Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Toneelwerken (1975)

Informatie terzijde

Titelpagina van Toneelwerken
Afbeelding van ToneelwerkenToon afbeelding van titelpagina van Toneelwerken

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.34 MB)

Scans (29.91 MB)

XML (1.70 MB)

tekstbestand






Editeur

W.J.C. Buitendijk



Genre

drama

Subgenre

klucht
lofdicht(en)
tragedie/treurspel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Toneelwerken

(1975)–Jan Vos–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen
[pagina 462]
[p. 462]

Bijlagen

A. Voorredes voor ‘Alle de Gedichten’

1. Voor de druk van 1662

Den Ed. Gestr. en achtbaren Heer

 

MYN HEER

Mr. JOAN HUYDEKOOPER,Ga naar voetnoot*

RIDDER,

HEER VAN MAARSEVEEN,

NEERDYK, & c.

SCHEEPEN en RAADT

der stadt Amsterdam, &c.

 

MYN HEER,

 

1 Indien ik Uw Edt. de lof der Poëzy poogde te vertoonen, ik zou voor de groote zonGa naar voetnoot1 2 een klein licht ontsteeken: want Uw Edts. doorzichtig oordeel weet die hemelscheGa naar voetnoot2 3 konst en haar oeffenaars op hunne waarde te schatten. Onder de vermaartste die metGa naar voetnoot3 4 dien geest zwanger gaan, is de Poëet Jan Vos in Uw Edts. achting geensins de minste.Ga naar voetnoot4 5 Zie hier, Ed. achtbare Heer, alle zijn Gedichten, die Uw Edt. voor allen anderen,Ga naar voetnoot5 6 byzonderlijk eigen zijn. Want zy waren, Mijn Heer, Uw Edts, waarde Vader, vanGa naar voetnoot6

[pagina 463]
[p. 463]

7 heerlijker gedachtenis, toegewijdt; dewijl niemant ter weerelt door de luister van 8 blinkende weldaden die in yders oogen straalen, en 't voeden dezer edele konst, ooit 9 meer vermogen op 't gemoet van dezen Dichter had: want het is my, en een yder 10 onmogelijk al d'eer- en gunstbewijzen van die hoogh-edele ziel aan hem, en andere 11 konst-oeffenaars betoont, na waardy te verhalen. Deze waarheit zullen zoo vele 12 bladeren in dit boek, met zijn Wel-Edts. en zijner kinderen en vrienden namen ver-Ga naar voetnoot12 13 vult, als levende afbeeldsels van zijn dankbaar hart, overvloedig getuigen. Al de 14 weerelt zal dan met den Auteur en my gevoelen, dat dit werk aan niemant moet op- 15 geoffert worden als aan Uw Edt., den eersten erfgenaam van de naam, deugt, en 16 waardigheden van dien wel-edelen groot-achtbaren Heer Burgermeester, die, na 't 17 voorbeelt van mijn Heer Uw Edts. Grootvader, niet alleen zijn Huis, maar dezeGa naar voetnoot17 18 gantsche Stadt tot Vader strekte; en door overloffelijk gebieden, dappere kloek-Ga naar voetnoot18 19 moedigheit, beroemde Gezantschappen, heerelijke weldadigheit, en andere onge-Ga naar voetnoot19 20 meene deughden, een eeuwigh lof heeft verworven. Op deze doorluchtige voorgang 21 draaft Uw Edt. nu ook in 't zelve spoor van 't bezorgen dezer Stadt, om door RechtGa naar voetnoot21 22 en Raadt, haren welstant te helpen bevorderen. Yder ingezeten is den Vaderen der 23 Stadt en des Vaderlandts onsterfelijken dank schuldigh: dies ik (die boven d'alge-Ga naar voetnoot23 24 meene noch bezondere weldaden van Mijn Heer Uwer Edts. Vader heb ontfangen) 25 mijn dankbaar gemoet, by deze voorval, in Uw Edts. schoot kom uitstorten, metGa naar voetnoot25 26 nederig verzoek dat 'et Uw Edt. niet onaangenaam zy: terwijl ik de Goddelijke 27 Majesteit bidde, dat Hy Uw Edts. persoon, en gantsche Vaders Huis, nevens d'aan-Ga naar voetnoot27 28 gehechte geslachten, met geheele vloeden van rijken en onophoudelijken zegen over- 29 stroome; en my vernoege met d'eer, dat ik, met oprechter harten, en onveranderlijkeGa naar voetnoot29 30 genegentheit, my altijdt moge noemen, gelijk ik ben,

 

Ed. Gestr. en achtbare Heer, Uwer Edts.

ootmoedighste, gehoorzaamste en verplichte dienaar.

Lescaille.Ga naar voetnoot*

 

den XV van Bloeymaant, 1662.

[pagina 464]
[p. 464]

2. voor de druk van 1662

AAN ALLE BEMINNAARS DER DICHTKUNST.

