Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Toneelwerken (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Toneelwerken
Afbeelding van ToneelwerkenToon afbeelding van titelpagina van Toneelwerken

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.34 MB)

Scans (29.91 MB)

XML (1.70 MB)

tekstbestand






Editeur

W.J.C. Buitendijk



Genre

drama

Subgenre

klucht
lofdicht(en)
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Toneelwerken

(1975)–Jan Vos–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 471]
[p. 471]

B. Lofdichten.

(Alle de Gedichten, 1662; 2e dr. dl. I, 1726)

Op de DICHTKVNST van JAN VOS Glazemaker.Ga naar voetnoot*
 
De Glazemakers handt,Ga naar voetnoot1
 
Die jonge lauren plant,Ga naar voetnoot2
 
Aen Amstels glaze plassen,
 
Die t'zijner on-dood wassen:Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Is dichtend', zoo zy was
 
In 't dichten van 't Gelas.Ga naar voetnoot6
 
Dicht en doorluchtigh waeren,
 
Haer ambachts eerste waeren:
 
Doorluchtigh, dicht en fijn
10[regelnummer]
En spiegel-glazigh zijn
 
Haer onvoorziensche dichten:
 
Zy spiegelen, zy lichten,
 
Zy strecken voor een bril.
 
Men dichte zoo men wil,
15[regelnummer]
My dunckt het beste dicht is,
 
Dat helder, fijn, en dicht is.
 
 
 
CONSTANTER.
Op de vermaarde DICHTEN
van den Kunst- en Geestrijcke JAN VOS.
 
SONNET.
 
 
 
De Dichters sijn al lang in hoogh verschil geweest,
 
(En noch en geeft het d'een, noch d'ander niet verloren,)
 
Of oock een Dichter best gemaeckt wierd of geboren,
 
En of de leer in hem meer vruchts deed' of de geest.
5[regelnummer]
't Is seeker dat veeltijts hier 't een daer 't ander meest
 
Heeft uytgemunt, en plaets heeft nae sijn kracht gekoren.
[pagina 472]
[p. 472]
 
Maar niemant heeft het lot so veel gelucks beschoren
 
Dat hy so wel op d'een schoeyde als op d'andre leest.
 
Jan Vos alleen, soo 't schijnt, is deze strijdt ontwassen,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Hy dicht met lijf en ziel, en weet het so te passenGa naar voetnoot10
 
Dat hy hier met het hooft en daer dicht met de hand:
 
Dat hy genot en eer kan voegen by malkander,Ga naar voetnoot12
 
En leven nu by 't een, en voor altijd in 't ander.Ga naar voetnoot13
 
Dit sijn de vruchten van den arbeid en 't verstand.Ga naar voetnoot14
 
 
 
P. DE GROOT.Ga naar voetnoot*
In Effigiem JANI VOSS II,
Amstelo Batavi, Poëtae in lingua Patria facilè incomparabilis.Ga naar voetnoot**
 
Spectator, hic est ingenî miraculum,
 
Poëta natus, non Latinis artibus
 
Graecisve cultus, cuncta naturâ tenens.
 
Sophocles cothurno, Naso, cum vult, lacteoGa naar voetnoot4
5[regelnummer]
Styli lepôre, maximus tubâ Maro,
 
Lyraque Flaccus, Martialis acumine,
 
Stupente scena & cive Belga, Vossius.
 
Hic est, ubique par sibi vir, Roscius.
 
Vnum Poëtam vultus iste non refert,
10[regelnummer]
Quinos Poëtas vultus iste non refert:
[pagina 473]
[p. 473]
 
Sed hos, & unà filias, novem Iovis,
 
Phoebi Sorores, Amstelaeque Apollinem.
 
HENRICVS BRVNO.Ga naar voetnoot*
Op het DICHT-WERCK van den geestrijcken Poëet
JAN VOS, Glasemaker.
 
Waer sijt, waer steeckt ghy nu, ghy weydsche letter-basen,Ga naar voetnoot1
 
Die op een weinig Grieksch, die op wat oud Romeynsch,
 
U selven keuren derft voor vry wat ongemeyns;Ga naar voetnoot3
 
En 't werck eens Duytschen klercks verspuwt al t'opgeblasen?Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Komt by den schrand'ren VOS, die sal dat ydel rasen,
 
Dien waen-damp metter vaerd doen ruymen uw gepeyns;Ga naar voetnoot6
 
En soo klaar held'ren op de duysterheyd uws breyns
 
Met sijn doorluchtig dicht als d'oogen met sijn' glasen.Ga naar voetnoot8
 
Hy sal u naeckt doen sien, dat veeltijds HeliconGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Een' leeck veel milder laeft uyt sijnen Hengstebron,
 
Als duysenden van slechs wat school-latijns bestoven;Ga naar voetnoot11
 
En dat de Poësy geen' heblijckheyd, geen' slaefGa naar voetnoot12
 
Van plack en is noch roê, maer eer een' vrye gaef,
 
Die niet geleert en word, maer ingestort van boven.
 
 
 
Nonis Octobribus 1659 ludebam
 
J. DE DECKER.Ga naar voetnoot**
[pagina 474]
[p. 474]
Op alle de VAERSEN en VONDENGa naar voetnoot*
van den Nederduitschen Poëet
JAN VOS.
 
Hier rijst de zon van Hollants Poëzy
 
Zo hoogh in top op wenken der Meceenen,Ga naar voetnoot2
 
Dat Amsterdam, de pracht en hovaardy
 
Van 't machtigh Roome, en 't wereltwijze Atheenen,
5[regelnummer]
Doet duiken voor den eeuwigen Parnas,
 
Die in haar stadt zo hoog is opgeklommen,
 
Dat zy nu kan bereiken 's Hemels As,Ga naar voetnoot7
 
Ten spiegel van al 's werelts godendommen.Ga naar voetnoot8
 
Zo kan de luit van onzen Amfion,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Uit enkel puin, de grootste steeden stichten.
 
En eeven als een nieuwe opgaande zon,
 
De ronde bel der werelt overlichten.Ga naar voetnoot12
 
Dat is Virgiel, en Nazo, en Homeer,
 
Grootmoedigh in haar lauwerkroon gevloogen,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
En met de punt van zijne Fenixveêr,Ga naar voetnoot15
 
De luister der onsterflijkheit ontoogen.Ga naar voetnoot16
 
Zo zienwe dat Apolloos duitsche kerk,Ga naar voetnoot17
 
Voor Grieken, noch Latijnen, hoeft te wijken:
 
Maar datze met dit onverganklijk werk,
20[regelnummer]
D'aaloudtheit, hoe vermaart, de vlagh doet strijken.
 
De kromme Sein, den Tyber, en de Pó,
 
Mach op Petrarch', en Arioste brommen;Ga naar voetnoot22
 
Maar d'Amstel zal op onze Cicero
 
(Die 't Schouwtooneel op blinkende kalommen
25[regelnummer]
Van marmer heeft getimmert, en volbouwt,)
 
Nu moedigh zijn, en eeuwige laurierenGa naar voetnoot26
 
Schaakeeren in 't geheiligt kroonegout,Ga naar voetnoot27
 
Om zijn paruik na rechte te versieren.Ga naar voetnoot28
 
Zo zal zijn naam, en wijtberoemden lof,
30[regelnummer]
Als op de tong van duizendt Dichters zweeven,
 
En weegens zijn verheeve stijl, en stof,
[pagina 475]
[p. 475]
 
Alle eeuwen, en de werelt overleeven.
 
Nu wenschte ik wel voor deeze Poëzy,
 
En Fenixkunst, op 't spoor van zo veel braaven,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
En geesten, als 'er dichten aan het Y,Ga naar voetnoot35
 
Tot zijnen lof, grootmoedigh heen te draaven:Ga naar voetnoot36
 
Maar by dit licht staan alle sterren doof.Ga naar voetnoot37
 
Men pooght vergeefs zijn glorie aan te wijzen.
 
Heel Hollant steekt ten vollen in 't geloof,
40[regelnummer]
Dat deeze Zon der Duitsche Letterwijzen,Ga naar voetnoot40
 
In eeuwigheidt aan onzen middaghlijn,Ga naar voetnoot41
 
De werelden zal koomen toe te lichten,
 
En, als den grooten Ridder Constantijn,
 
D'onsterflijkheidt behouden in zijn dichten.
Op d'afbeelding van den zelven.
 
Hier heeft den Dichter VOS zich zelven afgegooten.Ga naar voetnoot1
 
Dit pronkbeelt van zijn geest, en hooge Poëzy,
 
Zal t'allen dagen aan den Amstelstroom, en 't Y,
 
Een spiegel strekken voor de Duitsche Kunstgenooten.
5[regelnummer]
Gekroonde Koningen, en duizend' and're Grooten,
 
Die 't machtigh Amsterdam bestaan in maatschappy,Ga naar voetnoot6
 
Ontfangen van zijn hant een eeuwige waardy,
 
Als ofze waaren uit d'oneindigen gesprooten.
 
Of schoon de goddelooze, en boozen lastermont,
10[regelnummer]
Gelijk een avondtwolf, en losgeborsten hont,Ga naar voetnoot10
 
Dit stacybeelt nu zocht baldaadigh te verwoesten:Ga naar voetnoot11
 
Zo zal 't in 't midden van zo gruwelijken storm,
 
In weezen niet alleen, maar in zijn eige vorm,Ga naar voetnoot13
 
Zo pal staan als een muur, en nimmermeer verroesten.
 
 
 
H.F. WATERLOOS.Ga naar voetnoot*
[pagina 476]
[p. 476]
Op de GEDICHTEN VAN JAN VOS.
 
De wraeck en weêr-wraeck hadd' al lang haar rol gespeelt;
 
Thyestes moordt-bancket op 't gruwlijckst uytgebeelt,
 
En Agamemnons zaedt betreurt van Grieckse Reyen:Ga naar voetnoot3
 
Men sag Elisaes oog het ongeluck beschreyenGa naar voetnoot4
5[regelnummer]
Van Trojaes ondergang, en trouw'loos overschot;Ga naar voetnoot5
 
En Hannibal was uyt-gekreten voor een sot
 
Van Juvenael met scherp gepeperde gedichten.Ga naar voetnoot7
 
Een jonger eeuw quam voort met vaersen die meer stichten.Ga naar voetnoot8
 
Der Musen schoonen hof wiert van lauwrier berooft,
10[regelnummer]
Die Phoebus nae waardy elck sette op het hooft.Ga naar voetnoot10
 
De Sang-godin was stom en achterwaarts gekroopen,
 
Door dien de kunst op geen belooning hadt te hoopen;
 
Hier volgt een wildt-sang op, terwijl elck raest en tiert,Ga naar voetnoot13
 
Parnas wiert omgewroet van reed'loos ongediert:
15[regelnummer]
Apol wierdt kreupel, ja men sag sijn kracht betoomen:
 
Hy dorst schier langer op geen harders hoogtijdt koomen,
 
Tot onse VOS quam die hem gaf sijn rechte leên,
 
En deed' hem met meer glans als van te vooren treên:
 
Maer Phoebus heel beschaemt, door dese gunst verwonnen,
20[regelnummer]
Sey, hebb'ick geen lauwrier, al hadd' ick duysent sonnen,
 
Soo sijnse voor JAN VOS, ik settes' op sijn hooft:
 
Dat hy de nieuwe licht, en d'oude kunst verdooft.Ga naar voetnoot22
 
Van dat tot Delphos my het spreecken wierdt verboden,Ga naar voetnoot23
 
Acht ik my selfs onwaardt te sijn een lidt der goden:
25[regelnummer]
En daer Neptuyn sijn vorck geeft over aan de stadt,Ga naar voetnoot25
 
't Was onrecht dat daer VOS mijn luister niet en hadt.
 
 
 
A. OVERBEECK.Ga naar voetnoot+
[pagina 477]
[p. 477]
Op het Dicht-werck van JAN VOS.
 
't Eert Godt en d'Overheên, het trapt Tiran en Ketter.
 
In yder woordt steekt goudt, en zout in elcke letter.
 
't Bruyst onversaaght door zee. 't schroomt barning, bank, noch klip:
 
En 't heeft noch hoeft geen riem van eenig ander schip.
 
 
 
D. TRAVDENIVS.Ga naar voetnoot+
Op d'Afbeelding van JAN VOS.
 
Dus leeft de schrandre VOS na 't uyterlijke weezen;
 
Wiens yver nimmer moê tot nut der Schouburgh waeckt:
 
't Zy dat hy treurdicht rijmdt, of Boerdt, of Puntdicht maeckt.
 
