Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674 (1937)

Informatie terzijde

Titelpagina van De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674
Afbeelding van De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674Toon afbeelding van titelpagina van De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (8.06 MB)

XML (2.58 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
drama

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De werken van Vondel. Deel 10. 1663-1674

(1937)–Joost van den Vondel–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 545]
[p. 545]

Sofokles Herkules in Trachin.

TREURSPEL.

Verduitscht door J.v. Vondel.

Vera Jovis proles, decus addite divis.

 

t'Amsterdam,

 

Voor de weduwe van Abraham de Wees, op den Middeldam, in 't Nieuwe Testament. Anno 1668.



illustratie

[pagina 546]
[p. 546]

Herkules in Trachin
bewerkt door Dr. J.D. Meerwaldt en Prof. Dr. A.A. Verdenius

Van 1668. Volgens de tekst der oudste uitgave (t'Amsterdam, Voor de weduwe van Abraham de Wees, op den Middeldam, in 't Nieuwe Testament), waarvan het titelblad hiervóór typografisch is nagevolgd.

De overgeleverde titel van het Griekse stuk luidt Trachiniai, ‘De jonge vrouwen uit Trachis’, waarmee gedoeld wordt op de dienaressen van Hercules' gemalin Deianira die de Rei vormen. Anders dan bij de Phoinissai (zie bl. 459) heeft Vondel hier de antieke titel geheel vervangen door een die meer tot moderne oren spreekt.

Keuze van het stuk. Sophocles' in de jongste tijd wel eens te laag gewaardeerde tragedie, die haar betekenis in de eerste plaats ontleent aan de fijngevoelige tekening van de Deianira-figuur, is door Vondel naar zich laat opmaken uit de beschouwingen in de Opdracht, ter vertaling gekozen als typerende tegenstelling tot de op naam van Seneca staande bewerking van hetzelfde thema in de Hercules Oetaeus, meer een aaneenschakeling van tot uiterste felheid opgedreven expectoraties, gruwelijke beschrijvingen en spitsvondige vernuftigheden dan een drama. Reeds Heinsius, in zijn aantekeningen bij Scaligers editie van Seneca's tragedies (1611), stelt in een lezenswaardige karakteristiek tegenover en boven genoemde Hercules Oetaeus de Trachiniae van Sophocles en Vossius kiest later zowel in zijn Poeticarum Institutionum enz. (1647; I, bl. 58) als in zijn De Imitatione (1647; bl. 6) juist deze beide stukken als voorbeelden ter demonstratie van het verschil tussen Griekse tragische kunst en Latijnse declamatoren-rhetoriek. Naast Grotius bekleden ongetwijfeld deze beide Nederlandse geleerden de belangrijkste plaats onder die ‘allerwijste keurmeesters’, op wier oordeel Vondel zich beroept aan het einde van zijn Opdracht, r. 90; vgl. r. 81 vlgg. Een analoge vergelijking van Seneca's kunst met die van Sophocles vindt men in korter vorm reeds in de Opdracht bij de Elektra (1639), Dl. III, bl. 642, r. 56 vlg.; verg. Vondelkroniek, Jaarg. VI, bl. 71-vlg.

Opmerking verdient het intussen, dat Vondels vertaling van Sophocles op sommige punten overeenkomst vertoont met de manier van denzelfden Seneca, dien hij t.a.p. in het algemeen als voorbeeld verwerpt: voor een viertal bepaalde reminiscenties aan plaatsen uit de Hercules Oetaeus zie men vs. 602, vs. 828 en vs. 1051-vlg. met bijbehorende aantekeningen. Genoemd verschijnsel, dat wij hier slechts aanstippen, behoort beschouwd te worden in verband met het in de Toelichtende Opmerkingen bij de Koning Edipus ter sprake gebrachte, Dl. VIII, bl. 985-vlg.

Het motto is ontleend aan Vergilius' Aeneïs, boek VIII, vs. 301, alwaar een koor Hercules aldus aanroept: ‘Gegroet, gij ware telg van Jupiter, gij, aan de hemelgoden toegevoegd als nieuwe luister.’ Het past eerder bij Seneca's stuk, dat eindigt met een apotheose, dan bij dat van Sophocles; zie aant. 1247.

Omtrent de door Vondel gebruikte uitgave en zijn wijze van vertalen (direct of indirect) zie men de Algemene Opmerkingen vóór de aant. bij vs. 2-3.

[pagina 547]
[p. 547]