 

1 Hier hebtge, waarde Kunstgenooten, eindelijk de lang-beloofde, en noch langer verwachte Werken 2 van den vermaarden Poëet Jan Vos, die ik hem, na vele jaren, naulijx uit de handen heb 3 konnen scheuren. Evenwel kan ik u verzekeren, dat alles, wat hy voor 't zijne kent, (uitgezondert 4 vijf of zes dichten, die hy niet voor vruchten van zijn verstant houd,) hier wort gemeen gemaakt.Ga naar voetnoot4 5 Ik zou met vele redenen, na 't voorbeelt der doorluchtigste verstanden onzer eeuw, zijn lofGa naar voetnoot5 6 konnen verhalen; maar gy zult terstont eenige staaltjes daar van zien, als gy zommige lof-Ga naar voetnoot6 7 dichten zelf gelieft te lezen; en vorders zal dit geheele boek het klaarste bewijs daar van strek-Ga naar voetnoot7 8 ken: want men zal daar in, onder andere ontallijke blijken van zijn edel en hooghdravend ver-Ga naar voetnoot8 9 nuft, bespeuren, dat hy, met doordringender oordeel dan zommige oude Latynse Poëeten, de ledenGa naar voetnoot9 10 der gezangen verdeelt, en hun behoorlijke grootte en plaats geeft. Derhalven zal ik alleen zeggen,Ga naar voetnoot10 11 dat nooit Glazemaker, noch iemant anders, die geen taal dan Neêrlants verstont, en in de Hooge 12 Scholen nooit uit de zuivere beeken der weereltwyze wetenschappen gedronken had, tot zo een topGa naar voetnoot12 13 van eer en vermaartheit is gestegen; waar op hy, met een bezadigt gemoet en vroolijk gelaat, alsGa naar voetnoot13 14 een diamante schilt, al de pijlen der laster-pennen doet afstuiten; met zoodanig een verachting der 15 zelve, dat hy verscheidemaal begeert heeft, dat ik al de schimpschriften, die ooit op hem uitge-Ga naar voetnoot15 16 braakt zijn, by zijn werken zou drukken: maar ik heb altijd geoordeelt, datse die eer onwaardig 17 waren, dewijl de Schrijvers die niet gewaardigden met hunne namen te versieren; 't zy dan uit 18 versmading van eer; of, dat ik liever geloof, uit vrees van schande. Eindelijk, dewijl mijn oog- 19 merk was, om u al zijn, en niet eens anders werk, te geven, zoo heb ik ook, voor hen die 't be- 20 geeren, de klucht van Oene, teegens meening van de Poëet (die met sommige anderen oordeelt datseGa naar voetnoot20 21 by dit werk geen plaats behoort te hebben) hier by gevoegt, doch in zulker voegen, dat men dieGa naar voetnoot21 22 daar af kan laten. Gebruikt alles tot verbeterende stichting, en geoorloft vermaak, de twee wareGa naar voetnoot22 23 oogmerken der Poëzy; en gelooft dat ik ben,

 

Waarde Kunstgenooten,

Uwe aller gewillig dienaar en waare vrient

J. Lescaille.

[pagina 465]
[p. 465]

3. Voor deel II, druk van 1671

Den edelen en achtbaren Heer,

MYNHEER

Mr. JOAN HUIDEKOOPER,

RIDDER,

HEER VAN MAARSEVEEN,

NEERDIJK. & c.

SCHEPEN en RAADT

der stadt Amsterdam,

BEWINTHEER

van d'Oost-Indische Compagnie, &c.

 

MYN HEER,

 

1 Gelijk d'ontfange weldaden altijdt in wezen zyn, zoo behoort ook de dankbaarheitGa naar voetnoot1 2 onsterflijk te wezen: eens genote gunsten verplichten ons tot onophoudelijke dank- 3 zegging. Dit is de reden, dat ik andermaal voor Uw Ed. Achtbt. verschijne, om dit 4 tweede deel der gedichten van wijlen den Poëet Jan Vos gelijk 't eerste, aan Uw 5 Ed. Achtbt. op te draagen. 't Is my t'over bekent, dat men gants geen gelijkheit kan 6 bespeuren, tusschen zoo vele ja ontelbre gunstbewijzen, die den Dichter, en my, 7 van mijn' Heer, Uwer Ed. Achtbts. waarden Vader, van heerlijke gedachtenis, en 8 van Uw Ed. Achtbt. zijn als t'huis gezonden; en 't opdragen van eenige bladen ge-Ga naar voetnoot8 9 drukt papier. Maar d'edelmoedigheit der rechtschape weldoenders is zoodanigh, 10 dat ze met de geringste gift, uit een' oprechte dankbare ziel afvloeyende, zich ver- 11 noegt. Deze waarheit doet my gelooven, dat Uwer Ed. Achtbt. deze rijmen, alsGa naar voetnoot11 12 kleine vruchten van de grootste dankwilligheit, met Uw Ed. Achtbts. gunst zal over-Ga naar voetnoot12 13 schaduwen; en mijn gering vermogen aanzien, 't welk, waar zoo vele verplichtingen, 14 en diensten, die ik Uw Ed. Achtbt. bekenne schuldigh te wezen, niets, dan eenGa naar voetnoot14 15 anders werk, kan toebrengen. Evenwel streelt my een vertrouwen, dat Uw Ed.Ga naar voetnoot15 16 Achtbt., na d'eigenschap der hooghstverhevene zielen, mijne ootmoedighste schult-Ga naar voetnoot16 17 bekenning niet zal versmaden. Laat dan toe, dat Uw Ed. Achtbts. naam dit boek ver- 18 ciere: terwijl ik, uit den diepsten grondt mijns harten, de Goddelijke goetheit bidde, 19 dat Uw Ed. Achtbt., gelijk zijne hoogwaarde Vaders, altijdt een siersel en steun vanGa naar voetnoot19 20 deze groote stadt en 't waarde Vaderlandt strekke, om de zelve met wijsheit, raadt 21 en dapperheit te helpen onderschragen; en alzoo Uw Ed. Achtbts. gansche Huis, met 22 alle hemelsche en aartsche zegeningen rijkelijk overstort zijnde, altijdt in eere en

[pagina 466]
[p. 466]

23 voorspoet bloeye en groeye: dit wenscht en bidt, met nederige eerbiedenis, uit alle 24 de krachten zijner ziele,

 

Edele, Achtbare Heere, Uwer Ed. Achtbts.

ootmoedighste, gehoorzaamste en verplichtste dienaar

Jacob Lescailje.

 

den XV van Bloeymaant. 1671.

4. Voor deel II, 1e dr., 1671 en 2e dr., 1726

OORDEEL

van wijlen den Professor CASPAR BARLAEUS, over 't dichten van JAN VOS, getrokken uit sijne Latijnsche Brieven.

 

Uit een Brief aen den Heere van Zuilichem, p. 858.Ga naar voetnoot*

 

1 De Poëten spotten en beuselen nu over ernstige saeken. Maer seker uit veel beter 2 drift heeft hier onse Glasemaker, een ongelettert man, een Treurspel, hoewel vanGa naar voetnoot2 3 een verdichte stoffe, geschreven. Dit is dikmaels gespeelt, en 't kan den toehoorder 4 noch niet versaedigen. Ik heb 't zevenmaelen gehoort, buiten mijn gewoonte; want 5 ik plag mijn ooren niet meer dan eens aen sulke speelen te leenen. De heer HooftGa naar voetnoot5 6 heeft het op mijn' aenmaening gehoort, en stondt als voor 't hooft geslagen. Van derGa naar voetnoot6 7 Burg heeft het gehoort, en stondt stom van verbaestheit. Vondel heeft het gehoort,Ga naar voetnoot7 8 en zeide, 't is een man van wonderbaer verstandt. Hy spreekt met woorden daer 9 Zuilichem, de heer Drost, en Vondel mede spreken en schrijven. De spreuken sijnGa naar voetnoot9 10 deftig, vol sins en t'eenemael passende op de saeke. De geheele oudtheit heeft geenGa naar voetnoot10 11 treuriger Treurspel: en misschien sullen sich de strenge berispers daer alleen aen 12 stooten dat het al te treurig is. Ondertusschen heeft hy twee voornaeme deelen desGa naar voetnoot12

[pagina 467]
[p. 467]

13 Treurspels op een wonderlijke wijse waergenomen, de seden, en de hertstochten.Ga naar voetnoot13 14 'T geheele Treurspel gelijk 't gespeelt is, heeft hy een half jaer lang in 't hooft ont- 15 houden, en daer na laeten schrijven. De Treurspeelen der onsen, ook al uwe schrif- 16 ten, kan hy op zijn duim, en seit se op. 'T spel is waerdig dat gy 't hier hoort of leest, 17 want het is onder de pers. Wanneer gy hier komt, sal Andronicus, de voornaemste 18 rol des Treurspels, de hooge Schouburg t'uwer eere doen daveren. Ik heb eenige 19 Nederduitsche veerssen voor hem geschreven, om opentlijk te betuigen, wat ik van 20 den maeker en 't werk oordeele.

 

Uit een Brief aen den selven Heere, p. 868.

 

21 Uw gedicht op Jan Vos onsen Glasemaker is 't eenemael van mijn smaek, en veel 22 helderder dan 't glas selfs. Met dese verssen verheven sijnde,Ga naar voetnoot22

 
- vliegt hy hoog
 
En sijn voet raekt naeulijks aerde.

25 Hy is de gunst van fraije luiden waerdig, en dat wegens d'uitnemende gaven derGa naar voetnoot25 26 natuure, die soo groot sijn, dat men 't dese eeuwe sou benijden, indien hy se 27 door konst hadt geschaeft. Hy heeft een boertig spel geschreven, 't welk onderGa naar voetnoot27 28 de pers, en soo vervult is met aerdigheden en boerteryen, uit het midden vanGa naar voetnoot28 29 't graeu ontleent, als zijn Treurspel van deftige spreuken.Ga naar voetnoot29

[pagina 468]
[p. 468]

5. voor deel I van de 2e druk, 1726

AAN DEN EDELEN HEERE

DEN HEERE

BALTHAZAR HUYDECOPER,Ga naar voetnoot*

REGENT VAN HET BURGER WEESHUIS T'AMSTELDAM.

 

EDELE HEER!

 

1 Met uw Edts toestemming neemen wy de vryheidt om uw Edt deezen nieuwen Druk 2 der Gedichten van den Nederlandschen Dichter JAN VOS op te draagen. En wien 3 behoorenze eigener toe dan uw Edt, aan wiens Grootvader, den Weled: GrootGa naar voetnoot3 4 Achtbn Heere Mr. JOAN HUYDECOPER, in der tyd Ridder, Heere van

[pagina 469]
[p. 469]

5 Maarseveen, Neerdyk enz. meermaalen Burgermeester deezer Stad, dezelve, door 6 den eersten Uytgeever, den nyveren JACOB LESCAILJE, met goedvinden van 7 dien door de Natuur alleen uitmuntenden Dichter zyn toegeëygent geworden? 8 Zeker aan Niemand. En noch te meerder, om dat uw Edt op het spoor van uw Edts 9 doorluchtige Voorvaderen, niet alleen een Liefbebber en Betragter van nutte Weten-Ga naar voetnoot9 10 schappen en Mecenas der Dichteren zyt: maar zelfs de Poëzy met zo veel lof oeffent, 11 en derhalven, door Uw Edts oordeel en kennis in die Hemelsche Konst, te recht be- 12 kwaam zyt, om onzen Dichter (by zyn Leeven, en zelfs, naar zyn Dood, aangevochten, 13 door Lieden, die hem den welverdienden Lof, door zyn bynaar onnaavolglyken 14 dichttrant verworven, hebben zoeken te ontrooven) te beschermen. Indien wy water 15 in de Zee, en hout in 't Bosch wilden draagen, wy zouden, ter deezer plaatze, onzen 16 Poëet, in een heerlyken dag konnen zetten, en zyne Lasteraaren, zoo die leeven alsGa naar voetnoot16 17 die overleden zyn, de onbillykheyd van hunnen averegtsen handel, en schenzucht,Ga naar voetnoot17 18 waar door zy, (niet konnende tot dien trap van eer, waar op JAN VOS gestegen is, 19 geraaken,) zich eenen Naam zogten en zoeken te verwerven, aantoonen: Maar, 20 behalven dat de lof van dien Dichter, by rechte Kenners en waardeerders van natuur-Ga naar voetnoot20 21 lyke Poëzy, niet zal noch kan versterven, hoe fel de Nyd en Laster heur tanden in 22 's Mans glory koomen te zetten; wy, en zyn beminnaaren zyn gerust, dat 's MansGa naar voetnoot22 23 Werk, zo door de toeëygening deszelvs, eertyds aan Uw Edts Voorvaderen, en nu 24 door ons, aan Uw Edts. hooggeachte Persoon, niet tegenstaande den aanval dier 25 hairklooveren, en Lettervitteren, zo lang de Nederlandsche Taal- en Dichtkonst in 26 weezen zyllen zyn, geenen welverdienden roem zal ontbreeken. Ondertusschen 27 moeten wy met blydschap betuygen; dat het ons lief is, dat wy door het uitgeeven 28 van onzen Dichter (die nu, in beter orde geschikt, met meer luister als ooit voor-Ga naar voetnoot28 29 heenen aan den dag komt) het voorneemen en den toeleg gestuit hebben, 't geenGa naar voetnoot29 30 zeker Dichter van geen geringen Naame hadde, om 's Mans Poëzy (die Hy te voorenGa naar voetnoot30 31 in zyn Werk geroskamt en gelastert hadde) by Intekening te doen drukken, en wel 32 met een vermeerdering, volgens zyn voorgeeven, van 15 bladen of 60 bladzyden,Ga naar voetnoot32 33 boven het geene den ouden druk kwam uit te maaken. Een voorgeeven, Edele Heer!Ga naar voetnoot33 34 zo verre van de waarheid als zelfs de logen is: 't welk wy vrymoedig konnen zeggen,Ga naar voetnoot34 35 eensdeels, dewyl wy allen vlyt aangewendt hebbende, om te verneemen, of 'er noch 36 ongedrukte Gedichten van JAN VOS in de waereld waaren; wy 'er niet meer als 37 één hebben konnen bekoomen; En anderdeels, om dat die Man, meermaalen zyn

[pagina 470]
[p. 470]

38 eigen, onder eens anders werk heeft vermengt, zodanig nochtans dat de verreziendeGa naar voetnoot38 39 dit vuyl bedrog altoos hebben konnen merken. Maar Edele Heer! wy scheyden hier 40 af, om de opdragt van dit nooitvolpreezen Werk niet te lang te rekken: alleen moeten 41 wy, tot 's Dichters verdediging noch zeggen; dat, schoon de zulken, die een weinig 42 Grieks en Latyn konnen spreeken en schryven, met een Schoolmeesterlyk gezag, 43 deezen Dichter, om dat hy, (gelyk zy zeggen) een Leek is (als of men alleen door de 44 kennis der Vreemde Taalen, en niet door Natuur, Oeffening en Vlyt Poëet konde 45 worden) veroordeelen, en hoewel anderen, die zelfs hun Moedertaal niet kennen, 46 Hem in den schildt van zyn verdiende Glorie durven vaaren; nochtans zullen deGa naar voetnoot46 47 Werken van deezen Dichter, zo door heur eigene Waarde, als door den braven NaamGa naar voetnoot47 48 der Wel-Ed.: HUYDECOPEREN, en door de Lofschriften van Mannen, die zich, 49 door hunne Geleerdheid, en Gedichten, eenen onvergankelyken Lof, hebben ver- 50 worven, by waare kenners en Oeffenaars van rechtschapen Dichtkonst eeuwig in 51 achting blyven, terwyl de Schriften van hen, die hem in zyn Lof hebben tragten, 52 en noch poogen te verkleenen, der vergetelheid zullen weezen opgeoffert; Want 53 (om met J. Oudaans woorden in zyn heerlyk Lykgedicht op den eenigen Fenix derGa naar voetnoot53 54 Nederlandsche Dichteren Joost van Vondel te spreeken) één blad van 's Mans werk 55 is van meerderwigt en waarde als alle de werken van de benyderen van deezen Poëet. 56 Wy eindigen dan, Edele Heer! met uw Ed: toe te wenschen; dat de Alleenheerscher,Ga naar voetnoot56 57 de verdiensten van uw Ed: Voorvaderen, en die van uw Ed: met zyn zegen wil 58 kroonen, en dat wy uw Ed: even als hen, ten Luister van Stadt en Staat, zien steigerenGa naar voetnoot58 59 tot die Bedieningen, die zy, met zo veel Lof, ten nutte van deszelfs Inwoonderen enGa naar voetnoot59 60 Onderdaanen, in hachelyke, en beter Tyden, bekleedt hebben, en blyven wyders, 61 met veel achting

 

EDELE HEER!

Uw Edelheids

Gehoorzaame Dienaaren

H: en G: Bosch.Ga naar voetnoot*

 

Amsteldam, den I, van Herfstmaand, 1726.

voetnoot*
Mr. JOAN HUYDEKOOPER II. Geb. te Amsterdam, 21 II 1625, gest. aldaar 1 XII 1704, heer van Maarsseveen, Neerdijk enz., raad van Amsterdam, burgemeester van Amsterdam, bewindhebber der O.I.C., ambachtsheer van Urk en Emmeloord vanwege Amsterdam, hoofdingeland van de Watergraafs- of Diemermeer. Huwde 12 III 1656 met de twintigjarige Sophia Coymans, of Kooimans, of Koeimans, dochter van Sofia Trip. Vondel droeg hem Ifigenie in Tauren (1666) op, vgl. C.J.J.v. Schaik, Balthazar Huydecoper, (Assen 1962) 8-9, 183.
voetnoot1
Uw Edt.: Uw Edelheid.
voetnoot2
doorzichtig: verstandig.
voetnoot3
die, Tekst: dien.
voetnoot4
met dien geest zwanger gaan: van de geest (dier poëzie) vervuld zijn.
voetnoot5
voor: boven.
voetnoot6
byzonderlijk eigen zijn: vooral toebehoren. Vader: Joan Huydecoper I, geb. te Amsterdam, 1599, gest. aldaar 26 X 1661, ridder van St.-Michel, heer van Thamen en Blokland, later heer van Maarsseveen en Neerdijk, vijf maal burgemeester van Amsterdam, vele jaren Raad en bewindhebber van de O.I.C., in 1655 buitengewoon gezant bij het hof van de Keurvorst van Brandenburg, in 1660 buitengewoon gezant in Engeland. Vondel droeg hem Koning Edipus (1660) op. Vgl. Van Schaik, a.w., 9-11, 183.
voetnoot12
dit boek: op blz. *2 treffen we dan ook het wapen van Huydecoper aan met een vierregelig onderschrift van Jan Vos.
voetnoot17
Grootvader: Jan Jacobsz. Bal alias Huydecoper (1541-1624), ospr. leerlooier en handelaar in huiden; na de Alteratie van Amsterdam (1578) schepen; stichter van de buitenplaats Goudesteyn aan de Vecht (later door zijn zoon in aanzienlijke mate verbeterd en vernieuwd), vgl. Van Schaik, a.w., 9-12, 183.
voetnoot18
overloffelijk gebieden: bijzonder loffelijke gezagsuitoefening; dappere kloekmoedigheit: grote flinkheid in handelen en optreden.
voetnoot19
heerelijke weldadigheit: vorstelijke milddadigheid.
voetnoot21
draaft: loopt; bezorgen: zorgen voor; Recht en Raadt, toespeling op de functies van H.
voetnoot23
dies: waarom.
voetnoot25
by deze voorval: bij deze gelegenheid.
voetnoot27
aangehechte: geparenteerde.
voetnoot29
vernoege: genoegen doe.
voetnoot*
Lescaille: Jacob Lescaille (geb. 1611, gest. wsch. 1679), voor de tweede maal gehuwd met Alida Verwou, wed. van Baltes van Dorsten, uitgeefster op de Middeldam, bij wie hij blijkbaar introk. (Zij gaf de 1e druk van Aran en Titus uit en de 1e en 2e dr. van Oene). Zelf was hij ook middelmatig dichter (vooral in de Amsterdamsche Pegasus, 1660), Vgl. H.J.A. Ruys in NNBW III (1914) 760-761.
voetnoot4
verstant: geest, vernuft. De bedoeling van de tussenzin zal zijn dat Vos zich niet meer kan herinneren dat hij deze 5 à 6 gedichten gemaakt heeft.
voetnoot5
doorluchtigste verstanden: schitterendste vernuften.
voetnoot6
terstont: zo dadelijk, zo meteen.
voetnoot7
vorders: voorts.
voetnoot8
edel en hooghdravend: fijnzinnig en verheven.
voetnoot9
doordringender: scherper; de leden der gezangen verdeelt: de onderdelen der gedichten scheidt; de verzen een betere structuur geeft.
voetnoot10
behoorlijke: passende.
voetnoot12
weereltwyze wetenschappen: filosofie (volgens de toenmalige opvattingen), nl. de wetenschappen der natuur, der rede en der zedekunde.
voetnoot13
vroolijk gelaat: serene houding.
voetnoot15
schimpschriften: jammer dat aan de wens van Vos niet voldaan is.
voetnoot20
teegens meening: tegen de bedoeling.
voetnoot21
in zulker voegen, gelijk men in de bibliografie kan zien: na de laatste blz. 844, met afzonderlijke titel en afzonderlijk gesigneerd. In de 2e druk (1726) is deze scheiding opgeheven.
voetnoot22
verbeterende stichting: zedelijke verheffing; de twee ware oogmerken: het nuttige met het aangename verenigen: ‘utile dulci’.

voetnoot1
in wezen zijn: voortleven.
voetnoot8
als: als het ware.
voetnoot11
rijmen: gedichten (niet in ongunstige zin).
voetnoot12
dankwilligheit: dankbare gezindheid, dankbaarheid.
voetnoot14
niets, dan een anders werk, een wat wrange persoonlijke noot van de uitgever, die als dichter, door keizer Leopold tot ‘poeta laureatus’ was uitgeroepen en zelf zo weinig succes had.
voetnoot15
toebrengen: schenken, geven.
voetnoot16
schultbekenning: bekentenis dat ik tekortgeschoten ben.
voetnoot19
hoogwaarde: hooggeachte; Vaders: voorvaderen.

voetnoot*
Heere van Zuilichem: Constantijn Huygens.
voetnoot2
hoewel van een verdichte stoffe: Horatius, Ars Poetica, 128-130, achtte een verdichte stof niet wenselijk: ‘Difficile est proprie communia dicere; tuque rectius Iliacum carmen deducis in actus, quam si proferres ignota indictaque primus’, vert. van Vondel, WB VII 361: ‘Zwaer valt het van gemeene zijne eige dingen te maecken. Beter zultghe van Troje doen spelen, dan ofghe onbekende en te vore noit gehoorde dingen aen den dagh zoudt brengen’. Aristoteles (Poëtica, par. 9) daarentegen meent dat de tragedieschrijver zich in het geheel niet aan de overgeleverde stof hoeft te houden.
voetnoot5
plag: placht.
voetnoot6
aenmaening: aansporing; als voor 't hooft geslagen: verstomd, als door de bliksem getroffen.
voetnoot7
verbaestheit: verbouwereerdheid.
voetnoot9
spreuken: sententiën, merkwaardige gedachten; ‘Versen, die eine psychologische Erfahrung oder eine Lebensregel auf knappste Form brachten’, E.R. Curtius, Europäische Literatur und Lateinisches Mittelalter (1967) 68. Ze werden door Quintilianus 't eerst zo genoemd (sententiae, eig. vonnissen).
voetnoot10
deftig: verheven; vol sins: zinrijk; t'eenemael: geheel.
voetnoot12
deelen: bestanddelen.
voetnoot13
waergenomen: in acht genomen, gebruik gemaakt van; de seden en de hertstochten: dit was het punt waarin het neo-classicisme en het romantisch toneel elkaar vonden: de eersten zoeken het meer in de innerlijke hartstochten, de anderen in uiterlijke woelingen; wie de door Van Hamel (Zeventiende-eeuwsche Opvattingen en Theorieën over Literatuur 93-97) geciteerde beschouwingen nagaat, treft deze opvattingen overal aan. Waarom Barlaeus zeden en hartstochten in één adem noemt is duidelijk: hartstochten (b.v. liefde, trouw, ‘staatzucht’, gramschap, haat, wraakzucht, blijdschap) kunnen deugden en ondeugden zijn, en zijn dus zedelijk gequalificeerd.
voetnoot22
selfs: zelf.
voetnoot25
fraije luiden: aanzienlijken, aristocraten.
voetnoot27
konst: theorie der kunst, kunstregels; boertig spel: Oene.
voetnoot28
aerdigheden: geestigheden; boerteryen: kwinkslagen.
voetnoot29
't graeu: de geringe volksklasse, de smalle gemeente (niet verachtelijk). Het bovenstaande is een vertaling van: Casparis Barlaei ... Epistolarum Liber. Pars Altera. Amstelodami, Apud Joannem Blaeu. MDCLXVII (Uitg. Gerardus Brandt). P. 858 (15 dec. 1641): ... nugantur & ineptiunt in re seria poëtae. Certè diviniore oestro hîc vitriarius noster, homo illiteratus, tragoediam scripsit, ficti licet argumenti. Recitata est saepius, nec adhuc saturari auditor potest. Ego audivi septies, praeter morem meum, qui istis actubus non nisi semel aures commodo. Audivit, me hortante, Hoofdius, & stupuit. Audivit vander Burchius, & haesit attonitus. Audivit Vondelius, & portentosi ingenii virum dixit. Verbis loquitur quibus Zulechemus, Dominus Satrapa, Vondeliusque loquuntur, & scribunt. Sententiae graves sunt & densae & plane πρὸς διονυσον. [ad rem.] Nullam habet tota antiquitas Tragoediam magis tragicam. Et fortè ob hoc unum frontem corruget rigido censori, quod nimis tragica sit. Interim duos Tragoediae partes mirificè explet, τὸ ἠθικὸν [mores] & τὸ παθητικὸν. [affectus.] Totam tragoediam, prout recitata est, memoria circumtulit per semestre, postea dictavit. Tragoedias nostratium, etiam scripta tua omnia ad unguem callet & recitat. Digna est, quam vel audias coram, vel legas, est enim sub proelo. Vbi huc veneris, pulsabit in tui gratiam orchestram Andronicus, praecipium Tragoediae drama. Ego versiculos aliquot Belgicos illi scripsi, ut quid de authore & opere sentiam, publicè testarer. P. 868 (d.d. 6 apr. 1642): Illud in Iohannem Vos, vitriarium nostrum, planè ad palatum meum est, & ipso vitro pellucidius. Illis versibus elatior pedibus per summa volaret, Culmina, nec teneras plantâ contingat aristas.
[Deze versregels zijn geïnspireerd door Vergilius, Aeneis VII 807 e.v.: over Camilla): .... cursuque pedum praevertere ventos. illa vel intactae segetis per summa volaret gramina nec teneras cursu laesisset aristas vel mare per medium fluctu suspensa tumenti ferret iter celeris nec tingeret aequore plantas. ‘De hyperbolische beschrijving van Camilla's snelheid is een imitatio van de beschrijving van de half-goddelijke paarden van Erichthonius in Ilias XX 226 e.v. Wat ik me wel afvraag is of Barlaeus nu uit het hoofd citerend zich vergaloppeert, of bewust de variaties aanbrengt. Ik denk dat het laatste toch wel het geval is bij een man die zijn klassieken beter dan wie ook kende. Toch vind ik het niet het meest voor de hand liggend citaat om een dichter te prijzen. Omdat het op Vos “hoge vlucht” slaat, vervangt hij blijkbaar gramina door culmina’. Mededeling van Dr. W. Kassies.]
Dignus est bonorum amore, ob egregias naturae dotes, quas si arte expolivisset, invidendus esset seculo. Comoediam jocularem scripsit, quae sub proelo est, tam densa facetiis & è media plebe petitis salibus, quàm tragoedia graviter dictis. - Naar aanleiding van de eerste brief van Barlaeus schreef Huygens op 18 dec. 1641 aan Hooft: ‘De He Barlaeus heeft my schriftelijck ontsteken met eenen grooten lust tot het spel by den seldsaemen glasmaker op het Tooneel gebracht. Ick verneem geern dat het onder de persse is en sal naer d'uytkomste verlanghen. Quanto in occulto ingenia latent! ende die die hersen boeckvast gemaeckt hadde, wat hadd' hy er niet uytgehaelt? Roemer soude op desen man wel gepast hebben tghene hy van sich selven seide: Als men immers moet rasen, Ist beter in 't papier als in de glasen.’ (P.C. Hoofts Brieven, uitg. Van Vloten, IV 1640-1647, blz. 45). - Hoezeer Barlaeus met het stuk ingenomen was, blijkt ook uit zijn brief aan Joachim van Wicquefort d.d. 10 nov. 1641: Zulechemi Domino me totum offer, & dic Tragoediam hic recitatam, authore vitriario, homine omnis litteraturae & Graecae & Latinae ignaro, cujus vix pudeat ipsum Sophoclem. Stupent mecum Hoofdius, Burghius, Vondelius, & quibuscunque vis est tanta dignoscendi. (Epistolarum Liber, 854-855).
voetnoot*
BALTHAZAR HUYDECOPER: geb. 10 april 1695 te Amsterdam, gest. aldaar 23 IX 1778, zoon van Joan Huydecoper III. Verwierf veel naam met zijn Frans-classicistische treurspelen Achilles (1719) en Arzases (1722); vertaalde in proza Hekeldichten en Brieven van Q. Horatius Flaccus (1726) en in poëzie Hekeldichten, Brieven en Dichtkunst van Q. Horatius Flaccus (1737). In zijn belangrijke werk Proeve van Taal- en Dichtkunde (1730) gaf hij een oordeel over Jan Vos dat vrij gunstig was (Worp, Jan Vos 112-113). Van 1723 tot 1732 was hij regent van het Burgerweeshuis te Amsterdam en als zodanig ook regent van de Amsterdamse Schouwburg. Over hem een biografie van H.A. Ett (1947) en een van C.J.J.v. Schaik (1962).
voetnoot3
eigener: meer passend; Grootvader, vgl. hiervoor de voorredes van de drukken van 1662 en 1671.
voetnoot9
Betragter: beoefenaar.
voetnoot16
dag: daglicht, licht; zoo: zowel;
voetnoot17
averegtsen handel: onbehoorlijke handelwijze; schenzucht: laster.
voetnoot20
natuurlyke Poëzy: door de natuur voortgebrachte poëzie (dus niet door studie, vlijt, oefening e.d.).
voetnoot22
beminnaaren: bewonderaars.
voetnoot28
die: wiens werk.
voetnoot29
voorneemen: plan (bedoeling om iets ten uitvoer te brengen); toeleg: de voorbereiding en het maken van schikkingen tot de uitvoering;
voetnoot30
zeker Dichter enz.: David van Hoogstraten? Deze was behalve dichter ook een bekend uitgever van gedichten, b.v. van Broekhuizen, Oudae Antonn,ides en Heiman Dullaert. Weliswaar overleed hij 21 XI 1724, maar dat kan wel de oorzaak zijn dat er nooit iets van deze uitgave gekomen is; te vooren: hier kan o.a. bedoeld zijn D. van Hoogstraten, J. Oudaens leven, met afz. paginering opgenomen achter Joachim Oudaans Poëzy, III (Amsterdam 1712) 63 e.v. Vgl. J. Melles, Joachim Oudaan, (Utrecht 1958) 60 en Worp, Jan Vos, III, en ook D.v. Hoogstraten, J.V. Broekhuizens Gedichten (Amsterdam 1712) in diens Leven, voor deze bundel opgenomen, 45 e.v.
voetnoot32
bladen, dus een folio-uitgave.
voetnoot33
kwam uit te maken: uitmaakte, inhield.
voetnoot34
zelfs de logen: de leugen zelf.
voetnoot38
eens anders werk: misschien doelend op Alle de Rijm-oeffeningen van Jeremias de Decker. In beter orde geschikt, etc. (1726) door M. Brouërius van Nidek, die het ten dele persklare manuscript voltooide. (Over de onbetrouwbaarheid daarvan J. Karsemeijer, De Dichter Jeremias de Decker, (Amsterdam 1934) 339-342). Waarschijnlijk had echter Hoogstraten geen deel aan dit geknoei, vgl. Th. Nolen, Iets over David van Hoogstraten (Rotterdam 1886) 12.
verreziende: scherpzinnigen.
voetnoot46
Hem in den schildt van ... vaaren: hem aanvallen, te lijf gaan juist op het punt van (de bepaling met van is een uitbreiding van de bestaande uitdrukking).
voetnoot47
braven: goede, onberispelijke.
voetnoot53
heerlyk lykgedicht: ‘Lijk-gedachtenis van den grooten Agrippijner Joost van Vondel’ (1679); de loftuiting aan het adres van Oudaan doet wat vreemd aan als men denkt aan de zware invectieven waarmee hij Vos (‘eenen dommen os’) en zijn werk veroordeeld heeft.
voetnoot56
Alleenheerscher: Almachtige.
voetnoot58
steigeren: opklimmen, komen (tot een hogere staat).
voetnoot59
Bedieningen: Balth. Huydecoper, die in de eerste plaats geleerde en dichter was, en geen carrièremaker, heeft het niet zover gebracht als zijn voorvaderen: in 1732 werd hij baljuw en dijkgraaf van het eiland Texel, in 1740 voor één jaar schepen van Amsterdam. In 1769 trad hij af als baljuw.
voetnoot*
Hendrik Bosch was in 1726 ‘boekverkooper over 't Meysjes Weeshuys’, vgl. C.M. Geerars, Hubert Korneliszoon Poot (Assen 1954) 189, 327.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • Alle de gedichten. Deel 1

  • Alle de gedichten. Deel 2

  • Alle de gedichten. Deel 1


auteurs

  • Jacob Lescaille

  • Constantijn Huygens

  • over Balthazar Huydecoper