Zijn Poëzy behoeft geen lastertong te vreezen:
5[regelnummer]
Die 's werrelts rondt doorkruyst op wiecken van de Faem,
 
En laet aen 't sterflijck' een onsterffelijcke naem.
 
 
 
D. HEINK.Ga naar voetnoot+
Op d'Afbeelding van den vermaarden Poëet
JAN VOS, Glazemaker.
 
Bezie de gaauwste Vos, en d'yvrigst' in zijn plicht.Ga naar voetnoot1
 
Hy licht het huis door glas, de weerelt door zijn dicht.
 
Hy spreekt geen taal dan Duits: hy zag nooit Hooge Scholen;
 
En leert geleerde liên, die in de rijmkunst dolen.
5[regelnummer]
Natuur, en oeffening en vlijt Poëten maakt.
 
Dus is hy op den top van Helikon geraakt;
 
Daar hy de bitse Nijt beschouwt met lachend' oogen.Ga naar voetnoot7
 
De Laster heeft op Deugt noch Wijsheit geen vermoogen.
 
 
 
J. LESCAILLE.
[pagina 478]
[p. 478]

(ARAN en TITUS. Den tweeden druck, 1642)

DEN LAUWERKRANS Van TITVS ANDRONICVS,
Voor IAN VOS.
 
't Onsterfelijke groen der versche lauwerkrans,
 
Die TITUS kruin omringht met heerelijken glans,
 
Is Phoebus beste pronk, daer van zyn goude straelenGa naar voetnoot3
 
Een Goddelijker licht en meerder schijnzel haelen;
5[regelnummer]
Zoo veel vermach 't vernuft dat al den rycken schat
 
Der wetenschap vergaert, op een papiere blad.
 
Doorsnuffelende VOS (die Neerlands gaeuste zielenGa naar voetnoot7
 
In 't onnavolglyk' spoor, met onvermoeide hielen,
 
Hebt wakker onderhaelt, eer yemand omme zagh,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
En treedt als in triomf op TITUS trommelslagh)
 
Amphion lokte steen, en Orpheus vee, met hoopen,Ga naar voetnoot11
 
Maer door u kraghtigh rym komt al te weerelt loopenGa naar voetnoot12
 
Te hooren en te zien, met opgetoogen geest,
 
Hoe fraei d'ontleende stof schoeit op uw hooge leest,Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
U past doorluchtigh werk. De cierelijke bloemen,Ga naar voetnoot15
 
Het blinkkende gesteent, daer Redenaers op roemen,
 
Zyn uw gemeene pracht; het aertighst' uyt hun schriftGa naar voetnoot17
 
Betrekt ghy, in een swier, met diamanten stift.Ga naar voetnoot18
 
Hun luyster wert verdooft, nu d'uwe is begonnenGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
Gelijk een middaghzon, in 't midde vande zonnen.
 
Hun goud is opgesocht. De wijste gaen te werk,Ga naar voetnoot21
 
Om op het hooghoutaer uw beeld, in Phoebus kerk,Ga naar voetnoot22
 
Te plaetzen boven aan. Ik zie 't met goede oogen;Ga naar voetnoot23
 
En 't goede dat ik laat ontbreekt aan myn vermogen.Ga naar voetnoot24
[pagina 479]
[p. 479]
25[regelnummer]
Wat vlecht men u een krans daer TITUS eerlyk sterft,Ga naar voetnoot25
 
En ghy, tot eeuwigh loon, zyn schoone Lauwer erft?Ga naar voetnoot26
Aen den leeser, voor IAN VOS.
 
Verschoon hem, als ghy u aen 's drukkers feilen steurt;
 
Ghy grypt dit uyt zyn' hand, die 't graeger had gescheurt.Ga naar voetnoot28
 
 
 
YVER.Ga naar voetnoot+
voetnoot*
OP DE DICHTKVNST VAN JAN VOS. Reeds toegelicht hiervoor in de uitgave van Aran en Titus: vgl. voor het voorkomen en de plaats van Constanter's gedicht de Bibliografie. Op de vermaarde DICHTEN van ... JAN VOS.
voetnoot1
hoogh: heftig.
voetnoot2
verloren: op.
voetnoot4
of (2): dan.
voetnoot6
plaets heeft ... gekoren: positie heeft ... ingenomen.
voetnoot9
Bet.: bij Jan Vos doet deze problematiek zich blijkbaar niet voor.
voetnoot10
met lijf, nl. als hij glazen ‘dicht’.
voetnoot12
genot: profijt.
voetnoot13
by: door.
voetnoot14
verstand: vernuft, geest.
voetnoot*
Pieter de Groot: geb. 1615 te Rotterdam, gest. 1678 te Heemstede. Tweede zoon van Hugo de Groot en Maria van Reigersberg; van 1660 tot 1667 pensionaris van Amsterdam; voor en na die tijd o.a. diplomatieke functies, vgl. J.M. Romein in NNBW X 305-306; J. te Winkel, Ontwikkelingsgang IV 101.
voetnoot**
Op de afbeelding van
JAN VOS,
 
Hollander uit Amsterdam, dichter in de moe-
 
dertaal, ontegenzeglijk onvergelijkelijk.
 
Beschouwer, vóór u ziet g'een wonder van talent,
 
Geboren bard, noch in Latijnse theorie
 
Noch Griekse thuis, neen, alles machtig door Natuur.
 
Sophoclés op brozen; Naso, zo hij wenst, in geest
5[regelnummer]
Volblank van stijl; als Maro groots in krijgsgeschal;
 
Een lyrisch Flaccus; doch met Martialis' spits;
 
Voor overbluften schouwburg, Hollands burgren Vos.
 
Hier ziet ge (man, alom zichzelf) een Roscius.
 
Niet énen dichter slechts geeft dit portret ons weer,
10[regelnummer]
Geen vijftal dichters slechts geeft dit portret ons weer,
 
Maar hem, en meê de negen dochtren van Jupijn,
 
Apollo's zusters, ja, Aemstelles Phoebus zelf.
voetnoot4
Naso: Ovidius; 5 Maro: Vergilius; 6 Flaccus: Horatius; 8 Q. Roscius, toneelspeler uit den tijd van Cicero, zo voortreffelijk dat ieder die in enige kunst uitblonk, een ‘Roscius’ werd genoemd (Cicero De Oratore, 130); 10 de negen: de Muzen.
(Vertaling en toelichting van Dr. D. Kuijper Fzn.).
voetnoot*
Henricus Bruno: geb. te Middelie 31 I 1617, gest. te Hoorn, IV 1664. Protégé van Const. Huygens, van 1638 tot 1647 gouverneur bij de vier zoons van Huygens; op verschillende plaatsen leraar of conrector; maakte vrij goede Ned., Latijnse of Griekse verzen; was lid van de ‘Dightschool’ van Jan Zoet; vgl. H.J.A. Ruys in NNBW IV 336-338.
voetnoot1
weydsche: grote, voortreffelijke (ironisch).
voetnoot3
keuren voor: vinden, achten.
voetnoot4
eens Duytschen klercks: van een geleerde (h.l.: iemand) zonder klassieke opleiding of vorming, vgl. WNT s.v. klerk.
voetnoot6
waen-damp: inbeelding (damp: oude medische term: vochtige opstijging in het menselijk lichaam, vooral als oorzaak van een gemoedsstemming, WNT III 2267); metter vaerd: terstond; ruymen: verlaten; gepeyns: gedachte, geest.
voetnoot8
doorluchtig: verheven.
voetnoot9
naeckt: duidelijk.
voetnoot11
van ... bestoven: begiftigd met.
voetnoot12
heblijckheyd: vaardigheid (door oefening, h.l. door onderwijs) verkregen.
Onderschrift: Op de 7e oktober maakte ik dit speelse gedicht.
voetnoot**
Jeremias de Decker: geb. 1609 te Dordrecht, gest. 1666 te Amsterdam. Makelaar te Amsterdam, gaf in 1651 uit: Goede Vrydag. Ofte Het Lijden onses Heeren Jesu Christi, in 1659 Rym-oeffeningen; na zijn dood verscheen Lof der Geldsucht (1667). Bovenstaand lofdicht verscheen eerst in Hollantsche Parnas (1660) en werd besproken door J. Karsemeijer, De Dichter Jeremias de Decker (1934) 29-30, en W.J.C. Buitendijk, J. de Decker, Goede Vrydag (Zwolle 1958) 11-12.
voetnoot*
Vonden: bedenksels, verdichtingen.
voetnoot2
Meceenen: kunstbeschermers.
voetnoot7
's Hemels As: het hoogste punt aan de noordelijke hemel. (Volgens de toenmalige opvattingen had de hemel twee assen, een noordelijke en een zuidelijke, vgl. WNT II 710 en Suppl. I 1757).
voetnoot8
godendommen: alle goden tezamen.
voetnoot9
Amfion: Amphion bespeelde zo meesterlijk een gouden lier, dat op het geluid ervan de stenen zich vanzelf tot een muur vormden, die de stad Thebe omringde.
voetnoot12
bel der werelt: aardbol.
voetnoot14
grootmoedigh: heldhaftig, kloekmoedig; haar: hun.
voetnoot15
Fenixveêr: onsterfelijke pen.
voetnoot16
ontoogen: ontnomen.
voetnoot17
Apollos duitsche kerk: de Amsterdamse Schouwburg, vgl. Vondel, Tooneelschilt, r. 251 in WB IX 390.
voetnoot22
brommen: pochen.
voetnoot26
moedigh: fier.
voetnoot27
Schaakeeren: Schikken.
voetnoot28
paruik: haren.
voetnoot34
braaven: voortreffelijke mensen.
voetnoot35
geesten: vernuften, geniale mensen.
voetnoot36
grootmoedigh: fier; heen te draaven: voort te rennen.
voetnoot37
staan: zijn; doof: dof.
voetnoot40
Letterwijzen: beoefenaars der letterkunde.
voetnoot41
middaghlijn: meridiaan.
Blijkens het opschrift van het eronder staande sonnet, is dit gedicht van H.F. Waterloos.
voetnoot1
afgegooten: uit dit woord zou men kunnen afleiden dat Vos van zichzelf een metalen beeld of buste gegoten heeft; vgl. ook vs. 14: roesten. Hoewel dit bij deze ‘glasloder’ niet onmogelijk is, kan men toch ook aan een metafoor denken.
voetnoot6
bestaan in maatschappy: in gemeenschap staan met.
voetnoot10
avondtwolf, vgl. Kantt. Stv. bij Habakuk 1: 8: avontwolven: wolven die des avonts, ofte by nachte komen (WNT II 767).
voetnoot11
stacybeelt = pronkbeelt (vs. 2); verwoesten: vernielen.
voetnoot13
In weezen: zonder meer existerend; in ... vorm: ongeschonden.
voetnoot*
H.F. Waterloos: Hendrik Frederiksz. Water-loos, gest. te Amsterdam 1664; sedert 1656 voorzanger in de Nieuwe Kerk en sinds 1661 ziekentrooster; behoorde tot de vriendenkring van Rembrandt en De Decker; schreef o.a. Vergrooting van Amsterdam uit de Rijmen van den Poëet Jan Vos, in rijmelooze reeden gestelt (Amsterdam 1663). Vgl. H.J.A. Ruys in NNBW (1914) III 1396; J. Wille, Heiman Dullaert (Zeist 1926) 18-20; J. Karsemeijer, J. de Decker 45-46.
voetnoot3
Agamemnons zaedt: Orestes, die zijn moeder gedood had en daarna door de Erinyen vervolgd was; van: door.
voetnoot4
Elisaes: van Elissa = koningin Dido, minnares van Aeneas, aan wie deze het verhaal van Trojes ondergang vertelde.
voetnoot5
trouw'loos overschot: haar geliefde Aeneas, die haar trouweloos verliet.
voetnoot7
Van: Door; Juvenael: Iuvenalis schreef onder de regering van keizer Traianus 16 satiren. Hij noemt Hannibal: demens, Sat. X 166.
voetnoot8
een jonger eeuw: de middeleeuwen.
voetnoot10
Phoebus: Apollo.
voetnoot13
wildt-sang: de rederijkerstijd? Eig. nietsamenhangend gezang, maar allerlei stemmen in het wilde, vgl. Vondel, Heerlijckheit der Kercke III 134 (WB IX 893).
voetnoot22
Dat: Opdat; nieuwe: nl. kunst; licht: gemakkelijk, bep. bij verdooft.
voetnoot23
Van dat: Van het ogenblik dat ...; tot Delphos: te Delphi; de accusatief van dit plurale tantum luidt: Delphos; verboden: het orakel van Delphi werd opgeheven, nadat keizer Theodosius I in 380 tot het christendom was overgegaan.
voetnoot25
daer: waar; vorck: drietand (opdat Amsterdam de zeeën beheerse).
voetnoot+
A. Overbeeck, volgens J.A. Worp in Oud-Holland I (1883) 259 n., Aernout van Overbeke, geb. te Leiden 15 XII 1632, gest. te Amsterdam 19 VII 1674. Mr. in de rechten te Leiden; gaf in 1663 De Psalmen Davids uit, bestemd voor de Lutherse kerken, bezong de tocht naar Chatham (1667), was van 1668-1672 raad van justitie te Batavia. Onder zijn in 1678 uitgegeven De geestige Werken komt nogal wat scabreuze poëzie voor. Vgl. J.A. Worp in NNBW IV (1918) 1048-1049.
voetnoot+
D. Travdenivs: Dirck Traudenius, gaf als ‘dichter’ uit: Tijdzifter d.i. van de onderscheidinge en afdeelinge des Tijds met een Rijmbundel (Amsterdam 1662), schreef ook lofdichten op werk van Mr. Joan Blasius, vgl. J. te Winkel, Bladzijden uit de gesch. der Ned. Letterkunde (Haarlem 1882) 61; en op Lievens' portret van Vondel en op werk van Vondel, vgl. J.v. Lennep, De Werken van Vondel, VI 54, 708-710. Van Lennep noemt hem: Dirk Fraudenius.
voetnoot+
D. Heink: Dirck Pietersz. Heynck of Heinck, 17e-eeuws toneelschrijver, vertaalde drie Spaanse stukken, waarvan er twee onder grote bijval gespeeld werden (1650, 1663, 1668). Vgl. J.A. Worp, Gesch. van het Drama en van het Tooneel, zie reg., en H.F. Wijnman, NNBW X (1937) 370.
voetnoot1
gaeuwste: vlugste in verstand.
voetnoot7
bitse: bijtende, vinnige.
voetnoot3
daer van: waarvan.
voetnoot7
Doorsnuffelende: (alles) doorvorsende, vgl. vs. 6a; gaeuste: schranderste, knapste.
voetnoot9
onderhaelt: ingehaald.
voetnoot11
Amphion bespeelde zijn gouden lier zo meesterlijk dat op het geluid de stenen zich vanzelf tot een muur vormden, die de stad Thebe omgaf; vee: dieren, vgl. WNT XVIII 1024, 1026.
voetnoot12
al: alles, allen; te: op de.
voetnoot14
ontleende stof. Men wist dus dat Vos zijn stof ontleend had aan een ander werk, vgl. W. Braekman, Studia Germanica Gandensia X 11; schoeit op: past bij, zich richt naar.
voetnoot15
doorluchtigh: verheven.
voetnoot17
gemeene: gewone, alledaagse, vanzelfsprekende; aertighst': fraaiste, kunstigste; schrift: geschriften.
voetnoot18
Betrekt: schetst, tekent; in een swier: op sierlijke wijze, met zwier.
voetnoot19
wert: wordt.
voetnoot21
opgesocht: gezocht, opgeraapt, uit de lucht gegrepen, vgl. WNT XI 1425.
voetnoot22
Phoebus kerk: Apollo's tempel.
voetnoot23
met goede oogen: goedgunstig, met instemming, vgl. WNT X 2277.
voetnoot24
laat: nalaat.
voetnoot25
Wat, uitroepend voornaamwoord; daer: (op het toneel) waar; eerlyk: op eervolle wijze.
voetnoot26
Het vraagteken deed vaak dienst als uitroepteken.
voetnoot28
gescheurt: verscheurd.
voetnoot+
YVER: vermoedelijk Dr. Samuel Coster (1579-1665), stichter van de Nederduytsche Academie, met de zinspreuk YVER. Vgl. bibliografie Aran en Titus, A en B.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • Constantijn Huygens

  • Pieter de Groot

  • Henrick Bruno

  • Jeremias de Decker

  • Hendrik Frederik Waterloos

  • Aernout van Overbeke

  • Dirck Traudenius

  • Dirck Pietersz. Heynck

  • Jacob Lescaille


organisaties

  • Groene Laurierspruit