwacht: de wachtengel, vgl. Gen. III, 24.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • J.D. Meerwaldt

  • A.A. Verdenius


Over dit hoofdstuk/artikel

lied

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank