Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674 (1937)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (8.06 MB)

XML (2.58 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674

(1937)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 468]
[p. 468]

Euripides Feniciaensche
of Gebroeders van Thebe.Ga naar voetnoot*

Jokaste:
 
O koesterende zon, die, op den gouden wagen,
 
Met snelle paerden, door den hemel heen gedraegen,
 
En 't starrelicht gewelf, uw vier en glans verspreit,
 
Wat zagh ons Thebe, zoo veel jammers toegeleit,Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Een' dagh van ongeval oprijzen voor haere oogen;Ga naar voetnoot5
 
Toen Kadmus, banneling van Sidon, hier getoogen,Ga naar voetnoot6
 
Belanden quam, en met zijn' voet den gront betradt.Ga naar voetnoot7
 
Dees troude Venus bloet Harmoni, rijk van schat,Ga naar voetnoot8
 
En teelde Polydoor, by ieder een gehoudeGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Voor Labdaks vader. ik Jokast, die Lajus troude,
 
Den zoon van Labdak, wert Meneceus spruit geacht,Ga naar voetnoot11
 
En Kreons zuster, uit een bedde voortgebraght.
 
Mijn man, lang kinderloos, trekt heen naer Delfis streeken.Ga naar voetnoot13-vlg.
 
Hy vraeght Apollo naer bescheit, en houdt met smeeken
15[regelnummer]
Om zoonen aen, en krijght dit antwoort van dien godt:
 
O koning over Thebe, een rijxstadt, wien het lotGa naar voetnoot16
 
Van paerdevokken wert tot een geschenk gegeven;Ga naar voetnoot16-17
 
Wat mooghtge 's hemels wil dus bijster wederstreven
 
Om kinders? Teeltge een' zoon, die zal u met zijn hantGa naar voetnoot18-19
[pagina 469]
[p. 469]
20[regelnummer]
Ombrengen, en uw huis en hof en 't gansche lantGa naar voetnoot20
 
In bloet versmooren. hy, van minne en wijn ontsteeken,Ga naar voetnoot21
 
Wint eenen zoon by my: doch angstigh en bezweekenGa naar voetnoot22
 
Om zulk een' misgreep, en het antwoort uit godts koor,Ga naar voetnoot23
 
Beveelt zijn' herder dat hy 't kint den voet deurboor'
25[regelnummer]
Met eenen priem, en geef de vrucht, in Junoos weide,
 
Citheron over en haer avontuur; dies leideGa naar voetnoot25-26
 
Heel Grieken Edipus dien naem toe, naer de daetGa naar voetnoot27
 
Maer Polybs paerdevooght, als hy ten hove gaet,Ga naar voetnoot28
 
Beveelt den vondeling de zorg der koninginne,Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Die zoogt mijn lieve vrucht aen haere borst uit minne.Ga naar voetnoot30
 
Het jonge kint wert groot: de blonde baert brak uit.Ga naar voetnoot31
 
Toen zocht de jongeling, het zy door zijn besluit,Ga naar voetnoot32
 
Of elders aengemaent, uit Febus mont te hoorenGa naar voetnoot33
 
Van welk een' stamme hy geteelt was en geboren:
35[regelnummer]
En koning Laius mê belust te hooren of
 
De vondeling, voorheen verstooten van het hof,
 
Noch leefde, reisde ook heen, van nadacht ingenomen,Ga naar voetnoot37
 
Daer zoon en vader juist elkandre tegenkomen,Ga naar voetnoot38
 
Op Focis tweesprong, en de graeuwende koetsierGa naar voetnoot39
40[regelnummer]
Van Laius hem bestraft: lantlooper, flux van hier,Ga naar voetnoot40
 
En wijk den koning. hy dook eerst, en hiel zich binnen:Ga naar voetnoot41
 
Maer als de paerdehoef de voeten quetst, de zinnenGa naar voetnoot42
 
Aen 't hollen raeken, brult de zoon, die met een knijfGa naar voetnoot43
 
[Op dat ik by mijn ramp kort ingebonden blijf,]Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Den vader nederleght, en geeft zijn' voesterheereGa naar voetnoot45
 
Den wagen en 't gespan, uit plicht en schuldige eere.Ga naar voetnoot46
 
Toen Sfinx, na Laius doot, de vesten plaeghde en 't velt,Ga naar voetnoot47
 
Beloofde Kreon, mijn heer broeder, aen den helt,Ga naar voetnoot48
[pagina 470]
[p. 470]
 
Die 't looze raetsel van het ondier quaem t'ontvouwen,
50[regelnummer]
Te kroonen met mijne echt. mijn Edipus, tot trouwenGa naar voetnoot50
 
Genegen, by der hant, ontvoude 's ondiers vont,Ga naar voetnoot50-51
 
De dubbelzinnigheit der maeght, en raekt terstontGa naar voetnoot52
 
Op Kadmus rijxtroon, zwaeit den staf met zijne handen,
 
En wort rampzaligh en onnozel door de bandenGa naar voetnoot54
55[regelnummer]
Des huwelijx aen my, zijn moeder zelf, verknocht,
 
Onkundigh, zonder schult, en d'eige moeder docht
 
Noch wist niet datze quam met haeren zoon te paeren.
 
Dus wert ik zwanger, en begon twee zoons te baeren,Ga naar voetnoot58
 
Eteokles en Polynices, groot van moedt,
60[regelnummer]
En een paer dochters. ik noem d'outste van mijn bloet
 
Antigone. hy noemt de jongste telgh Ismene.
 
Maer als mijn Edipus aen kennis van 't voorheene
 
Gebeurde komt, en zulk een bloetschant van zijn bedt,
 
Rukt hy zijne oogen met een' haek uit om dees smet.Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
De zoons bestaen, zoo dra de baert hun uit wil breeken,
 
Den vader heimlijk in een' kerker wech te steeken,
 
Om dit schandael t'ontgaen: doch hier is werk aen vast.Ga naar voetnoot67
 
Hy, vast gezet in 't hof, verzwaert zijn' eigen lastGa naar voetnoot68
 
Door dol vervloeken van zijn kindren, niet te heelen,Ga naar voetnoot68-69
70[regelnummer]
Op datze 't erfrijk met den zwaerde namaels deelen.Ga naar voetnoot70
 
Zy achterdochtigh, of het godendom gestoortGa naar voetnoot71
 
Dien vloek des vaders eens moght sterken, en zijn woort,Ga naar voetnoot72
 
Indienze beide 't hof gemeen en stil bewaeren,Ga naar voetnoot73
 
Verdraegen dat de broêr, die jonger is van jaeren,Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Polnyces, eerst het rijk vrywilligh een jaer lang
 
Zal ruimen; d'outste, die nu heerscht, dan zonder dwang
 
By beurte ook afstaen, als het jaer is omgekomen.Ga naar voetnoot77
 
De trotse Eteokles, van heerschlust ingenomen,Ga naar voetnoot78
[pagina 471]
[p. 471]
 
Slaet trouweloos verbont en eeden in den wint:
80[regelnummer]
En Polynices trekt naer Argos heene, vint
 
Adrast hem gunstigh, trout zijn dochter, onder 't wrokken,Ga naar voetnoot81
 
En komt hier met een heir Argiven aengetrokken,
 
Beoorloght Thebe, dat met zeven poorten waekt.
 
Hy eischt zijn erfdeel. 'k raede, eer 't slaghzwaert uitgeraekt,
85[regelnummer]
Eteokles door een verdragh dien strijt te toomen.Ga naar voetnoot85
 
De bô brengt tijding dat de jongste hier zal komen.
 
O Jupiter, zie neêr uit uw vergult palais.
 
Ontfarm u over ons. verleen ons kindren pais.
 
Het voeght u, die het al regeeren kunt, te geven
90[regelnummer]
Dat niet een zelve mensch altijt in rou blijf leven.
Leermeester:
 
Antigone, eedle telgh uit koningklijken stam,
 
Dewijl vrou moeder uw verzoek ter harte nam,Ga naar voetnoot92
 
Om, buiten het salet der maeghden, eens van bovenGa naar voetnoot93
 
Te zien hoe Argos heir door 't velt komt aengestoven,
95[regelnummer]
Zet u hier neder, op dat ik eerst gade slaGa naar voetnoot95
 
Of eenigh burger hier langs 't hof spansseeren ga,Ga naar voetnoot96
 
Om my, een' dienaer, en ook u, mevrou, te waerenGa naar voetnoot97
 
Voor opspraek. 'k zal u dan van stuk tot stuk verklaerenGa naar voetnoot98
 
Al wat ik onder 't heir des vyants hoorde en zagh;
100[regelnummer]
Toen ik gezonden wiert, met hoope van verdragh,Ga naar voetnoot100
 
Aen uwen broeder, hem het vry geley bestelde,Ga naar voetnoot101
 
En keerde met bescheit weêr herwaert uit den velde.Ga naar voetnoot102
 
Hier is geen mensch omtrent. mevrou, nu rep u knap.Ga naar voetnoot103
 
Stijgh op langs deze cedre en hooge wenteltrap.Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
Zie veldewaert het heir des vyants, hoe veel zielen
 
Omtrent Ismenes stroom en Dirces springaêr krielen.Ga naar voetnoot105-106Ga naar voetnoot106
[pagina 472]
[p. 472]

I. Keer.

Antigone:
 
O oude man, nu reikme uw hant,
 
Zo styge ik op van dezen kant.Ga naar voetnoot108
Leermeester:
 
Welaen mevrou: stijgh op met zegen.Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
Gy zijt ter rechte tijt gesteegen.
 
De Grieken trekken vast in 't velt,
 
Daer elk zich in slaghorde stelt.

II. Keer.

Antigone:
 
O dochter van godin Latone,
 
O Hekaté, mijn eer en kroone,Ga naar voetnoot114
115[regelnummer]
Hoe blinkt al 't velt in 't harrenas!
Leermeester:
 
Vorst Polynices komt van pas,Ga naar voetnoot116
 
Voorzien van ruiteren en knechten.

III. Keer.

Antigone:
 
Zijn alle poorten tegens 't vechten
 
Met kopre boomen, ook den walGa naar voetnoot119
120[regelnummer]
Bezorgt voor noot en ongeval?Ga naar voetnoot120
Leermeester:
 
Ay vrees niet: want Amfions muurenGa naar voetnoot121
 
Zijn maghtigh voor gewelt te duuren.Ga naar voetnoot122
 
Bezie dien eersten, braef en frisch:Ga naar voetnoot123
 
Dan zal ik melden wie hy is.

IV. Keer.

Antigone:
125[regelnummer]
Wie komt vooruit hier aengestooten,Ga naar voetnoot125
[pagina 473]
[p. 473]
 
Met zijnen helm op 't hooft gesloten?
 
De schilt beschut den arm getrou.Ga naar voetnoot127
Leermeester:
 
Het is een overste, mevrou.
Antigone:
 
Wie is 't? hoe heet hy? uit wat stamme?
Leermeester:
130[regelnummer]
Het is Hippomedon, vol vlamme,Ga naar voetnoot130
 
Een trots Mycener, die zijn' stoel
 
Bekleet by Lernes waterpoel.

V. Keer.

Antigone:
 
Hoe fors, hoe onversaeght is 't wezen,
 
Gelijk een reus, in top gerezen
135[regelnummer]
Uit d'aerde, die weêrspannigh muit!Ga naar voetnoot135
 
Hoe ziet hem Mars ten oogen uit!
Leermeester:
 
Ziet gy dien overste niet trekken,
 
Daer Dirces tong den kant komt lekken?Ga naar voetnoot138
Antigone:
 
Dat is een ander, en uit lust
140[regelnummer]
Ten oorlogh anders uitgerust.Ga naar voetnoot139-40
 
Met welk een' naem wert hy getekent?Ga naar voetnoot141
Leermeester:
 
't Is Tydeus, Eneus zoon gerekent,Ga naar voetnoot142
 
Die krijghsgodt Mars, den Etolier,Ga naar voetnoot143
 
In zijnen boezem voert, vol vier.

VI. Keer.

Antigone:
145[regelnummer]
Dees nam Adrastus telgh uit minne,
 
En wert Polnyces zwagerinne.Ga naar voetnoot145-46
[pagina 474]
[p. 474]
 
't Is waert dat elk zijn rusting ziet,
 
Die hy uitheemsch schakeeren liet.Ga naar voetnoot148
Leermeester:
 
Dit is een schiltroep. zy braveeren,Ga naar voetnoot149
150[regelnummer]
Alle Etolieren, fix op speerenGa naar voetnoot150
 
En schichten, trots ten slagh bereit.Ga naar voetnoot151
Antigone:
 
Hoe quaemtge aen al dit klaer bescheit?
Leermeester:
 
Toen ik uw' jongsten broêr, te velde
 
Getogen, 't vrygeley bestelde,
155[regelnummer]
Sloegh mijn naeukeurigheit bedachtGa naar voetnoot155
 
Elx wapen gade, en staet, en draght.Ga naar voetnoot156

VII. Keer.

Antigone:
 
Wie komt langs Zethus graf getoogen,Ga naar voetnoot157
 
Gestreng van opzicht, en van oogen,Ga naar voetnoot158
 
Schoon 't blonde haer de kin verciert?Ga naar voetnoot159
Leermeester:
160[regelnummer]
Dat is een die het krijghsvolk stiert.
Antigone:
 
Een drom bestuwt dien forssen woeder.
Leermeester:
 
Parthenopeus is 't. zijn moeder
 
Heet Atalante.

VIII. Keer.

Antigone:
 
ik wensche al stilGa naar voetnoot163
 
Dat die mijn stadt verdelgen wilGa naar voetnoot164
165[regelnummer]
Ook van Diane wiert geschoten,Ga naar voetnoot165
[pagina 475]
[p. 475]
 
Daerze op de bergen onverdrotenGa naar voetnoot166
 
Met haere moeder vlieght en jaeght.Ga naar voetnoot167
Leermeester:
 
Laet dit berusten. onversaeghtGa naar voetnoot168
 
Verschijnenze op hun recht ten strijde,
170[regelnummer]
Dies ducht ik dat de goôn hun zijde
 
Verkoren, en ons wederstaen.Ga naar voetnoot171

IX. Keer.

Antigone:
 
Waer blijft hy met zijne oorloghsvaen,Ga naar voetnoot172
 
Wien zoo veel ramps met my beschoren
 
Ter quaeder uure wiert geborenGa naar voetnoot173-74
175[regelnummer]
Uit eene moeder? oude raet,Ga naar voetnoot175
 
Waer blijft Polnyces, dus versmaet?
Leermeester:
 
Daer staet hy by zijn' lantbeschermerGa naar voetnoot177
 
Adrast aen 't maeghdegraf, uit marmerGa naar voetnoot178
 
Gehouwen. zie hem in't verschiet.Ga naar voetnoot179
Antigone:
180[regelnummer]
Ik zie hem daer, doch zie hem niet
 
Bescheidelijk, nochtans naer redenGa naar voetnoot181
 
Een' schijn van zijn gedaente en leden.Ga naar voetnoot182

X. Keer.

 
Och of uit zusterlijke zucht
 
Mijn voeten dreven door de lucht,
185[regelnummer]
Gelijk een wolk, van deze wallen:Ga naar voetnoot185
 
'k Zou broeder om den hals gaen vallen,
 
En blyde omhelzen met mijn hart,
 
Dien, sedert hy eens balling wert,
[pagina 476]
[p. 476]
 
Ik nimmer quam te zien. 't is deerlijk.
190[regelnummer]
Mijn oude vader, ô hoe heerlijk
 
Blinkt hy in 't gouden harrenas,
 
Gelijk de morgenzon in 't glas!Ga naar voetnoot192
Leermeester:
 
Hy komt op vrygeleide aenrijden,
 
Om zusters oogen te verblijden.Ga naar voetnoot194
Antigone:
195[regelnummer]
Wie is 't, die staetigh herwaert rent,
 
En zijnen witten wagen ment?Ga naar voetnoot196
Leermeester:
 
Amfiaraüs. dees bevrachteGa naar voetnoot197
 
Het radt met vee, op dat hy 't slaghte,Ga naar voetnoot198
 
En wichele uit het ingewant.Ga naar voetnoot198-99

XI. Keer.

Antigone:
200[regelnummer]
O dochter van de zon, geplantGa naar voetnoot200
 
In 's hemels welfzel, uitgestreekenGa naar voetnoot201
 
In 't gouden kleet! uw' riem ontbreeken
 
Geen perlen op het gout gehecht!Ga naar voetnoot202-03
 
O maen, hoe rijdt dees, afgerechtGa naar voetnoot204
205[regelnummer]
Op paerdemennen! aen wat oordenGa naar voetnoot205
 
Is Kapaneus, die, heet op moorden,
 
Wraekgierigh naer de poorten wijst?Ga naar voetnoot206-07
Leermeester:
 
Hy meet hoe hoogh de hofpoort rijst,Ga naar voetnoot208
 
Bespiet den toegang naer den toren.Ga naar voetnoot209
Antigone:
210[regelnummer]
O Nemesis, ter wraek gekoren,Ga naar voetnoot210
 
En gy Jupijn, die 't aerdtrijk stut,Ga naar voetnoot211
[pagina 477]
[p. 477]
 
En 't blaeu gewelf met donder schudt,
 
Gy kunt dien hooghmoedt haest verneêren.
 
Hy wil van Thebe t'Argos keeren,
215[regelnummer]
Met zijn gevangenen in 't net,Ga naar voetnoot214-15
 
Daer eer de zeegodt, tot ontzetGa naar voetnoot216-vlg.
 
Van Amymoon, zoo d'ouden zingen,
 
Te Lerne een bronaêr op liet springen
 
Ten gront uit, toenze water gaf
220[regelnummer]
Op 't klinken van zijn' ysren staf.Ga naar voetnoot219-20
 
Diane, dochter van den grooten
 
Jupijn, gy die met uw genooten
 
Het haer met gout snoert, leghme 't juk
 
Der slaverny niet op in druk.
Leermeester:
225[regelnummer]
Welaen vorstin, geef u naer binnen toe ter ruste,Ga naar voetnoot225
 
In 't maeghden hofsalet: gy zaeght al wat u luste.Ga naar voetnoot226-vgl.
 
Hier komt een groote hoop van vrouwen met gedruischGa naar voetnoot227-vlg.
 
Aenstuiven naer het hof en koningklijke huis.
 
Zy spreeken gaerne 't erghste, en wort haer stof gegeven,Ga naar voetnoot229
230[regelnummer]
Zoo weetenz'er iet aen te hangen en te weven.
 
Vergaêrenze te hoop, daer elk verhaelt hoe 't stontGa naar voetnoot231
 
In 't heir, dan komt'er noit iet deftighs uit haer' mont.
Rey.Ga naar voetnoot+
Keer:
 
Ik, in Fenicie gewonnen,
 
Ben hier door zee gevoert ten hoof
235[regelnummer]
Met andere gevange nonnen,
[pagina 478]
[p. 478]
 
Als een slavin en oorloghsroof,Ga naar voetnoot235-36
 
Op dat ik my aen Febus wye,
 
En slijte in 't berghsneeu van ParnasGa naar voetnoot238
 
Mijn levens tijt in slavernye.Ga naar voetnoot239
240[regelnummer]
  Ik streefde door den zouten plas,
 
Daer d'onvruchtbaere SiciliaenenGa naar voetnoot241
 
In 't water drijven; toen een luchtGa naar voetnoot242
 
Van 't westen ons den wegh quam baenen,Ga naar voetnoot243
 
En lieflijk voortdreef op de vlught.Ga naar voetnoot244
Tegenkeer:
245[regelnummer]
Ik, eer de bloem des lants, gegevenGa naar voetnoot245
 
Aen Delfis godtheit, als een pant
 
Uit al den maeghdenroof, quam zwevenGa naar voetnoot246-47
 
In Kadmus stadt, en 't vaderlant
 
Der broederen, Agenors maegen,Ga naar voetnoot249
250[regelnummer]
  Om als een kerkbeelt, godt gewijt,
 
Het slaefsche juk te helpen draegen,Ga naar voetnoot250-51
 
Een nootwet, die geen weêrspraek lijdt.Ga naar voetnoot252
 
Kastaliaensche waterbronnenGa naar voetnoot253
 
Besprengden my door 's priesters hant,Ga naar voetnoot254
255[regelnummer]
Een wijdinge, die Febus nonnenGa naar voetnoot255
 
Behaeght, en houdt in zuivren stant.Ga naar voetnoot256
Toezang:
 
O dubble berghtop, klaer bescheenenGa naar voetnoot257
 
Van 't licht der zonne! ô vruchtbre kruin
 
Begroeit met wijngaert rondom heenen
260[regelnummer]
  En ranken, eedle druiventuin!
 
Gy schaft hier nektar alle dagen,
 
Die 't hart verheught. ô draekenest!Ga naar voetnoot262
[pagina 479]
[p. 479]
 
O toppen, daer de goôn uitzagen,Ga naar voetnoot263
 
Dianaes bergh en jaghtgewest.
265[regelnummer]
Och of ik stil in Febus kooren,Ga naar voetnoot265
 
Daer Dirces bron niet ruischt noch stroomt,Ga naar voetnoot266
 
Verquikt met zang en spel te hoorenGa naar voetnoot267
 
Mijn tijt moght slijten onbeschroomt.Ga naar voetnoot268
Keer:
 
De krijghsgodt houdtme in deze veste
270[regelnummer]
  Belegert, raest vast brant en moort.Ga naar voetnoot270
 
Och 'k wensch, de gansche stadt ten beste,
 
Dat haer geen druk noch rampspoet stoort.
 
Dit jammer treft de bloetverwantenGa naar voetnoot273
 
En bontgenooten in 't gemeen,Ga naar voetnoot274
275[regelnummer]
Fenicie ook aen alle kanten,Ga naar voetnoot275
 
Zoo Thebe 't hof en hooft der steênGa naar voetnoot276
 
Wort aangevochten: want zy sproten
 
Te gaer uit Ioos edel zaet.Ga naar voetnoot278
 
Dit 's oirzaek dat mijn hart, gesloten
280[regelnummer]
  Van rouwe, om Thebe quijnen gaet.
Tegenkeer:
 
De beuklaer blixemt om de wallen,Ga naar voetnoot281
 
Gelijk het weêrlicht uit de wolkGa naar voetnoot282
 
Een berst geeft, merk van d'ongevallenGa naar voetnoot283
 
Des veltsslaghs, een bederf van 't volk,Ga naar voetnoot284
285[regelnummer]
Dat Plutoos razernyen broedden,Ga naar voetnoot285
 
Ten val van Edipus geslacht.
 
My gruwt, ô Argos, voor dit woeden,
 
En 's hemels wraek, met schrik verwacht:
 
Want Polynices, al t'onwaerdigh
290[regelnummer]
  Verongelijkt, staet naer zijn erf,Ga naar voetnoot289-90
 
En ooreloght niet onrechtvaerdigh.
 
Dit 's oirzaek van dit lantbederf.
[pagina 480]
[p. 480]
Polynices:
 
Nu ben ik al in stadt, alleen op goet betrouwen,Ga naar voetnoot293
 
En duchte datze my bedekt een onheil brouwen,
295[regelnummer]
En dingen naer den hals des ballings, in hun net.Ga naar voetnoot295
 
Ik dien rondom te zien, of iemant my bezet.Ga naar voetnoot296
 
'k Zal, moedigh op dit zwaert, mijn lijf ter noot verweeren.Ga naar voetnoot297
 
Wie daer? sta vast. of kan een windeken ons deeren,
 
En 't ruischen van elk bladt? want wie op vyants boômGa naar voetnoot298-99
300[regelnummer]
Den voet zet, wort terstont geschud van schrik en schroom.Ga naar voetnoot300
 
'k Vertroume op moeders woort, doch ben niet zonder zorge.
 
Zy rietme op vry geley te komen, en bleef borge.
 
De hulp is by der hant: want d'outers smooken vast.Ga naar voetnoot303
 
Het hof krioelt van volk. steek op het zwaert: dat pastGa naar voetnoot304
305[regelnummer]
Veel beter. ik wil eerst omhooren welke vrouwenGa naar voetnoot305
 
Hier voor het hof staen. zeght my toch, uit wat landouwen
 
Komt gy naer Grieken hier in Thebe, Kadmus stadt?Ga naar voetnoot307
Rey:
 
Wy zijn Fenicischen. Agenors maerschalk hadGa naar voetnoot308
 
Ons aen Apollo, der waerzeggren tolk, geschonken:Ga naar voetnoot309
310[regelnummer]
Want Edips zoon zou my naer Delfis kerkspelonkenGa naar voetnoot310
 
En godtspraek zenden, zoo Mycenes heirkracht niet
 
De stadt beleggen quaem. en gy, die 't hof bezietGa naar voetnoot311-12Ga naar voetnoot312
 
En Thebe, zeghme wie gy zijt: ay laet ons hooren.
Polynices:
 
Ik ben uit Laius, zoon van Edipus, geboren,Ga naar voetnoot314
315[regelnummer]
En uit Meneceus telgh Jokaste, groot van faem.
 
Thebanen noemen my Polnyces by mijn' naem.
Rey:
 
O rechte bloetverwant van vorst Agenors zoonen,Ga naar voetnoot317
 
Mijn koningen, die my hier zonden naer uw troonen;Ga naar voetnoot318
[pagina 481]
[p. 481]
 
Ik valle ootmoedigh u, gelijk 't betaemt, te voet.
320[regelnummer]
Thebaensche koning, zijt gezegent, en gegroet.
 
Het vaderlant verlangde al lang naer zulk een' hoeder.Ga naar voetnoot321
 
Op op, sluit opde poort: koom buiten: haest u, moeder,
 
Of hoortge uw' zoon noch niet? wat toeftge? haest u voort.
 
Koom val hem om den hals: hy staet voor uwe poort.
Jokaste:
325[regelnummer]
O maeghden, naeulijx hoorde ik u Fenicisch spreeken
 
Of quam al bevende uit den hove, schier bezweeken.Ga naar voetnoot326
 
O zoon, hoe zienwe u eens, na zoo veel ongevals
 
Ten lange leste! koom, vat moeder om den hals.
 
Druk borst aen borst, en mont aen mont. ik schreie en weene.Ga naar voetnoot329
330[regelnummer]
Ay legh uw hooft eens op mijn zwakke schouder heene.
 
Och ik, uw moeder: och hoe krijghtze u in den arm!Ga naar voetnoot331
 
Wat zal ik zeggen, of wat spreeken? och ontfarm.
 
Hoe vatte ik uwe hant! waer zal zich moeder keeren?Ga naar voetnoot333
 
Hoedaenigh u met vreught aenschouwen en feesteeren?
335[regelnummer]
Och zoon, gy gingt van hier in droeve ballingschap
 
Ten lande uit, door bedwang met eenen zuuren stap,Ga naar voetnoot336
 
Op 't al te streng gebodt des broeders, die u prangde
 
Uit wrevelmoedigheit. mijn zoon, och hoe verlangdeGa naar voetnoot336-38
 
Heel Thebe naer uw komste! ik trok, van hoop berooft,
340[regelnummer]
En troosteloos in rou, de haervlecht uit het hooft,
 
Ley feestgewaeden af, en kleede my in rouwe.
 
Het roukleet voeghde my, rampzalige oude vrouwe.
 
De vader midlerwijl, in naere duisterheitGa naar voetnoot343
 
Gekerkert, zoekende zijn zoons, door 't bittere pleitGa naar voetnoot344
345[regelnummer]
Gedeelt, de pylers van ons huis, met bitter schreien,Ga naar voetnoot345
 
Pooght met een' blooten dolk uit 's levens licht te scheien.
 
Dan zocht hy eenen strop, vervloekte zucht op zuchtGa naar voetnoot347
 
De zoons, beklaeghde reis op reis zijn huwlijxvrucht,Ga naar voetnoot348
 
Gedooken in zijn hol. terwijl komt ons ter oorenGa naar voetnoot349
[pagina 482]
[p. 482]
350[regelnummer]
Hoe gy elendigh reede een ega hebt gekoren,Ga naar voetnoot350
 
Ten wasdom van uw zaet, en uitheemsch u verbint,
 
En sterkt met zwagerschap; uw moeder, schier ontzint,Ga naar voetnoot352
 
Bedroeft, ook Laius geest, die, van uwe echt afschuwelijk,Ga naar voetnoot353
 
Haer vloekt, gelijk een pest, om 't lantbederflijk huwelijk.Ga naar voetnoot354
355[regelnummer]
Ik stak de bruitstoorts niet, gelijk men is gewoon,
 
Als blyde moeder, aen. men zong geen' bruiloftstoon
 
Omtrent Ismeen, noch wiesch zich rein in zuiver water.Ga naar voetnoot357
 
Men broght de bruit niet t'huis met juichende geschater
 
In Thebe, Ogyges stadt. wech wech met krijghsgewelt,Ga naar voetnoot359
360[regelnummer]
Het zy by vaders schult, of noodlot vast gestelt,
 
Om jammerlijk het huis van Edipus te drukken;Ga naar voetnoot361
 
Hoe 't zy, ik draege alleen ondraeghbaere ongelukken.Ga naar voetnoot317-62Ga naar voetnoot362
Rey:
 
In arbeit gaen valt zwaer, en baeren is een last.Ga naar voetnoot363
 
Dat hecht de kinderliefde aen 't hart der moeder vast.Ga naar voetnoot364
Polynices:
365[regelnummer]
O moeder, ik verschijn by haeters, die my doemen,Ga naar voetnoot365
 
En twijfele ofmen dit voorzichtigheit magh noemen,
 
Of dwaesheit. 't vaderlant beminnen spruit uit trek,
 
Elk aengeboren. zoo men 't lochen, dat 's gebrek,Ga naar voetnoot367-68Ga naar voetnoot368
 
En ydlen roem. 't gemoet kan geenzins dit gedoogen.Ga naar voetnoot369
370[regelnummer]
Een schrik bevingme, toen ik herwaert quam getogen
 
Om broeders heerschzucht en eetschennis, my verdocht,Ga naar voetnoot371
 
Dat hy, door haet verrukt, my laegen leggen moght;Ga naar voetnoot372
 
Dies quam ik in mijn stadt gewapent met den degen,
 
En zagh beducht rondom, in straete en achterwegen:Ga naar voetnoot374
375[regelnummer]
Doch 'k wil op 't vrygeley betrouwen, en uw trou.Ga naar voetnoot375
 
Zoo koom ik vaders stadt bezien, niet zonder rouGa naar voetnoot376
 
En traenen. 'k zie het hof, en godts gewijde altaeren,
[pagina 483]
[p. 483]
 
Het oefenperk, den stroom van Dirce, en hofpylaeren,Ga naar voetnoot378
 
Daer ik ben opgevoedt: hoewel men my verstoot,
380[regelnummer]
En in een vreemde stadt laet zwerven, arm en bloot,
 
Met traenen op de wang: gy, moeder, ook beladen
 
Om my, betreurt mijn leet, gekleet in rougewaeden,
 
Onopgetoit, en met de handen in het haer.Ga naar voetnoot383
 
Bedroefde moeder, och het bloetkrakkeel valt zwaer.Ga naar voetnoot384
385[regelnummer]
De hoop van zoen is krank voor twee gebroêrs te gader.Ga naar voetnoot385
 
Hoe draeght zich binnen 't hof mijn blinde en oude vader,Ga naar voetnoot386
 
En bey mijn zusters? ay hoe zijnze toch gestelt?
 
Versuffenze om mijn' ban, van rouwe om 't hart beknelt?Ga naar voetnoot388
Jokaste:
 
Een godt woude Edipus en al zijn zaet bederven.
390[regelnummer]
Dus ging het toe. helaes de vader, na lang zwerven,Ga naar voetnoot390
 
Verloofde zich aen my, een onheil noit gehoort.
 
Ik brogt bloetschendigh hem twee paeren vruchten voort.Ga naar voetnoot392
 
Dit was uw oirsprong: doch veel nutter dit gezwegen.
 
Men kan het nootlot niet verzetten noch beweegen:
395[regelnummer]
Ik zoude u vraegen naer meer zaeken: maer men spaertGa naar voetnoot395
 
Uw leet te tergen: want uwe aenkomste isme waert.Ga naar voetnoot396
Polynices:
 
Vraegh vry al wat u lust te weeten, en te vraegen:
 
Wat moeder meest behaeght, dat zalme meest behaegen.
Jokaste:
 
Dit vraege ik eerst, het welk my diep in 't harte ging:
400[regelnummer]
Valt leven lastigh voor een' rijxverschoveling?Ga naar voetnoot400
Polynices:
 
Zoo lastigh dat men 't met geen woorden kan ontvouwen.
Jokaste:
 
Waerom valt ballingschap zoo lastigh voor getrouwen?Ga naar voetnoot402
Polynices:
 
Vooreerst het spreeken staet den banneling niet vry.
[pagina 484]
[p. 484]
Jokaste:
 
De stem te smooren is een rechte slaverny.
Polynices:
405[regelnummer]
Men moet het onbescheit der maghtigen verdraegen.Ga naar voetnoot405
Jokaste:
 
't Valt lastigh dwaes te zijn, om dwaezen te behaegen.
Polynices:
 
Men slaeft uit arremoede, al stoot het tegens 't hart.
Jokaste:
 
Voedt hoop den balling niet in 't nypen van de smart?
Polynices:
 
De hoop belooft veel, maer hy zwerft vast in elende.Ga naar voetnoot409
Jokaste:
410[regelnummer]
En dat deze ydel is, blijkt klaer genoegh in 't ende.Ga naar voetnoot410
Polynices:
 
Zy troetelt hem doorgaens met een gezien geluk.Ga naar voetnoot411
Jokaste:
 
Hoe quaemt gy aen den kost voor 't huwen, diep in druk?
Polynices:
 
Dan kreegh ik wat, dan niet, en most zoo harden leeren.
Jokaste:
 
Liet vaders maeghschap in den vreemde u iet ontbeeren?Ga naar voetnoot414
Polynices:
415[regelnummer]
Die vleien uw geluk. wie klaeght is niemants vrient.Ga naar voetnoot415
Jokaste:
 
Uw adeldom heeft u alom ten steun gedient?Ga naar voetnoot416
Polynices:
 
Wie arm is leeft in smert. geen stam kan honger boeten.Ga naar voetnoot417
Jokaste:
 
Is 't elk niet aengenaem zijn vaderlant t'ontmoeten?Ga naar voetnoot418
[pagina 485]
[p. 485]
Polynices:
 
Zoo aengenaem dat dit geen tong uitspreeken kan.
Jokaste:
420[regelnummer]
Wat dreef u naer Myceen te trekken na uw' ban?
Polynices:
 
Apolloos spelling, aen Adrastus voorgehouwen.Ga naar voetnoot421
Jokaste:
 
'k Versta dees rede niet: men mostze klaer ontvouwen.Ga naar voetnoot422
Polynices:
 
Dat hy zijn kroost een' leeu en zwijn beveelen moet.Ga naar voetnoot423
Jokaste:
 
Wat raeken dieren u, die wilt zijn en verwoet?Ga naar voetnoot424
Polynices:
425[regelnummer]
Ik weet niet. zulk een lot is my om hoogh beschoren.Ga naar voetnoot425
Jokaste:
 
Godt weet het. maer hoe quam dit huwlijk u bekooren?Ga naar voetnoot426
Polynices:
 
Zoo 'k by geval in 't hof van out Mycene ging.Ga naar voetnoot427
Jokaste:
 
Zocht gy een slaepstede, als een arm verschoveling?Ga naar voetnoot428
Polynices:
 
Zoo is 't. een ander quam verschoven toen hier mede.
Jokaste:
430[regelnummer]
Wie was het, toen gy aen uw' nootdruft quaemt door bede?Ga naar voetnoot430
Polynices:
 
Heer Tydeus, Eneus zoon, niet min beroit dan ik.Ga naar voetnoot431
Jokaste:
 
Hoe beelt Adrast u af door dieren, ieders schrik?Ga naar voetnoot432
Polynices:
 
Naerdienwe vochten om een bulster in ons quelling,Ga naar voetnoot433
[pagina 486]
[p. 486]
Jokaste:
 
Besefte Talaus zoon toen ernstigh Febus spelling?Ga naar voetnoot434
Polynices:
435[regelnummer]
Met reên, en schonk ons elk een dochter tot zijn bruit.Ga naar voetnoot435
Jokaste:
 
Viel 't huwlijk met geluk of ongelukkigh uit?
Polynices:
 
Noch zienwe niet dat op ons huwlijk valt te zeggen.
Jokaste:
 
Hoe quaemtge met dees maght uw vaders stadt beleggen?Ga naar voetnoot438
Polynices:
 
Myn schoonvaêr had my d'eerste, en Tydeus met een eetGa naar voetnoot439
440[regelnummer]
Gezworen in ons rijk te helpen; als besteetGa naar voetnoot440
 
Aen zyne dochters: en nu komen alle grooten,
 
De bloem van Grieken en Mycene, een' uitgestootenGa naar voetnoot442
 
Herstellen in zyn erf. 'k gebruikze tegens 't hart,
 
Beoorloge, ik beken 't mijn vaderlant met smert,
445[regelnummer]
En neem de goden tot getuigen van 't medoogen
 
Dat ick mijne ouders en het lant met oorelogen
 
Bedroeve. moeder, och ik hoope uw liefde en bê
 
Zal 't onheil smooren. help gebroeders toch aen vrê.
 
Het zal de gansche stadt, en u, en my verlichten.
450[regelnummer]
Het spreekwoort is bekent in zangen en gedichten:Ga naar voetnoot450
 
De heerschappy en 't goet zyn gading van elck een,
 
En staen in 't hart geplant. dat jaeghtme herwaert heen
 
Met zulk een' oorloghstoght. wat 's afkomst zonder erve!Ga naar voetnoot453
Rey:
 
Eteokles komt hier u spreeken. och men derve
455[regelnummer]
Geensins uw tusschenspraek, voor 't aengaen van gewelt,Ga naar voetnoot455
 
Of d'oude vrientschap der gebroedren zy herstelt.Ga naar voetnoot456
Eteokles:
 
Hier ben ik, moeder, u ten dienst. wat 's u begeeren?
[pagina 487]
[p. 487]
 
Wy kunnen nauwelijx de burgertroepen keeren,
 
't Gebriesch der paerden, en 't geweer, alreede kant.Ga naar voetnoot459
460[regelnummer]
Een van ons beide heff' nu aen om met verstant
 
Voorwaerden van verdragh en vrede te beraemen.Ga naar voetnoot461
 
Op zulk een hoop quam dees en ik in stadt te zaemen,
 
Met mijn bestemminge.Ga naar voetnoot462-63
Jokaste:
 
nu toef: de haestigheit
 
Is eene vyandin van recht en rechts beleit.Ga naar voetnoot464
465[regelnummer]
Hy werkt voorzichtigh, die zich langkzaem komt verklaeren.Ga naar voetnoot465
 
Ay laet dit dwars gezicht en wrevligh opzicht vaeren:Ga naar voetnoot466
 
Gy ziet geen slangenhooft, gehouwen van den hals,Ga naar voetnoot467
 
Maer Polynices zelf, uw' broeder, wreet noch valsch.
 
Ay keer hem 't aenzicht toe. elkandre zonder tooren
470[regelnummer]
Aenziende, kuntge best ter spraeke staen en hooren.Ga naar voetnoot470
 
Ik wil u beide eerst wijs vermaenen. hoort mijn raet.
 
Zoo dikwyl vrienden. als de gramschap overgaet,Ga naar voetnoot472
 
Elkandre weder zien, dan moet men zich betoomen,
 
Afhandelende al 't geen waerom men is gekomen.Ga naar voetnoot474
475[regelnummer]
Zoon Polynices, stel uw rede eerst billik in:Ga naar voetnoot475
 
Want gy voerde Argos heir voor stadt, in uwen zinGa naar voetnoot476
 
Verongelijkt. och of een godtheit, voor het vechten,
 
Zich tusschen beide stelde, om 't ongelijk te slechten!Ga naar voetnoot478
Polynices:
 
De waerheit spreekt ronduit, eenvoudigh, ongetoit.
480[regelnummer]
Al wat rechtmaetigh uit den aert bleek, hoefde noit
 
Cieraet van rede: maer wat hinkt in recht en orden,Ga naar voetnoot481
 
Behoeft met glimp verbloemt en onderstut te worden.Ga naar voetnoot482
 
Ik, die heer vaders huis hanthaefde, en diep geraektGa naar voetnoot483
 
Van vaders vloeken, op zijn zoonen uitgebraekt,
485[regelnummer]
Verliet vrywilligh eerst het lant van mijn geboorte,Ga naar voetnoot485
[pagina 488]
[p. 488]
 
En stont heer broeder toe om 't jaer dees hooge poorteGa naar voetnoot486
 
Voor my te sluiten, en te heerschen over 't rijk
 
By beurte, om niet door 't zwaert te slechten 't ongelijk,Ga naar voetnoot488
 
By my te droef geleên. dit wert met eedt bezegelt
490[regelnummer]
Van hem, die trouweloos, meineedigh, ongeregelt,Ga naar voetnoot490
 
Dit ryk, mijn vaders erf, in zijne klaeuwen houdt.
 
Nu sta ik ook bereit, zoo 't rijk, hem eerst vertrout,
 
My kent voor zijnen heer, dit jaer, gelijkwe zwoeren,
 
[Hy heersch' dan op zijn beurt] het leger af te voeren.Ga naar voetnoot492-94
495[regelnummer]
Zoo spaer men vaders erf. zoo voer' trompet noch vaenGa naar voetnoot495
 
De stormleêr op den muur en hooge torens aen.Ga naar voetnoot496
 
Ontzeghtge dit, zoo wil ik 't recht het uiterst' vergen,Ga naar voetnoot497
 
En tuigh de goden dat my broeder, na lang tergen,
 
Geweldigh uitstoot, schoon ik met geen onrecht staGa naar voetnoot499
500[regelnummer]
Naer iemants erf, en slechts mijn recht eisch zonder scha.Ga naar voetnoot500
 
Zoo spreeke ik. moeder hoor mijn rede oprecht en simpel.
 
Elk vat mijn recht, en hoort dat ik het niet bewimpel.Ga naar voetnoot502
Rey:
 
Hy spreekt voorzichtigh, dat getuightme mijn gemoedt,Ga naar voetnoot503
 
Al heeft Fenicie my uitheemsch opgevoedt.Ga naar voetnoot504
Eteokles:
505[regelnummer]
Indien 't al recht waer wat dien naem draeght op de tongen,
 
Ter vierschaer wiert gepleit, gestreden, noch gedongen.
 
Nu draeght de billijkheit en eendraght in elk lant
 
Den blooten naem: de daet is verre van der hant.Ga naar voetnoot505-08
 
Ik zoude, ô moeder, om recht uit te gaen, niet weigerenGa naar voetnoot509
510[regelnummer]
Te daelen in de hel, of hemelhoogh te steigeren,
 
Zoo 't nootlot toeliet: langs die moeielijke baenGa naar voetnoot511
 
Tot staet te klimmen, daer de goden zelfs naer staen.Ga naar voetnoot512
[pagina 489]
[p. 489]
 
Wien schijnt dan vreemt dat ik veel liever zitten bleve
 
Op stoel, dan broeder kroon en rijxstaf overgeve.
515[regelnummer]
Een suffer wraekt het meeste, en houdt het minste deel.Ga naar voetnoot515
 
Een' man, die toegerust het lant eischt met krakkeelGa naar voetnoot516
 
Zijn' eisch inwilligen, waer schande by de vroomen:Ga naar voetnoot517
 
En nimmer moet die smaet ons Theben overkomen,
 
Dat Argos sabel my door dootschrik mijnen stafGa naar voetnoot519
520[regelnummer]
Zou wringen uit de vuist, om moedeloos en laf
 
Dien eenen anderen te schenken: en, ô moeder,
 
Het voeght hem niet door 't zwaert, en allerminst een' broeder,Ga naar voetnoot522
 
Den wegh tot vrede en rust te baenen. och my gruwt!Ga naar voetnoot523
 
Wie smeekt wint meer dan een die vier en vlam uitspuwt.Ga naar voetnoot524
525[regelnummer]
Wil hy hier nederslaen, dat staet hem vry. regeerenGa naar voetnoot525
 
In mijn gezicht uit trots, dat staet my toe te keeren.Ga naar voetnoot526
 
Wie slaef van koning wort, aenvaert een lastigh juk.Ga naar voetnoot527
 
Zet liever al het rijk in vier en bloet en druk:
 
Bedek den bodem eer met ruiteren en knechten:
530[regelnummer]
Stel al uw maght te werke, eer ik 't geschil laet slechten:Ga naar voetnoot530
 
Want wil men 't heiligh recht schoffeeren, vier den toom,
 
Wanneer 't een kroon kost: blijf in andren handel vroom.Ga naar voetnoot531-32
Rey:
 
Het voeght niet oneer deught, en onrecht recht te noemen.
 
Een goede zaek behoeft blanketsel noch verbloemen.Ga naar voetnoot533-34
Jokaste:
535[regelnummer]
Eteokles, ay hoor. bouvallige ouderdom
 
Brengt noch iet goets met zich. hier staet de jongkheit stom.Ga naar voetnoot535-36aGa naar voetnoot536b
 
Ervaerenheit ontvout dat geene jongen weeten.
 
Helaes, hoe wort uw hart van staetzucht dus bezeten,
 
En toomeloos verrukt met eenen dertlen zin!Ga naar voetnoot539
540[regelnummer]
Bedwing u. staetzucht is een schendige godin,Ga naar voetnoot540
[pagina 490]
[p. 490]
 
Die, in de steden en by grooten ingekroopen,
 
Niet scheit eer zy de steên en huis en hof help' sloopen.
 
Dees helpt uw hooft aldus aen 't hollen, los van toom.Ga naar voetnoot543
 
Maer hoe veel beter waer 't, omzichtigh en uit schroom
545[regelnummer]
Voor onrecht, billijkheit t'omhelzen, die de stedenGa naar voetnoot544-45
 
Aen steên, genooten aen genooten, door de reden,
 
Gelijken door de liefde aen huns gelijken bint.Ga naar voetnoot546-47
 
't Is billijk dat elk een rechtmaetigheit bemint.Ga naar voetnoot548
 
Het minder wil doorgaens zich tegens 't meerder zetten.Ga naar voetnoot549
550[regelnummer]
Dus groeit de vyantschap. de billijkheit leert letten
 
Op maet, getal, en wight, en 't voorgestelde merk.Ga naar voetnoot550b-51Ga naar voetnoot551a en b
 
De dagh en ook de nacht bewaeren elk hun perk.Ga naar voetnoot552b
 
Zy winnen en vergaen, ook zonder nijt te draegen,Ga naar voetnoot553
 
Om elk ten dienst te staen: en gy, verbonde maegen,Ga naar voetnoot554
555[regelnummer]
Gebroeders, weigertge den broeder vaders deel?Ga naar voetnoot554-55
 
Waer blijft het recht dan? ô verfoeielijk krakkeel!Ga naar voetnoot556
 
Wat is'er aen dien glans van 't snoode en onrechtvaerdigh,
 
Een rijk genoemt, toch vast, dat gy zoo wederwaerdighGa naar voetnoot557-58
 
Dit hooger op neemt? dunkt het u zoo groot een prachtGa naar voetnoot559
560[regelnummer]
Dat gy verheven zit, van ieder hoogh geacht?Ga naar voetnoot560
 
Och wat is ydeler? Of wiltge rust ontbeeren,
 
En arrebeiden dat uw huis elk magh braveeren?
 
Dat is een ydle naem, een klank en anders niet.Ga naar voetnoot563
 
Hy leeft vernoeght in 't kleen, die nimmer hooger ziet.Ga naar voetnoot564
565[regelnummer]
Geen sterflijk mensch bezit hier eigen goet en erven.
 
Wy deelen uit Godts goet, en moeten 't leengoet derven,Ga naar voetnoot566
 
Wanneer 't de leenheer eischt, als 't hem belieft. geluk
 
Is eene onzekre gaef, en wankelbaer, een jukGa naar voetnoot568
 
Dat lastigh valt. indien gy keur hadt, of regeeren,Ga naar voetnoot568-69
[pagina 491]
[p. 491]
570[regelnummer]
Of 't vaderlant behoên: wat zou de keur u leerenGa naar voetnoot570
 
Verkiezen uit die bey? gy antwoort, heerschappy.Ga naar voetnoot571
 
Welaen, zoo 't broeder wonne, en Kadmus maght en gy
 
Bezweekt voor Argos heir, woudt gy heer vaders veste
 
Zien overweldigen, geweldenaers ten beste?
575[regelnummer]
Zoo veele maeghden zien in 's vyants slavernyGa naar voetnoot575
 
Wechvoeren? deze kroon, daer gy uit razernyGa naar voetnoot576
 
Op vlamt, wil den Thebaen te jammerlijk bekoomen,Ga naar voetnoot577
 
En uw hardtnekkigheit ten toon staet. laet u toomen,
 
En dit gezeght zijn, zoon. nu hoor' de jongste mê.Ga naar voetnoot579
580[regelnummer]
Adrast betoonde u gunst, doch slinx, op uwe bê.Ga naar voetnoot580
 
Wilt gy met wapenen de hooftstadt Thebe winnen.
 
Genomen gy haer wont, en quaemt gewapent binnen,Ga naar voetnoot582
 
Dat godt verhoede; wat voor eene zegeprachtGa naar voetnoot583
 
Woudt gy oprechten? en wat naem hebt gy bedacht
585[regelnummer]
Den eerstelingen van uw bloetaltaer te geven?Ga naar voetnoot584-85
 
Op welk een' titel wort die bloetroof heengedreven
 
Naer Inachus? en hangt Polnyces, na den brantGa naar voetnoot586-87
 
Van Thebe, en 't ondergaen van volk en vaderlant,
 
Den beuklaer, godt ter eere, aen heilige pylaeren?
590[regelnummer]
Het zy dan verre datge in Grieken wilt vermaerenGa naar voetnoot590
 
Uw' naem door zulk een stuk. zoo d'ander u verwinn',
 
En uwe hoop bezwijk'; noch blijftge nietemin
 
Handaedigh aan dien moort, en zult naer Argos keeren,Ga naar voetnoot593
 
Op dat men zegge: Adrast gy woudt ons recht verweeren,
595[regelnummer]
Maer zijt rampzaligh ons ten schoonvaêr toegeleght.
 
Wy zijn altzamen door dees bruit en eenige echtGa naar voetnoot594-96
 
Bedorven en verdelght. och zoon, het kan niet faelen,Ga naar voetnoot597
 
Gy zult op uwen hals een dubbel onheil haelen,
[pagina 492]
[p. 492]
 
Niet erven, en met hem heensterven in verdriet.Ga naar voetnoot599
600[regelnummer]
Laet beide vaeren 't geen te veel hier overschiet:Ga naar voetnoot600
 
Want 't is te bijster dat, om licht verzoenbre zaeken,
 
Twee broeders even dol, aldus aen 't hollen raeken.
Rey:
 
O goden, keert dien slagh van 't koningklijk palais.
 
Verleen toch Edipus een' ongesteurden pais.Ga naar voetnoot604
Eteokles:
605[regelnummer]
Nu moeder, dit is met geen woorden neêr te leggen.Ga naar voetnoot605
 
De tijt verloopt vergeefs: men vordert niet met zeggen.
 
Hier gelt om kort te gaen, een middel van verdragh;
 
Dat is, men sta my toe het opperste gezagh.
 
Hou op, vrou moeder, my met woorden op te houden:Ga naar voetnoot609
610[regelnummer]
En gy, verzie u. voort ter poorte uit, of wy zouden.Ga naar voetnoot610
 
Kort om, gy zijt om hals.
Polynices:
 
om hals? en door wiens hant?
 
Wie is hier zoo gehart, dat hy niet voort in 't zantGa naar voetnoot612
 
Zou ploffen nevens my?
Eteokles:
 
zie toe hy staet niet verre.
 
Ziet gy dees hant niet?
Polynices:
 
'k zieze, en weet het wel, en darreGa naar voetnoot614
615[regelnummer]
Ronduit u zeggen, dat de ryke nimmer vecht.Ga naar voetnoot615
Eteokles:
 
Zoekt gy met zulk een maght een' weereloozen knecht?Ga naar voetnoot616
Polynices:
 
Een' vorst voeght veiligheit, en niet zich fors te toonen.Ga naar voetnoot617
Eteokles:
 
Gy trotst op vry geley: dat zal uw lyf verschoonen.Ga naar voetnoot618
Polynices:
 
Ik eisch noch eens het rijk, en vaders errefdeel.Ga naar voetnoot619
[pagina 493]
[p. 493]
Eteokles:
620[regelnummer]
'k Gedoogh dien eisch niet, en bewoon dit hof geheel.
Polynices:
 
Dat's meer dan 't uwe.
Eteokles:
 
dit belieftme: ga voort buiten.
Polynices:
 
O heilige offerhande! ô goden! helpt dit stuiten.Ga naar voetnoot622
Eteokles:
 
Gy steekt hun naer het hart.Ga naar voetnoot623
Polynices:
 
ik bidde, hoort mijn bê:Ga naar voetnoot623b
Eteokles:
 
Maer zy verhooren geen' dootvyant van zyn stê:Ga naar voetnoot624
Polynices:
625[regelnummer]
En gy, ô kerken van de goôn, op witte paerden!Ga naar voetnoot625
Eteokles:
 
Die u vervloeken.
Polynices:
 
'k moet de ballingschap aenvaerden,
 
En ruime 't vaderlant.Ga naar voetnoot627
Eteokles:
 
dat gy verdelgen woudt.
Polynices:
 
Door uwe onbillijkheit.
Eteokles:
 
zoek goden, daerge op bout,
 
By Lerne, en geensins hier.Ga naar voetnoot629
Polynices:
 
gy weigertme te hooren
630[regelnummer]
Ter vierschaer in 't gerecht.Ga naar voetnoot630
Eteokles:
 
ik koom geen rijk verstooren,Ga naar voetnoot631
 
Gelijk een vyant van mijn eigen vaderlant.Ga naar voetnoot632
Polynices:
 
Gy rooft mijn erfdeel.
[pagina 494]
[p. 494]
Eteokles:
 
en ik hoop met deze hant
 
U 't leven ook eerlang t'ontrooven, daerwe strijden.Ga naar voetnoot633
Polynices:
 
Och vader, hoortge niet wat ongelijk wy lijden!
Eteokles:
635[regelnummer]
Meer wat gy aenrecht.Ga naar voetnoot635
Polynices:
 
och vrou moeder, hoortge niet?
Eteokles:
 
Wat moeder? noemze niet.Ga naar voetnoot636
Polynices:
 
mijn stadt, ô groot verdriet!
Eteokles:
 
Trek heen naer Argos toe. roep Lerne aen, en die slangen.Ga naar voetnoot637
Polynices:
 
O moeder zyt gelooft. ik ga bedroefde gangen.Ga naar voetnoot638
Eteokles:
 
Vertrek terstont van hier.
Polynices:
 
ik ga, het zal geschiên.
640[regelnummer]
Maer laetme eerst, dit valt hardt, mijn' ouden vader zien.Ga naar voetnoot640
Eteokles:
 
Geensins.
Polynices:
 
ten minste dan mijn zusters, ongehuwden.Ga naar voetnoot641
Eteokles:
 
Ook niet.
Polynices:
 
ô zusters!
Eteokles:
 
die van uwen krijghstoght gruwden.
 
Wat woeltge dus om haer, die gy beoorelooght?Ga naar voetnoot643
Polynices:
 
Nu moeder, vaer lang wel.
Jokaste:
 
och zoon, mijn druk gedooght
645[regelnummer]
Geen welvaert.Ga naar voetnoot644-45
[pagina 495]
[p. 495]
Polynices:
 
men gedooght niet dat ik zoon magh heeten.Ga naar voetnoot645
Jokaste:
 
Ik ben tot ramp gebaert.
Polynices:
 
dees terghtme dus vermeeten.
Eteokles:
 
En ik worde ook geterght.
Polynices:
 
nu zeghme eens, aen wat oort
 
Der stede zultge staen in 't harnas? aen wat poort?Ga naar voetnoot648
Eteokles:
 
Wel waerom vraeghtge dit?
Polynices:
 
daer wil ik op u passen.Ga naar voetnoot649
Eteokles:
650[regelnummer]
Dat lustme mede.
Jokaste:
 
ô zoon, waer toe zijtge opgewassen!Ga naar voetnoot650b
 
Het is gedaen met my. och zoon, wat recht gy aen!Ga naar voetnoot651
Eteokles:
 
De tijt zal 't leeren.
Jokaste:
 
och 'k zie vaders vloek u slaen.Ga naar voetnoot652
Polynices:
 
Laet storten 't gansche huis.
Eteokles:
 
hoe lang zal 't zwaert noch rusten?
Polynices:
 
Ik neem noch eenwerf al de goden, en bewusten
655[regelnummer]
Van 't onrecht, en het lant, dat my ter weerelt braght,Ga naar voetnoot654-55
 
Tot tuigen. ik gedoemt, als balling, wort veracht,Ga naar voetnoot656
 
Gelijk een slaef, en niet als uit een' stam gesprooten,Ga naar voetnoot657
 
Een telgh van Edipus, uit vaders hof gestooten.
 
O Stadt, wat onheil komt u over! wijt het hem.Ga naar voetnoot659
660[regelnummer]
Onwilligh quam ik, en onwilligh drijftme uw stemGa naar voetnoot660
 
Ten hove uit. Febus, wien de heirbaen is geboden
 
Te hoeden door uw wacht, speelnooten, hoven, goden,Ga naar voetnoot661-62Ga naar voetnoot662
[pagina 496]
[p. 496]
 
En beelden van de gôon, met offeren gedient,Ga naar voetnoot663
 
Vaert al te zamen wel. ik langer niemants vrient,
665[regelnummer]
Weet naulijx of men my na dezen zal gedoogen
 
U aen te spreeken, en te komen onder oogen.
 
Nochtans bezwijkt mijn hoop niet teffens heel en al.Ga naar voetnoot667
 
'k Betrou op godts geley, zoo dees geraekt ten val,
 
Dat ik heer vaders rijk bezitten zal rechtvaerdigh.Ga naar voetnoot668-69
Eteokles:
670[regelnummer]
Vertrektge niet terstont: want vader achte u waerdigh
 
Uit inzicht met dien naem te noemen, dit blijkt klaer,Ga naar voetnoot670-71
 
Van Polynices, dat is twistberokkenaer.Ga naar voetnoot672
Rey.
Keer:
 
Toen hier Kadmus dwaelde,Ga naar voetnoot673-vlgg.
 
Buiten Tyrus staet,
675[regelnummer]
Naer een rustplaets taelde
 
Met Apolloos raet,
 
Zagh hy, tusschen heggen,
 
En het groene lant,Ga naar voetnoot677-78
 
Eene vaerze leggen,
680[regelnummer]
  Noit van huismans hantGa naar voetnoot680
 
Onder 't juk gedwongen,
 
Daer men Dirces bron
 
Ziet met vochte tongenGa naar voetnoot683
 
Lekken in de zon
685[regelnummer]
Schoon bebloemde kanten.
 
Daer nu Thebe rijst
 
Groeiden aêr en plantenGa naar voetnoot687
 
En wat honger spijst.
 
Semel, hier bekropenGa naar voetnoot689
[pagina 497]
[p. 497]
690[regelnummer]
  Van den godt Jupijn,
 
Tot haer in geslopen,
 
d'Oirzaek van den wijnGa naar voetnoot691-92
 
Bacchus quam te baeren,
 
Die, een teder kint,Ga naar voetnoot694
695[regelnummer]
Opgewieght, zy garen
 
In groen eiloof wint.
Tegenkeer:
 
Hier lagh voor zijne oogenGa naar voetnoot697
 
d'Ysselijke draek,
 
Krullende en gebogen,
700[regelnummer]
  Houdende de waek
 
Aen den stroom vol schrikken.Ga naar voetnoot701
 
Waer het schrikdier 't hooft
 
Draeide met zijn blikken,
 
Daer men 't water rooft.Ga naar voetnoot704
705[regelnummer]
Kadmus, die lantvlughtighGa naar voetnoot705
 
Goden offren wil,Ga naar voetnoot706
 
Putte hier godtvruchtigh,
 
Greep een' steen al stilGa naar voetnoot708
 
Met zijn sterke handen,
710[regelnummer]
  Klonk den draek zoo fel,Ga naar voetnoot710
 
Op het hooft, vol tanden,
 
En door 't hoogh bevel
 
Van Minerf hervatte
 
Hy den slagh verhit,Ga naar voetnoot714
715[regelnummer]
Dat het brein uitspatte,
 
Zaeide toen 't gebit
 
In deze akkervoren,Ga naar voetnoot717
 
Die hem krijghsvolk baert,
 
't Welk, terstont in toren,
720[regelnummer]
  Schrap met schilt en zwaert,
 
Elk om 't eerst verwoeder,
 
Zijnen vyant deert,
[pagina 498]
[p. 498]
 
Die in zijne moeder
 
d'Aerde wederkeert.
725[regelnummer]
Al de gront, bewassenGa naar voetnoot721-25
 
Van het graen, dreef voortGa naar voetnoot725-26
 
Voor den wint by plassen,
 
Root van broedermoort.Ga naar voetnoot726-28
Slotzang:
 
Epafus, van ons godinneGa naar voetnoot729
730[regelnummer]
  Iö, en Jupijn geteelt,
 
'k Roep uw godheit aen uit minneGa naar voetnoot731
 
In Fenicisch, dat niet scheelt.Ga naar voetnoot732
 
Hoor, ô Iö, ons gebeden
 
En ontferm u over 't lant,
735[regelnummer]
Van uwe afkomst eerst betredenGa naar voetnoot735
 
En gebout, en rijk beplantGa naar voetnoot736
 
Van Proserpine, en gekoestertGa naar voetnoot737
 
Van de graengodin, vol vier,Ga naar voetnoot738
 
Die den gront der aerde voestert.
740[regelnummer]
  Zent de maght der goden hier:Ga naar voetnoot740
 
Want de godtheên zijn genegen
 
Elk te helpen. zentze neêr,
 
Die, op drysprong en op wegen,Ga naar voetnoot743
 
Zich met nachtlicht in haere eer
745[regelnummer]
Laeten zetten van de schaeren.Ga naar voetnoot744-45
 
Laetze toch dit lant bewaeren.
Eteokles:
 
Ga hael Meneceus zoon, mijn' moeders broeder, hier,
 
Heer Kreon, dat ik met hem spreeke, op wat manierGa naar voetnoot747-48
 
Men dezen staet, waeraen ons allen is gelegen,
750[regelnummer]
Best redden kan, eer elk met slaghzwaert, schilt en degenGa naar voetnoot750
 
Zich in slaghorde stelle, en vechte hant aen hant.Ga naar voetnoot751
[pagina 499]
[p. 499]
 
Maer Kreon komt van zelf ten hove van dien kant,
 
En vrijt u voor dien last.
Kreon:
 
heer koning, stut der vromen,Ga naar voetnoot753
 
'k Was al een wijl belust met u ter spraek' te komen,Ga naar voetnoot754
755[regelnummer]
Toen ik de ronde, langs den hoogen muur, voltrok.
Eteokles:
 
En ik om u te zien: want Polynices wrok,
 
Nu kenbaer, heeft de hoop van 't vreverdragh verdreven.Ga naar voetnoot757
Kreon:
 
Hy, trots op schoonvaêr, schijnt om Thebe niet te geven:Ga naar voetnoot758
 
Doch dit blijf 't hoogh beleit der goden toevertrout.
760[regelnummer]
Nu koom ik raetslaen op het geen de vyant brout.Ga naar voetnoot760
Eteokles:
 
Wat 's dit? 'k versta u niet.
Kreon:
 
ik kreegh een' Griek gevangen,Ga naar voetnoot761
Eteokles:
 
't Gaet wel. wat bootschapt hy? ik hoore met verlangen.Ga naar voetnoot762
Kreon:
 
Dat Argos hier terstont de stadt bestormen zal.
Eteokles:
 
Dit moet men wederstaen, en stuiten voor de wal.
Kreon:
765[regelnummer]
Uw jongkheit ziet niet hoege uw' vyant moet beknellen.Ga naar voetnoot765
Eteokles:
 
Men streef ter poorte uit, en winn' velt om volk te stellen.Ga naar voetnoot766
Kreon:
 
De vyant is te sterk, en wy een klein getal.
Eteokles:
 
Zy vechten met den mont. hun harten poplen al.Ga naar voetnoot768
Kreon:
 
De faem van Argos klinkt door Grieken met trompetten.Ga naar voetnoot769
[pagina 500]
[p. 500]
Eteokles:
770[regelnummer]
'k Wil 't leger, schroom niet, in een enkel bloetbadt zetten.Ga naar voetnoot770
Kreon:
 
Zoo dit gelukken wou: maer zulk een stuk lijdt last.Ga naar voetnoot771
Eteokles:
 
Niet binnen dezen muur te blijven, stelle ik vast.Ga naar voetnoot772
Kreon:
 
Aen zege raekt men door den raet van wijze mannen.
Eteokles:
 
Raetge op eene andre wijs den vyant aen te rannen?
Kreon:
775[regelnummer]
Op alle wijzen, eer de veltslagh wort gewaeght.Ga naar voetnoot775
Eteokles:
 
En ofwe hem by nacht verrasten onversaeght?Ga naar voetnoot776
Kreon:
 
Viel 't avrechts uit, wat raet om weder af te trekken?
Eteokles:
 
De nachtkans, even schoon, acht veilighst hem te wekken.Ga naar voetnoot778
Kreon:
 
't Is zorghelijk zich 's nachts te waegen in gevaer.
Eteokles:
780[regelnummer]
En of men 's middaghs loos de krijghskans greep by 't haer?Ga naar voetnoot780
Kreon:
 
't Zou hem verbaezen: maer men dient zich kant te zetten.Ga naar voetnoot781
Eteokles:
 
De stroom van Dirce zou het vlughten hem beletten.
Kreon:
 
Den muur beschermen is geraedener dan slaen.Ga naar voetnoot783
[pagina 501]
[p. 501]
Eteokles:
 
De ruiterbende rande om strijt het leger aen.Ga naar voetnoot784
Kreon:
785[regelnummer]
De wagenburgh beschut hun leger, als een veste.Ga naar voetnoot785
Eteokles:
 
Hoe dan toe? geeve ik hun heel Thebe liefst ten beste?Ga naar voetnoot786
Kreon:
 
Dit niet, maer overweegh wat tijt en staet vereischt.
Eteokles:
 
Wat raet ontbreekt'er noch, die waert is overpeist?Ga naar voetnoot788
Kreon:
 
Men vreest een zevental krijghshoofden over allen.Ga naar voetnoot789
Eteokles:
790[regelnummer]
Van kleen belang. wat last is hun te beurt gevallen?
Kreon:
 
De zeven poorten op te stormen met gewelt.Ga naar voetnoot791
Eteokles:
 
En wat betaemt ons nu, eer onze krijghshoop smelt'?
Kreon:
 
Beveel een zevental de poorten te verweeren.
Eteokles:
 
Slechts zeven? of hun volk, vol moedts om storm te keeren?Ga naar voetnoot794
Kreon:
795[regelnummer]
Laet hen de jeught gebiên, de bloem der burgery.
Eteokles:
 
Ik vat uw' zin, om storm te schutten van party.Ga naar voetnoot796
Kreon:
 
Elk hopman neeme een hulp. veele oogen zien veel verder.Ga naar voetnoot797
Eteokles:
 
Zal ik op sterkheit zien of wijsheit van den herder?Ga naar voetnoot798
[pagina 502]
[p. 502]
Kreon:
 
Op beide t'zamen: want een man gaet een mans gang.Ga naar voetnoot799
Eteokles:
800[regelnummer]
Men vaer zoo voort. ik ga, wy toeven hier te lang
 
In stadt, om zeven elk aen eene poort te stellen,Ga naar voetnoot800-01
 
Daer 's vyants stormers op de poort hun speeren vellen.Ga naar voetnoot802
 
De tijt gehengt niet dat men hen by naemen stelt.Ga naar voetnoot803
 
De vyant rukt vast naer de muuren uit het velt.
805[regelnummer]
Laet ons bezetting spoên: het is geen tijt te toeven.
 
Och of mijn broeder my bejegende: 'k zou proeven,Ga naar voetnoot806
 
Hem, die zijn vaderlant belegert houdt, en tart,Ga naar voetnoot807
 
Recht voor de vuist een speer te stooten in het hart.Ga naar voetnoot808
 
Zoo moght hy zijne booze en snoode ziel uitspuwen.
810[regelnummer]
Draegh zorgh dat Hemon met Antigone magh huwen,
 
Uw zoon aen zuster, of my sterven viel ten deel.
 
De bruitschat, haer belooft, blyve in zijn kracht geheel.Ga naar voetnoot812
 
Gy zyt vrou moeders broêr. ay laetze niet verlegen.Ga naar voetnoot813
 
Men onderhouze, als 't past, van uw' en mijnent wegen.Ga naar voetnoot814
815[regelnummer]
De vader, blint by zijne en niet by mijne schult,Ga naar voetnoot815
 
Verwijte dit zich zelf.' hy die krankhoofdigh brult,Ga naar voetnoot816
 
Zal ons met zijnen vloek misschien te gronde smijten.
 
Dit eenigh schort ons noch, in 't midden van dit wrijten,Ga naar voetnoot818
 
Te hooren 't wichlen van Tiresias. ik zal
820[regelnummer]
Uw' zoon Meneceus, uw' heer vader ten geval'
 
Aldus genoemt, om dien waerzegger heenezenden:Ga naar voetnoot820-21
 
Want hy heel gaerne spreekt met u, zijn welbekenden.Ga naar voetnoot822
 
Onlangs beschimpte ik zijn waerzeggery, waerom
 
Hy pruilt. nu laet ik u, ô Kreon, al den dromGa naar voetnoot824
825[regelnummer]
Des volx bevolen. dient de krijghskans my ten beste,Ga naar voetnoot824-25
 
Laet Polynices niet begraven voor de veste.
 
Indien ook iemant hem begrave in 's aerdtrijx schoot,Ga naar voetnoot827
[pagina 503]
[p. 503]
 
Die boete dit misdrijf, dien laster, met de doot.Ga naar voetnoot828
 
Dit hoort gy. ik ga voort met mijne lijfwacht spreeken.
830[regelnummer]
Gaet heene ras gaet heene, en brengtme, om my te wreeken,Ga naar voetnoot830
 
Mijn' schilt, mijn harrenas, op dat de wraek met lustGa naar voetnoot831
 
Ons voere naer den storm, in 't harnas uitgerust.
 
Wy bidden d'oppersten, die wijs de staeten stutten,Ga naar voetnoot833
 
Datze ondertusschen toch de poort en muur beschutten.
Rey.
Keer:
835[regelnummer]
  O forsse vader Mars,Ga naar voetnoot835
 
Wat moortlust drijft u barsGa naar voetnoot836
 
En fors naer bloet en wapen?
 
Kunt gy geen wellust raepenGa naar voetnoot838
 
In Bacchus keteltrom,Ga naar voetnoot839
840[regelnummer]
  En lust u in geen' drom
 
Den bloemkrans, d'eer der lente,
 
Te draegen uit gewente,Ga naar voetnoot842
 
Te blazen een schalmey,
 
In 's wijngodts blijden rey,
845[regelnummer]
En onder feestvriendinnenGa naar voetnoot845
 
Van zoete zangerinnen?Ga naar voetnoot846
 
Maer met den helm op 't hooft,Ga naar voetnoot847
 
Door een klaeroen verdooft,Ga naar voetnoot848
 
Alle Inachijnsche knechtenGa naar voetnoot849
850[regelnummer]
Te prikklen om te vechten,
 
Te blaeken 't oorloghsbloet
 
Met schilt en blixemgloet?Ga naar voetnoot851-52Ga naar voetnoot852
 
Waerom geen wijngertspeerenGa naar voetnoot853
 
Gezwaeit, met pantherskleêrenGa naar voetnoot854
855[regelnummer]
  Omgort, ten wulpschen dans?Ga naar voetnoot855
 
Maer zet u in den transGa naar voetnoot856
[pagina 504]
[p. 504]
 
Van uwen oorloghswagen,
 
En langs Ismeen gedraegen,Ga naar voetnoot858
 
Hitst Kadmus draekenbloetGa naar voetnoot859
860[regelnummer]
  Aen Argos volk verwoet,Ga naar voetnoot860
 
En komt met krijghsvolk stoorenGa naar voetnoot861
 
Amfions poort en toren,Ga naar voetnoot862
 
Gebout met zang en lier
 
Van steen. wat lust u hier
865[regelnummer]
Rondom in droeve kanssen
 
Den harnasdans te danssen?Ga naar voetnoot864-66
 
Och tweedraght, streng van zin,Ga naar voetnoot867
 
Een wrijtende godin,Ga naar voetnoot868
 
Schent Labdaks bloet en bendenGa naar voetnoot869
870[regelnummer]
Aen een met veele elenden.Ga naar voetnoot870
Tegenkeer:
 
Citheron, voestervrouGa naar voetnoot871
 
Der jaght, Dianaes bou,Ga naar voetnoot872
 
Zoo ruigh van groene lokken,
 
Bedekt van wintervlokken.
875[regelnummer]
  'k Wensch gy Jokastes kroost,
 
Berooft van hulp en troost,Ga naar voetnoot876
 
En met een' priem doorslagen,Ga naar voetnoot877
 
Noit voede, om ons te plaegen:
 
En had het berghdier Sfinx,
880[regelnummer]
  Een maeght gelijk, en slinxGa naar voetnoot880
 
Op eenen bergh gezeten,
 
Door Plutoos nijt gebeetenGa naar voetnoot882
 
Op ons, noit uit den poelGa naar voetnoot883
 
Gerezen, en 's lants stoelGa naar voetnoot884
885[regelnummer]
Dat ongeluk gebrouwen
 
Met raetselen t'ontvouwen,Ga naar voetnoot886
 
Vol dubbelzinnigheit,
[pagina 505]
[p. 505]
 
Van Thebe droef beschreit;
 
En had het Kadmus nevenGa naar voetnoot889
890[regelnummer]
Niet zulk een' klaeu gegeven,
 
Geslingert in de lucht,Ga naar voetnoot890-91
 
Daer ziel op ziel om zucht.Ga naar voetnoot892
 
Nu worden Edips zoonen,
 
In twist om 's vaders kroonen,
895[regelnummer]
  Gereeten en geschokt.
 
De bloetschant duurt verstokt.Ga naar voetnoot896
 
Zoo spruiten kindersmetten,Ga naar voetnoot897
 
Gedoemt by alle wetten.Ga naar voetnoot898
 
Der oudren vloek en vlakGa naar voetnoot899
900[regelnummer]
  Geeft dezen stam dien krak.Ga naar voetnoot900
 
Jokaste raekte aen 't kinderbaeren,Ga naar voetnoot901
 
Won zoons, die heur mans broeders waren.
Slotzang:
 
Doorluchtige landou,
 
Wat waertge, vry van rou,
905[regelnummer]
Gelukkigh, toen ons klonk in d'oorenGa naar voetnoot905
 
Dat u eene afkomst was geboren
 
Uit draeketanden, d'eerGa naar voetnoot907
 
Van Thebe, toen weleerGa naar voetnoot908
 
De goden om Harmoni quaemenGa naar voetnoot909
910[regelnummer]
Op haere bruiloftsfeest verzaemen.Ga naar voetnoot910
 
Amfion zong voorheen
 
En speelde steen aen steen,
 
En boude Thebes muur, met boomen
 
Beplant, op d'oevers van twee stroomen,Ga naar voetnoot913-14
915[regelnummer]
  Daer Dirce kruiden laeft,
 
Ismenus daelen schaeft,Ga naar voetnoot915-16
 
De herder vrolijk 't vee geleide
 
In vruchtbre en vette klaverweide.Ga naar voetnoot917-18
 
Wat waertge zaligh toen
920[regelnummer]
  Hier Iö in het groen,
[pagina 506]
[p. 506]
 
Gelijk een koey, met andre koeien
 
En gladde hoornen eerst ging loeien,
 
En Kadmus stam, haer lief,
 
Tot koningen verhief,Ga naar voetnoot920-24
925[regelnummer]
En deze stadt, verrykt door schatten,
 
Noch bloeide, en naulijx kon omvattenGa naar voetnoot926-vlg.
 
Haer dappren, groot geacht,
 
Een kroon van haer geslacht.
Tiresias:
 
Nu dochter, leime voort, gelijk gestarnte in 't zeilenGa naar voetnoot929
930[regelnummer]
Den zeeman, en verstrek, om niet in 't gaen te feilen,
 
Den blinden voet een oogh. ga voort langs 't effen padt,
 
Om niet te struikelen. gy weet hoe dra ik matGa naar voetnoot932
 
En moede ben. uw hant aenvaerde deze bladen,
 
Dit tafelet, waerin ik onlangs in 't beraeden,Ga naar voetnoot934
935[regelnummer]
Op Delfis dryvoet in de kerk gezeten, schreefGa naar voetnoot934-35
 
De spelling van de pen, waerop ik wichle en zweef.Ga naar voetnoot936
 
Nu zegh, Meneceus, zoon van Kreon, zeghme, moetenGa naar voetnoot937
 
Wy verder voortgaen: want mijn wankelende voeten
 
Bezwijken, en het been wil naulijx langer voort?
940[regelnummer]
Hoe verre zijnwe noch van vaders hof en poort?
Kreon:
 
Tiresias, ay rust: gy zijt alree gekomen
 
By uwe vrienden. zoon, ay stut, om niet te schroomen,Ga naar voetnoot942
 
Den ouden blinden stok: want out gebeente kraekt,Ga naar voetnoot943
 
Als oude wagens, en zoekt steun, en wort vermaektGa naar voetnoot944
945[regelnummer]
Met elx hantreiking.
Tiresias:
 
hier ben ik op uw behaegen,
 
O Kreon. wat 's uw wil?
Kreon:
 
ik weet het. laet de vlaegen
 
Van uw vermoeitheit eerst bedaeren. schep eerst lucht.Ga naar voetnoot946-47
 
De gangk heeft u vermoeit.
[pagina 507]
[p. 507]
Tiresias:
 
ik [hoorde gy 't gerucht?]Ga naar voetnoot948
 
Quam gistren t'huis geleit uit Attika, heel moede,
950[regelnummer]
Daer Mavors op de been, afgrijslijk raesde en woede,
 
De vorst Eumolpus door het winnen van den slaghGa naar voetnoot951
 
Athene aen zege holp: daer ik van 't hoogh gezaghGa naar voetnoot950-52Ga naar voetnoot952
 
Uit 's oorloghs roofschat rijk en rustigh wiert beschonken.Ga naar voetnoot953
Kreon:
 
Het voorspook van dien slagh heeft ons in 't oor geklonkenGa naar voetnoot954
955[regelnummer]
Met lust: want zoo gy ziet dees staet wort aengetast
 
Van eenen krijghsorkaen, Thebaeners tot een' last.
 
Eteokles trekt nu gewapent, om te stuiten
 
De maght van Argos, ons aenrandende van buiten.
 
Hy portme uit uwen mont te hooren en verstaenGa naar voetnoot959
960[regelnummer]
Het nootlot van de stadt, en hoe dit zal vergaen.
Tiresias:
 
Indien 't Eteokles my vergen quaem, 'k zou zwijgen,
 
En hy stadts avontuur uit mijnen mont niet krijgen:Ga naar voetnoot962
 
Doch 'k wil, ô Kreon, u dit melden kort en klaer.Ga naar voetnoot963
 
Het vaderlant stak lang in dit gebroeit gevaer,Ga naar voetnoot964
965[regelnummer]
Al sedert Laius quam, in weêrwil der bevelenGa naar voetnoot965
 
Des hemels, kinders uit dit huwelijk te teelen,Ga naar voetnoot966
 
Waer door de zoon, helaas, zich smette in moeders schoot:
 
En dat uitrukken van zijne oogen, bloedigh root,Ga naar voetnoot968
 
Is 't eigen werk der goôn, ten spiegel van de Grieken.
970[regelnummer]
De zoonen meenende, dat met zijne snelle wiekenGa naar voetnoot970
 
De tijt dit slijten zoude, en zy godts gramschap vliên,
 
Bestaen een schendigh stuk, en, zonder eer te biên
 
Den droeven vader, gaen hem in den kerker steeken.
 
Hy, gansch verwildert, braekt, om dit schandaal te wreeken,Ga naar voetnoot974
975[regelnummer]
Verwate vloeken op dit huis, en hoogh en leegh.Ga naar voetnoot975
 
Toen ik dit aenwees, en de waerheit niet verzweegh,
 
Most ik, in ste van loon t'ontvangen op mijn dagen,Ga naar voetnoot977
 
Den schrikkelijken haet der broederen verdraegen.
[pagina 508]
[p. 508]
 
Nu zullenze alle bey door hunne hant vergaen,Ga naar voetnoot979
980[regelnummer]
En klampen moort op moort, de wapens 't velt beslaenGa naar voetnoot980
 
Van Thebe en Argos, die elkandere overrompelen,Ga naar voetnoot981
 
De huizen diep in rou tot over d'ooren dompelen.
 
En gy, befaemde stadt, leght in den gront gevelt,
 
Ten zy men vast geloof' het geen mijn mont u spelt,Ga naar voetnoot984
985[regelnummer]
Hoewel vry spade. het geraedenste van allen
 
Waer Edipus geslacht te keeren uit de wallen:Ga naar voetnoot985-86
 
Dewijl hy 't vaderlant, en zijner vadren erf
 
Inwikkelde in zijn' vloek, hun allen ten bederf.
 
Naerdien 't gelukkigh voor 't rampzaligh lot moet strijken,Ga naar voetnoot989
990[regelnummer]
Zoo spaerde 't nootlot noch een' vondt, om ramp te wijken:Ga naar voetnoot990
 
Doch aengezien 't gevaer my d'uitspraek streng verbiet,Ga naar voetnoot991
 
En 't ampt des wichelaers, zich zelven tot verdriet,
 
Zijn vaderlant niet magh recht uit ten beste raeden,Ga naar voetnoot992-93
 
Zoo zegge ik slechts, vaer wel, en kieze deze paden.Ga naar voetnoot994
995[regelnummer]
Ik, slechts het minste lidt des lichaems van den staet,
 
Getroostme al wat'er koom'. wat scheelt het my hoe 't gaet!Ga naar voetnoot996
Kreon:
 
Blijf, oude vader, blijf.
Tiresias:
 
laet los, gy houdtme tegen.
Kreon:
 
Waerom verlaetge my?
Tiresias:
 
gy miste al lang godts zegen.Ga naar voetnoot998
Kreon:
 
Ontvou waer in het heil van volk en lant bestaet.Ga naar voetnoot999
Tiresias:
1000[regelnummer]
Dan zoudt gy 't wenschen niet te weeten in der daet,
 
Het geen gy enkel wenscht met kennis t'overweegen.Ga naar voetnoot1000-01
[pagina 509]
[p. 509]
Kreon:
 
Wil ik niet weeten waer 's lants heil in is gelegen?Ga naar voetnoot1002
Tiresias:
 
Is 't enkel dan uw wil dat wy hier ront in gaen?Ga naar voetnoot1003
Kreon:
 
Wat is'er daer men meer ernsthaftigh naer zou staen?
Tiresias:
1005[regelnummer]
Zoo zal ik u bescheit van zekre godtspraek geven.Ga naar voetnoot1005
 
Maer zeghme eerst waer uw zoon Meneceus is gebleven,
 
Die my nu herwaert braght.Ga naar voetnoot1007
Kreon:
 
hy staet aen uwe zy.
Tiresias:
 
Laet hem vertrekken, eer ik 't nootlot u bely.
Kreon:
 
Het is mijn zoon. hy zal 't geen gy verbiet niet mellen.Ga naar voetnoot1009
Tiresias:
1010[regelnummer]
Zal ik dan dat hy 't hoor' 't genaekende voorspellen?Ga naar voetnoot1010
Kreon:
 
Hem lust te hooren wat den staet ten beste strekt.
Tiresias:
 
Zoo hoor wat 's hemels mont tot Kadmus heil ontdekt.Ga naar voetnoot1012
 
Uw zoons Meneceus doot kan slechs dees stadt bewaeren.
 
Nu hoortge 't geenge wilt dat wy u openbaeren.
Kreon:
1015[regelnummer]
Wat zeghtge, vader? och wat spraek, wat woort is dit!Ga naar voetnoot1015
Tiresias:
 
Zoo staet het vast gestelt. dit's nootlots eenigh wit.
Kreon:
 
Wat meltge al jammers met een woort op 't allerleste!Ga naar voetnoot1017
Tiresias:
 
Voor u alleen, maer al de stede en 't volk ten beste.
[pagina 510]
[p. 510]
Kreon:
 
'k Versta noch hoor dit niet. dees godtsspraek raektme niet.Ga naar voetnoot1019a
1020[regelnummer]
Wat my belangt, de stadt zy verre van verdriet.Ga naar voetnoot1020
Tiresias:
 
Dit's niet de zelve man. hy durf zijn woort onteeren.
Kreon:
 
'k Vertrek terstont, en kan uw wichelkunst ontbeeren.Ga naar voetnoot1022
Tiresias:
 
Kan waerheit niet bestaen, ten zyze uw ooghmerk dien'?
Kreon:
 
Nu bidde ik, oudeman, ootmoedigh aen uw knien.
Tiresias:
1025[regelnummer]
Ay bidt niet: gy begeert het geen men niet kan keeren.Ga naar voetnoot1025b
Kreon:
 
Zwijgh stil: zwijgh stil: hou op dit onder 't volk te leeren.Ga naar voetnoot1026
Tiresias:
 
Onbillijk eischtge 't geen geen vroome zwijgen magh.
Kreon:
 
Hoe dan? zult gy mijn' zoon voort helpen met dien slagh?Ga naar voetnoot1028
Tiresias:
 
Dat raektme niet. ik leere elk nootlots wil beseffen.Ga naar voetnoot1029
Kreon:
1030[regelnummer]
Van waer zal zulk een slagh my en mijne afkomst treffen?Ga naar voetnoot1030
Tiresias:
 
Gy vraeght, en wijst den wegh ter spraeke. hoor de zaek.Ga naar voetnoot1031
[pagina 511]
[p. 511]
 
Men slaghte uw' zoon, ten zoen van d'aerde, daer de draekGa naar voetnoot1032
 
Uit sproot in een spelonke. en Dirces bron behoede.Ga naar voetnoot1033
 
Een oude wrok van Mars op Kadmus, die lang broede,Ga naar voetnoot1034
1035[regelnummer]
Ter wraeke van dees slange, eischt dit van uwe hant.Ga naar voetnoot1035
 
Voltrektge dit, godt zal dit gansch Thebaensche lant
 
Beschermen in den noot. de koestrende landouwe,
 
Die krijghsmans teelde uit klay, zal om uw bede en trouweGa naar voetnoot1038
 
Aenvaerden bloet voor bloet, en vrucht voor vrucht ten zoen.
1040[regelnummer]
De jongling van 't geslacht, geboren uit het broênGa naar voetnoot1040
 
Van draeketanden, wort gedaeght om 't leet te boeten.Ga naar voetnoot1041
 
Gy en uw draekezaet zult dit bezuuren moeten.Ga naar voetnoot1042
 
Het huwelijk verbiet dat Hemon, zonder vlek
 
Van byslaep, doch verlooft, den offereisch voltrekk'.Ga naar voetnoot1043-44Ga naar voetnoot1044
1045[regelnummer]
Meneceus schiet alleen noch over van hun allen:Ga naar voetnoot1045
 
Wort dees geoffert, hy zal lant en stadt voor vallen
 
En ondergaen behoên, alleen door zijne doot,
 
De heirkracht van Adrast wechdrijven stoot op stoot,Ga naar voetnoot1048
 
Met gruwelijk verlies van volk, ter eeuwige eere
1050[regelnummer]
Van Thebe, als lant en stadt hierover triomfeere.
 
Nu wort u, Kreon, keur gegeven, of uw' zoon
 
Te bergen, of de stadt te houden op den troon.Ga naar voetnoot1052
 
Dat 's al wat ik u kan ontvouwen. Manto, daetelijkGa naar voetnoot1053
 
Naer huis met my: de kunst der wichlerye is haetelijk.
1055[regelnummer]
Wie den raetvraegende zijne ongelukken spelt
 
Is onbemint. wie valsch slechts logens vent om gelt,
 
Quetst zelfs de goden, uit ontzagh voor groote heeren.Ga naar voetnoot1057
 
O Febus, u alleen betaemt het profeteeren,
 
Naerdienge niemant schroomt.
Rey:
 
hoe, Kreon? hoe, waerom?
1060[regelnummer]
Gemompelt binnen 's monts? hier staenwe al even stom.Ga naar voetnoot1059-60
[pagina 512]
[p. 512]
Kreon:
 
Wat zal men zeggen van dit wichelen? dees rede
 
Blijkt klaer: maer nimmer zy mijn' zoon, ten zoen der stede,Ga naar voetnoot1061-62
 
Met vaders wil ter doot gelevert: neen, ô neen.
 
Zijn kinders minnen, staet in ieders hart gesneên.Ga naar voetnoot1064
1065[regelnummer]
Hun slaghten voor het volk, is zonder eenigh voorbeelt.
 
Lof trekken uit zijn bloet wort snoot by my geoordeelt.Ga naar voetnoot1066
 
Maer ik, nu out en kout, ontzie niet met een' moedtGa naar voetnoot1067
 
Den vloek des vaderlants te wasschen met mijn bloet.
 
Mijn zoon, eer dit gerucht zich over Thebe spreie,
1070[regelnummer]
Schoon dees niet ydel spelt, vlught flux op mijn geleieGa naar voetnoot1070
 
Uit Kadmus lantgebiet: want dees waerzegger zal
 
Dit roepen door de stadt, en onder 't zevental,Ga naar voetnoot1072
 
Beschermers, hoofden der Thebaensche burgeryen.
 
Indienge tijdigh vlught zoo zultge uw lijf bevryen.
1075[regelnummer]
Verrast men ons, zoo zijtge om hals, en kout en stijf.Ga naar voetnoot1075
Meneceus:
 
Waer heene best gevloôn? waer neeme ik mijn verblijf?
Kreon:
 
Heel verre uit 's lants gebiet.
Meneceus:
 
U past het te gebieden,
 
En my te hooren.
Kreon:
 
gy moet flux naer Delfis vlieden.
Meneceus:
 
O vader, waer gevloôn?Ga naar voetnoot1079a
Kreon:
 
in Etolye.
Meneceus:
 
waer
1080[regelnummer]
Best neêrgeslagen?
Kreon:
 
in Thesprotie.Ga naar voetnoot1080
Meneceus:
 
of in 't naer
 
En heiligh kerkwoudt van Dodone?
Kreon:
 
zonder beiden.
[pagina 513]
[p. 513]
Meneceus:
 
En wie beschutme daer?
Kreon:
 
Godts gunst zal u geleiden.
Meneceus:
 
Maer wie schiet gelt?
Kreon:
 
ik zelf.
Meneceus:
 
ik vatte vaders zin.Ga naar voetnoot1084
Kreon:
 
Ga heene.
Meneceus:
 
maer ik moet Jokaste, mijne min,
1085[regelnummer]
Uw zuster [die my noch een wees, opvoede en zooghde,Ga naar voetnoot1085
 
Met haere borsten, eer de melk en mam verdrooghde,]Ga naar voetnoot1086
 
Eerst kussen, dan de stadt naer mijne maght geredt.Ga naar voetnoot1087
Kreon:
 
Ga heene, bergh uw lijf: u dient hier geen belet.
Meneceus:
 
Gy vrouwen hoorde hoe ik met een looze rede
1090[regelnummer]
Heer vaders hart ontlaste, en stilde op zijne bede,
 
Toen hy my eenen schrik aenjaegen woude, en voort,
 
Berooft van naem en faem, verdrijven uit de poort:
 
Doch 'k zal den ouderdom verschoonen, tot zijn voordeel.Ga naar voetnoot1093
 
Mijn jongkheit kan geensins van een bezadight oordeelGa naar voetnoot1094
1095[regelnummer]
Ontschuldight worden, zoo 'k door heiloos lantverraet
 
Mijn moeder, 't vaderlant, in haeren noot verlaet.Ga naar voetnoot1096
 
Ik ga dit lant van vreeze ontlasten, en mijn leven
 
En bloet, ten dienst van Thebe en 't volk, ten beste geven:
 
Want welk een schande is 't, zoo alle andren, onverplicht
1100[regelnummer]
Aen hemelsch nootlot, en orakels, en gezicht,Ga naar voetnoot1099-1100
 
Met schilden aen den arm, voor vaderlant en erven,Ga naar voetnoot1101
 
By poort en toren, niet ontzien de doot te sterven,
 
En ik mijn' vader, broêr en deze stadt begeef,
 
Uit een saechachtigh hart! want alzoo lang ik leef,
1105[regelnummer]
Waer ikme wende en keer, zal doorgaens my een lachterGa naar voetnoot1105
 
En vuile naklank van bloohartigheit van achter
[pagina 514]
[p. 514]
 
Navolgen. neen gewis, geensins, by godt Jupyn,
 
Die 's hemels loop bestuurt: geensins, met geenen schijn,Ga naar voetnoot1108
 
By vader Mars, verhit op bloet en nederlaegen,Ga naar voetnoot1109
1110[regelnummer]
Die ons voorouders, 't zaet der aerde, meest verslaegen,Ga naar voetnoot1110
 
Ten troon des rijx verhief. ik ga dan heene, en zal
 
Op hooge torens staen, op dat, na mijnen val,
 
Het naere draekenhol, my, teêre en jonge telge,Ga naar voetnoot1113
 
Naer 's wichelaers besluit, al levende innezwelge.
1115[regelnummer]
Dit raetslot staet nu vast, het gansche rijk ten zoenGa naar voetnoot1115
 
Te sterven, eene ry van jamren te verhoên,
 
En eerlijk voor de stadt te scheiden uit het leven.Ga naar voetnoot1117
 
Stont dit in 't harte van de burgery geschreven,Ga naar voetnoot1118
 
Al hun vermogen op te zetten by het lant,Ga naar voetnoot1119
1120[regelnummer]
De steên, ontlast en vry van rampen, hielden stant.
Keer:
 
O vliegende gebroet der aerde,Ga naar voetnoot1121
 
Helsche afkomst van de slang,Ga naar voetnoot1122
 
O maeght, half hont, die elk vervaerde,Ga naar voetnoot1123
 
Wat viel het Thebe bang,
1125[regelnummer]
Toen gy hooghvliegende op uw pennen,
 
Met klaeuwen, scherp en wreet,
 
Door donkre raetsels, heet op schennen,Ga naar voetnoot1127
 
Echions burgers sleet,Ga naar voetnoot1128
 
En Kadmus aenwas holpt om 't leven!
1130[regelnummer]
  Gy slingertze in de lucht,
 
Daer Dirce, als glas, komt afgedreven,
 
Van zoo veel moorts berucht.Ga naar voetnoot1132
 
Wat godt het was, die moorden broeide,
 
Voorwaer hy was wel wreet,
1135[regelnummer]
Die in ontelbre moorden groeide.
 
't Gehuil der maeghden sneetGa naar voetnoot1136
 
In ieders harte. hier uit sprooten
 
De galmen, op de fluit
[pagina 515]
[p. 515]
 
Gestelt, van droeve rougenooten,
1140[regelnummer]
  Gehoort huis in, huis uit.
 
Maer dan ging 't op een bitter kermen,
 
Waer van de lucht gewaeght,
 
Als 't ondier, dat naer geen ontfermen
 
Noch medelijden vraeght,Ga naar voetnoot1143-44
1145[regelnummer]
Uit 's volx gezicht een' rukt van onder.
 
Dan hoordenze een geluit;
 
Zoo berst een wolk met gloet en donder
 
En kracht van boven uit.Ga naar voetnoot1146-48
Tegenkeer:
 
Elendige Edipus, in 't ende
1150[regelnummer]
  Door 't wichlen van Apol,Ga naar voetnoot1150
 
Gestuurt naer Thebe, vol elende,
 
Hoe stont uwe eer toen vol!Ga naar voetnoot1152
 
Hoer waertge sedert zoo afschuwelijk,
 
Toen gy, uit blinden lust,Ga naar voetnoot1154
1155[regelnummer]
Geraekte aen uw vrou moeders huwelijk,
 
Ten loon van 't onbewust
 
Ontvouwen raetzel, eene peste,Ga naar voetnoot1156-57Ga naar voetnoot1157
 
Die gruwelijk besmet
 
Amfions opgeboude veste.Ga naar voetnoot1159
1160[regelnummer]
  Het licht verhoort gebedtGa naar voetnoot1160
 
Des vaders, vloekende zijn neven,Ga naar voetnoot1161
 
Drijft hen verbittert aen
 
Te dingen naer elkandres leven.
 
O jongling, 't is geraên
1165[regelnummer]
En billijk voor uw lant te sterven.
 
Gy zult, om zulk een smert
 
Gelooft, een eeuwige eer verwerven;Ga naar voetnoot1164-67Ga naar voetnoot1167
 
Doch uw heer vaders hart
 
Bedroeven jammerlijk en deerlijk;Ga naar voetnoot1169
1170[regelnummer]
  Maer Thebe door uw doot
 
Aen zege helpen braef en heerlijk.
 
Och of het morgenrootGa naar voetnoot1172
[pagina 516]
[p. 516]
 
De dagh eens opquaem, die ons moederGa naar voetnoot1173
 
Wou kroonen met een kroost
1175[regelnummer]
En dappren vaderlants behoeder,
 
Der droeven stut en troost!Ga naar voetnoot1175-76
 
O strijtbre Pallas, begenadigh
 
Ons heden, als voorheenGa naar voetnoot1178
 
De draek, op uw bevel grootdaedigh
1180[regelnummer]
  Van Kadmus trots bestreên,
 
Bebloet op eene steenrots berste,Ga naar voetnoot1181
 
Dies 't godendom gestoortGa naar voetnoot1182
 
Het huis van Labdak plaeghde en perste
 
Met endeloozen moort.
Bode:
1185[regelnummer]
Sluit op de hofpoort, hou: sluit open, hofpoortier,
 
Sluit open, zegh ik: roep vorstin Jokaste hier.
 
Befaemde, aen Edipus verknocht door echte trouwe,Ga naar voetnoot1187
 
Koom uit, al is het spade. ontsla uw hart van rouwe.
 
Laet vry uw droef geklagh nu vaeren. hoorme toch.
Jokaste:
1190[regelnummer]
Hoe ducht ik datge my bedrukte vrouwe, och och,
 
Een leide maer brengt van Eteokleesche rampenGa naar voetnoot1191
 
En doot. gy zijt gewoon aen zijne zy te kampen,Ga naar voetnoot1191-92
 
En 's vyants pylen af te schutten op den schilt.Ga naar voetnoot1192-93
 
Wel aen zegh op. hoe is 't gelegen? 't harte trilt.
1195[regelnummer]
Laet hooren. wat's'er nieus? zegh op: is hy gebleven,
 
In 't barnen van den strijt of niet, en noch in 't leven?
Bode:
 
Hy leeft. dit is het niet dat u te schroomen staet.Ga naar voetnoot1197
Jokaste:
 
Verhael hoe 't met den muur en zeven poorten gaet
Bode:
 
Zy staen. het gaet noch wel. zy staen noch overende.
Jokaste:
1200[regelnummer]
Is dan de kans gewaeght in 't velt met Argos bende?Ga naar voetnoot1200
[pagina 517]
[p. 517]
Bode:
 
Gewaeght, en Kadmus heeft Mycene neêrgevelt.
Jokaste:
 
Zoo leeft Polnyces noch? dit 's 't eenigh datme ontstelt.Ga naar voetnoot1202
Bode:
 
Uw zoonen leven noch.
Jokaste:
 
godt geve u wel te vaeren.
 
Nu zeghme toch: wat maght kon wal en poort bewaeren
1205[regelnummer]
Voor Argos aenval, op dat ik, in 't hof gekeert,
 
Den ouden blinden troost' dat onze stadt niets deert?Ga naar voetnoot1206
Bode:
 
Na dat Meneceus op den muur, getroost te sneven
 
Voor 't vaderlant, zijn' strot den dootsteek had gegeven,
 
Zette uw manhafte zoon de zeven troepen knapGa naar voetnoot1209
1210[regelnummer]
In hun slaghordens, en zoo veele hoofden schrap,Ga naar voetnoot1210
 
Om al de Griexe maght te keeren vroom en schrander.Ga naar voetnoot1211
 
Daer stont vaen tegens vaen, en stander tegens stander,Ga naar voetnoot1212
 
De hulptroep by der hant, of ergens aen een' oort
 
De muur bezwijken moght, of torentrans, of poort.
1215[regelnummer]
Terstont wort by de stadts bezettinge vernomenGa naar voetnoot1215
 
Hoe Griexe beukelaers, als blixems, schittren komenGa naar voetnoot1216
 
Van den Teumessischen zantheuvel, vaen by vaen.Ga naar voetnoot1217
 
Zoo rukkenze gezwint op Thebes graften aen.Ga naar voetnoot1218
 
Toen stak'er schichtigh een geklank van velttrompettenGa naar voetnoot1219
1220[regelnummer]
En veltgeschrey op, uit het heir, dat aen quam zetten,Ga naar voetnoot1220
 
Ook van de vesten: en het eerste stormgewelt
 
Was op de lantpoortvan Neïta toegestelt.Ga naar voetnoot1222
 
Hier voede een Arkas, zoon der boschmaeght Atalante,Ga naar voetnoot1223
 
De schiltpadt aen en schilt, waerinne zy zich kanteGa naar voetnoot1224
1225[regelnummer]
En spitste op 't wilde zwijn, dat zy ter aerde schoot.Ga naar voetnoot1225
[pagina 518]
[p. 518]
 
Amfiaraüs, een waerzegger, tuk en snoot,Ga naar voetnoot1226
 
Voerde offervee met zich op zijne hooge raden,Ga naar voetnoot1227
 
En een rondas, niet trots met wapenprael beladen.Ga naar voetnoot1228
 
Door hem wert Pretus poort afgrijslijk aengerant.Ga naar voetnoot1229
1230[regelnummer]
De vorst Hippomedon hiel met zijn stormers stantGa naar voetnoot1230
 
Aen d'Ogygeensche poort, met eenen schilt vol oogen,Ga naar voetnoot1231
 
Of open, als gestarnt, ter kimme uit aengetogen,Ga naar voetnoot1231-32
 
Of toegeloken met der starren ondergangk,
 
Als Argus stervende 't gezicht look dootsch en krank.Ga naar voetnoot1234
1235[regelnummer]
De Homoloische poort zagh Tydeus fel genaeken,Ga naar voetnoot1235
 
Met zwavelvier om haer te branden en te blaeken.
 
Hy voerde een leeushuit, ruigh van borstlen, heel parmant,Ga naar voetnoot1237
 
In zijnen schilt, de torts in zijne rechte hant,
 
Gelijk Prometheus. maar Polnyces dreef de radenGa naar voetnoot1237-39
1240[regelnummer]
Naer ons Kreneesche poort, en droegh de Potniaden,Ga naar voetnoot1240
 
Gezwinde merriën, in zijnen beukelaer.
 
Het schijnt van verre dat zy dol, dan hier, dan daer,
 
Vast triplen om de pen, de manen luchtigh zwaeien.Ga naar voetnoot1243
 
Men ziet'er Kapaneus ten storm de blikken draeienGa naar voetnoot1244
1245[regelnummer]
In 't vliegen naer de poort, die als Elektre heet.Ga naar voetnoot1245
 
Het ysre beeltwerk grimt in zijn rondas heel wreet.Ga naar voetnoot1246
 
Daer stont de reus, een zoon der aerde, in uitgedreven,Ga naar voetnoot1247
 
Die torste een heele stadt, op zijnen nek geheven,
 
En met een dommekracht geschroeft uit haeren gront,
1250[regelnummer]
Een voorspook dat dees stadt dit ook te schroomen stont.
 
Adrastus zocht met kracht de leste poort te klieven,Ga naar voetnoot1251
 
En voerde aen zijnen arm den hooghmoedt der Argiven,
 
Een' wreeden poeldraek, met afgryslijk addrenhaer,Ga naar voetnoot1252-53Ga naar voetnoot1253b
[pagina 519]
[p. 519]
 
Wel hondert sterk, en zoo veel slangen rukten naer,Ga naar voetnoot1254
1255[regelnummer]
Met opgesparden bek, de knaepen van de tinnen.Ga naar voetnoot1255
 
Dit zagh men klaer, toen ik Thebaensche hoofden binnenGa naar voetnoot1256
 
De leus brogt van de wacht. eerst streênze met den boogh,Ga naar voetnoot1257
 
En pijl, en slinger, die de steenen smeet om hoogh.
 
Uw zoon en Tydeus, als de kans ons aenlacht, roepen:
1260[regelnummer]
O zoons van Danaüs, wat toeftge met de troepenGa naar voetnoot1260
 
Der lichtgewapenden en wagenmeestren voort,Ga naar voetnoot1261
 
Eerze ons beschieten, fors te stormen op de poort?
 
Toen toefde niemant lang. een groote hoop getroffen
 
Stort neder op het hooft. een menighte komt ploffenGa naar voetnoot1264
1265[regelnummer]
Van boven voor de wal, en geeft den geest heel kort,
 
En d'aerde drinkt het bloet, by beeken uitgestort.
 
Maer reuklooze Arkas, zoon der strijtbaere Atalante,
 
Doch geen Mycener, toen hy zich ten storrem kante,Ga naar voetnoot1267-68
 
Streeft naer de poort, en brult, gelijk een storremwint:Ga naar voetnoot1269
1270[regelnummer]
Brengt fakkel: brengt houweel, als een die Thebe, ontzint
 
En dol, verdelgen wil. Periklymeen, gewonnen
 
Van godt Neptuin, verleert terstont dien aengeronnen
 
Het roepen met een' steen, gerukt met volle krachtGa naar voetnoot1272-73
 
Van Thebes muur, zoo zwaer gelijk een wagenvracht,
1275[regelnummer]
Dat hy het blonde hooft en bekkeneel verplette,
 
Het bloet de kaeken verfde, en jammerlijk besmette,Ga naar voetnoot1276
 
De zoon zijn moeder niet zal zien, na dit gevecht,
 
Een dochter van Menael, op schieten afgerecht.Ga naar voetnoot1278
 
Uw zoon, aldus dees poort verdaedight ziende, streefdeGa naar voetnoot1279
1280[regelnummer]
Naer andre poorten heen, daer elk voor Tydeus beefde,Ga naar voetnoot1264a-80
 
Die, uit een' schilttroep van zijn' Kalidoonschen, metGa naar voetnoot1281
 
Etolisch schutgeweer ons torenwacht verzetGa naar voetnoot1282
[pagina 520]
[p. 520]
 
Van haeren hoefslagh, en den toren, daerze weeken.Ga naar voetnoot1282-83
 
Uw zoon vergaêrtze, en drijft de schaer, alree bezweeken,Ga naar voetnoot1284
1285[regelnummer]
Gelijk een jaeger, weêr te rugge op haere wacht.Ga naar voetnoot1285
 
Wat tong kan Kapaneus uitbeelden, en zijn kracht!
 
Die met een lange leêr ten storrem aen komt zetten,Ga naar voetnoot1287
 
En schreeut: de donder van Jupijn zal niet beletten,Ga naar voetnoot1288
 
Dat, over graft en muur, ik recht in Thebe vaer'.
1290[regelnummer]
Zoo sprekende bedekt hy met den beukelaer
 
Zijn hooft voor eene buy van groote hagelsteenen,
 
En vlieght ter stormleêre op, en reukloos met de beenen
 
Gesteigert op de wal, treft hem de donder, dat
 
De gront der aerde dreunt, en loeit door al de stadt,
1295[regelnummer]
Van 't schrikkelijk gedruisch, dat arm, en been, en vingerGa naar voetnoot1295
 
Heenspatten overal; gelijk uit eene slinger,Ga naar voetnoot1296
 
Het bloet ter aerde vloogh, de haerlok door lucht,Ga naar voetnoot1297
 
De handen, voeten, en de leden met een vlught,
 
Gelijk Ixions radt, omdraeiden, 't lijf geslagen,Ga naar voetnoot1299
1300[regelnummer]
De leên, gerabraekt van den slagh, geslingert lagen.Ga naar voetnoot1299-1300
 
Adrastus, ziende hoe Jupijn hem tegenviel,Ga naar voetnoot1301
 
Voert flux zijn heirkracht af. de stadts bezetting hielGa naar voetnoot1302
 
Dat 's hemels gunst haer droegh, en rukte, niet te stuiten,Ga naar voetnoot1303
 
Met paerden, wagenen, en al het volk naar buiten,
1305[regelnummer]
En maeit met sabelen in 't Griexe vleesch en bloet,Ga naar voetnoot1305
 
Een yslijk schouspel, al te deerlijk en verwoet.
 
Dees geeft den geest, die breekt den nek van zijnen wagen;
 
Daer warren d'assen, raên in stukken. dooden lagen
 
Getuimelt overhoop. dus lang beschermden wyGa naar voetnoot1309
1310[regelnummer]
De torens. wensch ons heil: 't geluk houdt onze zy:
 
Maer of 't geluk voortaen den burger zal bevrijden,
 
Dat 's Godt bekent.
Rey:
 
de zege is heerlijk na het strijden:Ga naar voetnoot1312
 
Indien de goden met den blijden zonneschijnGa naar voetnoot1313
 
Van zege ons zegenden, hoe heerlijk zou het zijn!
[pagina 521]
[p. 521]
Jokaste:
1315[regelnummer]
De gunst der goden en gewenschte voorspoet toonen
 
Ons noch een schoon gelaet, nu 't lant en mijne zoonen
 
Behouden bleven: maer broêr Kreon deelt terwijlGa naar voetnoot1317
 
In onze onzalige echt, berooft van zijnen stijl,Ga naar voetnoot1318
 
Dien lieven zoon, tot heil van stadt en lant geboren,Ga naar voetnoot1319
1320[regelnummer]
En hem tot hartewee: doch laetme wijder hooren
 
Wat beide mijne zoons nu neemen by der hant.
Bode:
 
Ay vraegh niet wijders. 't gaet dus verre wel in 't lant.
Jokaste:
 
Gy jaeghtme schrik aen. neen, gy moet het al ontvouwen.Ga naar voetnoot1323
Bode:
 
Ist niet genoegh dat beide uw zoonen zijn behouwen?
Jokaste:
1325[regelnummer]
'k Wil hooren of 't geluk hen hanthaeft tegens last.Ga naar voetnoot1325
Bode:
 
Ik bid, verschoonme. uw zoon ontbeert zijn' schiltknaep vast.
Jokaste:
 
Gy schaduwt ongeval met loof van ommewegen.Ga naar voetnoot1327
Bode:
 
Het magh van 't hart niet ramp te reppen na den zegen.
Jokaste:
 
Gy moghtme ontvliegen, maer ontloopen kuntge niet.Ga naar voetnoot1329
Bode:
1330[regelnummer]
Wat mooghtge een' blijden bode ophouden, om verdriet
 
Te haelen uit zijn' hals? uw zoons bestaen, ô rampen!
 
Een schendigh lasterstuk, dat's lijf om lijf te kampen,
 
In 't aenzicht van Mycene, en Thebe, en haere maght,
 
En roepen overluit 't geen godtloos is gedacht.Ga naar voetnoot1334
1335[regelnummer]
Eteokles, hier voor den hoogen toren staende,
 
Begon het krijghsvolk, dat men tot gehoor vermaende,Ga naar voetnoot1336
 
Dus aen te spreeken: ô groothartigen, vol moedt,
 
Die d'eer van Grieken stut; en gy, uit Kadmus bloet
[pagina 522]
[p. 522]
 
Gesproten, Argos heil, houdt entlijk op uw leven
1340[regelnummer]
Voor twee gebroederen ten beste op 't velt te geven.
 
Laet al 't gevaer op my aenkomen. ik alleen,
 
My tegens mijnen broêr verzettende, uitgetreên
 
In 't vechtperk, zal 't krakkeel met min verlies beslechten,Ga naar voetnoot1343
 
En mijnen broeder met den blanken zwaerde rechten,
1345[regelnummer]
En 't rijk behouden, of verwonnen op het velt
 
Hem overleveren. gy, al het krijghsgeweltGa naar voetnoot1346
 
Dan staekende, zult vry en vrank met volk en heeren,
 
Behouden's lijfs, gerust naer Argos wederkeeren.
 
Het zaet van Kadmus heeft al bloets genoegh gestort.
1350[regelnummer]
Polnyces hoort het, en bestemt dit voorstel kort.Ga naar voetnoot1350
 
Thebaensche grooten, en Myceenschen, alle benden
 
Bezeeglen 't schorten van den veltslagh, en d'elenden,Ga naar voetnoot1352
 
In 't aenzicht van al 't heir, en wat voeteert en draeft.Ga naar voetnoot1353
 
Aldus wert dit verdragh met eenen eedt gestaeft.
1355[regelnummer]
De trotse zoonen van den ouden vader schoten
 
Het harnas aen. de bloem, uit Argos struik gesproten,Ga naar voetnoot1356
 
Rust Polynices toe, en Thebe zijn party.
 
Daer staenze en branden, elk verhit van wederzy,
 
Om met een' dollen moedt elkandere te raeken.
1360[regelnummer]
De voorbygaenden hen op deze wijs ontstaeken:Ga naar voetnoot1360
 
O Polynices, 't hangt aen u, Jupijn heel pratGa naar voetnoot1361
 
Een merk van zege toe te wyden, al de stadtGa naar voetnoot1362
 
Mycene tot een eer: en andren, heet op 't wreeken,Ga naar voetnoot1363
 
Zien dus Eteokles een hart in 't lijf te spreeken:
1365[regelnummer]
Gy vecht voor 't vaderlant, en steigert op den stoel.Ga naar voetnoot1365
 
Waerzeggers slaghten vee ten offer, slaen niet koelGa naar voetnoot1366
 
De vlam in 't ryzen gade, en hoe de rook, naer boven
 
In top opklimmende, de vlam begint te kloven,Ga naar voetnoot1367-68
 
Dat hun twee dingen spelt, of neêrlaegh, of geluk.Ga naar voetnoot1369
1370[regelnummer]
Gelt kunst, of weetenschap, of toverzang, zoo rukGa naar voetnoot1370
 
Naer buiten, om 't gevecht der zoonen flux te scheien.
 
Een donkere oorloghswolk, met traenen te beschreien,
 
Hangt ieder over 't hooft. wat wil'er een beklagh
[pagina 523]
[p. 523]
 
Opsteeken in de lucht, indien een zelve dagh
1375[regelnummer]
U van twee zoons beroof, het welk gy noch mooght stuiten!Ga naar voetnoot1375
Jokaste:
 
Och dochter, Antigoon, koom uit, koom haestigh buiten:
 
Uw onheil laet niet toe in 't maeghdelijk salet
 
Te blijven, noch den rey te volgen naer uw wet.Ga naar voetnoot1378
 
Help moeder, dat de broers het lijfgevecht toch staeken,
1380[regelnummer]
Eerze alle teffens in den kamp om hals geraeken.Ga naar voetnoot1380
Antigone:
 
Hoe kermtge, ô moeder, voor de deur, in droef gestalt?Ga naar voetnoot1381
 
Wat ramp is 't weder, die den vrienden overvalt?Ga naar voetnoot1382
Jokaste:
 
Och dochter, 't ende van uw broedren is voorhanden.
Antigone:
 
Hoe zoo?
Jokaste:
 
zy staen gereet elkandere aen te randen.
Antigone:
1385[regelnummer]
Hoe hardt valt zulk een woort!
Jokaste:
 
wel hart. nu volgme voort.
Antigone:
 
Van maegden scheiden?Ga naar voetnoot1386
Jokaste:
 
recht naer 't leger, voor de poort.
Antigone:
 
Mijn schaemte ontziet de mans te komen onder oogen.
Jokaste:
 
Die schaemte zijnwe al quijt.Ga naar voetnoot1388
Antigone:
 
wat eischtge?
Jokaste:
 
uit mededoogen
 
Der broedren dreigement te scheiden met der spoet.Ga naar voetnoot1389
Antigone:
1390[regelnummer]
Hoe scheide ik hen, helaes?
Jokaste:
 
val hun met my te voet.
[pagina 524]
[p. 524]
Antigone:
 
Tre voor naer 't leger toe. dit lijdt niet datwe wachten.
Jokaste:
 
Och dochter, game voor. kan ik dit paer verzachten,Ga naar voetnoot1392
 
Aentreffen, eer men vecht', zoo berge ik noch mijn lijf.
 
Maer zijnze om hals, zoo ben ik mede koudt en stijf.
Rey:
Keer:
1395[regelnummer]
Myn haer rijst overende.
 
Mijn hart wort koudt, als ys.
 
Een jammerlijke elende
 
Komt haer, nu out en grijs,
 
Bedroefde moeder, drukken
1400[regelnummer]
  Door bey de zoons. ô smart!
 
Wie stoot in t' zaemenrukkenGa naar voetnoot1401
 
Het spits in 's anders hart!
 
O jammer, toenze baerde,
 
Geleden! ô Jupijn!Ga naar voetnoot1403-04
1405[regelnummer]
O koesterachtige aerde,Ga naar voetnoot1405
 
Elx moeder! och ik quijn.
 
Zal 't leven der gemelden
 
Ons leggende zoo na
 
Aen 't hart, het welk wy stelden
1410[regelnummer]
  Op d'afkomst vroegh en spa,Ga naar voetnoot1408-10Ga naar voetnoot1409-1410
 
Nu onder schilt en degen
 
Verloren gaen? zy moet,
 
En kanze niet beweegen,Ga naar voetnoot1413
 
Dit aenzien in haer bloet.
1415[regelnummer]
Wiens lijk zal zy met steenenGa naar voetnoot1415
 
En kermen flux beweenen?Ga naar voetnoot1416
Tegenkeer:
 
O lantschap! ô landouwen!
 
Van Kadmus! bittre haet!
 
Verbysterde ongetrouwen!Ga naar voetnoot1419
[pagina 525]
[p. 525]
1420[regelnummer]
  Verwilderden, wat staetGa naar voetnoot1418-20
 
Gy reede in broeders ziele
 
Te verwen 't scherpe punt,
 
Op dat het hem verniele?
 
't Is al te deerlijk. kunt
1425[regelnummer]
Gy dus met voordracht tredenGa naar voetnoot1425
 
In dootlijk lijfgevecht?
 
Ik zal met huilen heden
 
En traenen, daer gy leght,
 
Den dooden droef beklaegen.
1430[regelnummer]
  Een bloedigh endt genaekt.
 
Dees dagh zal 't ons gewaegen
 
Hoe 't afliep. vader braektGa naar voetnoot1430-32
 
Op d'afkomst dolle vloeken
 
Uit zijne donkere hoeken.
1435[regelnummer]
Maer nu men Kreon hier zoo treurigh ziet genaeken
 
Met een bedroeft gelaet, moet ik mijn rede staeken.
Kreon:
 
Wat recht ik aen? wat zal ik zeggen? och wiens ramp
 
Beklaege ik eerst, of mijn, of stadts, wien zulk een damp,Ga naar voetnoot1438
 
Een donkre en zwarte wolk schijnt over 't hooft te hangen?
1440[regelnummer]
Als of de jammerpoel, daer 't zielendom gevangen
 
Vast jammert, teffens al de stadt met zijne kilGa naar voetnoot1440-41
 
En zwavelvlammen, root van gloet, versmooren wil.
 
Behalve dit vergoot mijn zoon zijn bloet, ten besteGa naar voetnoot1443
 
Van 't vaderlant, en erfde een faem op deze veste,Ga naar voetnoot1444
1445[regelnummer]
Beklaeghelijk voor my. ik ongelukkigh draegh
 
Den heilzaem stervenden, verhoeder van elx plaegh,Ga naar voetnoot1446
 
Met droefheit uit het hol des draex, hier lang doorsteeken,Ga naar voetnoot1447
 
Op 't kermen van al 't hof. ik ga vrou zuster smeeken,Ga naar voetnoot1448
 
Dat zy mijn' zoon, niet meer mijn' eigen zoon en pant,
1450[regelnummer]
Toch zuivre, naer's lants wijs, met haer getrouwe hant:Ga naar voetnoot1450
 
Want het betaemt den plicht der levenden, die vechtenGa naar voetnoot1451
 
En sneven, eerelijk voor 't leste te berechten.Ga naar voetnoot1451-52
[pagina 526]
[p. 526]
Rey:
 
Uw zuster, Kreon, is naer buiten heen gegaen,
 
Met Antigoon, haer telgh, bekommert en belaên.
Kreon:
1455[regelnummer]
Helaes, waer gingze? zegh. wat onheil perst haer weder?Ga naar voetnoot1455
Rey:
 
De moeder hoorde hoe haer zoons, een vrou is teder,Ga naar voetnoot1456
 
In 't harnas stonden naer de glori van de kroon.Ga naar voetnoot1457
Kreon:
 
Wat zeghtge? ik, bezigh met den lijkplicht van mijn' zoon,Ga naar voetnoot1458
 
Quam geensins herwaert aen om deze maer te hooren.
Rey:
1460[regelnummer]
Het is, ô Kreon, al geleên een wijl te vooren
 
Dat zy ten hove uit ging, en 'k vrees dat dit gevecht
 
Van Edips afkomst ree het bloetpleit heeft beslecht.
Kreon:
 
Indienwe recht zien, hier verschijnt een droevigh teken.
 
Een bô komt, hangends hoofts, hier treurigh aengestreeken.
1465[regelnummer]
Wy zullen hooren hoe het afliep met dien strijt.
Bode:
 
Rampzalige, wat zal ik spreken! droeve tijt,
 
Hoe best beginnen!
Kreon:
 
hy begint te byster drukkigh.
 
Dit voorspel spelt niet goets.
Bode:
 
ik bootschappe ongelukkigh
 
Een groote zwaericheith.
Kreon:
 
brengt gy, behalve 't geen
1470[regelnummer]
Ons klaer bewust is, nu noch nieuwe zwaericheên?
Bode:
 
Uw zusters zoons zijn doot.
Kreon:
 
ô maere, droef te hooren
 
Voor ons, en al de stadt!
Bode:
 
ô stam, tot rou geboren!
 
O huis van Edipus! verstaetge noch niet naektGa naar voetnoot1473
 
Hoe teffens beide uw zoons om 't leven zijn geraekt?
[pagina 527]
[p. 527]
Rey:
1475[regelnummer]
Hoe zou het schreien, kon 't zijn onheil recht beseffen!Ga naar voetnoot1475
Kreon:
 
O schriklijk nootlot, al te vreeslijk in het treffen!
Bode:
 
Dat zoutge eerst zeggen, waer u d'uitgang ook beduit.Ga naar voetnoot1477
Kreon:
 
Kan hier iet toeslaen, dat noch schrikkelijker luit?Ga naar voetnoot1478
Bode:
 
Jokaste, uw zuster, storte op haere zoonen neder.
Rey:
1480[regelnummer]
Heft aen een weeklaght. krabt de kaek en borsten weder,
 
En wringt de handen. rukt de haeren uit uw hooft.
Kreon:
 
Rampzalige, wat endt, wat echt wert u belooft
 
Van Sfinx en 't raetsel! maer verhael het al te zaemenGa naar voetnoot1482-83a
 
Hoe beide zoons om hals door vaders vloeken quamen.
Bode:
1485[regelnummer]
De voorspoet van het heir voor stadt is u bekent,
 
En d'omtrek van den muur, van 't een aen 't ander endt,
 
Zoo groot niet, of gy weet, zoo wel als die het zagen
 
Al wat gebeurde, en hoe 't zich hier heeft toegedraegen.
 
Als Edips zoonen fors het blinkend harrenasGa naar voetnoot1489
1490[regelnummer]
Aenschooten, en het hooft, voor wonden schootvry, wasGa naar voetnoot1490
 
Gewapent met den helm, zoo stondenze grootmoedighGa naar voetnoot1491
 
In 't midden der slaghorde, als oversten, om bloedighGa naar voetnoot1492
 
Elkandre met den schicht te streven in het lijf.Ga naar voetnoot1493
 
De jongste keert het hooft naer Argos, zijn verblijf,Ga naar voetnoot1494
1495[regelnummer]
En bidt op deze wijs: ô Juno, begenadigh
 
Mijn zaeke [want Adrast beschonkme uit gunst weldadigh
 
Met uwe burgerinne, en 'k woonde op uwen gront,]Ga naar voetnoot1497
 
Dat ik mijn broeders hart magh treffen, en gewont
 
Ter aerde vellende in het bloedigh stof verpletten,Ga naar voetnoot1498-99
[pagina 528]
[p. 528]
1500[regelnummer]
En met zijn hartebloet noch laeu mijn hant besmetten.Ga naar voetnoot1500
 
Ik sta naer schendige eer, een' snooden broederslagh.
 
Het volk dit hoorende kon zich van weegeklagh
 
En bittre traenen niet onthouden uit medoogen,
 
Maer d'outste Eteokles keert zijn wraekgierige oogenGa naar voetnoot1504
1505[regelnummer]
Naer 't heiligh kerkgewelf, gebout tot Pallas eer,
 
Daer zy gewapent zit met gouden schilt en speer,Ga naar voetnoot1506
 
En bidt hier na aldus: ô dochter van den grooten
 
Jupijn, laat my dien schicht in broeders harte stooten,
 
En hem voorthelpen, die naer vaders erfdeel dingt.Ga naar voetnoot1509
1510[regelnummer]
Men zwaeit de torts, en een trompetter blaest en wringt
 
De lucht door zijn klaeroen, gelijk men by Tirrheenen
 
Van outs te wapen blies: waerop dit paer verscheenenGa naar voetnoot1510-12aGa naar voetnoot1512
 
Elkandere aenvlieght, als twee everzwijnen, wit
 
Van schuim schuimbekkend met den blixem in 't gebit
1515[regelnummer]
En weêrlicht braekende, dat yslijk gloeit en schittert.Ga naar voetnoot1515
 
De schichten gaen hunn' gang, van weerzy fel verbittert.
 
De drift wort op den schilt al knarssende gestuit,Ga naar voetnoot1517
 
En geen van beide geeft zich bloot, en boven uit
 
Den schilt, of d'ander is gereet om wis te raeken:Ga naar voetnoot1518-19
1520[regelnummer]
Maer steek op steek treft mis, en schampt slechts af met kraeken,Ga naar voetnoot1520b
 
Dewijl elk met den schilt het aenzicht berght en dekt.
 
Het koude zweet breekt den aenschouwer uit, dat lekt
 
En vloeit langs 't aenzicht neêr, terwijlze altzamen schroomen,Ga naar voetnoot1522-23
 
De strenge kampers niet. maer d'outste, in 't nader komen,Ga naar voetnoot1523-24
1525[regelnummer]
Die onverhoeds den voet aen eenen kaisteen stoot,
 
Geeft buiten zijnen schilt te ver zich zelven bloot.
 
De broeder, ziende kans om zijn party te grieven,Ga naar voetnoot1527
 
Drijft hem een schacht door 't been, daer 't bloot is. Alle Argiven
 
Aen 't juichen, schreeuwen dat het aen den hemel klinkt.
1530[regelnummer]
Toen stont de jongste bloot, dies duwde hy verminktGa naar voetnoot1530
 
En zwaer gewont, den schicht, in 't barnen van het vechten,Ga naar voetnoot1531
 
In 's broeders boezem, dat het punt hierin bleef hechten.
[pagina 529]
[p. 529]
 
Toen greep hy, zittende op de knien, een' zwaeren steen,
 
En brak zijn broeders schicht, die kraekte en sprong van een.
1535[regelnummer]
Nu stont het lijfgevecht gelijk, en alle beide
 
Ontbeerdenze elk zijn schacht. het zwaert raekte uit de scheide
 
Dat op den beuklaer klonk. nu golt een ander slaghGa naar voetnoot1536-37
 
Van vechten met gevaer. maer d'outste broeder lagh
 
Op zijne luim, heel tuk op zijn Thessaelsche treeken,Ga naar voetnoot1538-39Ga naar voetnoot1539
1540[regelnummer]
Om dees langduurigheit van kampen af te breeken.
 
Hy trekt den slinken voet te rugh, bedekt den buik
 
Voorzichtigh tegens spits, en treft den broêr ter sluik
 
By zijnen navel in, tot achter door de lenden,
 
Dat Polynices stort, en d'aerde en ook de bendenGa naar voetnoot1544
1545[regelnummer]
Besprengkelt met zijn bloet: dies d'ander juicht van vreught,
 
Den degen wechsmijt, en te vroegh hierom verheught,
 
Op den gesneuvelden geen acht slaet uit verkleening,Ga naar voetnoot1547
 
Maer vlamt op wapenroof, bedrogen in zijn meening:Ga naar voetnoot1548
 
Want Polynices noch zieltoogende, en vol moedt,Ga naar voetnoot1549
1550[regelnummer]
Dreef 't zwaert, in 't vallen noch behouden, gansch verwoet
 
Eteokles in 't lijf. zy stortten beide, en beeten
 
Het gras. wie overwon, d'aenschouwers naulijx weeten.
Rey:
 
Hoe treftme, ô Edipus, de val van uw geslacht!
Kreon:
 
Het lust den goôn uw' vloek te zetten in zijn kracht.Ga naar voetnoot1554
Bode:
1555[regelnummer]
Ja luister nu noch voort na d'overige rampen.
 
De zoonen lagen beide in 't vechtperk na het kampen.
 
Toen quam d'onzalige vrou moeder, stram van leên,
 
Met haere dochter bang en siddrende aengetreên.
 
Zy vintze dootelijk gewont, en roept: mijn zoonen,
1560[regelnummer]
Och moeder komt te spade, om u haer gunst te toonen,Ga naar voetnoot1560
 
Te raeden! en zy valt by beide uit onmaght, stijf
 
Van schrik, den eenen dan den andren op het lijf,Ga naar voetnoot1561-62
 
Beschreit [een steenen hart zou schreien van medoogen,]Ga naar voetnoot1563
 
Den vruchteloozen last van baeren en van zoogen,
[pagina 530]
[p. 530]
1565[regelnummer]
De zuster steent, en kermt, en klaeght zoo droef als zy:
 
O steun des ouderdoms van moeder, schuwtge my?Ga naar voetnoot1566
 
O waerde broeders, van mijn bruiloftstorts versteeken!Ga naar voetnoot1567
 
Eteokles, benaeut aen 't hijgen, zonder spreeken,
 
En met den reutel in de keel, hoort moeders klaght,
1570[regelnummer]
En reikt de flaeuwe hant haer toe, doch zonder maght
 
Van spraeke, groetze alleen met traenen, 't jongste teken
 
Van liefde; en d'ander broêr ziet, jammerlijk bezweeken,
 
Zijn oude moeder en de zuster deerlijk aen,
 
En spreekt naeu, hallef doot: och 't is met ons gedaen!
1575[regelnummer]
My jammert moeder, en mijn zuster, en mijn' broeder,
 
Nu doot. mijn eigen vrient wert vyant, noit verwoeder,Ga naar voetnoot1576
 
Doch was mijn vrient. begraefme in mijn heer vaders graf.Ga naar voetnoot1577
 
Och moeder, zuster och. laet nu voortaen de strafGa naar voetnoot1578
 
Der stede, om my verzoent, ophouden en versterven,
1580[regelnummer]
En ik een grafstede in mijn vaderlant verwerven,Ga naar voetnoot1580
 
Hoewel ik 't rijk verloor. ô moeder, nu my 't licht
 
Begeeft, luik met uw hant mijne oogen, mijn gezicht,
 
[Hy ley zoo spreekende haer hant noch op zijne oogen,]
 
En nu vaert wel. 't gezicht gebroken wort betogen.Ga naar voetnoot1584
1585[regelnummer]
De moeder trekt, van rouwe en ongedult vervoert,Ga naar voetnoot1585
 
Het zwaert uit 's doodens lijf, en zonder hoop beroert,Ga naar voetnoot1586
 
Begaet een gruwelstuk, en stoot het, zonder schroomen,
 
Verwoet in haere borst. daer sneuveltze, omgekomenGa naar voetnoot1588
 
In 't midden van de zoons, in haeren arm gevat.
1590[regelnummer]
Dit baert een' zwaeren strijt in 't leger voor de stadt.Ga naar voetnoot1590
 
Het volk van Danaüs en 't zaet van Kadmus geven
 
Elk naer hun drift den prijs. de hoofden wederstrevenGa naar voetnoot1592
 
Elkanderen. d'een roemt, tot Polynices eer,
 
Dat hy den broeder eerst verwont met zijn geweer:
1595[regelnummer]
En d'ander stelze bey gelijk in eere en zegen.
 
Terwijl stapte Antigoon ten heire uit al verslegen.Ga naar voetnoot1596
[pagina 531]
[p. 531]
 
De heiren grijpen naer de wapens heel verwoet.
 
Men had voorzichtigh, en ter goeder tijt, verhoedtGa naar voetnoot1598
 
Dat Kadmus volk zich op de schilden nederzette.
1600[regelnummer]
Aldus versneldenze Myceners, met een hetteGa naar voetnoot1600
 
Van overval: want zy, van wapen onvoorzien,Ga naar voetnoot1601
 
Niet maghtigh waren zich te redden en ontvliên.
 
Hier sneuvelde eene maght van vyantlijke zielen,
 
Die, in haar bloet gestikt, door onze degens vielen.
1605[regelnummer]
Wy houden 't velt. men wijdt Jupijn een zegemerk.
 
Men voert den wapenroof der dooden uit het perkGa naar voetnoot1606
 
Des oorloghs in de stadt. een ander broght de lijkenGa naar voetnoot1607
 
Met Antigoon in Thebe uit liefde. trou most blijken.Ga naar voetnoot1608
 
Aldus wert Thebe vast gesolt in haeren walGa naar voetnoot1609
1610[regelnummer]
Door voor en tegenspoet, en allerley geval.Ga naar voetnoot1610
Rey:
 
Het ongeval van 't hof quetst d'ooren met medoogen
 
Alleen niet, maer men moet noch aenzien met zijne oogenGa naar voetnoot1612
 
Dees dry, van eenen stam, te jammerlijk betreurt,
 
Op eene wijs langs 't velt geslingert en gesleurt.Ga naar voetnoot1614
Antigone:
1615[regelnummer]
Ik worde [zonder mijne wangen
 
En jeughdigh aenschijn te behangenGa naar voetnoot1616
 
Met eenen sluier; zonder 't licht
 
Der oogen en 't beschaemt gezicht
 
Te dekken, en de roode kaekenGa naar voetnoot1619
1620[regelnummer]
Die gloeiendigh van purper blaeken,]
 
Vervoert, gelijk een wijnpaepin,Ga naar voetnoot1621
 
Gedreven met een' dollen zin,
 
Om deze lijken te berechten.
 
'k Versmijt het haersnoer van mijn vlechten,Ga naar voetnoot1624
1625[regelnummer]
Den vlammesluier van de tuit,Ga naar voetnoot1624-25
 
En voere droef den lijkplicht uit.
 
O Polynices, met veel traenen
[pagina 532]
[p. 532]
 
En rou beklaeght van uw Thebaenen,
 
Gy kreeght uw' rechten naem ten deel;Ga naar voetnoot1629
1630[regelnummer]
Schoon uw krakkeel geen slecht krakkeelGa naar voetnoot1630
 
Maer moort op moort was, die de telgen
 
En 't huis van Edip quam verdelgen,
 
Door vloeken en vergoten bloet.Ga naar voetnoot1633
 
Wat lijkgezang heft mijn gemoedt
1635[regelnummer]
Met traenen aen, en bitter klaegen!
 
O sterfhuis, met mijn doode maegen,
 
En dry bebloede doôn belaen,Ga naar voetnoot1637
 
Mijn bloet, by nootlot streng vergaen,Ga naar voetnoot1638
 
De zoons, en moeder, een verfoeide;Ga naar voetnoot1639
1640[regelnummer]
Een neêrlaegh, daer Megeer in groeide,Ga naar voetnoot1640
 
Toenze Edipus rampzaligh hof
 
Vernielen quam, en schepte stofGa naar voetnoot1642
 
Uit dubble en donkre raetselspraeken,
 
Die Sfinx den hals en beenen braeken.Ga naar voetnoot1644
1645[regelnummer]
Wat Griek, wat ongriek, wie was wijdt
 
Befaemt by d'oude en onze tijt,Ga naar voetnoot1645-46
 
Die dus ter neder wert gesmeeten!Ga naar voetnoot1647
 
Wat vogel, op een eik gezeten,
 
Of moederloos in denneblaên,
1650[regelnummer]
Verzelt mijn jammerklaght voortaen?Ga naar voetnoot1650
 
Ik, arme wees, zal dus met krijten
 
In traenen al mijn leven slijten,
 
Om wiens wil zet ik met misbaer
 
De handen in 't verwarde haer?Ga naar voetnoot1653-54
1655[regelnummer]
Om haer, wiens borst ik heb gezogen,
 
En die my koesterde uit medoogen.
 
Wee my, ik trek de vlecht van 't hooft,
 
Om mijne broeders, my berooft,Ga naar voetnoot1657-58Ga naar voetnoot1658
 
En dus gewont. ô oude blinden,Ga naar voetnoot1659
1660[regelnummer]
Koom my uit uwen schuilhoek vinden.Ga naar voetnoot1660
[pagina 533]
[p. 533]
 
Koom voor den dagh. och laetme, och laet
 
U zien in dien bedroefden staet,
 
Gelijkge uit dwang de zon most missen,Ga naar voetnoot1663
 
Besloten in uw duisternissen,
1665[regelnummer]
Toen uw hant, verrukt van wraek,Ga naar voetnoot1665
 
Uwe oogen rukte met den haekGa naar voetnoot1666
 
Uit hunne winklen, daerze schoolen,Ga naar voetnoot1667
 
Dat gy verblint door 't hof most doolen,
 
Den drempel zoeken, of beschreitGa naar voetnoot1669
1670[regelnummer]
Het hooft op eene bulster leit.
 
Och vader, kuntge my niet hooren?
Edipus:
 
O maeght, ter quader uur geboren,Ga naar voetnoot1672
 
Wat roeptge dus met groot gedruis
 
En kermen uit zijn donkre kluis
1675[regelnummer]
En bedde hem, die in dees hoeken
 
Met zijnen stok den wegh moet zoeken?
 
Wat ben ik? enkel stof en slijk,Ga naar voetnoot1677
 
Een onbegrave schim gelijk,Ga naar voetnoot1678
 
Een levendlijk, een droom, verscheenen
1680[regelnummer]
In een gezicht, en flux verdweenen.Ga naar voetnoot1679-80
Antigone:
 
Ik boodtschappe u veel ongevals.
 
Uw beide zoonen zijn om hals,
 
En uwe vrou, die, waer gy dutte,Ga naar voetnoot1683
 
Uw blintheit leide, en onderstutte,
1685[regelnummer]
En hoede voor een struikeling.
 
Och vader, vader, hoor hoe 't ging.
Edipus:
 
Och dochter, welk een ramp van staeten!Ga naar voetnoot1687
 
Ik kan helaes geen traenen laeten,
 
Doch steenen kan ik. dochter, melt
1690[regelnummer]
Hoe zijnze t'zaemen neêrgevelt.
[pagina 534]
[p. 534]
Antigone:
 
O vader, 'k zal 't met rou vertoonen,
 
En zonder u uit schimp te hoonen.
 
Uw nootlots vloek, die moort en brant,Ga naar voetnoot1693
 
Holp uwe zoonen ook van kant.
Edipus:
1695[regelnummer]
Wee my, helaes.
Antigone:
 
waer toe dit zuchten?
Edipus:
 
Om dit verlies van mijne vruchten.
Antigone:
 
Zoo 't licht der zonne u niet ontstont,Ga naar voetnoot1697
 
En gy, op eenen zelven gront,
 
U vrou en kinders doot zaegt leggen,
1700[regelnummer]
Dat zou, want zien gaet boven zeggen,Ga naar voetnoot1700
 
Uw hart bestulpen door dien druk.
Edipus:
 
'k Verstont der kindren ongeluk.
 
Maer meltme, ô dochter, mijne elende.
 
Hoe nam mijn bedtgenoote een ende?
Antigone:
1705[regelnummer]
De legers weenden alle bey.Ga naar voetnoot1705
 
De moeder rukt op 't veltgeschreyGa naar voetnoot1706
 
Den boezem open, om haer zoonen
 
De bloote borsten noch te toonen.Ga naar voetnoot1708
 
Een beemt, met kreupelbosch geboort,Ga naar voetnoot1709
1710[regelnummer]
Leght buiten voor Elektraes poort,Ga naar voetnoot1710
 
Een droevigh vechtperk voor twee loten,Ga naar voetnoot1711
 
Gebroeders, recht als kampgenooten,
 
Twee Marmarijnsche leeuwen, omGa naar voetnoot1712-13
 
't Gemeen genot en eigendom
1715[regelnummer]
Van 't groene dal. de jongelingen,Ga naar voetnoot1714-15
 
Van Mavors aengedreven, gingenGa naar voetnoot1716
[pagina 535]
[p. 535]
 
Het koude bloet, in zulk een' schijn,Ga naar voetnoot1717
 
Den onderaertschen godt JupijnGa naar voetnoot1718
 
Opoffren, daerze bey bezweeken.Ga naar voetnoot1719
1720[regelnummer]
De moeder, in het hart doorsteeken
 
Van al te groot een' rouwe, rukt
 
Het zwaert des dooden, daerze bukt,
 
Ten lichaeme uit, en drijft met smarte
 
Het lemmer in haer eigen harte.
1725[regelnummer]
De moeder stort met dit geweer
 
In 't midden van haer zoonen neêr.
 
Wat Godt, ô vader, uwe maegenGa naar voetnoot1727
 
En afkomst schuldigh was te plaegen;Ga naar voetnoot1728
 
Hy zette op eenen dagh dus rijkGa naar voetnoot1729
1730[regelnummer]
Al d'oude oneffenheit gelijk.Ga naar voetnoot1730
Rey:
 
En zelve dagh heeft hem dien wissen slagh gegeven.Ga naar voetnoot1731
 
Men wensch' dat Edipus voortaen gerust magh leven.Ga naar voetnoot1732
Kreon:
 
Nu staek dees weeklaght eens: het is begravens tijt.
 
Maer luister, Edipus. voor 't aengaen van den strijt
1735[regelnummer]
Wou d'outste broeder dat mijn Hemon zoude paerenGa naar voetnoot1735
 
Met uwe dochter Antigoon. ik schenk hem garen
 
Het rijk ten bruitschat, doch gedooge u langer niet
 
Te blijven binnen het begrijp van dit gebiet:Ga naar voetnoot1738
 
Naerdien Tiresias ons spelt wat ongevallenGa naar voetnoot1739-vlg.
1740[regelnummer]
En plaegen, alzoo lang gy binnen deze wallen,
 
En 't rijk van Thebe, blijft, den algemeenen staetGa naar voetnoot1741
 
Alom te schroomen staen door 't nootlot, blint van haet:Ga naar voetnoot1742
 
Dies wandel voort. ik wil u haeten, noch versmaeden,
 
Maer schroome uw vloeken, en, om elk te hoên voor schaden,Ga naar voetnoot1744
1745[regelnummer]
Begeere 't lant van zoo veel jammeren t'ontslaen.
Edipus:
 
O schikgodinnen, is'er iemant deerlijk aen,
 
Wat ben ik, och helaes, ter quaeder uur geboren,
 
Wien, eerme moeder baert, de vadermoort te voren
[pagina 536]
[p. 536]
 
Zoo vroegh wert opgeleght, door Febus antwoort zelf,Ga naar voetnoot1749
1750[regelnummer]
Die Laius avontuur ontvoude in 't kerkgewelf.Ga naar voetnoot1750
 
Mijn vader doemtme strax ter doot, als ik voldraegenGa naar voetnoot1751
 
Ter weerelt koome, en acht zijn' zoon voor een' geslagenGa naar voetnoot1752
 
Dootvyant, om zijn doot t'ontwijken door mijn doot.
 
Ik, noch een zuigling, derf vrou moeders borst en schoot,
1755[regelnummer]
En wort gesmeeten, om te stillen vaders zorgen,Ga naar voetnoot1755
 
Voor wilde dieren, en nochtans, 't is vreemt, geborgen.
 
Och of Citheron, die my voede bang en naer,
 
In 's afgronts poelen met de vrucht gezonken waer.Ga naar voetnoot1758
 
By koning Polybus most ik een slaef verstrekken,Ga naar voetnoot1759
1760[regelnummer]
Hier na mijn handen snoot met vaders bloet bevlekken,
 
Vergreepme aen moeders echt bloetschendigh onbekent,Ga naar voetnoot1761
 
Wert broeder van mijn zaet en afkomst, dus geschent,Ga naar voetnoot1762
 
En teffens vaders vloek, vervloekte mijne loten.Ga naar voetnoot1763
 
Zoo dwaelt mijn brein niet, dat, ten waer het goôn besloten,
1765[regelnummer]
Ik zelf mijne oogen en mijne afkomst haeten zou:Ga naar voetnoot1764-65
 
Doch dit voorbygegaen, wat staetme in dezen rou,
 
Rampzalige, nu toe? Wie zal den blinden leiden?Ga naar voetnoot1766-67
 
Zy die, nu overleên, van 't leven is gescheiden?
 
Ik weet, zij zou het doen, aenschoudeze het licht.
1770[regelnummer]
Of wachte ik op mijn zoons, en hunnen kinderplicht?
 
Helaes, zy zijnme ontrukt. och waer ik jongk van jaeren,Ga naar voetnoot1771
 
De nootdruft moghtme licht gebeuren met bespaeren,Ga naar voetnoot1772
 
En och van waer? Waerom, ô Kreon, my dus strafGa naar voetnoot1773
 
Verneêrt? verdrijftge my, gy snijtme 't leven af.Ga naar voetnoot1774
1775[regelnummer]
Noch zal de vrees my tot een' voetval niet beweegen,Ga naar voetnoot1775
 
Al valtme de fortuin van alle kanten tegen,
 
Rechtschapen adel zwicht, noch worpt zich in het stof.
Kreon:
 
Dat gy tenvoetval u geensins verneêrt baert lof:
 
Maer 't lant wort u ontzeght. men laete nu den eenenGa naar voetnoot1779
1780[regelnummer]
Ten hove brengen, maer terstont den algemeenen
[pagina 537]
[p. 537]
 
Erfvyant, die met kracht zijn vaderlant bestreet,Ga naar voetnoot1781
 
Wechvoeren, zonder dat hem d'eer van 't graf bekleet.Ga naar voetnoot1782
 
Men zegge Thebe aen dat wie 't lijk met stof begrave
 
Of kransse, het betael' met zijnen hals en have.Ga naar voetnoot1784
1785[regelnummer]
De jongste strek', van 't graf versteeken, onbeweent
 
Den vooglen tot een spijs: en gy, die deerlijk steent,
 
Antigone, hou op te treuren om dry lyken.
 
Vertrek in 't maeghdeslot, en wacht u uit te kijken,Ga naar voetnoot1788
 
Tot dat mijn Hemon u naer 't bruiloftsbedt geleit.
Antigone:
1790[regelnummer]
Hoe veele elenden zijn rampzaligen bereit!
 
'k Betreur de dooden, en vooral den rou van vader,
 
Die draeght dit niet ten deel', maer al den last te gader.Ga naar voetnoot1792
 
Och Kreon, hoe dus streng? waerom verzwaertge knapGa naar voetnoot1793
 
En straf heer vaders druk met droeve ballingschap?
1795[regelnummer]
En hoe bestaetge, naeu in 't rijxgebiet getreden,
 
't Rampzaligh lijk ten last, zoo straf een wet te smeden?
Kreon:
 
Dit is Eteokles en geensins mijne wet.Ga naar voetnoot1797
Antigone:
 
Onredelijk van hem en u in kracht gezet.Ga naar voetnoot1798
Kreon:
 
Is 't redenloos met recht den jongsten wil te sterken?Ga naar voetnoot1799
Antigone:
1800[regelnummer]
Gewis zoo 't onrecht is, en niet dan quaet kan werken.
Kreon:
 
Verdient hy niet den hont te strekken tot een aes?
Antigone:
 
Die straf der misdaet is een misdaet boos en dwaes.Ga naar voetnoot1802
[pagina 538]
[p. 538]
Kreon:
 
Hy heeft zijn vaderlant bestreden onrechtvaerdigh.
Antigone:
 
En boet'et met den hals, maer was die straf niet waerdigh.Ga naar voetnoot1804
Kreon:
1805[regelnummer]
Hy boete ook buiten 't graf zijn lasterlijke daet.
Antigone:
 
Wie vaders erfdeel eischt, bedrijft die eenigh quaet?
Kreon:
 
Hy derve d'aerde. laet dit vonnis u behaegen.Ga naar voetnoot1807
Antigone:
 
'k Wil hem begraven. laet de stadt hier over klaegen.Ga naar voetnoot1808
Kreon:
 
Zoo graeftge u zelve een graf, en volght hem wienge dient.
Antigone:
1810[regelnummer]
Het is heel heerelijk te leggen by een' vrient.Ga naar voetnoot1810
Kreon:
 
Trouwanten, tast haer aen, en brengtze daetlijk binnen.Ga naar voetnoot1811
Antigone:
 
Wy scheyden niet van 't lijk des dooden, dienwe minnen.
Kreon:
 
O dochter, Godt beschikt het anders dan gy meent.
Antigone:
 
Godt wil niet dat men doôn mishandele onbeweent.Ga naar voetnoot1814
Kreon:
1815[regelnummer]
Wie aerde op 't lichaem worpt, dat strekke hem ten laste.
Antigone:
 
O Kreon, 'k bidde u noch ter liefde van Jokaste.Ga naar voetnoot1816
Kreon:
 
Verlore moeite, rust: ik keerme aen geen geklagh.
Antigone:
 
Ten minste gunme dat ik 't lichaem wasschen magh.Ga naar voetnoot1818
[pagina 539]
[p. 539]
Kreon:
 
Het lijk te wasschen zy op halsstraf ook verboden.
Antigone:
1820[regelnummer]
Laet my de wonden dan bedekken van den dooden.
Kreon:
 
'k Verbiede al wat het lijk des dooden strekt tot eer.
Antigone:
 
Ten minste gunme een' kus voor broeders mont, niet meer.Ga naar voetnoot1822
Kreon:
 
Wacht u de bruiloft met den lijkrou hier te steuren.Ga naar voetnoot1823
Antigone:
 
Hoe, zoude uw zoon my tot een echten man gebeuren?Ga naar voetnoot1824
Kreon:
1825[regelnummer]
Dat is bestemt. gy kunt zijn huwlijk niet ontgaen.Ga naar voetnoot1825
Antigone:
 
Ik zal, als Danaus bloet, een' bruiloftsmoort begaen.Ga naar voetnoot1826
Kreon:
 
O welk een trotsheit! hoe vermeeten durfze spreeken!
Antigone:
 
Dit zwaert zal tuigen, en ik zweer dien smaet te wreeken.Ga naar voetnoot1828
Kreon:
 
Maer om wat reden vlught gy 't huwlijk van mijn kint?
Antigone:
1830[regelnummer]
Op dat ik vader volge in 't vlughten arm en blint.Ga naar voetnoot1830
Kreon:
 
Gy zijt groothartigh, maer verstandeloos vermeeten.Ga naar voetnoot1831
Antigone:
 
Ik sterf met vader waer hy sterft, dit moetge weeten.
Kreon:
 
Te lande uit, eer mijn zoon om hals raekt door uw zwaert.
[pagina 540]
[p. 540]
Edipus:
 
O dochter, ik verheffe en love uw' dappren aerdt.
Antigone:
1835[regelnummer]
Och vader, hoe zoude ik gaen trouwen, gy gaen zwerven?
Edipus:
 
Leef hier in weelde: ik draegh mijn' last, en wil u derven.Ga naar voetnoot1836
Antigone:
 
Wie zoude uw blintheit dan bezorgen overal?Ga naar voetnoot1837
Edipus:
 
Waer my het nootlot stuurt, daer legge ik: 't val zoo 't val.Ga naar voetnoot1838
Antigone:
 
Waertoe quam Edipus, die 't raetsel openbaerde!Ga naar voetnoot1839
Edipus:
1840[regelnummer]
Een zelve dagh holpme op, en smeetme weêr ter aerde.Ga naar voetnoot1840
Antigone:
 
Behoorde ik niet in 't leet te deelen dat gy erft?
Edipus:
 
't Is schande dat een maeght met vaders blintheit zwerft.
Antigone:
 
Niet voor een zedige, maer trotse, hem ten laste.Ga naar voetnoot1843
Edipus:
 
Breng my by moeders lijk, dat ik het noch eens taste.
Antigone:
1845[regelnummer]
Tre toe: genaek het lijk van d'afgeleefde vrou.Ga naar voetnoot1845
Edipus:
 
O moeder, bedtgenoot, hoe deeltge in mijnen rou!
Antigone:
 
Och onder hoe veel leets mostze eindelijk bezwijken!
Edipus:
 
Waer vinde ik twee gebroêrs? waer leggen hunne lijken?Ga naar voetnoot1848
[pagina 541]
[p. 541]
Antigone:
 
Zy leggen zy aen zy ter aerde, schuw van 't licht.Ga naar voetnoot1849
Edipus:
1850[regelnummer]
Laet mijne blinde hant eens streelen 't aengezicht.
Antigone:
 
Nu tast uw doode zoons eens alle bey: tre nader.
Edipus:
 
Bedroefde doôn, geteelt van eenen droeven vader!Ga naar voetnoot1852
Antigone:
 
O Polynices; och wat was uw naem my waert!Ga naar voetnoot1853
Edipus:
 
Nu is voltrokken 't geen my Febus openbaert.Ga naar voetnoot1854
Antigone:
1855[regelnummer]
En staet u noch meer leets te schroomen na uwe erven?Ga naar voetnoot1855
Edipus:
 
Dat ik t'Athene noch in ballingschap zal sterven.Ga naar voetnoot1856
Antigone:
 
In welk geweste trekt gy naer Athene heen?Ga naar voetnoot1857
Edipus:
 
Naer Kolon, Godt Neptuin geheilight. gy alleenGa naar voetnoot1858
 
Stut vader, om hem in zijn ballingschap te leiden.
Antigone:
1860[regelnummer]
Nu ga in ballingschap, en geefme noch in 't scheidenGa naar voetnoot1860
 
De hant, ô oude man, en laet u mijne zielGa naar voetnoot1861
 
Geleiden, als de wint een afgevaere kiel.Ga naar voetnoot1862
Edipus:
 
Ik ga, elendigh kint: geleime met uw traenen.Ga naar voetnoot1863
Antigone:
 
d'Elendighste van al de maeghden der Thebaenen.
[pagina 542]
[p. 542]
Edipus:
1865[regelnummer]
Waer zet ik mijnen wanklen voet?
 
Geef my den staf, mijn kint, mijn bloet.
Antigone:
 
Dit heenen, vader, ga dit heenen,
 
Als in den droom met zwakke beenen.Ga naar voetnoot1865-68Ga naar voetnoot1868
Edipus:
 
Och jammerlijke ballingschap!
1870[regelnummer]
Zoo ziet men met een' zuuren stapGa naar voetnoot1870
 
Den ouden uit het lant gedreven
 
Van Kreon. och de beenen beven!Ga naar voetnoot1872
 
Wat komt, wat komtme al over! och.
Antigone:
 
Wat draeghtge al, en wat lijdtge noch!Ga naar voetnoot1874
1875[regelnummer]
Rechtvaerdigheit beloont geen vroomen.
 
De booze hoeft geen straf te schroomen.
Edipus:
 
Ik ben de man, die hemelhoogh
 
Verheven zat in ieders oogh,
 
Toen ik, als 't gansche lant verfloude,Ga naar voetnoot1879
1880[regelnummer]
Het raetsel van 't gedroght ontvoude.
Antigone:
 
Wat mooghtge ophaelen al uwe eer
 
Genooten, toenge, Sfinx ter neêr
 
Gesmeeten, raekte aen 't overwinnen.Ga naar voetnoot1882-83
 
Zet d'oude zege uit uwe zinnen.
1885[regelnummer]
Apollo spelde u in zijn woudtGa naar voetnoot1885
 
Dat gy 's lants balling sterven zoudt.
 
En ik, ô vader, nu ten leste
 
Gescheiden uit dit lantgeweste,
 
Dat noit gehoort is van een maeght,Ga naar voetnoot1889
1890[regelnummer]
Wort van mijn speelgenoots beklaeght,Ga naar voetnoot1890
 
Die nokkende haer rede schorten,Ga naar voetnoot1891
 
En over my haer traenen storten.
[pagina 543]
[p. 543]
Edipus:
 
O edelmoedige aert!
Antigone:
 
Mijn vader, dus bezwaert,
1895[regelnummer]
Gaf my dien adel. onverzaetheitGa naar voetnoot1894-95
 
Van rouwe druktme, om dees versmaetheitGa naar voetnoot1895-96
 
Van broeder, leggende in het stof,
 
En onbegraven buiten 't hof.
 
'k Zal hem begraven met verlangen,Ga naar voetnoot1899
1900[regelnummer]
Al zoude ik hier den hals aen hangen.Ga naar voetnoot1900
Edipus:
 
Ga naer uw speelgenooten heen.
Antigone:
 
Die leerden al ons droef gesteen.Ga naar voetnoot1902
Edipus:
 
Stort uw gebeden voor d'altaeren.Ga naar voetnoot1903
Antigone:
 
Die zijn verzaet van ons misbaeren.Ga naar voetnoot1904
Edipus:
1905[regelnummer]
Ten minste ga naer Bacchus kerk,
 
Gebout ten hemel aen het zwerk,Ga naar voetnoot1906
 
Op dezen bergh voor wijnpriestrinnen.Ga naar voetnoot1907
Antigone:
 
Voorheene dansten wy daer binnen
 
En langs den bergh op zang en spel,
1910[regelnummer]
Omgort van 't rosse hartevel,
 
Een 'dans om Semel te behaegen,Ga naar voetnoot1911
 
En ook den goden, die ons plaegen.Ga naar voetnoot1912
Edipus:
 
Befaemde burgers, nu zie uit wie uitzien kan.Ga naar voetnoot1913
[pagina 544]
[p. 544]
 
Hier is dees Edipus, de wijt vermaerde man,
1915[regelnummer]
Ontvouwer vand'alom bekende raetselvonden,Ga naar voetnoot1913-15Ga naar voetnoot1915
 
En die 't moordaedigh Sfinx, welx klaeuwen 't volk verslonden,Ga naar voetnoot1916
 
Alleen den hals brak, en nu jammerlijk verkort
 
In eere, als balling 's lants, van elk verstooten wort.
 
Maer waerom zich vergeefs beklaeght voor ieders ooren?
1920[regelnummer]
De mensch moet draegen wat de goden hem beschoren.
Rey:
 
Doorluchte zege, vaer zoo voort,
 
En kroon mijn' wandel, zoo 't behoort.Ga naar voetnoot1894-1922Ga naar voetnoot1921-22

voetnoot*
Algemene Opmerking: Voor de door Vondel gebruikte hulpmiddelen en voor de betekenis van de desbetreffende verwijzingen in onze noten zie men de toelichting op bl. 460.
Toneelaanwijzing: Het toneel is gedacht voor het paleis op de burcht; links voert een weg buiten de stad; rechts bevinden zich bij het paleis aansluitende gebouwen. - Over de proloog - waarmee ook dit stuk begint - zie men de Opmerkingen bij de Ifigenie in Tauren, blz. 239.
voetnoot4
zoo .... toegeleit (toevoeging): (aan) hetwelk zoveel ellende is beschikt. Thebe is door V. als passief subject gedacht bij (veel jammers) toegeleit.
voetnoot5
oprijzen; Grotius: ‘door u (zich) brengen.’
voetnoot6
Kadmus: stichter van Thebe; Sidon; Grotius: ‘van het Sidonische land’, d.i. Phoenicië.
voetnoot7
Bij belanden is hier uit vs. 6 te denken.
voetnoot8
bloet: dochter; rijk van schat, toevoeging.
voetnoot9
by ieder een gehoude (voor overeenkomstige wendingen zie vs. 11 en 142) ....; Grotius: ‘naar ons is overgeleverd’; de bedoeling is in het minst niet om twijfel uit te drukken.
voetnoot11
wert (geacht) = word ....? (vgl. Van Helten § 9); Grotius heeft praesens: vocor (‘ik word genoemd’).
voetnoot13-vlg.
Men kan hiermee vergelijken de Inhoudt van V.'s Edipus, Dl. VIII, blz. 858.
voetnoot16
wien heeft betrekking op rijxstadt (Van Helten, § 127).
voetnoot16-17
Versta: dat door de beschikking der goden vermaard is geworden wegens zijn paarden (Vondel breidt hier uit).
voetnoot18-19
Hoe kunt ge zo heftig aanhouden om kinderen tegen de wil der goden?
voetnoot20
't gansche lant, toevoeging.
voetnoot21
in bloet versmooren; Grotius: ‘doen golven van bloed’.
voetnoot22
bezweeken: wanhopig.
voetnoot23
om .... koor: om zulk een onberaden daad in verband met het vroeger gegeven orakel; voor godts koor zie Ifig. vs. 731 en 1103.
voetnoot25-26
en geef ....: en legge het te vondeling op de aan Juno geheiligde weide op de Cithaeron (berg in de nabijheid van Thebe) en late het daar aan zijn lot over.
voetnoot27
naer de daet: naar het feit van het voet-doorboren (zie Inhoudt Edipus r. 13 en Ed. vs. 1247).
voetnoot28
Polybs paerdevooght: de paardeherder van Polybus (koning van Corinthe).
voetnoot29
bevelen: toevertrouwen, overhandigen.
voetnoot30
lieve en uit minne, toevoegingen; Vondel laat weg: ‘en doet haar echtgenoot geloven dat het een kind van hem is’.
voetnoot31
de blonde baert brak uit, vgl. vs. 65 en 159.
voetnoot32
door zijn besluit (sponte sua): uit eigen beweging.
voetnoot33
of .... aengemaent; zie Edipus, Inh. r. 18; elders (aliunde): van andere zijde.
voetnoot37
van .... ingenomen: door na-zorg gekweld (toevoeging); nadacht ontbreekt in het Ndl. Wdb.
voetnoot38
daer: bij welke gelegenheid.
voetnoot39
op Focis tweesprong; vgl. Edipus Inh., r. 22.
voetnoot40
bestraffen: berispen, uitvaren tegen; lantlooper; Grotius: hospes (‘vreemdeling’).
voetnoot41
duiken en zich binnen houden (vroeger ook duiken en zwijgen): geduldig verdragen (in zijn schulp kruipen), zonder een boos woord terug te geven.
voetnoot42
paerde hoef stamt uit Euripides.
voetnoot43
brult de zoon, toevoeging, affectverzwaring als lantlooper, vs. 40; knijf: mes.
voetnoot44
kort ingebonden: sober en kort.
voetnoot45
voesterheere: pleegvader (Polybus).
voetnoot46
uit .... eere, toevoeging.
voetnoot47
en 't velt, toevoeging.
voetnoot48
De zinsconstructie is foutief; aen hem moet bij Vondel feitelijk dienst doen als lijdend voorwerp bij kroonen (vs. 50); de zin is te herstellen door in vs. 50, voor te kroonen, hem toe te voegen.
voetnoot50
mijne echt, zie vs. 55.
voetnoot50-51
tot trouwen genegen, onjuiste toevoeging: Oedipus kwam toevallig langs de Sfinx; by der hant (Grotius: aderat): verschijnend.
voetnoot52
de dubbelzinnigheit der maeght, variatie van 's ondiers vont (listig bedacht raadsel).
voetnoot54
onnozel (toevoeging); zie vs. 56 onkundigh, zonder schult.
voetnoot58
begon .... te baeren: kwam te baren, baarde (Grotius: ‘genui’). Vondels gebruik van beginnen eenvoudig om een volgende phase van het verhaal in te leiden heeft een directe parallel in het na-klassiek Latijn, dat bijv. coepit dicere kent voor dixit.
voetnoot64
rukt uit .... haek, onjuist; vgl. Edipus, Inhoudt r. 72 en vs. 1501; Grotius heeft ‘doorboort’.
voetnoot67
om .... ontgaen; versta: om de schande te bedekken, er zich voor te vrijwaren; hier .... vast; ‘hetgeen veel list vereist’, zegt Grotius; vgl. hierbij vs. 970 vlg.
voetnoot68
vast .... hof: gevangen gezet in het paleis.
voetnoot68-69
verzwaert .... kindren, onjuist. Grotius: ‘en hij stapelt op zijn kroost huiveringwekkende vervloekingen wegens zijn door het lot beschikt ongeluk’ (V. heeft ten onrechte Grotius' cumulare bij ad getrokken); niet te heelen (bij subst. vervloeken); niet ongedaan te maken.
voetnoot70
opdat leidt de inhoud van de vloek in: dat zij om het erfrecht een bloedige strijd zullen vechten.
voetnoot71
achterdochtig: vrezend; gestoort (vertoornd, verontwaardigd), toevoeging.
voetnoot72
sterken: bekrachtigen (vgl. vs. 1799); in zijn woort, toevoeging.
voetnoot73
gemeen en stil ('t laatste woord is toevoeging): gemeenschappelijk en kalmweg (zonder zich te verontrusten over 's vaders vloek).
voetnoot74
verdraegen: overeenkomen.
voetnoot77
by beurte: op zijn beurt; bij afstaen is rijk lijdend voorwerp.
voetnoot78
ingenomen van: bezeten door.
voetnoot81
Adrast; zie Inhoudt, r. 2; onder 't wrokken is toevoeging.
voetnoot85
verdragh; vgl. vs. 74 (verdraegen); toomen: tegengaan, voorkomen. - Toneelaanwijzing. De ‘leermeester’ is langs een trap die zich in het paleis bevindt naar het platte dak geklommen. Op een der bovenste treden staande spreekt hij tot Antigone, die (voor de toeschouwers nog onzichtbaar) aan de voet van de trap staat (vs. 104).
voetnoot92
ter harte nemen: gunstig opnemen, inwilligen.
voetnoot93
het .... maeghden: de meisjeskamer; van boven: het dak van het paleis.
voetnoot95
zet .... neder; onjuist; Grotius: ‘blijf daar staan’; zie Toneelaanwijzing.
voetnoot96
spansseeren: wandelen, lopen.
voetnoot97
mevrou; Grotius: ‘vorstin’ (prinses).
voetnoot98
opspraek; zie aant. 227.
voetnoot100
met hoope van verdragh: in de hoop dat een overeenkomst tot stand te brengen zou zijn.
voetnoot101
bestellen: brengen.
voetnoot102
met bescheit: met een boodschap (van Polynices).
voetnoot103
knap: gezwind.
voetnoot104
wenteltrap; Grotius: ‘trap’.
voetnoot105-106
Men lette op het zeugma; zien is hier zowel met een adverb. bepaling van richting verbonden (dus = het oog richten op) als met een lijdend voorw. (= waarnemen).
voetnoot106
Ismene: de Ismenus, een riviertje dat door Thebe stroomt; Dirces springaêr (bron; Grotius: ‘wateren’); de D. stroomt eveneens langs Thebe; beide riviertjes komen van de Cithaeron.

voetnoot108
van dezen kant, toevoeging; zie de aant. bij vs. 91).
voetnoot109
mevrou; Grotius: ‘jonge dochter’ (zie vs. 97); met zegen, toevoeging.

voetnoot114
Hekaté, een der namen van Artemis (Diana); meisjes riepen gaarne de maagdelijke godin aan; mijn eer en kroone; Grotius: ‘door mìj vereerd’.
voetnoot116
van pas; Grotius: ‘niet zo maar op goed geluk, maar voorzien van ....’ (zie vs. 117).

voetnoot119
ook, op te vatten als: en (ook); den wal, onderwerp in accusatiefvorm.
voetnoot120
bezorgt: beveiligd.
voetnoot121
Amfion, koning in Thebe, die de stad omgaf met muren, waarvan de stenen zich door het toverspel van zijn lier samenvoegden en opstapelden.
voetnoot122
voor: tegen.
voetnoot123
bezie stamt uit Euripides. Achtereenvolgens worden nu de zeven aanvoerders der belegeraars van Thebe beschreven; braef (dapper) en frisch is toevoeging.

voetnoot125
aenstooten: aanstappen.
voetnoot127
schilt, in 17de eeuwse taal ook manl.; dit vers stamt uit Euripides.
voetnoot130
Hippomedon: een Grieks vorst, die bij Lerna, een moeras in Argolis, zijn rijk had; vol vlamme: vol krijgsvuur.

voetnoot135
die (mag bij aerde worden gedacht) .... muit, toevoeging. De aarde èn de door haar voortgebrachte reuzen muitten tegen de hemel; zie o.a. Dl. VI, blz. 200, r. 281 en blz. 558, r. 225.
voetnoot138
Dirce; zie vs. 106.
voetnoot139-40
uit .... oorlogh, toevoeging; anders uitgerust: in een andere wapenrusting.
voetnoot141
wert: wordt? zie aant. 11.
voetnoot142
Tydeus, gehuwd met een dochter van Adrastus (zie vs. 145); Eneus: Oeneus, koning van Aetolië; gerekent, zie vs. 9.
voetnoot143
Mars, den Etolier; Grotius: ‘den Aetolischen Mars’, d.i. de echte Aetolische krijgswoede.

voetnoot145-46
In verband met nemen verdient het de voorkeur dees (Tydeus) als subject op te vatten en Adrastus telgh (object in 145) als subject te denken bij wert in 146 (men kan ook en weergeven met die; vgl. van Helten, § 227a-d).
voetnoot148
die ongewone kleuren vertoont.
voetnoot149
schiltroep: (schildtroep, vgl. voor de spelling vs. 593 handaedigh) troep uitgerust met (grote) schilden; braveeren: zich trots, vol strijdlust vertonen.
voetnoot150
alle Etolieren is bijstelling bij zy; het behoorde echter bijstelling te zijn bij dit (Dit, deze troep, geheel uit Aet. bestaande, is ....); fix op speeren: bedreven in het werpen met speren.
voetnoot151
en schichten, variërende toevoeging.
voetnoot155
mijn naeukeurigheit, op te vatten als: ik nauwkeurig; bedacht: met bewuste bedoeling.
voetnoot156
Grotius alleen: ‘de wapenen’ (staet: rang; draght: klederdracht).

voetnoot157
Zethus; tweelingsbroer van Amphion; beiden rustten in één graf bij Thebe.
voetnoot158
gestreng van opzicht (= truci aspectu): grimmig van uiterlijk.
voetnoot159
Grotius: ‘hoewel nog een jònkman, schoon van lokken’; Vondel bedoelt: hoewel zijn blonde (vlassige) baard hem als nog jong doet kennen (vgl. vs. 31 en 65).

voetnoot163
al stil; ongeveer: zo bij mijzelf.
voetnoot164
die .... wil is onderwerpszin; die: hij (nl. Parthenopaeus) die.
voetnoot165
ook (toevoeging); van zijn kant (natuurlijk vòòr hij zijn plan kan volvoeren), eist de zin.
voetnoot166
Onjuist. Antigone wenst niet dat P. op de bergen door Diane wordt neergeschoten, maar voor Thebe; daerze moest luiden die.
voetnoot167
haere moeder is onjuist; zijn (P.'s) moeder, Atalante, die als jageres tot het gevolg van Diana behoorde.
voetnoot168
Verbind: onversaeght .... op hun recht (= freti jure: ‘steunend op ....’).
voetnoot171
ons wederstaen: tegenover ons (gaan) staan.

voetnoot172
met .... vaen, anachronistische toevoeging.
voetnoot173-74
Versta: die, terwijl hem zoveel rampen beschoren waren (hem zoveel rampen beschoren zijnde), te kwader ure .... De zinsconstructie vertoont enige overeenkomst met die in vs. 48-49. In het relatief wien (dat vergezeld is van een bep. zoo veel ... beschoren) vangt Vondel een subject die (bij wiert geboren) en een datief-object bij beschoren.
voetnoot175
uit eene moeder: hierbij nog eens te denken met my; oude raet: oude raadsman (raet is toevoeging).
voetnoot177
lantbeschermer; Grotius: ‘schoonvader’. V. bedoelt: de rechtshandhaver van Polynices.
voetnoot178
't maeghdegraf: het graf van de dochters van Niobe, buiten Thebe; uit marmer gehouwen is toevoeging.
voetnoot179
in 't verschiet, toevoeging.
voetnoot181
bescheidelijk: duidelijk; naer reden: in overeenstemming met de afstand.
voetnoot182
een schijn: een vaag beeld.

voetnoot185
van deze wallen, toevoeging.
voetnoot192
in 't glas: in een spiegelende ruit, toevoeging.
voetnoot194
om .... te verblijden: met het gevolg dat hij ....
voetnoot196
wit, in verband met de priesterlijke waardigheid van den bestuurder (zie het vervolg); ook het gespan denke men zich wit.
voetnoot197
Amfiaraüs: ziener en droomuitlegger.
voetnoot198
radt (pars pro toto): wagen (vgl. 1227).
voetnoot198-99
opdat .... ingewant, toevoeging.

voetnoot200
o .... zon, nl. de maangodin, Diana (vgl. vs. 113).
voetnoot201
uitgestreeken: uitgedost; de bepaling geplant .... kleet behoort bij dochter.
voetnoot202-03
uw' riem .... gehecht, uitbreiding van Grotius' ‘met blinkende gordel’, dat bij hem bijstelling is bij ‘zon’ (vs. 200).
voetnoot204
dees slaat op Amfiaraüs (wat rijdt hij, als priester, bedachtzaam, bedoelt het origineel).
voetnoot205
Denk voor aen: maar (maar waar is K...., zie de volgende aant.).
voetnoot206-07
die .... wijst, onjuist. Grotius: ‘die tegen onze stad (steeds) grimmige bedreigingen uitslingert’ (dit is Antigone bekend, zie vs. 214).
voetnoot208
hy meet nl. met zijn blik; hofpoort; Grotius: ‘de torens van de muren.’
voetnoot209
den toegang; Grotius: ‘de zeven toegangen tot de stad.’
voetnoot210
Nemesis: de wrekende godin van het recht; zij straft de overmoedigen (zie vs. 213); ter .... gekoren toevoeging.
voetnoot211
die .... stut, een niet met de mythologische voorstelling strokende toevoeging.
voetnoot214-15
vgl. vs. 207 met aant.; gevangenen; Grotius spreekt speciaal van de Thebaanse vrouwen (zie vs. 224); in 't net, toevoeging.
voetnoot216-vlg.
Grotius: ‘en die schenken aan Lerna, waar Neptunus, gedachtig aan Amymone, nieuwe wateren uitstortte’. Vondel heeft uit een mythologisch handboek dit uitgebreid (tot vs. 220); tot ontzet; dit behoorde te luiden na ontzet (verlossing); van Amymoon (Amymone), die nl. door een sater bedreigd werd en door Neptunus bevrijd.
voetnoot219-20
toen .... staf; versta: die, onmiddellijk nadat N. met zijn drietand in de grond stiet (klinken: slaan, slingeren), water gaf.
voetnoot225
ter ruste, toevoeging.
voetnoot226-vgl.
vs. 93.
voetnoot227-vlg.
onjuist; Grotius (ter motivering van de raad in vs. 225): ‘immers sedert de stad in onrust en opschudding verkeert, komt een grote menigte vrouwen steeds naar het paleis’.
voetnoot229
't erghste: kwaad; volgens de oudgriekse opvatting behoorde een vrouw zich niet in 't openbaar te vertonen behalve bij bijzondere plechtigheden en feesten (A.'s verblijf op het dak van het paleis zou dus ‘opspraak’ - zie vs. 98 - kunnen verwekken).
voetnoot231
Grotius heeft een algemene sententie: ‘waar veel vrouwen bijeen zijn, is het een genot voor haar niets degelijks (Grotius' grave, Vondels deftigh) en verstandigs te doen horen’.
voetnoot+
Inleidende Opmerkingen voor de Rey: De rei bestaat uit jonge Phoenicische vrouwen, door de afstammelingen van Agenor (zie vs. 308) als ‘de bloem des lands’ (zie vs. 245) geschonken aan Apollo van Delphi na het behalen van een overwinning op Phoenicië's vijanden. Grotius heeft in deze vrouwen een deel van de oorlogsbuit willen zien, waarin Vondel hem volgt. De voor Delphi bestemde vrouwen bevinden zich voorlopig te Thebe.
voetnoot235-36
nonnen, verchristelijking voor: tempeldienaressen (vgl. 255, 265 enz.); voor gevange en oorloghsroof (236) zie de Opmerkingen hierboven.
voetnoot238
in 't berghsneeu (van Parnas); Grotius: ‘onder de besneeuwde toppen’. Delphi lag op de helling van de Parnassus; sneeu is in 17de eeuwse taal m., vr. en onz.
voetnoot239
slavernye: dienstbaarheid.
voetnoot241
d'onvruchtbaere Siciliaenen; Grotius: ‘de onvruchtbare Siciliaanse velden’, (in de Prolegomena verklaart hij ‘onvruchtbaar’ als doelend op de toestand tijdens de bewoning van Sicilië door Cyclopen).
voetnoot242
toen: terwijl, bij welke gelegenheid; een lucht van 't westen: een westenwind.
voetnoot243
quam baenen: baande.
voetnoot244
op de vlught, toevoeging (op onze vaart).
voetnoot245
Zie de Inleid. Opm.
voetnoot246-47
als een pant: als een blijk van verering (geschenk); voor maeghdenroof zie de Inl. Opm.
voetnoot249
Agenors maegen: de afstammelingen van Agenor (vader van Cadmus, koning van Phoenicië).
voetnoot250-51
Versta: om - op dezelfde wijze aan de godheid gewijd als een kerkbeeld - tempeldienst te verrichten; helpen is stoplap.
voetnoot252
een noodzakelijke verplichting, waaraan niet te ontkomen is (legem servitii, luidt. Grotius' vert.).
voetnoot253
De Kastalia was een heilige bron aan de Parnassus; met het water van deze bron wiesen zij zich, die de Delphische tempel binnen wilden gaan; vgl. If. in Tauren, vs. 1297.
voetnoot254
besprengden behoorde te zijn: zullen mij besprenkelen; door .... hant, toevoeging.
voetnoot255
nonnen; zie vs. 235.
voetnoot256
en .... stant, toevoeging.
voetnoot257
De Parnassus had twee toppen, waarvan de éne aan Apollo was toegeheiligd, de andere aan Bacchus (zie vs. 259-vlg.).
voetnoot262
Draekenest: spelonk bij Delphi, waar Apollo de draak Pytho verslagen had (zie If. in Tauren, vs. 1282-vlg.).
voetnoot263
uitzagen (verl. tijd door rijmdwang): uitzien (naar de aarde); daer (van)waar.
voetnoot265
kooren, verchristelijking voor tempel (vgl. vs. 235-36).
voetnoot266
De bedoeling is: na dit Thebe verlaten te hebben (zie Inl. Opm.)
voetnoot267
met zang en spel; bij Grotius is enige verzen vroeger namelijk sprake van de reien van Diana; daarop slaat dit vers.
voetnoot268
onbeschroomt: in veiligheid (tegenover de oorlogsdreiging die over Thebe hangt).
voetnoot270
raest; Grot.: ‘spirat nil nisi sanguinem.’
voetnoot273
de bloetverwanten: de Phoeniciërs.
voetnoot274
bontgenooten is minder juist; versta: stamgenoten (herhaling van bloetverwanten).
voetnoot275
Fenicie ook; versta: (dat is) óók Phoenicië.
voetnoot276
't hof .... steên, toevoeging; evenals van alle kanten (vs. 275).
voetnoot278
Io: betovergrootmoeder van Agenor, bij wien de splitsing begint in een Phoenicische tak en een Thebaanse (Cadmus).
voetnoot281
beuklaer: schild.
voetnoot282
het weêrlicht, onz. in overeenstemming met het simplex licht.
voetnoot283
merk: voorteken.
voetnoot284
een bederf van 't volk (bijstelling bij veltslagh): strekkend tot verderf van het volk.
voetnoot285
dat (object), slaat op bederf; Plutoos razernyen: de Furiën (Plutoos, omdat ze haar woonplaats hebben in de onderwereld); vgl. Oedipus' vloek, vs. 71-72.
voetnoot289-90
al .... verongelykt, verduidelijkende toevoeging van Vondel, evenals vs. 292.
voetnoot293
al, ter vert. van Grotius' jam (nu is het ogenblik daar, dat ....).
voetnoot295
in hun net (= in retibus): die ze nu in hun macht hebben.
voetnoot296
bezet: wil overvallen, belaagt, vgl. If. in Tauren, vs. 1376.
voetnoot297
moedigh op (= fretus): vertrouwend op, vgl. vs. 168.
voetnoot298-99
of kan .... bladt, uitbreiding van Vondel onder invloed van Aeneïs II, vs. 1049-50 (in Vondels vert.; zie Dl. VI, blz. 475).
voetnoot300
schrik en schroom: angst en vrees.
voetnoot303
want .... vast; niet het roken van het altaar (voor het paleis), maar de aanwezigheid van het altaar stelt P. gerust: het altaar nl. was een veilige wijkplaats, een vrijplaats.
voetnoot304
het hof .... volk: en het paleis is niet leeg (let op Vondels verzwarend krioelen).
voetnoot305
omhooren: om mij heen horen, rondvragen.
voetnoot307
Grieken: Griekenland.
voetnoot308
maerschalk, onjuist; Grotius: ‘krijgsoversten, die afstammen van A., hebben ons ....’ (zie Inl. Opm. boven de rei).
voetnoot309
der waerzeggren tolk: die de geheimen van Zeus vertolkt aan de waarzeggers; vgl. Koning Edipus, vs. 193 en in de Lucifer: Godts Geheimenistolk (= Gabriël).
voetnoot310
Edips zoon, de regerende Eteocles; kerkspelonken (en godtspraek): orakel (-plaats).
voetnoot311-12
zoo ....: indien het leger uit Mycene niet de stad was komen belegeren; vgl. de Inhoudt, r. 14-15 voor de tijdsvorm.
voetnoot312
beziet (Grotius' visurus): komt bezoeken.
voetnoot314
zoon van Edipus is te denken als praed. attribuut bij ik (ik ben, als zoon van E., ....).
voetnoot317
rechte, stoplap.
voetnoot318
mijn koningin; zie hiervoor de aant. bij vs. 308; naer uw troonen, ongelukkig gekozen toevoeging van Vondel, evenals Thebaensche koning in vs. 320.
voetnoot321
naer .... hoeden, eveneens een toevoeging in strijd met de situatie.
voetnoot326
bezweeken: krachteloos (door ouderdom); Grotius: ‘of ik heb mijn door ouderdom bevende voet bewogen’.
voetnoot329
mont aen mont; Grotius: ‘wang aan wang’; ik .... weene, toevoeging.
voetnoot331
hoe, bij Grotius met de betekenis: hoe onverhoopt.
voetnoot333
hoe .... feesteeren; Grotius: ‘hoe zal ik, tegelijkertijd u omarmend en met mijn haren u beroerend, hierheen mij wendend en dan weer daarheen, vreugde smaken, gelijk weleer!’
voetnoot336
door bedwang ....: gedwongen, met schreden die u zwaar vielen; prangen: nopen, dwingen; uit wrevelmoedigheit: met euvele moed; door zijn grimmige aard.
voetnoot336-38
door bedwang .... uit wrevelmoedigheit, uitbreiding.
voetnoot343
in naere duisterheit (naer zowel duister als somber, akelig; vgl. Kon. Edipus, vs. 1752) ziet op Oedipus' blindheid.
voetnoot344
zoekende: verlangende naar.
voetnoot345
de pylers ....; vgl. If. in Tauren, vs. 1022.
voetnoot347
zucht op zucht: herhaalde klachten over hen uitstotend.
voetnoot348
beklaeghde .... huwlijxvrucht (toevoeging): richtte steeds weer zijn aanklachten tegen zijn kinderen (zijn zoons), variatie op de voorafgaande woorden.
voetnoot349
gedooken in zijn hol; versta: zich opsluitend in zijn duisterheid (zie vs. 343).
voetnoot350
elendigh, toevoeging; hier schuilt in het woord mogelijk nog de oude betekenis van balling.
voetnoot352
en (u) sterkt met zwagerschap (vgl. vs. 80-81): en u door huwelijk een machtigen schoonvader verzekert.
voetnoot353
bedroeft (intransitief): wordt bedroefd; Laius geest (onderwerp): Laius' schim (geest is toevoeging); afschuwelijk (actief) van ....: uw echt verafschuwend.
voetnoot354
haer: de echtverbintenis; om .... huwelijk; versta: om het ‘lantbederflijke’ van dit huwelijk; lantbederflijk: tot verderf des lands strekkend.
voetnoot357
noch .... water; ‘noch wies de Ismenus uw leden in zuiver water’, zegt Grotius.
voetnoot359
Ogygus: zoon van Poseidon, eerste vorst over het Thebaanse land.
voetnoot361
drukken: ten onder brengen.
voetnoot317-62
heeft bij Grotius lyrische maat.
voetnoot362
De woordfiguur is hier van Vondel.
voetnoot363
in arbeit gaen: in barensnood verkeren.
voetnoot364
Versta: dit plant in 't hart der moeder de liefde tot het kind.
voetnoot365
die .... doemen, toevoeging.
voetnoot367-68
't Vaderlant .... aengeboren, vgl. Gijsbreght van Aemstel, vs. 1894.
voetnoot368
dat's gebrek: daarmee handelt men verkeerd.
voetnoot369
ydlen roem (adjectief in acc.-vorm): holle grootspraak; de toelichting volgt.
voetnoot371
my verdocht (bijv. bep. bij heerschzucht en eetschennis): bij mij gevoelens van wantrouwen opgewekt hebbende (verdocht = verdacht, verl. deelw. van verdenken).
voetnoot372
De zin met dat beginnende vermeldt de inhoud van de ‘schrik’ (vrees); versta dus: namelijk dat ....; verrukt: meegesleept.
voetnoot374
in straete en achterwegen, toevoeging.
voetnoot375
uw trou, ‘letterlijke’ vertaling van Grotius' fides, waarmee bedoeld is: bescherming.
voetnoot376
bezien; vgl. vs. 312.
voetnoot378
het oefenperk (gymnasium): plaats voor lichamelijke oefeningen.
hofpylaeren, toevoeging.
voetnoot383
onopgetoit: met verwaarloosde kleding; met ... haer; Grotius: ‘met uitgerukte haren.’
voetnoot384
het bloetkrakkeel: bij Grotius een algemeen begrip: familietwist.
voetnoot385
Het vers is op te vatten als een sententie (de hoop op verzoening is klein, als twee ....).
voetnoot386
hoe draeght .... (= quid agit ....): hoe maakt het mijn vader (vgl. het Franse se porter en zie de variërende uitbreiding in vs. 387b).
voetnoot388
versuffen: wegkwijnen van verdriet.
voetnoot390
Achter toe is een dubbele punt te denken; na .... zwerven, toevoeging.
voetnoot392
twee paeren vruchten; V. bedoelt twee zoons en twee dochters.
voetnoot395
men: ik; sparen: zich onthouden van.
voetnoot396
uw leet te tergen: uw verdriet te verlevendigen, nieuw voedsel te geven door het te prikkelen. - Vondel volgt hier dan verder de tekst van Euripides, zoals Portus die leest en weergeeft (venis enim mihi desideratus); Grotius heeft: ‘toch zou ik het gaarne willen’.
voetnoot400
rijxverschoveling: balling 's lands.
voetnoot402
voor getrouwen, toevoeging.
voetnoot405
onbescheit (= inscitia): onwetendheid, onverstand (zie vs. 406).
voetnoot409
maer .... elende: maar intussen blijft de balling in ellende rondzwerven.
voetnoot410
Grotius: ‘en dus blijkt op de lange duur dat zij (de hoop) ijdel is.’
voetnoot411
doorgaens: steeds weer, altijd door; gezien: voorgespiegeld, (een geluk dat men slechts ziet en nooit kan grijpen).
voetnoot414
maeghschap; onjuist; Grotius: ‘(gast-)vrienden’.
voetnoot415
die (algeméén op te vatten): vrienden; uw geluk: u zolang ge in voorspoed leeft; klaeght: ongelukkig is.
voetnoot416
Grotius: ‘En heeft niet uw hoge afkomst ...?’
voetnoot417
geen .... boeten: (hoge) afkomst kan nooit honger stillen.
voetnoot418
Onjuist; Grotius: ‘Is dus het eigen vaderland den mens het dierbaarst?’
voetnoot421
Versta: Apollo's beschikking, blijkens een (eerst later mij bekend geworden) voorspelling aan Adrastus.
voetnoot422
men: ge.
voetnoot423
zwijn: everzwijn (vgl. verder vs. 433); bevelen: toevertrouwen.
voetnoot424
Versta: Wat heeft de vermelding van dieren als deze, die .... zijn, te maken met u?
voetnoot425
Grotius: ‘Mijn lot is mij door hogere macht beschikt en daarom houd ik mij daar buiten’.
voetnoot426
Grotius: ‘God is wijs, maar hoe kwaamt gij tot een huwelijk?’
voetnoot427
zoo: toen.
voetnoot428
als .... verschoveling: zoals arme ballingen dat plegen te doen.
voetnoot430
toen .... bede, toevoeging van V.; Grotius: ‘wie was die man, evenzeer berooid als gij?’ De gecursiveerde woorden zijn door Vondel overgebracht naar vs. 431b.
voetnoot431
Zie vs. 142.
voetnoot432
beelt .... af; versta: vergeleek .... bij.
voetnoot433
bulster; Grotius: ‘deken’; in ons quelling (benarde toestand), toevoeging. De verwoedheid waarmee ze streden, deed Adrastus denken aan twee wilde dieren (zie vs. 434-35).
voetnoot434
Talaus zoon: Adrastus. Versta: Zag A. daarin de vervulling van Apollo's voorspelling?
voetnoot435
met reên; Grotius alleen: ‘ja’.
voetnoot438
Grotius: ‘Hoe legdet gij het aan zulk een groot leger met u mee te krijgen?’
voetnoot439
d'eerste; versta: aan zijn beide schoonzoons, maar ik zou voorgaan.
voetnoot440
besteet: gehuwd.
voetnoot442
een' uitgestooten: een uitgebannene, een verdrevene.
voetnoot450
in zangen en gedichten is ten opzichte van Grotius een toevoeging (deze heeft alleen ‘dictum .... antiquum’); het beantwoordt echter aan het Griekse ‘humn èthen’ op deze plaats, waarvoor Portus zin-getrouw ‘celebratum’ heeft. Vondel kan het Grieks geraadpleegd hebben, maar hij kan evengoed van Portus zijn uitgegaan; men vergelijke bijv. vs. 769, waar Grotius' ‘(de faam) is groot’ wordt uitgebreid tot: klinkt .... met trompetten.
voetnoot453
oorloghstoght (Grotius: agmen): optrekkend leger, krijgsstoet.
wat .... erve: wat is hoge geboorte zonder bezit.
voetnoot455
uw tusschenspraek (tot Jocaste): uw bemiddelend optreden; voor, hier temporeel.
voetnoot456
of: om te proberen of.
voetnoot459
't gebriesch der paerden; versta: de briesende paarden; Grotius: ‘de wagens van de vooruitdringende burgers’ (zie vs. 458); 't geweer, alreede kant: de gevechtsklaar gehouden wagens.
voetnoot461
beraemen: een voorlopig ontwerp maken.
voetnoot462-63
Grotius: ‘In deze hoop is deze hier op uw bede (tot Jocaste) met mijn toestemming in de stad toegelaten’.
voetnoot464
rechts beleit, één woord.
voetnoot465
zich verklaeren: een beslissing geven over een geschilpunt.
voetnoot466
dwars (Grotius torvus = grimmig) gezicht en wrevligh opzicht (vgl. vs. 158) zijn variaties; mogelijk speelt bij Vondel door dwars ook de eigenlijke betekenis heen (vgl. de drie volgende verzen).
voetnoot467
geen slangenhooft ....: geen Medusahoofd.
voetnoot470
ter spraeke staen: (elkander) te woord staan.
voetnoot472
als .... overgaet, min gelukkige vert.; Grotius: ‘na een (tijd van) grimmige verbittering’.
voetnoot474
is een onjuiste weergave; Grotius zegt: ‘alleen besprekend dátgene, waarvoor men gekomen is’ (dus geen oude grieven oprakelend).
voetnoot475
Blijkens het Lat. is de bedoeling: het is billijk dat gij het eerst begint.
voetnoot476
in .... zin: naar uw mening.
voetnoot478
ongelijk: geschil (vgl. vs. 488).
voetnoot481
wat hinkt in recht en orden; = Grotius: ‘wat mank gaat aan het euvel van onrechtmatigheid’.
voetnoot482
glimp: schone schijn.
voetnoot483
hanthaven: voorstaan, steunen; hanthaefde is hier op te vatten als imperfectum de conatu: wilde handhaven (niet te gronde wilde richten); diep geraekt staat hier als bijv. bep. bij ik op één lijn met de bijzin die .... hanthaefde.
voetnoot485
eerst: als eerste.
voetnoot486
Aan hooge poorte beantwoordt bij Grotius: patria regna, d.i. ‘voorvaderlijke regeringszetel’ (vgl. de ‘Hoge Porte’, voorheen betiteling van de Turkse regering).
voetnoot488
een ongelijk, nl. dat dàn ontstaan zou; by .... geleên is een toevoeging, misplaatst, doordat ze anticipeert; zie de vorige aantekening.
voetnoot490
ongeregelt: in strijd met recht en regel, driestweg.
voetnoot492-94
Grotius duidelijker: ‘Ook ik ben bereid terstond mijn leger weg te voeren uit dit gebied, mits mij dit paleis als zijn heer erkent, dat dan teruggegeven moet worden aan mijn broeder op de juiste tijd (nl. na een jaar)’; het leger .... sluit aan bij bereit; gelijkwe zwoeren (overeenkomstig ons plechtig verdrag) behoort bij het onmiddellijk voorafgaande.
voetnoot495
trompet .... vaen, toevoeging.
voetnoot496
stormleêr: stormladder.
voetnoot497
't recht (datief-object) .... vergen (eigenlijk: van de rechtspositie waarin ik mij bevind, het uiterste vragen): met alle middelen mijn recht zoeken.
voetnoot499
geweldigh: gewelddadig.
voetnoot500
zonder scha, toevoeging.
voetnoot502
elk; Grotius: ‘zowel ontwikkelden als onontwikkelden’; en .... bewimpel, toevoeging.
voetnoot503
dat .... gemoedt, toevoeging.
voetnoot504
Versta: al ben ik ver van Griekenland en de beschaving grootgebracht (toch krijg ik de indruk dat hij ....).
voetnoot505-08
Onjuist; Grotius: ‘Indien allen hetzelfde voor goed en rechtvaardig hielden, dan zouden onder de mensen geen geschillen bestaan. Maar nu zijn “rechtsgelijkheid” (aequitas, V. billijkheit) en “eendracht” niets dan ijdele klanken; de werkelijkheid wijkt daar ver van af’.
voetnoot509
om .... gaen: om het ronduit te zeggen.
voetnoot511
moeielijk, toevoeging; de dubbele punt kan men zonder bezwaar wegdenken.
voetnoot512
daer .... staen; Grotius: ‘de Oppermacht (= V. staet), die éérste van alle goden’ (vgl. vs. 540).
voetnoot515
een suffer (imbellis animi): een slappeling, een bloodaard; wraekt het meeste: werpt weg, ziet af van, het grootste.
voetnoot516
toegerust, nl. met wapenen (armatus); een man is datief.
voetnoot517
by de vroomen, toevoeging.
voetnoot519
sabel; Grotius: ‘speer’.
voetnoot522
en .... broeder, toevoeging.
voetnoot523
och .... gruwt, een niet bij Eteocles' karakter passende toevoeging.
voetnoot524
smeeken (blandiri): vriendelijk spreken.
voetnoot525
nederslaen: zich metterwoon vestigen.
voetnoot526
uit trots, toevoeging; in .... gezicht: mij openlijk (aldus) trotserend; dat staet my toe: dat ligt op mijn weg.
voetnoot527
slaef; versta: onderdaan.
voetnoot530
eer .... slechten; Grotius: ‘eerder dan (te verwachten) dat ik mijn scepter prijs zal geven’.
voetnoot531-32
Grotius: ‘Want zo (ooit) recht te schenden is, men schende het terwille van de macht (= V. wanneer .... kost); vroom ontzag besture dan voor het ov'rige het leven.’ Vondels toevoeging heiligh is in deze gedachtengang misplaatst.
voetnoot533-34
Grotius: ‘Het voegt niet schoon te spreken over dingen die schandelijk zijn; een welsprekendheid als deze mishaagt aan de Gerechtigheid.’ (vgl. de personificatie in vs. 512).
voetnoot535-36a
(bouvallig is toevoeging) versta: hoewel de ouderdom de krachten sloopt, iets goeds brengt hij toch ook (= noch); hierbij behoorde vs. 537 direct aan te sluiten, Vondel last echter een buiten de algemene sententie tredende toevoeging in.
voetnoot536b
hier; zie vorige aant.
voetnoot539
dertel (procax): brutaal, uit de band springend.
voetnoot540
staetzucht (ambitio); zie aant. 512; schendig: schandelijk.
voetnoot543
helpt .... hollen; Grotius: ‘heeft wild gemaakt’.
voetnoot544-45
omzichtigh .... onrecht, toevoeging; billijkheit omhelzen (aequalitatem colere): ‘het beginsel der rechtsgelijkheid eerbiedigen’.
voetnoot546-47
genooten (socios): bondgenoten; door de reden (verstand) en door de liefde zijn toevoegingen.
voetnoot548
Grotius: ‘Gelijkheid is lief aan het Recht en aan de Wetten’ (vgl. aant. 533-34).
voetnoot549
Zie vorige aant.; doorgaens: steeds.
voetnoot550b-51
Vondel heeft Euripides geraadpleegd; versta: eerbiediging van 't beginsel der rechtsgelijkheid leert acht geven op de van te voren vastgestelde grenzen (voorgestelde merk) voor maat, getal en gewicht.
voetnoot551a en b
vormen tezamen een hendiadys.
voetnoot552b
bewaeren ....: blijven elk binnen zijn omschreven gebied.
voetnoot553
winnen en vergaen, op te vatten als; overwinnen en wórden overwonnen; achter zonder denke men: jegens elkaar.
voetnoot554
om .... staen; ‘beide eendrachtig het mensdom dienend’ (Grotius).
voetnoot554-55
Versta: en zal ditzelfde niet gelden voor u, bloedverwanten, broeders - maar weigert de ene broeder (nl. Eteocl.) den ander zijn vaderlijk erfdeel? (vaders deel, verkorte zegswijze voor: zijn deel van vaderswege).
voetnoot556
ô .... krakkeel, toevoeging.
voetnoot557-58
snood en onrechtvaerdigh zijn synoniem; Grotius: ‘wat kan dat schoon-glanzend onrecht, dat men heerschappij noemt, toch bevatten dat gij zò veel waard acht’; zoo wederwaerdigh (weerbarstig, opstandig), toevoeging.
voetnoot559
dit .... op neemt: dit als iets zo gewichtigs beschouwt.
voetnoot560
van .... geacht: door ieder aangezien als een man van hoge staat.
voetnoot563
dat zou een ijdele eretitel zijn (als gij bereiktet, dat ‘uw huis ....’; zie 562).
voetnoot564
Grotius: ‘Voor hem die maat kent, is wat genoeg mag heten, steeds genoeg’.
voetnoot566
deelen: zijn deel krijgen. De vert. ís minder juist; Grotius: ‘neen, het eigendomsrecht is aan de Goden, aan òns alleen het beheer.’
voetnoot568
eene onzekre gaef; Grotius: ‘('t geluk is) vlottende en met onzekere termijn’.
voetnoot568-69
een juk .... valt, misplaatste toevoeging.
voetnoot570
behoên: voor ondergang bewaren; leeren verkiezen: doen kiezen.
voetnoot571
gy: Eteokles; naar Grotius' vertaling diende achter heerschappy een vraagteken te staan.
voetnoot575
's vyants slaverny: de slavernij bij de vijand.
voetnoot576
uit razerny: in dolzinnige begeerte.
voetnoot577
en uw hardnekkigheid komt duidelijk aan den dag (de woordschikking wijkt af van de in hoofdzinnen gebruikelijke).
voetnoot579
u als datief-object te denken bij gezeght zijn; nu .... mê: laat nu de jongste zoon ook horen.
voetnoot580
slinx: op verkeerde wijze, averechts (Lat. infaustus: ongelukkig).
voetnoot582
genomen: ondersteld dat.
voetnoot583
dat .... verhoede (tussenzin): wat God moge verhoeden; zegepracht: overwinningstrofee.
voetnoot584-85
wat .... geven; versta: op welke wijze denkt gij te motiveren het brengen van uw (bloedige) overwinningsoffers op het slachtaltaar.
voetnoot586-87
Vondels (onjuiste) vertaling is aldus weer te geven: onder aanvoeren van welke grond (voor titel vgl. Opdracht, r. 5) wordt die slachtbuit gedreven naar de Inachus (rivier in Argos). Grotius: ‘welk opschrift zal de aan de oevers van de Inachus gewijde wapenbuit dragen?’ Daarop laat Grotius volgen: ‘Soms dit: na Thebe in vlammen te hebben doen opgaan wijdt P. deze schilden aan de Goden?!’ (vgl. Vondels vert. vs. 587-89).
voetnoot590
vermaeren: beroemd maken.
voetnoot593
handaedigh (handdadig): schuldig.
voetnoot594-96
men, bij Vondel (blijkens de toevoeging) bedoeld als: gij, Polynices, met de uwen (gy .... verweeren is een onjuiste toevoeging); Grotius echter: ‘opdat de een of ander (onder de Argiven) zal zeggen: gij zijt een al te onzalig schoonvader voor ons, Adrastus’, ....; wy: de Argiven; dees eenige echt: deze éne echtverbintenis.
voetnoot597
bedorven: in het verderf gestort; achter verdelght behoorde een vraagteken te staan (zie het begin van de rhetorische vraag bij en in vs. 593); och zoon: neen zoon.
voetnoot599
niet erven: het erfgoed (rijk, van Oedipus) niet deelachtig worden (dus: enerzijds niet uw doel bereiken); met hem heensterven in verdriet is onjuist; Grot.: ‘anderzijds met deze Argiven (die u vergezellen) sneuvelen’ (want terugkeren naar Argos zult gij niet durven).
voetnoot600
't geen .... overschiet: datgene waarmee ge de grenzen van het redelijke overschrijdt.
voetnoot604
Edipus; Grotius: ‘Oedipus' huis’.
voetnoot605
neêrleggen: tot vrede brengen, beslechten.
voetnoot609
De woordspeling is van Vondel.
voetnoot610
verzie u: neem u in acht; of wy zouden ...., met plotselinge afbreking, een rhetorische figuur, die men niet bij Grotius vindt.
voetnoot612
gehart (Grotius: impervius) is gehard, met de betekenis: door een pantser gedekt, onkwetsbaar; vgl. Herscheppinge XII, vs. 222 (Dl. VII, blz. 823).
voetnoot614
darre: durf.
voetnoot615
dat .... vecht; Grotius: ‘dat het slag der rijken spaarzaam is met zijn leven.’
voetnoot616
Versta: zo gij mij voor een bloodaard (imbellis) hieldt, zoudt gij dan met zúlk een legermacht mij komen bestrijden?
voetnoot617
Grotius: ‘het past immers den aanvoerder méér de veiligheid te betrachten dan zich al te onstuimig te tonen.’
voetnoot618
trotsen op: zich overmoedig gedragen (in vertrouwen) op; dat, nl. het vrijgeleide.
voetnoot619
vaders errefdeel; Grotius: ‘mijn deel van het gebied mijns vaders’.
voetnoot622
o .... offerhande: Grotius' paterna sacra doelt op het god-geheiligd huisaltaar.
voetnoot623
gy .... hart; Grotius: ‘maar gij keert daartegen het geweld van uw zwaard’ (vgl. vorige aant.).
voetnoot623b
Ik bidde .... is het vervolg van Polynices' aanroeping (in vs. 622).
voetnoot624
zy: de goden (vs. 622).
voetnoot625
van .... paerden: van de op witte paarden gezeten goden (nl. Zethus en Amphion, beschermheren van Thebe, vgl. vs. 157); witte stamt uit Euripides.
voetnoot627
ruime: Van Lennep stelt voor ruimen, wat ook in verband met Grotius' woorden de voorkeur verdient.
voetnoot629
Lerne, zie vs. 132 met aant.; Grotius: ‘Mycene’.
voetnoot630
ter .... gerecht is een niet passende uitbreiding; Grotius: ‘gij zijt een rechtsverachter’.
voetnoot631
verstooren: vernietigen, verderven.
voetnoot632
gelyk: in de functie van.
voetnoot633
daer: ter plaatse waar (of wanneer).
voetnoot635
meer ....; Grotius bedoelt: zeg liever dat gij aanricht (tegenover lijden).
voetnoot636
noemze niet; versta: die naam is voor uw tong te heilig.
voetnoot637
en die slangen, toevoeging (zie vs. 132 en vs. 697-vlg.).
voetnoot638
Grotius: ‘Ik zal dan gaan; moeder, u zij grote lof (gebracht)’.
voetnoot640
dit valt hardt, toevoeging, aan te vullen met: indien het mij geweigerd wordt.
voetnoot641
ongehuwden, hier in de zin van jong.
voetnoot643
die .... beoorelooght, toevoeging. Grotius: ‘wat noemt ge háár die u verfoeien’; woelen om: zich moeien, druk maken om.
voetnoot644-45
Het woordspel ook bij Grotius (vale en valere); och .... welvaert: wél te varen verbiedt mij dat wat ik lijd.
voetnoot645
men: Eteokles (zie vs. 636).
voetnoot648
der stede; versta: vòòr de stad.
voetnoot649
op u passen: zorgen dat ge mij niet ontgaat.
voetnoot650b
is toevoeging.
voetnoot651
zoon; Grotius: ‘zonen’.
voetnoot652
u slaen, hier met de betekenis: aan u in vervulling gaan (zie vs. 69).
voetnoot654-55
en bewusten van: die meeweten van.
voetnoot656
tuigen: getuigen.
voetnoot657
uit een' stam (met klemtoon op een): uit dezelfde (koninklijke) stam.
voetnoot659
al het onheil dat over u komt, wijt dat aan hem. Door de zin wat .... over weer terug te schuiven tot hoofd zin versterkt Vondel het affect.
voetnoot660
Het tweede onwilligh behoort bij me.
voetnoot661-62
wien .... wacht; Grotius eenvoudig: ‘beschermer der wegen.’
voetnoot662
speelnooten (aequales): makkers; hoven (plur. poëticus): paleis; goden, toevoeging.
voetnoot663
met .... gedient: aan wie het offer welgevallig is.
voetnoot667
teffens: te gelijk, in eens.
voetnoot668-69
op godts geley: op der goden steun (geley wellicht onder invloed van vs. 661); zoo ... ten val; overeenkomstig Grotius' bedoeling behoorde dit te luiden: dat ik deze hier zal nedervellen (en dat ik dáárdoor dan ...., vs. 669); dat ik .... bezitten zal hangt af van de in 668a vervatte gedachte: ik koester het vertrouwen; Vondel heeft nl. Grotius' ‘ik hoop - want ik vertrouw op de gunst der goden - dat ....’ sámengetrokken; rechtvaerdigh (toevoeging): gelijk dat mijn recht is.
voetnoot670-71
achte .... noemen; versta: had een vooruitziende blik, toen hij noemde ....
voetnoot672
Polynices enz.; het Gr. Polu-neikès betekent nl. woordelijk ‘Veel-strijder’ (resp. ‘- twister’).
voetnoot673-vlgg.
De van Phoenicië (Tyrus staet) gekomen Cadmus moest volgens een orakel van Apollo dáár een stad stichten, waar de koe die hij moest volgen, zich nederlegde; dat was in Boeotië (‘Runder-land’), waar hij Thebe stichtte.
voetnoot677-78
tusschen .... lant, toevoeging; heggen: struikgewas.
voetnoot680
huisman: boer.
voetnoot683
Grotius enkel: ‘bespoelen’; zie vs. 138; in de zon (684), toevoeging.
voetnoot687
aêr .... spijst is alles uitwerking van het Lat. seges (graan).
voetnoot689
Semel; Semele, de moeder van Bacchus, werd, toen zij zwanger was, door Jupiters bliksem gedood; Jupiter bewaarde het kind in zijn dij, tot het voldragen was.
voetnoot691-92
toevoeging.
voetnoot694
vlgg., onjuist (Semele was gedood, zie aant. vs. 689); Grotius: ‘die als teder kind gescholen lag in een met klimop (V.'s eiloof) omrankte wieg.’
voetnoot697
Het metrum is trochaeïsch, vgl. 673-vlg.
voetnoot701
vol schrikken, (proleptische) toevoeging.
voetnoot704
daer .... rooft: naar de plaats, waar men water kwam halen uit de rivier, die hij moest bewaken.
voetnoot705
lantvlughtigh, vgl. vs. 674.
voetnoot706
Goden: den Goden.
voetnoot708
al stil, toevoeging.
voetnoot710
klinken: slaan; den .... fel (venenatus): de zo venijnige draak.
voetnoot714
verhit (in woede ontbrand) is toevoeging, evenals vs. 715 geheel.
voetnoot717
in .... akkervoren; in de voren van het land; akkervoren, ws. enkelv., met toegevoegde n, om rijm voor het oog te krijgen. Vat men het op als meerv. dan is de overgang naar enkelv. in vs. 718 wel plotseling.
voetnoot721-25
Versta: de uit de gezaaide drakentanden geboren krijgers bevochten en doodden elkaar in een gevecht, waarbij de een al verbitterder streed dan de ander; vgl. vs. 859; voor de (door contaminatie ontstane) wending elk .... verwoeder (vs. 721) zie men Herkules in Trachin, vs. 549.
voetnoot725-26
bewassen .... graen, toevoeging (ws. onder invl. van vs. 173: akkervoren).
voetnoot726-28
Grotius: ‘vertoonde als het ware een breed uitgegoten stroom van bloed aan zon en winden.’ voort, eerder op te vatten als áánstonds dan als wég (waar te voren het graan golfde, golft nu de akker van bloed, zal de - onjuiste - opvatting van Vondel zijn).
voetnoot729
Epafus: grootvader van Cadmus, vader van Agenor; ons godinne, toevoeging (Io is geen godin).
voetnoot731
uit minne, toevoeging.
voetnoot732
dat niet scheelt (toevoeging): hetgeen voor u geen verschil maakt; verg. overigens vs. 325.
voetnoot735
het eerst betreden door uw afstammeling (Cadmus).
voetnoot736
gebout (cultus): in cultuur gebracht, bebouwd.
voetnoot737
Proserpina, dochter van Ceres (Demeter), de graengodin (vs. 738), de godin van de landbouw.
voetnoot738
vol vier, toevoeging.
voetnoot740
de maght der goden (numina): de machtige goden (nl. de zo juist genoemde Pros. en Ceres).
voetnoot743
op .... wegen, toevoeging (Vondel zal hebben gedacht aan Hecate).
voetnoot744-45
zich .... laeten zetten; Grotius: ‘door geheime fakkels vereerd (dienen te) worden’; geheime fakkels ziet op de Eleusinische mysteriën.
voetnoot747-48
zie vs. 11-12.
voetnoot750
slaghzwaert en degen zijn anachronistische variaties van Vondel.
voetnoot751
vechte hant aen hant: handgemeen rake.
voetnoot753
stut der vromen (braven), toevoeging.
voetnoot754
Voor ter spraek' komen zie vs. 470.
voetnoot757
hoop van: hoop op.
voetnoot758
trots op: in overmoedig vertrouwen op (vgl. o.a. vs. 168).
voetnoot760
raetslaen op: (met u) beraadslagen over.
voetnoot761
een' Griek behoorde te zijn een Argiver (vgl. vs. 763).
voetnoot762
't gaat wel (bene habet): goed zo; ik .... verlangen: ik luister met ongeduld.
voetnoot765
beknellen: in het nauw brengen. Grotius: ‘ziet gij door uw jeugd niet, wat gezien behoort te worden?’
voetnoot766
velt winnen: het open velt bereiken (en trekke op naar het open veld, waar slag geleverd kan worden).
voetnoot768
poplen (pavitare): beven.
voetnoot769
Op te vatten als tegenwerping; met trompetten, toevoeging.
voetnoot770
leger (castra): kamp.
voetnoot771
zoo .... wou: mocht dit zo zijn.
voetnoot772
stelle ik vast (stat sententia): staat bij mij vast, is mijn stellig plan.
voetnoot775
eer .... gewaeght; versta: liever dan een slag in het open veld te wagen.
voetnoot776
en ofwe: als we eens .... (vgl. vs. 785); onversaeght, toevoeging.
voetnoot778
Grotius: (nox aequa sed facilior adsultantibus) ‘de nacht biedt gelijke kans voor beiden, maar (toch) is hij gemakkelijker voor de aanvallers’; even schoon: gelijk voor beide partijen; acht veilighst; Vondel verpersoonlijkt de nachtkans als het ware tot raadgever; vgl. ook aant. 780b en 799; [versta: men mag achten, dat bij nacht ....]; hem: den vijand; te wekken, nl. door een onverhoedse aanval.
voetnoot780
's middaghs; Grotius: ‘tijdens de maaltijd’, het middageten (wat ook V. zal bedoelen); de krijghskans .... haer; het beeld is van Vondel.
voetnoot781
verbaezen: ontsteltenis te weeg brengen bij; Grotius zegt: ‘ge brengt daardoor wel ontsteltenis te weeg, maar - wij moeten overwinnen.’ Vondels vert. is op het einde niet juist: zich kant zetten (zich schrap stellen) is niet ‘overwinnen’.
voetnoot783
slaen: slag leveren.
voetnoot784
E. komt hier met een nieuw voorstel; om strijt, toevoeging; het leger: het legerkamp.
voetnoot785
de wagenburgh: de het kamp omgevende en beschermende kring van wagens.
voetnoot786
hoe .... toe: wat wilt ge dan.
voetnoot788
raet (consilium): plan; overpeist: overwogen te worden.
voetnoot789
Grotius: ‘men zegt dat er zeven aanvoerders zijn’.
voetnoot791
op: open.
voetnoot794
slechts zeven; Grotius: ‘die zeven alleen’; of hun volk; versta: of zij met hun volk, volgelingen.
voetnoot796
ik .... zin, stamt uit Euripides; te schutten van party: af te weren van de tegenpartij.
voetnoot797
veele oogen .... verder: vele ogen zien meer dan de ogen van één.
voetnoot798
wijsheit: beleid; van den herder, (onjuiste) toevoeging.
voetnoot799
want .... gang (spreekw. uitdrukking); versta: ieder van die beide eigenschappen op zich zelf is onvolledig, afzonderlijk hebben ze geen kracht (dus: hier zijn mannen vereist, die èn sterk èn krijgskundig zijn. Vondel verpersoonlijkt in: een man gaet enz. de eigenschappen sterkheit en wijsheit).
voetnoot800-01
wy .... lang is toevoeging. Construeer: ik ga de stad in om ....; de komma dient achter lang, niet achter stadt te staan.
voetnoot802
daer (waar) ....; Grotius alleen: ‘overeenkomstig het getal der vijanden’.
voetnoot803
dat .... stelt: dat men al hun namen noemt.
voetnoot806
proeven: beproeven.
voetnoot807
vaderlant (patria): vaderstad.
voetnoot808
voor de vuist: van vlakbij, in een gevecht van man tegen man.
voetnoot812
in zijn kracht: volledig van kracht (bedoeld is: de belofte - zie belooft - .... blijve onverminderd van kracht).
voetnoot813
verlegen: hulpeloos.
voetnoot814
van uw' .... wegen: (zoals het past), zowel van mij als van u uit beschouwd.
voetnoot815
de vader (mijn v.), latinisme.
voetnoot816
die .... brult, een, Vondel typerende, verzwarende toevoeging.
voetnoot818
in .... wrijten (toev.): onder deze felle botsingen (vgl. vs. 868 wrijtende godin = ferox).
voetnoot820-21
uw' heer vader .... genoemt, als kleinzoon genoemd naar zijn grootvader.
voetnoot822
zijn welbekenden, toevoeging.
voetnoot824
pruilt; Grotius: ‘is gebeten op mij’.
voetnoot824-25
laet .... bevolen: draag u de zorg op over ....; de vert. is onjuist. Grotius zegt: ‘Thans wil ik aan U, Creon, en aan het volk het volgende opdragen: (dient ....)’.
voetnoot827
ook iemant: iemand ook maar, wie ook maar.
voetnoot828
laster (schandstuk), toevoeging.
voetnoot830
om .... wreeken, toevoeging.
voetnoot831
met .... lust, toevoeging.
voetnoot833
d'oppersten: de Goden Grotius: ‘laat ons de beste godheid, nl. het Beleid, bidden, dat ze ....’.
voetnoot835
fors: onstuimig (zie vs, 617).
voetnoot836
bars: grimmig.
voetnoot838
wellust raepen: vreugde scheppen.
voetnoot839
keteltrom (pauk), toevoegsel; de handtrommel der Bacchusdienaressen.
voetnoot842
uit gewente (gewoonte), toevoegsel.
voetnoot845
De oude uitgave heeft ander i. pl. v. onder; ander is ook blijkens het Lat. een drukfout.
voetnoot846
van: bestaande uit; met de zangerinnen worden hier de Muzen bedoeld.
voetnoot847
Denk achter maer de woorden lust het u (vs. 840).
voetnoot848
onder het oorverdovend geschal der krijgsklaroenen.
voetnoot849
Inachijnsch (bij Inachus, vs. 587): Argivisch.
voetnoot851-52
Grotius: ‘en met het bloed der Thebanen hen te doen ontvlammen tot een bliksemflitsend spel’ (= harnas-dans, zie aant. 866); blaeken (trans.): doen zieden, vlammen.
voetnoot852
met .... blixemgloet: met de bliksemgloed, van de schilden afstralend.
voetnoot853
wijngertspeer: thyrsus (vgl. Eneas VII, prozavert. r. 433; Dl. VI, blz. 782).
voetnoot854
pantherskleêren; Grotius: reevellen.
voetnoot855
ten ... dans, toevoeging.
voetnoot856
in den trans ..., op te vatten als: hoog op uw wagen (Vondel ziet de halfcirkelvormige borstwering aan de voorzijde van de strijdwagen als een trans). De constructie is hier anacolouth; versta: maar waarom zet gij u, waarom u gezet ....
voetnoot858
Ismeen: de Ismenus, zie vs. 106.
voetnoot859
Een van de reuzen, geboren uit de door Cadmus gezaaide drakentanden, was blijven leven (zie vs. 716); van hem stamden de Thebanen af.
voetnoot860
hitsen ... aen: aandrijven .... tegen.
voetnoot861
stooren: vernietigen; Grotius heeft: ‘bezetten’, nl. ter verdediging.
voetnoot862
Vgl. vs. 121; met zang en lier (vs. 863) en Amfion is toevoeging.
voetnoot864-66
een toevoeging van Vondel, die een rest bevat van de gedachte, in aant. 849 vermeld.
voetnoot867
streng (dura): hard, onvermurwbaar.
voetnoot868
wrijtend; Latijn ferox (zie vs. 818).
voetnoot869
Vóór benden kan men denken: wederzijdse.
voetnoot870
aeneenschenden (-schennen): op elkaar aan jagen, hitsen.
voetnoot871
Citheron: berg bij Thebe.
voetnoot872
Dianaes bou (spectacula grata): het geliefd verblijf van Diana (vgl. Ndl. Wdb. i.v. bouw).
voetnoot876
Versta: ten dode gedoemd.
voetnoot877
met .... doorslagen, ziet op Oedipus' doorboorde voeten (zie Edipus, Dl. VIII, blz. 858).
voetnoot880
slinx: verraderlijk.
voetnoot882
dank zij Pluto's haat (door de haat van de onderwereld) op ons gebeten; Grotius: ‘gestuurd door de haat van de Stygische goden’.
voetnoot883
den poel: de hellepoel, de hel.
voetnoot884
's lants stoel: de regeringszetel, Thebe.
voetnoot886
ontvouwen: (aan de mensen) voorleggen; het woord past minder goed in het verband en is blijkbaar gekozen onder rijmdwang; vgl. aant. 1156-57.
voetnoot889
neven (nepotes): kleinkinderen, nakomelingen.
voetnoot890-91
niet zo grimmig met haar klauwen aan-(op-) gegrepen; vgl. vs. 1125-vlg.
voetnoot892
toevoeging.
voetnoot896
De gevolgen van Oedipus' bloedschendig huwelijk blijven onverminderd duren.
voetnoot897
kindersmetten: kinderen (uit Oedipus' huwelijk geboren) die een smet zijn.
voetnoot898
onheilig volgens iedere wet; Grotius: ‘onwettig’.
voetnoot899
vlak: smet (zie vs. 896).
voetnoot900
geeft .... krak (knak), toevoeging.
voetnoot901
raekte .... kinderbaeren, toevoeging.
voetnoot905
ons: de Phoeniciërs.
voetnoot907
draeketanden, zie vs. 859 met aant.
voetnoot908
toen weleer; versta: en ook toen.
voetnoot909
Harmonia, de vrouw van Cadmus, zie vs. 8.
voetnoot910
feest, vrl.
voetnoot913-14
met .... beplant, toevoeging.
voetnoot915-16
Zie vs. 106.
voetnoot917-18
toevoeging.
voetnoot920-24
Een geheel onjuiste uitbreiding; Grotius: ‘Toen de schoongehoornde Io stammoeder werd van de Cadmïsche vorsten’. (dit gebeurde in Egypte, waar zij Epaphus (zie vs. 729) ter wereld bracht). Uit de passage 919-24 blijkt dat Vondel hier Io verwart met de koe die vermeld wordt in vs. 679; die verwarring veroorzaakt ook de fout in vs. 923-24 (voor de juiste vertaling zie men het slot van de hierboven uit Grotius aangehaalde regels).
voetnoot926-vlg.
‘en toen een geweldige krijgsglorie de zegevierende muren omkranste’, zegt Grotius.
voetnoot929
dochter: de dochter van Tiresias, Manto, zelf ook later als zieneres bekend. Blijkens een drukfout bij Grotius (pedique caeca i.p.v. caeco) heeft Vondel hier Euripides geraadpleegd.
voetnoot932
om .... struikelen: opdat ik niet struikele.
voetnoot934
tafelet (tabellas): ‘tafeltje’, om iets op te schrijven (vgl. o.a. Breero's Spaansche Brabander, vs. 2065, taflet: opschrijfboekje).
voetnoot934-35
in 't beraeden en op .... gezeten, toevoegingen, de laatste onjuist: Grotius spreekt van Tiresias' gewijde zetel (in Thebe!).
voetnoot936