Uitvoeriger inhoudsopgave

De voorgeschiedenis. Hercules, zoon van Jupiter en Alcmene en geboren in Thebe, vestigt zich na zijn huwelijk met Deianira te Tiryns. Vervolgd door de haat van Juno geraakt hij daar in dienstbaarheid bij koning Eurystheus en in opdracht van deze moet bij de bekende reeks levensgevaarlijke ‘werken’ volbrengen. Tijdens een zijner tochten op bezoek bij Eurytus, koning van Oechalia, verlangt hij tevergeefs, dat deze hem zijn dochter Iole tot minnares zal geven. Later wordt hij aan tafel door zijn gastheer en diens zonen bespot; tenslotte werpt men hem zelfs de deur uit. Als enige jaren later Iphitus, een van Eurytus' zonen, hem in Tiryns bezoekt, neemt Hercules verraderlijk wraak door den jongeling van een toren te werpen. Wegens deze wandaad gedwongen zijn woonplaats te verlaten begeeft hij zich met zijn gezin naar Trachis, waar hij gastvrij wordt opgenomen. Niet lang daarna bewerkt Jupiter, dat hij tot zijn straf als slaaf wordt verkocht aan de Lydische Omphale, bij wie hij een jaar lang vrouwenwerk moet verrichten. Na afloop van deze boetetijd doet Hercules Eurytus de oorlog aan. Hij verovert Oechalia, doodt den koning en zijn zonen en voert Iole, om wie hij de oorlog eigenlijk is begonnen, als bijzit met zich mede.

Inhoud van het stuk. I (vs. 1-95). Vijftien maanden zijn verstreken sedert Hercules Trachis verliet en met angst bedenkt Deianira, dat thans de termijn ten einde loopt, waarna volgens een orakel van Jupiter haar gade of zal omkomen of van alle verdere beproevingen verlost zal worden. Hyllus, hun beider zoon, weet mede te delen, dat Hercules voor kort is opgetrokken tegen Oechalia. Deianira zendt hem uit om zich bij zijn vader te voegen. - II (vs. 144-486). Een bode, die Hercules' heraut is vooruitgesneld, komt berichten, dat Oechalia is gevallen; weldra zal de zegevierende held huiswaarts keren. Even later verschijnt de heraut Lichas zelf. Deze deelt mede, dat Hercules alvorens naar huis te komen nog een dankoffer brengen moet bij het voorgebergte Cenaeum. Onder de krijgsbuit, die met Lichas vooruit is gezonden, bevindt zich ook Iole, Hercules' geliefde, maar om Deianira's gevoelens te sparen tracht de heraut dit feit te verheimelijken. Als hij tenslotte - daartoe genoopt door den bode -, zijn meesteres de waarheid meedeelt, beheerst deze zich volkomen, althans uiterlijk. Lichas moet daarbinnen wachten tot zij hem een tegengeschenk ter hand zal stellen bestemd voor haar gemaal. - III (vs. 554-650). Om Hercules' liefde te herwinnen wil Deianira gebruik maken van een list. Een pronkgewaad, bestemd om door den held gedragen te worden bij de bewuste offerplechtigheid, heeft zij heimelijk bestreken met wat zij houdt voor een liefde-wekkend tovermiddel: het bloed van den eertijds door Hercules neergeschoten centaur Nessus, op raad van het dier zelf voor dat doel door haar opgevangen en steeds zorgvuldig bewaard. In een verzegelde doos geeft zij het geschenk aan Lichas mede. - IV (vs. 675-823). Achteraf heeft Deianira ontdekt, dat het ‘liefdewekkend tovermiddel’ in werkelijkheid een alles verterend gif is. Zij vreest het ergste en Hyllus, zo juist van Cenaeum teruggekeerd, brengt de bevestiging. Stervend, wellicht reeds dood, zal Hercules zo aanstonds huiswaarts worden gedragen. Door haar zoon vervloekt als moordenares snelt Deianira het paleis binnen zonder één woord te uiten. - V (vs. 872-941). Een voedster brengt de tijding, dat Deianira de hand aan zichzelf heeft geslagen. Hyllus, die te laat heeft vernomen, dat zijn moeder geen kwaad heeft gewild, is ten prooi aan bitter zelfverwijt. VI (vs. 963-1254). Vreemde krijgsknechten dragen den door ondragelijk lijden uitgeputten Hercules tot voor het paleis. Door Hyllus omtrent alles ingelicht herkent deze in wat heden geschiedt, de vervulling van twee elkander aanvullende godsspraken. Slechts ‘een gestorvene’ zou hem kunnen doden - daarmee werd blijkbaar gedoeld op Nessus, en die ‘verlossing van alle beproevingen’ kan wel niet anders zijn dan de dood. Zijn zoon gelast hij hem te brengen naar de aan Jupiter gewijde top van de Oeta; daar moet men hem levend verbranden. Als tweede opdracht voegt hij hieraan toe, dat Hyllus Iole tot gade moet nemen. Met tegenzin belooft de jongeling gehoorzaamheid en niet dan na een verwijt te hebben gericht tegen ‘goden, die hun eigen kinderen zo kunnen zien lijden’, begeeft hij zich met de dragers op weg naar de Oeta. - Dat deze berg het schouwtoneel zal zijn van Hercules' verheerlijking en hemelvaart, dit heeft de dichter slechts zijdelings aan willen duiden (vgl. aant. 1247).


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • De werken van Vondel (10 dln) (WB-editie)


auteurs

  • Leo Simons

  • C.R. de Klerk

  • J. Prinsen J.Lzn

  • H.W.E. Moller

  • B.H. Molkenboer

  • J.F.M. Sterck

  • L.C. Michels

  • C.G.N. de Vooys

  • C.C. van de Graft

  • J.D. Meerwaldt

  • A.A. Verdenius


Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • Herkules in Trachin


auteurs

  • J.D. Meerwaldt

  • A.A. Verdenius