spelling: voorspelling. Waarschijnlijk maakt Vondel hier een woordspeling met pen = schrijfstift en pen = vogelveer of -wiek, vandaar zweven; Euripides trouwens maakt hier speciaal vermelding van het voorspellen uit vogeltekens (vgl. ook Edipus, vs. 397).
voetnoot937
Meneceus, zie vs. 820.
voetnoot942
om .... schroomen: opdat hij niet bang (voor vallen) behoeft te zijn, vgl. voor de constructie vs. 932.
voetnoot943
een oude stok: een oud man.
Het vergelijkingspunt kraken in deze beeldspraak is door Vondel toegevoegd.
voetnoot944
wordt vermaakt met: vindt (dankbaar) baat bij.
voetnoot946-47
de vlaegen van uw vermoeidheit, te verstaan als: uw hijgende ademhaling.
voetnoot948
hoorde .... gerucht, toevoeging.
voetnoot951
Voor de vorst is daer te denken.
voetnoot950-52
(holp), onjuist; ‘want ook daar is een oorlog uitgebroken onder aanvoering van Eumolpus, dien de Atheners, dank zij mijn aanwijzingen, overwonnen hebben’ (Grotius). Eumolpus: koning van Thracië; Mavors: Mars.
voetnoot952
van 't hoogh gezagh: door de regering.
voetnoot953
rijk en rustigh (royaal); Grotius zegt: ‘met een gouden krans’.
voetnoot954
Het voorspook ....; versta: het voorteken bestaande in die overwinning. Creon zegt: die overwinning is een goed omen.
voetnoot959
Indien het portme niet een drukfout voor hij portme is (Grotius nl.: jussit me; zie vs. 818), dan moet men het vertalen met: een verlangen drijft mij.
voetnoot962
avontuur: lot.
voetnoot963
kort en klaer, (minder juiste) toevoeging.
voetnoot964
gebroeit: (als het ware) door het lot uitgebroed.
voetnoot965
zie vs. 18.
voetnoot966
dit huwelijk, nl. met Jocaste.
voetnoot968
uitrukken; vgl. Edipus, vs. 1501.
voetnoot970
met .... wieken, toevoeging.
voetnoot974
schandael: schandelijke behandeling.
voetnoot975
verwaten: godslasterlijke; en hoogh en leegh (laag), toevoeging, wel met louter affectieve kracht (op mateloze wijze?)
voetnoot977
op mijn dagen, toevoeging.
voetnoot979
hunne: hun eigen, wederzijdse.
voetnoot980
beslaen: bedekken.
voetnoot981
van Th. en A., bijv. bep. bij wapens.
voetnoot984
tenzij men vertrouwen heeft en zich richt naar mijn uitspraak.
voetnoot985-86
hoewel .... spade: zij het dan laat; het geraedenste .... wallen: Beter ware het geweest (voorhéén reeds) Oedipus' geslacht ....
voetnoot989
Nu echter het geluk moet wijken voor rampspoed (: ofschoon nu het geluk ....).
voetnoot990
noch: toch nog; vondt: middel; om .... wijken: om te ontkomen aan rampspoed.
voetnoot991
Grotius: ‘maar omdat het voor mij niet veilig is het (middel) mee te delen’.
voetnoot992-93
Onjuist; Grotius: ‘en het hard is voor hen die door dit lot (nl. het door Tiresias aan te wijzen middel, zie vs. 1013) bedreigd worden, hun vaderstad te redden tot hun eigen ongeluk’.
voetnoot994
kieze .... paden; versta: ga heen.
voetnoot996
wat .... gaet: wat heeft het voor mij (persoonlijk) te betekenen; zie aant. vs. 992-93.
voetnoot998
gy .... zegen; Grotius: ‘het is het geluk dat u heeft verlaten’.
voetnoot999
heil (salus): behoud, redding.
voetnoot1000-01
Grotius: ‘Weldra zult gij verlangen, dat gij niet hadt geweten, wat gij thans zo vurig begeert te weten’. Vondel zegt: wat gij nu beslist (= enkel, vs. 1001, vgl. vs. 1003) wenst te weten om het verstandelijk te overwegen, zoudt gij, als gij het eenmaal gehoord hebt, niet gaarne als werkelijkheid (als uitgevoerde raad) willen leren kennen.
voetnoot1002
wil ik ....; versta: beweert gij dat er óóit een ogenblik zal komen, dat ik niet zal willen weten, waarin ....
voetnoot1003
enkel: met alle geweld; dat .... gaen: dat wij onomwonden spreken.
voetnoot1005
zeker: gewis.
voetnoot1007
nu: zo even.
voetnoot1009
mellen (melden): verder vertellen.
voetnoot1010
dat hy 't hoor': zodat (ook) hij het kan horen.
voetnoot1012
Kadmus heil: het behoud van Cadmus' stad, Thebe.
voetnoot1015
vader; voor deze vorm van aanspreken verg. men vs. 997.
voetnoot1017
op 't allerbeste, toevoeging.
voetnoot1019a
noch hoor stamt uit Euripides, die twee synoniemen gebruikt, 1019b echter uit Grotius, die het tweede werkwoord uit a vrij heeft weergegeven in zijn non moveor = ‘dit (nl. uw troost woord, vs. 1018) maakt geen indruk op mij’; Vondel heeft deze bedoeling niet begrepen (dees godts spraek ....).
voetnoot1020
Onjuist; Grotius' urbs valeat mihi (lett. ‘ik groet de stad’) is bedoeld als: ‘de stad laat mij onverschillig’; vgl. Tiresias' antwoord in het volgende vers.
voetnoot1022
Eveneens onjuist; Grotius: ‘Vertrek! ik kan ....’.
voetnoot1025b
Grotius heeft: ‘Wat gij (met uw smeken) wenst te bereiken, betekent een zékere ramp’ (quod petis, certum est malum). Blijkens de vorm heeft Vondel Euripides geraadpleegd, en wel waarschijnlijk in Portus' vertaling: inevitabilia postulas mala.
voetnoot1026
is verkeerd begrepen. Creon vervolgt hier zijn onderbroken smeekbede (1024). De zin behoorde te luiden: ‘Zwijg (verder over de zaak) en maak het tot mij gesprokene niet bekend bij de burgerij’; zo althans Euripides, dien Vondel hier kennelijk heeft geraadpleegd. De oorzaak van V.'s misverstand ligt waarschijnlijk in Portus' (goed bedoeld): ne dicas .... hunc sermonem, opgevat als: predik toch niet een dergelijke leer; vgl. voor deze associatie met het kerklatijnse sermo Dl. VIII, bl. 986 (voorlaatste alinea) en overigens vs. 1029b met aantekening.
voetnoot1028
voort ( = van kant) helpen .... slag; ‘(aldus) wreed ombrengen’ (Grotius).
voetnoot1029
Ik heeft de nadruk (ook me behoorde die te hebben naar de bedoeling van Grotius). De algemene vorm in Ik leere .... beseffen houdt verband met Vondels opvatting van vs. 1026; Grotius heeft: ‘ik zal de mededeling doen omtrent het beschikte’ (ego fata eloquar).
voetnoot1030
Van waer zal .... (Grot. unde ....); versta: waarom moet ....; het antwoord komt in vs. 1034-35.
voetnoot1031
ter spraeke: dat ik kan gaan spreken.
voetnoot1032
d'aerde: de aardgodin (die de door Cadmus gedode draak - zie vs. 697-vlg. - voortbracht).
voetnoot1033
en, met relatieve kracht (relatief bij draek).
voetnoot1034
Mars; de door C. gedode draak was heilig aan Mars (uit zijn tanden komen krijgers voort, zie vs. 715-vlg.); die lang broede, bepl. bij wrok (vgl. vs. 964): die reeds lang in zijn gemoed verborgen lag.
voetnoot1035
ter wraeke .... slange: om deze draak te wreken (zie vs. 697-vlg.).
voetnoot1038
Vgl. vs. 717-vlg.; om .... trouwe, toevoeging.
voetnoot1040
geboren .... draeketanden, vgl. vs. 859-vlg.
voetnoot1041
't leet doelt op het doden van de draak. Vondel vertaalt op de klank af het Lat. leto (dood); analoge gevallen Ifigenie, vs. 1711 en Herkules, vs. 973; zie de aantekeningen aldaar.
voetnoot1042
Grotius: ‘Gij en uw zonen zijt nu de enigen die over zijn van dit drakenbloed’.
voetnoot1043-44
Hemon, zie vs. 810; zonder vlek van byslaep; weinig passende weergave van Grotius' caelibis quamquam tori (‘hoewel nog ongehuwd’).
voetnoot1044
den offereisch voltrekk': de eis geofferd te worden aan zich voltrokken krijgt.
voetnoot1045
van hun allen; zie vs. 1042.
voetnoot1048
stoot op stoot: met aanval op aanval.
voetnoot1052
bergen: redden; op den troon: in ere, in welstand.
voetnoot1053
Manto; zie vs. 929.
voetnoot1057
zelfs: zelf.
voetnoot1059-60
stamt uit Portus. Het vraagteken na vs. 1059 behoorde te staan na het tweede hoe; drukfout? Versta: waarom mompelt ge (slechts) binnensmonds en zégt ge niets hierop; (trouwens) ook wij staan verbijsterd.
voetnoot1061-62
Blijkens dees rede (= haec oratio) heeft Vondel Portus geraadpleegd, Grotius heeft: ‘wat ik wil’ (quid velim). Tenzij V.'s dees .... klaer bedoeld is als: de woorden van Tiresias zijn niet mis te verstaan (Portus' met een punt gesloten zin manifesta est haec mihi oratio werkt nl. misleidend), moet men aannemen dat maer (1062) verzekeringspartikel is, zoals vaker. Grotius: ‘Wat ik wil, is klaar en duidelijk: nimmer zal ik mijn zoon ....’
voetnoot1064
gesneên (infixum): gegrift.
voetnoot1066
zijn, met nadruk, vgl. mijn vs. 1068; snoot: slecht.
voetnoot1067
met een' moedt (toev.): onverschrokken.
voetnoot1070
schoon .... spelt, vlught; weergave van Grotius' ‘neem de vlucht, zonder u te storen aan datgene wat de ziener met niet-ijdele geest verkondigt’; op mijn geleie (toevoeging): door mij op weg geholpen, met mijn steun.
voetnoot1072
't zevental; zie vs. 793.
voetnoot1075
en kout en stijf, toevoeging; Grotius: ‘en ge maakt mij ongelukkig’.
voetnoot1079a
waer; versta: waarheen vérder.
voetnoot1080
Thesprotie, landschap in Epirus, ten N. van Aetolië; of: soms; naer: duister, vgl. vs. 1013-1081, Dodone(-a), in Epirus, beroemd om zijn aan Zeus gewijd eikenwoud; zonder beiden: (ja,) zonder verwijl.
voetnoot1084
ik .... zin: ik heb u goed begrepen.
voetnoot1085
noch een wees; versta: nog een zuigeling, en een wees.
voetnoot1086
eer .... verdrooghden, toevoeging; mam: borst.
voetnoot1087
dan .... geredt; terzijde gesproken (zie het vervolg).
voetnoot1093
tot zijn voordeel: stoplap.
voetnoot1094
mijn jonckheit: ik die jong ben; van: door.
voetnoot1096
't vaderlant, bijstelling bij moeder.
voetnoot1099-1100
onverplicht: zonder daartoe verplicht te zijn door het lot, in orakels of visioenen geopenbaard.
voetnoot1101
en erven (eigen erf), toevoeging.
voetnoot1105
doorgaens: zonder ophouden, voortdurend; lachter: smaad.
voetnoot1108
's hemels loop: de loop der hemellichamen; met geenen schijn (toegevoegde variatie van geensins): onder geen enkele verschijninsgvorm, in geen enkel opzicht.
voetnoot1109
nederlaeg: moord.
voetnoot1110
meest verslaegen: voor het merendeel gedood (zie vs. 859).
voetnoot1113
naer: duister; teêre .... telge, toevoeging.
voetnoot1115
raetslot: besluit na genomen beraad.
voetnoot1117
eerlijk: eervol.
voetnoot1118
de burgery; denk hierbij: in alle steden, vgl. vs. 1120.
voetnoot1119
al hun krachten in dienst te stellen van ....
voetnoot1121
o .... aerde: o Sfinx.
voetnoot1122
de slang: Echidna, een monster dat meer gedrochtelijke wezens had gebaard.
voetnoot1123
half hont; versta: half andier.
voetnoot1127
heet op schennen (bij gy, 1125): belust om leed te berokkenen.
voetnoot1128
Echion; van de uit drakentanden gesproten reuzen die elkaar bevochten (vs. 859), was Echion alleen (of met slechts enkele anderen) in leven gebleven; hij staat hier als stamvader der Thebanen; sleet van een tr. slijten: (ieder afzonderlijk) ombrengen, of: (als totaal) doen verminderen? (vgl. Ndl. Wdb.).
voetnoot1132
van .... berucht (toev.): (Dirce) berucht door het groot aantal door u in haar nabijheid bedreven moorden.
voetnoot1136
‘der moeders en maagden’, zegt Grotius.
voetnoot1143-44
dat .... vraeght, toevoeging; niet vragen naer: zich niet storen aan.
voetnoot1146-48
Grotius: ‘Dan rees daar onder de bevolking een gejammer op, zo luid als gedonder’.
voetnoot1150
Zie Koning Edipus, vs. 979-vlg.
voetnoot1152
vol staan (uitdr. ontleend aan het zeewezen): in top staan.
voetnoot1154
uit blinden lust, voor Grotius' nescius: ‘in uw onwetendheid’.
voetnoot1156-57
onbewust (toev.): terwijl ge niet wist, welke noodlottige gevolgen dat ontvouwen (hier: oplossen, vgl. 886) zou hebben; V. vertaalt hier nog eens Grotius' nescius.
voetnoot1157
eene peste, bijstelling bij huwelijk.
voetnoot1159
Vgl. vs. 862-63.
voetnoot1160
licht verhoort: maar al te gemakkelijk (door de Goden) verhoord.
voetnoot1161
neven: kinderen.
voetnoot1164-67
't is geraên en billijk hoort bij Grotius bij: ‘dat gij, die bereid zijt voor uw vaderland te sterven, eeuwige eer verwerft’.
voetnoot1167
gelooft: geprezen.
voetnoot1169
zult gij (bedroeven).
voetnoot1172
de dagh, bijstelling bij morgenroot.
voetnoot1173
Versta: ons (de rei) tot moeder ....
voetnoot1175-76
Uitbreiding; ‘met een zodanig kroost’, zegt Grotius.
voetnoot1178
als, hier causaal: als immers ook, daar ook; heden en voorheen vormen dus een nadrukkelijke tegenstelling.
voetnoot1181
Onjuist; Grotius bedoelt: met steenworpen gedood werd (zie vs. 708-vlg.).
voetnoot1182
't godendom, zie vs. 1034.
voetnoot1187
echte trouwe: huwelijkstrouw.
voetnoot1191
een leide maer: een droevige tijding.
voetnoot1191-92
Eteokleesche rampen en doot: de rampzalige dood van E.
voetnoot1192-93
De bode is Eteokles' schildknaap; zie vs. 1326.
voetnoot1197
schroomen: vrezen; vgl. vs. 125a.
voetnoot1200
Grotius: ‘Is reeds de kamp gewaagd met de Argiven?’
voetnoot1202
Zoo; Grotius heeft: ‘Maar’; dit .... ontstelt; versta: dit alleen wil ik nog weten; het is het enige wat ik mij met schrik afvraag.
voetnoot1206
den ouden blinden: Oedipus (in het paleis).
voetnoot1209
knap: vaardig.
voetnoot1210
en zoo veele hoofden: en evenzoveel aanvoerders; schrap zetten: in gevechtsorde stellen.
voetnoot1211
vroom en schrander: moedig en met beleid.
voetnoot1212
vaen .... stander: compagnie tegenover compagnie en escadron tegen escadron.
voetnoot1215
by de stadtsbezettinge: door het stadsgarnizoen; Lat.: ‘van de top der torens’.
voetnoot1216
Griexe; Grotius: ‘Danaïsche’, d.i. Argivische (schilden); Grieken zijn ook de Thebanen.
voetnoot1217
De Teumessische heuvels lagen ten N.O. van Thebe.
voetnoot1218
graft, anachronistisch voor ‘wal’ (Grotius).
voetnoot1219
schichtigh: aanstonds.
voetnoot1220
veltgeschrey: krijgsgeschreeuw.
voetnoot1222
de lantpoort van Neïta is de Noordwestpoort.
voetnoot1223
een Arkas, onjuist, vgl. vs. 1267. Grotius: ‘de Arcadiër’, nl. Parthenopaeus, vgl. vs. 162; Atalante; zie vs. 163.
voetnoot1224
de schiltpadt (testudo): een troep krijgers met schilden boven het hoofd. Door hun dichte formatie gelijken zij op een schildpad; bij schilt is alleen voerde (droeg) als gezegde te denken. De Arkadiër P. draagt een schild, waarop als wapen stond hetgeen in vs. 1224b en volgende wordt beschreven.
voetnoot1225
't wilde zwijn: het Calydonisch everzwijn.
voetnoot1226
Amfiaraüs, zie vs. 197; tuk en snoot: listig en verraderlijk (misplaatste toevoeging).
voetnoot1227
op .... raden (wagen); zie vs. 198.
voetnoot1228
rondas: rond schild; niet .... beladen: niet met een pronkend blazoen versierd.
voetnoot1229
Pretus poort: de Proetinische poort, N.O. van Thebe.
voetnoot1230
Hippomedon; zie vs. 130.
voetnoot1231
d'Ogygeensche poort: de Zuidwestelijke poort.
voetnoot1231-32
De bedoeling is: de ogen op het schild waren deels open, daarmee symboliserend de opgaande sterren, deels gesloten, als symbool van de ondergaande sterren; ter kimme uit aengetogen: van de kim omhoog gestegen.
voetnoot1234
Onjuist. Grotius: ‘zoals men van dichtbij kon zien, toen hij (H.) gesneuveld was.’
voetnoot1235
De Homoloïsche poort is de Zuidoostpoort; Tydeus; zie vs. 142.
voetnoot1237
heel parmant (fier, trots), toevoeging.
voetnoot1237-39
Vondel heeft ook Euripides geraadpleegd (blijkens ruigh van b.); versta: Op het schild stond afgebeeld een leeuwenhuid en hij voerde in zijn rechterhand ....; de torts .... gelijk Prometheus; hier keert V. weer terug tot Grotius, die aan een vergelijking heeft gedacht, terwijl Euripides doelt op een op het schild afgebeelden Prometheus.
voetnoot1240
De Kreneesche poort is de Noordelijke; de Potniaden zijn wilde paarden uit Potniae, in Boeotië.
voetnoot1243
pen (umbo); anachronistische vertaling voor de ronde schildknop midden op het schild.
voetnoot1244
Kapaneus; zie vs. 206.
voetnoot1245
Hier is sprake van de Zuidpoort.
voetnoot1246
heel wreet, toevoeging.
voetnoot1247
de reus; Grotius (gigas) bedoelt: ‘een reus’.
voetnoot1251
Adrastus; zie vs. 81.
voetnoot1252-53
den hoogmoedt der Argiven .... poeldraek; versta: als blijk van de aanmatigende trots der Argiven droeg hij aan de arm een schild waarop stond gedreven een waterslang (naar Euripides' hydra).
voetnoot1253b
Het beeld van haren stamt van Vondel (analogie naar de slangen om het hoofd van Medusa) men denke aan vang-armen in de vorm van adders.
voetnoot1254
wel .... sterk: wel honderd adderen in getal (en al die adderen ....).
voetnoot1255
De bedoeling is dus: ieder van die op het schild afgebeelde (vangarm-)slangen rukte van de, eveneens op het schild afgebeelde, vestingmuren een jongeling (naer: afgrijselijk).
voetnoot1256
men: ik; (aan de) Theb. hoofden.
voetnoot1257
de leus enz.: het wachtwoord; klaarblijkelijk niet naar Grotius' vage omschrijving fida signa maar naar Portus' tessera, de vakterm.
voetnoot1260
Danaüs, stamvader van de Danaërs (Argiven, vgl. aant. 1216).
voetnoot1261
lichtgewapenden stamt uit Euripides, wagen meestren (-menners) echter wederom uit Grotius.
voort: aanstonds (te verbinden met te stormen vs. 1262).
voetnoot1264
op het hooft: voorover.
voetnoot1267-68
Arkas (Arcadiër, zie vs. 1223) behoorde als 1e bijstelling te volgen op zoon .... Atalante (Parthenopaeus).
voetnoot1269
Het bij Grotius en Eurip. bij de gedachte streeft behorende gelijk .... wint (heeft V. overgedragen op en brult (naar Eurip'. ‘roept’; Grot. heeft ‘vraagt’). - Periklymeen (-clymenus), zoon van Poseidon en een dochter van Tiresias.
voetnoot1272-73
verleert .... het roepen; Portus' repressit furentem (‘hij stuitte hem in zijn áán-razen’) heeft Vondel weer doen denken aan brullen (vs. 1269).
voetnoot1276
besmette: besmeurde.
voetnoot1278
Menael (Maenalus); ten onrechte door sommigen betrokken niet op de persoon van A.'s vader, maar op de gelijknamige berg in Arcadië, haar geliefd verblijf.
voetnoot1279
uw zoon, nl. Eteocles.
voetnoot1264a-80
Algemene opmerking: op ettelijke plaatsen staat deze passage dichter bij Portus dan bij Grotius.
voetnoot1281
schilttroep; zie vs. 149; Kalidoonschen, uit Calydon, een stad in Aetolië afkomstig.
voetnoot1282
schutgeweer: (be)schuttend geweer, schilden.
voetnoot1282-83
verzet .... hoefslagh: verdrijft van haar post; daerze weeken (Portus' fugitivi): terwijl (zodat) ze weken.
voetnoot1284
bezweeken: ontmoedigd.
voetnoot1285
gelijk .... jaeger; men denke hierbij: zijn koppel jachthonden.
voetnoot1287
leêr: stormladder.
voetnoot1288
de donder: de bliksem; vgl. vs. 1293.
voetnoot1295
dat .... vinger; Grotius: ‘zodat de vaneengerukte leden’.
voetnoot1296
gelijk .... slinger; versta: door de onstuimige vaart waarmee hij wordt weggeslingerd.
voetnoot1297
Voor het bloet is dat (zodat) te denken.
voetnoot1299
Ixions radt; Ixion werd wegens zijn goddeloze daden in de onderwereld op een vlammend rad gebonden, dat steeds ronddraaide.
voetnoot1299-1300
't lijf .... lagen; Grotius: ‘(zodat) het lichaam verschroeid (zie aant. vs. 1299) neervalt’.
voetnoot1301
hem tegenviel: zich tegen hem keerde.
voetnoot1302
hiel: hield (het ervoor), hield zich overtuigd (vgl. vs. 1288 en 1293).
voetnoot1303
dat de Goden op haar zijde waren.
voetnoot1305
Griexe, onjuist (vgl. vs. 1216): Argivische.
voetnoot1309
dus lang: tot dusver.
voetnoot1312
dat weet alleen God (ligt in de schoot der Goden).
voetnoot1313
Grotius: ‘maar als de Goden mochten geven wat beter is dan de zege (nl. een bevredigende afloop), hoe gelukkig zou ik dan zijn.’
voetnoot1317
deelt terwijl in: deelt ondertussen in de rampen van ....
voetnoot1318
stijl: stut.
voetnoot1319
geboren behoorde te zijn: gevallen; Vondel grijpt nog eens terug naar Grotius' nati (‘zoon’, eig. ‘geborene’).
voetnoot1323
het al: alles.
voetnoot1325
Grotius: ‘ik wil gaarne horen, of ook wat volgt gelukkig is.’
voetnoot1327
Het mooie beeld is van Vondel.
voetnoot1329
Tenzij ge mij door het luchtruim ontkomt, kunt ge mij niet ontkomen.
voetnoot1334
hetgeen (zelfs) goddeloos is om te denken.
voetnoot1336
tot .... vermaende: aanspoorde om te luisteren.
voetnoot1343
min: minder.
voetnoot1346
Bij overleveren behoort rijk als object.
voetnoot1350
bestemt: stemt toe in; Vondel verkort hier enigszins.
voetnoot1352
bezeeglen (collaudare): goedkeuring hechten aan.
voetnoot1353
en ....: èn de voetknechten, èn de ruiterij.
voetnoot1356
de bloem .... gesprooten (flos Mycenaei agminis): de bloem der Argivische krijgers.
voetnoot1360
de voorbygaenden; versta: de omstanders.
voetnoot1361
heel prat (trots), toevoeging.
voetnoot1362
een merk van zege: een zegeteken, een trofee.
voetnoot1363
heet .... wreeken, toevoeging.
voetnoot1365
steigert .... stoel: bestijgt de troon.
voetnoot1366
niet koel (toev.): met gespannen aandacht.
voetnoot1367-68
en hoe .... kloven, onjuist. Grotius: ‘en welk teken het bloed bracht dat plotseling naar buiten spoot’.
voetnoot1369
dat: wat; twee dingen (uit Eurip. toegevoegd); versta: één van beiden.
voetnoot1370
kunst of weetenschap (voor Grotius' ars .... sapientia); beter: beleid en wijsheid, toverzang; toverformulieren werden steeds op zangerige toon uitgesproken.
voetnoot1375
het welk .... stuiten, toevoeging.
voetnoot1378
naer uw wet (naar de gewoonte der jonge maagden), toevoeging.
voetnoot1380
alle teffens: allebei.
voetnoot1381
in .... gestalt, toevoeging.
voetnoot1382
overvallen met datief-object (vgl. overkomen).
voetnoot1386
van maegden scheiden: de kring der jonkvrouwen verlaten (vgl. 1377 en 93).
voetnoot1388
die .... quijt, onjuist. Grotius: ‘'t is nu geen tijd voor schaamte’.
voetnoot1389
der broedren dreigement (fraternas minas): de elkaar bedreigende broeders.
voetnoot1392
game voor; Grotius: ‘begeef u op weg.’
voetnoot1401
t' (= 't) zaemenrukken: het op elkaar losstormen.
voetnoot1403-04
toenze .... geleden, onjuiste toevoeging; geleden behoort bij jammer.
voetnoot1405
koesterachtig, ter vert. van alma (‘voedend’).
voetnoot1408-10
Onjuist; Grotius: ‘(Zullen levens) elkaar zo na bestaand, .... onderling verbonden door de band der verwantschap ....’
voetnoot1409-1410
het hart stellen op: zijn liefde schenken aan; d'afkomst: het kroost van Jokaste en Oedipus.
voetnoot1413
en .... beweegen (vermurwen, van mening doen veranderen) is als tussenzin te lezen; Vondels vert. is onjuist. Grotius: ‘O hard lot, dat ik (= de rei) gedwongen word dit aan te zien’.
voetnoot1415
zy; Grotius: ‘ik’.
voetnoot1416
flux: weldra.
voetnoot1419
verbysterde ongetrouwen: gij die in verstandsverbijstering de plicht der broederliefde verzaakt.
voetnoot1418-20
bittre haet .... verwilderden; Grotius: ‘O gij woeste tweelingszielen, grimmig en wreed’.
voetnoot1425
met voordacht: met voorbedachten rade.
voetnoot1430-32
vader .... hoeken; Grotius: ‘zie, zie, hier is aanwezig de slachting, gezocht door de wraakgeesten van den vader.’
voetnoot1438
wien; zie Van Helten § 127 voor dit relatief bij een vrouwlijk antecedent.
voetnoot1440-41
daer .... jammert, uitbreiding; teffens .... stad: de gehele stad tegelijk; kil (bedding, stroom) .... gloet; Grotius heeft alleen: ‘met zijn vuurstroom.’
voetnoot1443
behalve dit: hier voegt zich nog bij dat ....
voetnoot1444
een faem: een roemrijke naam.
voetnoot1446
heilzaem (tot heil der stad) wordt toegelicht in de uitbreiding verhoeden .... plaegh.
voetnoot1447
lang: voor lang; hier .... doorsteeken is toevoeging.
voetnoot1448
op .... hof: onder het gejammer der paleisbewoners.
voetnoot1450
zuivren: wassen; deze lijkwassing was een ritueel (vgl. naer 's lants wijs) vereiste plechtigheid.
voetnoot1451
het .... plicht, pleonastische wending.
voetnoot1451-52
die vechten en sneven; vechten is in het verband misplaatst; Grotius enkel: ‘de doden’; eerelijk: eervol.
voetnoot1455
perst: noopt.
voetnoot1456
een vrou is teder, toevoeging; vgl. Herkules in Trachin, vs. 113.
voetnoot1457
gewapend (gereed om te vechten) onder elkaar dongen (wilden dingen) naar de koninklijke waardigheid.
voetnoot1458
met .... zoon: met het bewijzen van de laatste eer aan mijn zoon.
voetnoot1473
noch niet naekt, onjuiste toevoeging; Grotius alleen: ‘hoort ge hoe ....’
voetnoot1475
het: het huis, het geslacht.
voetnoot1477
uitgang: afloop.
voetnoot1478
toeslaen: bijkomen.
voetnoot1482-83a
beloven is hier door Vondel gebruikt met de zuiver objectieve betekenis van: voor de toekomst inhouden, te zijner tijd zullen geven (vgl. het oude gebruik van willen voor zullen). Grotius: ‘welk een einde van uw leven en uw echt werd u (in áánleg) gegeven door het raadsel van de gruwelijke Sfinx!’
voetnoot1489
fors: onstuimig.
voetnoot1490
voor .... schootvry, toevoeging.
voetnoot1491
grootmoedigh: dapper.
voetnoot1492
als oversten, op te vatten als: zoals het past dat veldheren staan.
voetnoot1493
schicht: speer.
voetnoot1494
naar Argos, d.i. in Zuidelijke richting.
voetnoot1497
met .... burgerinne; nl. met de dochter van Adrastus.
voetnoot1498-99
Men denke voor gewont hem; en .... verpletten is toevoeging.
voetnoot1500
noch laeu, toevoeging; besmetten: besmeuren, Grot. ‘drenken in’.
voetnoot1504
wraekgierige is weer toevoeging; Vondel maakt alles heviger (vgl. 1498-vlgg.).
voetnoot1506
Vondel combineert Grotius' ‘wapendragende godin’ met Euripides' ‘godin met het gouden schild’.
voetnoot1509
voorthelpen: doden.
voetnoot1510-12a
Vondel heeft Grotius' en Portus' vertalingen niet begrepen; zij zeggen: ‘men geeft het sein met een fakkel, zoals bij de Tyrrhénen (Etruriërs) trompetgeschal het teken is tot de strijd’; en een trompetter .... klaeroen is dus onjuiste toevoeging.
voetnoot1512
verscheenen is een misplaatste toevoeging.
voetnoot1515
Vondel breidt uit; weêrlicht, zie aant. 282.
voetnoot1517
de drift (, nl. der schichten): de gedreven speren.
voetnoot1518-19
en .... schilt: en komt (uit het voorafgaand: geeft zich ....) boven het schild uit.
voetnoot1520b
is toevoeging; kraeken: knarsen.
voetnoot1522-23
dat .... neêr, plastische uitbreiding.
voetnoot1523-24
terwijl .... niet; Grotius: ‘omdat zij beiden niets vrezen, vrezen allen’; streng: fel.
voetnoot1527
grieven: letsel toebrengen.
voetnoot1530
toen .... bloot; Grotius: ‘toen (door P.'s aanval) raakte de schouder van den jongste bloot.
voetnoot1531
in 't barnen .... vechten, een tegen de situatie op dit ogenblik strijdende toevoeging.
voetnoot1536-37
Grotius: ‘En thans slaat zwaard op zwaard, en schild op schild.’
voetnoot1538-39
lagh op zijne luim: lag op de loer (wachtte zijn kans af).
voetnoot1539
tuk op .... treeken (edoctus subdolas artes Thessalum commercio = uitgeleerd in listige kunstgrepen door zijn omgang met Thessaliërs): uitziend naar een kans om de Thessalische kunstgrepen, waarin hij een meester was, toe te passen.
voetnoot1544
en ook de benden, toevoeging.
voetnoot1547
uit verkleening: omdat hij hem geringschat.
voetnoot1548
bedrogen in zijn meening; maar hij bedriegt zich; zie het volgende vers.
voetnoot1549
noch zieltoogende: nog levende.
voetnoot1554
te zetten in zijn kracht: in vervulling te doen gaan.
voetnoot1560
om .... te toonen: om u te helpen.
voetnoot1561-62
stijf van schrik, toevoeging.
voetnoot1563
Wat tussen haakjes staat, is toevoeging.
voetnoot1566
schuwtge my: verlaatge mij.
voetnoot1567
versteeken: verstoken; Grotius: ‘die niet mijn huwelijk zult beleven.’
voetnoot1576
vrient, hier met de bijbetekenis bloedverwant, broeder; noit verwoeder, toevoeging; verkorte zegswijze voor: gelijk er nooit een verwoeder was.
voetnoot1577
in .... graf (in het familiegraf); toevoeging.
voetnoot1578
(laet) ....
voetnoot1580
onjuist. Grotius: ‘Moge de stad door uw bemiddeling in zoverre tegenover mij verzoend zijn, dat ik mag worden begráven althans in vaderlandse grond, hoewel ik ....’; versterven, variatie van ophouden; om my verzoent: die door mijn dood verzoend moge zijn (van de vloek ontheven moge worden).
voetnoot1584
't gezicht .... betogen (de ogen, al brekende, worden oversluierd); hiermee eindigen Eteocles' woorden.
voetnoot1585
van rou en ongedult .... (het laatste woord ter vert. van impatientia): door niet te dragen smart ...., radeloos van smart.
voetnoot1586
's doodens, met dubbele genitiefuitgang; zie Van Helten, § 106; zonder hoop beroert (toevoeging): ten prooi aan de heftigste gemoedsbewegingen en in wanhoop (overmeesterd door wanhoop).
voetnoot1588
verwoet: ontzind; sneuvelen: vallen.
voetnoot1590
dit baert, ter vertaling van het (temporele) hinc exoritur: ‘nu ontstaat’, nl. wegens de twijfelachtige uitslag van het tweegevecht (zie vs. 1549-vlg.).
voetnoot1592
drift: neiging, drang.
voetnoot1596
verslegen (verslagen): door droefheid overmand.
voetnoot1598
verhoeden, ter vert. van cavere, dat hier betekent: de voorzorgsmaatregel nemen (dat ....); zie voor die betekenis van verhoeden Mnl. Wdb. i.v.
voetnoot1600
versnellen (praevertere): te vlug af zijn, verrassen, overrompelen; vgl. Mnl. Wdb.; Myceners: de M.
voetnoot1601
zy: de Myceners.
voetnoot1606
wapenroof (spolia): buit; vgl. vs. 1548.
voetnoot1607
de lijken, nl. die van Eteocles, Polynices en Jokaste.
voetnoot1608
uit liefde, toevoeging; de woorden trouw most blijken schrijft Vondel, denkende aan de zinspreuk van de Haarlemse rederijkerskamer De Pelicaan.
voetnoot1609
gesolt: heen en weer geslingerd; in .... wal, toevoeging.
voetnoot1610
en allerley geval, variatie.
voetnoot1612
alleen niet: niet alleen.
voetnoot1614
langs .... gesleurt, misplaatste toevoeging (versta: op dezelfde wijze overweldigd door het noodlot).
voetnoot1616
aenschijn; Grotius: ‘haren’.
voetnoot1619
roode, nl. van schaamte; zie het volgende vers.
voetnoot1621
buiten mij zelf gebracht als een priesteres (:dienares) van Bacchus, een Bacchante.
voetnoot1624
haersnoer (van): haarband (om).
voetnoot1624-25
Grotius: ‘ik heb afgeworpen mijn in crocusverf gedrenkt (vgl. Vondels vlamme sluier) opperkleed en evenzo ligt ter neder de bedekking van mijn haren’; tuit: haarvlecht.
voetnoot1629
zie vs. 672.
voetnoot1630
hoewel uw ‘twistbedrijf’ (de betekenis van het tweede lid van de eigennaam Poly-nices) niet slechts een gewone twist (was).
voetnoot1633
Versta: door vloekwaardig vergoten bloed.
voetnoot1637
en: namelijk.
voetnoot1638
mijn bloet: mijn verwanten; by nootlot streng: door onverbiddelijk noodlot.
voetnoot1639
een verfoeide, toevoeging.
voetnoot1640
een neêrlaegh: een terneder-werping, verdelging, ramp; Megeer: Megaera, een der drie furiën.
voetnoot1642
en schepte stof: en daartoe (tot die vernietiging) stof schepte uit (middel vond in ....).
voetnoot1644
den hals .... braeken; Grotius: ‘de dood brachten’.
voetnoot1645-46
Welke Griek, welke ‘ongriek’ (barbarus nl. = vreemdeling) was er ooit, wie was er ooit befaamd in oude of nieuwe tijd, die ....
voetnoot1647
dus: op dergelijke wijze als deze moeder en haar zoons.
voetnoot1650
mijn jammerklaght: de jammerklacht van mij die moederloos ben geworden.
voetnoot1653-54
zet .... haer; Grotius: ‘zal ik .... afsnijden’ (nl. als rouwgave aan de doden).
voetnoot1657-58
Grotius niet: ik trek, maar: ‘Of schenk ik eerder ....’ (vgl. vs. 1653).
voetnoot1658
berooft: ontroofd.
voetnoot1659
en dus gewont (bij broeders): met deze dodelijke wonden; blinden, met een n voor het rijm; vgl. de aant. bij vs. 717.
voetnoot1660
vinden: opzoeken.
voetnoot1663
gelijk ....; versta; waarin ge verkeert (nadat gij uit dwang ....; het gecursiveerde is toevoeging).
voetnoot1665
verrukt van wraek, toevoeging; wraek: wraakgevoel jegens u zelf.
voetnoot1666
Vgl. Koning Edipus, vs. 1500-01.
voetnoot1667
winkel (hoek): oogkas; Grotius alleen: ‘toen uw hand uw ogen heeft gedoemd tot duisternis’.
voetnoot1669
of ....; Grotius: ‘uw vermoeide leden neerlegt op het bed’; beschreit (bij hooft); versta: met beschreide wangen.
voetnoot1672
ter .... geboren, toevoeging.
voetnoot1677
enkel .... slijk, toevoeging, uit de Christelijke gedachtenwereld.
voetnoot1678
een .... schim; dat wat van de mens ‘onbegraven’ blijft, nl. zijn schim.
voetnoot1679-80
een droom .... gezicht: een droomgestalte, verschenen in een nachtelijk visioen.
voetnoot1683
dutten: aarzelen, weifelen.
voetnoot1687
ramp van staeten: rampzalige lotsgesteldheden.
voetnoot1693
die .... brant: die moord en brand sticht die verderf brengt.
voetnoot1697
ontstont: ontbrak.
voetnoot1700
want .... zeggen, toevoeging.
voetnoot1705
Onjuist: Beide legers zagen haar tranen.
voetnoot1706
veltgeschrey (geweeklaag der krijgers); Grotius: ‘terwijl ik haar als smekelinge vergezelde’.
voetnoot1708
De moeder smeekt bij de borsten, waaraan zij haar kinderen heeft gezoogd.
voetnoot1709
met .... geboort, toevoeging.
voetnoot1710
Elektraes poort; zie vs. 1245.
voetnoot1711
voor .... loten; Latijn: pratum (= beemt, vs. 1709) consurgit ubi plurima lotos: ‘een beemd waar rijkelijk klaver groeit’. Het woord lotos heeft Vondel zeer ten onrechte gebracht op ‘loten’.
voetnoot1712-13
Versta: gebroeders, geheel te vergelijken bij twee Afrikaanse leeuwen, kampvechters (= strijders om) ....
voetnoot1714-15
Versta: om het alleenbezit van het tot dusver gemeenschappelijk jachtterrein (‘groene dal’).
voetnoot1716
Mavors: Mars.
voetnoot1717
in .... schijn (toevoeging): aldus, op die wijze (als in de vergelijking is uitgedrukt).
voetnoot1718
Pluto.
voetnoot1719
daer: waarbij.
voetnoot1727
wat Godt (quicunque Deum): welke godheid ook.
voetnoot1728
schuldigh was: verplicht was.
voetnoot1729
dus rijk: zo afdoende.
voetnoot1730
d'oneffenheit gelijk zetten: de schuld afdoen (vereffenen).
voetnoot1731
hem: Oedipus; wis, hier ongeveer: afdoende; vgl. dus rijk in vs. 1729.
voetnoot1732
men wensch': men moge hopen.
voetnoot1735
Zie vs. 810.
voetnoot1738
begrijp: omvang, grenzen.
voetnoot1739-vlg.
Vgl. vs. 985-vlg.
voetnoot1741
den .... staet: het gemenebest.
voetnoot1742
blint van haet, ter vertaling van infesta: ‘vijandig’.
voetnoot1744
uw vloeken: de vloek die op u rust; de Furiën die u in uw leven begeleiden.
voetnoot1749
Vgl. vs. 14-vlg.
voetnoot1750
avontuur: lot; in 't kerkgewelf: anachronistische toevoeging.
voetnoot1751
strax: aanstonds.
voetnoot1752
geslagen: onverzoenlijk, verbitterd.
voetnoot1755
om .... zorgen, toevoeging; evenals 't is vreemt in 1756 en bang en naer (bij Citheron), vs. 1757.
voetnoot1758
met de vrucht (vgl. voeden in het vorige vers); met mij.
voetnoot1759
een slaef verstrekken: als slaaf dienen, slaaf zijn.
voetnoot1761
onbekent: zonder mij dat bewust te zijn.
voetnoot1762
dus geschent (schenden is oorspr. zwak); aldus geschandvlekt, te gronde gericht (bij afkomst).
voetnoot1763
Grotius zegt: ‘en ik die de vloek van mijn vader droeg, werd daarbij de vervloeker van mijn kinderen’.
voetnoot1764-65
Versta: Zozeer dwaalt mijn verstand niet, dat ik mij gekeerd zou hebben tegen mijn eigen ogen en kroost, als het niet de wil der goden geweest was.
voetnoot1766-67
wat staetme .... toe: wat voegt mij te doen.
voetnoot1771
Vondel heeft hier Euripides geraadpleegd.
voetnoot1772
De bedoeling is: dan zou ik in mijn onderhoud kunnen voorzien bij zuinig overleg; dit laatste (:met bespaeren) is een weinig passende toevoeging van Vondel.
voetnoot1773
en och van waer; versta: maar zoals het nu is, waar vind ik mijn levensonderhoud?
voetnoot1774
verneêrt terneergeworpen); Grotius: ‘gedood’; de volgende woorden geven de nadere toelichting.
voetnoot1775
noch: toch.
voetnoot1779
den eenen: Eteokles.
voetnoot1781
met kracht: met geweld.
voetnoot1782
zonder dat .... bekleet: zonder dat een erend (eervol) graf hem dekt.
voetnoot1784
en have, uitbreiding.
voetnoot1788
maeghdeslot; vgl. vs. 93; wacht u uit te kijken. Het Lat. van Grotius heeft: limenque serva, dum veniat dies ....; daarbij heeft Vondel ook Portus ingezien, die (beantwoordend aan dum) exspectans heeft (= V.'s uitkijken). In overeenstemming daarmee moeten V.'s woorden een omschrijving zijn van de imperatief: kijk uit (tot ....), blijf daar in afwachting tot ... Het reflexieve zich wachten moet dus worden vertaald met: zich bezig houden met, zich toeleggen op (s'attendre à); vgl. het 17de eeuwse pas te raken: raak en vgl. ook vs. 1598 verhoedt (voor de normale negatieve betekenis van zich wachten, zie o.a. vs. 1823).
voetnoot1792
ten deel' tegenover te gader.
voetnoot1793
knap; zie vs. 1209.
voetnoot1797
Zie Eteocles' uiting vs. 826.
voetnoot1798
in kracht gezet: in werking gesteld; behoort eigenlijk meer bij u, maar is zeugmatisch ook met hem verbonden; vgl. Grotius: ‘Een onrechtvaardige beslissing (is het van hem) en ook gij handelt onrechtvaardig door haar te willen uitvoeren (obsequens).’
voetnoot1799
den jongsten wil: E.'s laatste wilsbeschikking; voor sterken (exsequi) vgl. in kracht zetten, vs. 1798 (met aantekening) en vs. 72.
voetnoot1802
een misdaet; Grotius: ‘een nieuwe misdaad.’
voetnoot1804
boet'et: boette het (in 1805 conjunctief).
voetnoot1807
laet .... behaegen; Grotius: ‘dit (woord) zij u genoeg’.
voetnoot1808
laet .... klaegen; Grotius: ‘laat het dan al van staats wege verboden zijn’.
voetnoot1810
vrient: bloedverwant.
voetnoot1811
trouwanten: dienaren.
voetnoot1814
onbeweent: en ze niet beweent.
voetnoot1816
'k bidde u noch: dan smeek ik u nu ....
voetnoot1818
wasschen; vgl. vs. 1450.
voetnoot1822
Grotius: ‘Toch zal ik u, mijn broeder, althans kussen’; mont stamt uit Euripides.
voetnoot1823
Neem u in acht, dat ge niet uw aanstaande bruiloft met Haemon bederft door dit rouwbetoon.
voetnoot1824
gebeuren: te beurt vallen; een echte man (vgl. echtelieden): een echtgenoot.
voetnoot1825
bestemt: vastgesteld.
voetnoot1826
Grotius: ‘Eén ontbrak nog aan 't getal der dochters van Danaüs, ik zal mij voegen bij de schare’; Danaus bloet: de vijftig dochters van Danaüs (de Danaïden) die - met uitzondering van één - in de bruiloftsnacht haar man vermoordden.
voetnoot1828
dit .... tuigen: dit zwaard (nl. dat van Polynices, vgl. vs. 1385) zij de getuige van mijn eed.
voetnoot1830
in 't vlughten: in de ballingschap.
voetnoot1831
groothartigh: groot van gemoed.
voetnoot1836
en .... derven, toevoeging.
voetnoot1837
bezorgen: verzorgen
voetnoot1838
Vondel heeft hier blijkens nootlot Portus geraadpleegd; 't val .... val; V. heeft Portus' ‘cadens ubicunque mihi fatum est, jacebo in campum’ verkeerd verbonden (cadens, = vallend, heeft nl. betrekking op Oedipus).
voetnoot1839
waertoe .... Edipus: hoever is het gekomen met Oedipus.
voetnoot1840
een zelve dagh; nl. de dag waarop Oedipus het raadsel van de Sfinx oploste; en .... aerde; versta: en legde (doordat ik toen huwde met mijn moeder Jocaste) de kiem voor mijn latere rampen.
voetnoot1843
Naar Portus, die zegt: ‘niet voor een die bescheiden is (de juiste maat in acht neemt), is het schandelijk, maar wel voor een trotse’; hem ten laste, toevoeging.
voetnoot1845
afgeleefd: stokoud (Grotius: senis); of bedoelt Vondel: uit-geleefd, gestorven (vgl. afgestreden)?
voetnoot1848
twee gebroêrs: de twee broeders.
voetnoot1849
schuw van 't licht, toevoeging.
voetnoot1852
bedroefd (infaustus): onzalig.
voetnoot1853
naar Portus; uw naem: gij.
voetnoot1854
openbaert, uit rijmnood voor openbaarde.
voetnoot1855
na .... erven: na de dood uwer zonen.
voetnoot1856
naar Portus.
voetnoot1857
Athene, evenals in vs. 1856 op te vatten als Attica.
voetnoot1858
Kolon (Colonus); vlek in Attica (hier speelt Sophocles' Oedipus Coloneus); geheilight: toegewijd.
voetnoot1860
naar Portus; noch: nu verder; vgl. aant. 1816; in 't scheiden: bij het (gezamenlijk) heengaan uit Thebe (vgl. vs. 1888).
voetnoot1861
mijne ziel, van Vondel zelf stammende omschrijving voor: ik (uw naem, vs. 1853, heeft ook het oorspronkelijk).
voetnoot1862
afgevaere: van wal gestoken.
voetnoot1863
met .... traenen, toevoeging.
voetnoot1865-68
Grotius heeft hier uitgebreid; Vondel volgt Euripides.
voetnoot1868
Eurip.: ‘krácht hebbend (even weinig) als een droomgestalte.’
voetnoot1870
met .... stap: met zware schreden, met bedroefde gang.
voetnoot1872
och .... beven, toevoeging.
voetnoot1874
De variatie naar Portus' quid sustines! quid pateris!
voetnoot1879
als .... verfloude (moedeloos werd), toevoeging.
voetnoot1882-83
Versta: door het vellen van de Sfinx de eer van de overwinning wegdroegt (Sfinx .... gesmeeten, absolute constructie).
voetnoot1885
Grotius: ‘dit lot wachtte u, vader, dat gij ....’
voetnoot1889
een ongehoord feit voor een maagd (het Griekse meisje had een zeer onzelfstandige positie).
voetnoot1890
wort; versta: zal worden.
voetnoot1891
die .... schorten, toevoeging; nokken: snikken.
voetnoot1894-95
Grotius: ‘in het ongeluk van mijn vader zich deugdelijk tonend, zal deze aard mij lof en eer brengen.’
voetnoot1895-96
onverzaetheit van rouwe: overmaat van droefenis.
voetnoot1899
'k Zal ...., zie aant. 1894-1922; met verlangen: met liefdevolle toewijding.
voetnoot1900
al zou ik het met de dood moeten bekopen.
voetnoot1902
die hebben genoeg geluisterd naar ....
voetnoot1903
naar Euripides.
voetnoot1904
misbaeren: weeklagen.
voetnoot1906
ten hemel .... zwerk; Grot. alleen ‘hoog’
voetnoot1907
wijnpriestrinnen (Maenadibus): bacchanten; de berg is de Cithaeron.
voetnoot1911
Semel; Semele, Bacchus' moeder, was een Thebaanse.
voetnoot1912
die ons (nochtans) plagen.
voetnoot1913
wie .... kan, toevoeging; dus: burgers zie toe, hier is ....
voetnoot1913-15
Deze verzen zijn overgenomen uit Sophocles' Oedipus Rex (zie Kon. Edip., vs. 1811-14).
voetnoot1915
ontvouwen, hier evenals in vs. 1157: oplossen (anders in vs. 886, nl.: vóórleggen).
voetnoot1916
welx .... verslonden, toevoeging.
voetnoot1894-1922
Met het oog op tegenstrijdigheden als vooral vs. 1899-1900 zij opgemerkt, dat deze slot-episode door latere hand is toegevoegd aan het oorspronkelijke stuk van Euripides; dit eindigde daarmee dat Oedipus, steunend op Antigone, in ballingschap trok.
voetnoot1921-22
Zie de aantekening bij vs. 1554-56 van de Ifigenie in Tauren; mijn' wandel: mijn levenswandel, leven.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • J.D. Meerwaldt

  • A.A. Verdenius


Over dit hoofdstuk/artikel

lied

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank