Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Uitzondering op de regel (2008)

Informatie terzijde

Titelpagina van Uitzondering op de regel
Afbeelding van Uitzondering op de regelToon afbeelding van titelpagina van Uitzondering op de regel

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.44 MB)

Scans (0.80 MB)

ebook (2.96 MB)

XML (0.67 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

proefschrift
studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Uitzondering op de regel

(2008)–Lenny Vos–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

De positie van vrouwelijke auteurs in het naoorlogse Nederlandse literaire veld


Vorige Volgende
[pagina 45]
[p. 45]

2
De positie van vrouwelijke auteurs in de naoorlogse Nederlandse literatuur

[pagina 47]
[p. 47]

2.1. Introductie

In dit hoofdstuk wordt een kwantitatief beeld gegeven van de positie van vrouwelijke auteurs in het naoorlogse Nederlandse literaire veld. Voor een zestal peiljaren is een auteursbestand samengesteld op basis waarvan een antwoord kan worden gegeven op de vraag hoe groot het kwantitatieve aandeel van vrouwelijke auteurs in het naoorlogse Nederlandse literaire veld is. Daarnaast wordt nagegaan welke veranderingen optreden in de verhouding tussen het aantal mannelijke en vrouwelijke auteurs in deze periode. Voordat de bovenstaande vragen over de positie van vrouwelijke auteurs worden beantwoord, zal eerst een beeld worden geschetst van de veranderingen in de naoorlogse Nederlandse samenleving waarbij de nadruk ligt op het literaire veld en de positie van vrouwen in het algemeen.

2.2. Maatschappelijke en literaire ontwikkelingen na de Tweede WereldoorlogGa naar voetnoot1

2.2.1. De lange jaren vijftig

De periode vanaf 1945 tot het begin van de jaren zeventig, door historici aangeduid als ‘de lange jaren vijftig’, wordt gekenmerkt door maatschappelijke veranderingen. Alhoewel pas in de jaren zestig zichtbaar, hadden deze veranderingen hun oorsprong in het voorafgaande decennium. Al in de tweede helft van de jaren vijftig waren de eerste signalen zichtbaar van een proces van politieke, sociale, artistieke en levensbeschouwelijke verschuivingen. In de eerste jaren na het einde van de Tweede Wereldoorlog stond de Nederlandse samenleving in het teken van de wederopbouw. Na de bevrijding moest het gewone leven weer op gang komen. Nederland lag in puin en moest zo snel mogelijk weer worden opgebouwd. De miljarden kostende nationale wederopbouw zorgde samen met een geleide loonpolitiek en langdurige bestedingsbeperkingen voor een algemeen gevoel van soberheid en zuinigheid. Er heerste schaarste en veel consumptie-artikelen zouden nog lange tijd slechts ‘op de bon’ verkrijgbaar zijn. Pas in februari 1952 ging het laatste product, koffie, van de bon.

In de loop van de jaren vijftig maakten de jaren van nationale wederopbouw plaats voor een ongekende welvaartsstijging. De levensstandaard van de Nederlandse bevolking verbeterde in deze jaren continu. Zo gingen vanaf 1954 de lonen jaarlijks sterk omhoog hetgeen het bestedingspatroon beïnvloedde. Daarnaast werd in die jaren de basis van een sociaal vangnet gelegd met de invoering van de AOW in 1956 en de AWW in 1959. Naast de materiële welvaart nam in de lange jaren vijftig ook het opleidingsniveau toe. Door maatregelen van overheidswege als studiebeurzen voor kinderen van onbemiddelde ouders, werd het volgen van een universitaire opleiding voor deze bevolkingsgroep financieel mogelijk.

De Duitse bezetting had in de samenleving diepe sporen achtergelaten. Ook het medialandschap was door de bezetting veranderd: uit initiatieven van het ondergrondse verzet waren dagbladen als Trouw en Het Parool en het opinietijdschrift Vrij Nederland voortgekomen. Ondergrondse uitgevers als De

[pagina 48]
[p. 48]

Bezige Bij zetten na de bevrijding hun bedrijf legaal voort. Vooroorlogse uitgeverijen maakten een herstart, deels onder een nieuwe directie. Tot deze laatste groep behoorden uitgeverijen als De Arbeiderspers, A.A.M. Stols, J.M. Meulenhoff, Bert Bakker/Daamen, Em. Querido en Nijgh & Van Ditmar. Al deze initiatieven leden onder de alomheersende schaarsheid. Zo was er kort na de bevrijding een enorm tekort aan papier. De leeshonger was in de eerste jaren na de bezetting haast onstilbaar: de omzet van publieksboeken verdrievoudigde bijna tussen 1938 en 1951.Ga naar voetnoot2

De jaren vijftig en zestig van de twintigste eeuw worden algemeen gezien als de bloeiperiode van de leescultuur. In alle bevolkingslagen werd volop gelezen. Uit een NIPO-enquête, gehouden in 1951, werden als meest gelezen auteurs genoemd Anne de Vries, A.M. de Jong, Jan de Hartog, Ina Boudier-Bakker, Piet Bakker, A. den Doolaard en Antoon Coolen. Deze ‘vertellers’ waren ook al voor de Tweede Wereldoorlog zeer populair en de verkoopcijfers van hun werk bereikten in de naoorlogse jaren grote hoogten. De directeur van Uitgeverij De Bezige Bij verzuchtte later: ‘Literatuur liep niet in de jaren vijftig. Ja, wel spannend geschreven verhalen: Noël de Gaulle en Den Doolaard en zo, als je dat echt literatuur noemt. Vertéllers, voor lekker bij de kachel, die niet te kritisch en problematisch waren, die liepen wel goed.’Ga naar voetnoot3 Het werk van auteurs als Gerard Reve, W.F. Hermans, Anna Blaman en Harry Mulisch vond daarentegen moeizaam de weg naar het lezerspubliek. Pas in de jaren zestig kwam er met de opkomst van een nieuwe generatie ook een groter leespubliek voor de romans van deze ‘modernisten’.

Door de grote welvaartsstijging en de verhoging van het opleidingsniveau nam in de jaren zestig de omvang van het lezerspubliek sterk toe. De kinderen van de naoorlogse geboortegolf gingen in die periode naar het middelbaar onderwijs en tijdens hun schoolopleiding kwamen deze leerlingen in contact met literatuur. De geboortegolf die de middelbare school binnenspoelde, werd daar opgevangen door een aanzienlijk uitgebreid en daardoor ook verjongd lerarencorps. Deze jonge leraren brachten ‘hun eigen boeken’ in de klas, dat wil zeggen het werk van Hermans, Blaman, Reve en anderen.Ga naar voetnoot4 Door de welvaartsstijging werd het voor een grote groep mensen mogelijk om boeken te kopen. Voor het eerst verschenen literaire werken in pocketreeksen en zo kwam boekbezit ook binnen bereik van jonge mensen.

Hoe stond het met de financiële situatie van de auteurs van deze pockets? In 1962 maakten schrijvers met protestacties duidelijk dat hun slechte financiële positie overheidsactie vereiste. Aanleiding hiertoe vormde de uitgave van boeken in pocketreeksen. Uitgevers konden via goedkopere uitgaven van populaire werken een groter publiek bereiken. In plaats van de gebruikelijke verdeling van royalty's, waarbij auteurs tussen de tien en vijftien procent van de opbrengst krijgen, was dit bij pocketedities slechts drie à vier procent. Om hun woorden kracht bij te zetten kondigden auteurs een staking aan: zij zouden niet naar het Boekenbal gaan, evenmin reisbeurzen en opdrachten aannemen en ook geen zitting meer nemen in jury's. De acties van de schrijvers leidden in 1965 tot de oprichting van het Fonds voor de Letteren.Ga naar voetnoot5 Dit was een belangrijke stap in de professionalisering van het auteurschap. Door de invoering van werkbeurzen werd het voor auteurs mogelijk om zich gedurende een aantal maanden alleen op het schrijven te richten. Uit

[pagina 49]
[p. 49]

onvrede over de slechte betaling voor lezingen werd in 1968 de Stichting Schrijvers School Samenleving opgericht. Met overheidssubsidie kon worden bemiddeld tussen auteurs en scholen en andere maatschappelijke instellingen.

Het inzicht dat het bevorderen van een literaire cultuur een taak van de overheid is, kwam eveneens tot uitdrukking in het ontstaan van een prijzenstelsel na de Tweede Wereldoorlog. In 1947 werd de staatsprijs voor literatuur ingesteld: de P.C. Hooftprijs. Vrijwel gelijktijdig nam de Gemeente Amsterdam het initiatief voor drie jaarlijkse literatuurprijzen: de Herman Gorterprijs voor poëzie, de Multatuliprijs voor proza en de Busken Huetprijs voor essay. De gemeente Den Haag riep in datzelfde jaar de Jan Campertstichting in het leven, die jaarlijks de Constantijn Huygensprijs als oeuvreprijs, de Jan Campertprijs voor poëzie en de F. Bordewijkprijs voor proza toekent.Ga naar voetnoot6

Hoe verging het de Nederlandse vrouw in de lange jaren vijftig? Vrouwen uit de naoorlogse geboortegolf profiteerden evenals hun mannelijke generatiegenoten van het democratiseringsproces in het onderwijs. Daarnaast hadden zij ook op andere terreinen een achterstand in te halen. In de jaren vijftig heerste het denkbeeld wat ‘harmonieuze ongelijkheid’ wordt genoemd en waarmee het verschil in opvoeding en onderwijs tussen jongens en meisjes kan worden aangeduid.Ga naar voetnoot7 De ene groep werd opgeleid voor een beroep, de andere was bestemd voor het moederschap en de huishouding. Nog tot 1955 was bij Koninklijk Besluit geregeld dat vrouwen in overheidsdienst, waaronder ook onderwijzeressen vielen, ontslag kregen wanneer zij trouwden. Gedurende de lange jaren vijftig kwam er enige beweging in het denken over de maatschappelijke participatie van vrouwen. Zo werd in 1956 de positie van de gehuwde vrouw door wetswijziging verbeterd en kwam er voor het eerst een vrouw aan het hoofd van een ministerie te staan: Marga Klompé op maatschappelijk werk. De mentaliteitsverandering ten opzichte van getrouwde vrouwen die buitenshuis werkten, kwam langzaam op gang. Zo bleek uit een enquête gehouden in 1965 dat 83 procent van de bevolking er nog bezwaar tegen had dat een moeder met schoolgaande kinderen buitenshuis werkte.

De grote omslag kwam echter aan het eind van de jaren zestig toen het fundament werd gelegd van de maatschappelijke beweging die als de tweede feministische golf de geschiedenis is ingegaan. In 1968 werd de actiegroep Man Vrouw Maatschappij (MVM) opgericht door Hedy d'Ancona, Anneke van Baalen en Joke Kool-Smit. Deze laatste had in 1967 de gevoelens van haar generatie verwoord in een artikel in De Gids met de titel ‘Het onbehagen bij de vrouw’. Daarin stelt zij:

 

Mannen hebben een duidelijke relatie tot de maatschappij, vrouwen een onduidelijke. De sleutel tot dit verschijnsel ligt in de huidige vorm van het huwelijk. Voor de man zijn huwelijk en vaderschap maatschappelijk gezien incidenten, voor de vrouw niet. Als een man trouwt kiest hij een levenspartner, een vrouw kiest in de meeste gevallen bovendien een levenswijze, het huisvrouwschap.Ga naar voetnoot8

 

De actiegroep MVM was een pressiegroep die door het schrijven van artikelen en rapporten en het lobbyen in politieke kringen zoveel mogelijk druk uitoefende op politieke partijen, de overheid en andere maatschappelijke instanties. Deze aanpak

[pagina 50]
[p. 50]

was succesvol: de eerste Emancipatieraad werd opgericht en MVM had invloed op officiële beleidsadviezen aan de regering.

Het beginnend feminisme in een groep als MVM kan worden beschouwd als een van de eerste uitingen van de tegencultuur die tot bloei kwam in de late jaren zestig. Onder jongeren ontstond een brede beweging tegen de dominante cultuur van de volwassenen, waarbij een radicale vernieuwing van de maatschappij werd nagestreefd. In 1970 ontstond de actiegroep Dolle Mina, die vooral jonge vrouwen bereikte en radicaler was dan MVM. De Dolle Mina's protesteerden luidruchtig en eisten gelijke rechten voor man en vrouw. Door het voeren van ludieke acties kregen zij veel media-aandacht. Zowel MVM als Dolle Mina vonden dat in Nederland de vrouwenemancipatie nog niet was voltooid. Beide initiatieven waren de voorbode van de feministische beweging die in de jaren zeventig een bloeiperiode kende en grote maatschappelijke en politieke veranderingen teweeg heeft gebracht.Ga naar voetnoot9

2.2.2. De laatste decennia van de twintigste eeuw

De lange jaren vijftig, een periode die wordt gekenmerkt door economische vooruitgang en welvaartsontwikkeling, eindigde in 1973. In dat jaar, toen Den Uyl als minister-president aantrad en de eerste autoloze zondag werd ingesteld, werd een breuk in de aanhoudende economische groei zichtbaar en brak een periode van stagnatie en inflatie aan. Jaren van depressie en oplopende werkloosheid volgden, met een dieptepunt in de jaren tachtig. De noodzaak tot bezuinigen door de overheid maakte een voorlopig eind aan de constante groei van de welvaart. De maatschappij werd in die jaren gekenmerkt door een grote mate van overheidsbemoeienis waarbij veel grote bedrijven in handen van de overheid waren. In het laatste decennium van de twintigste eeuw ontstond door privatisering van staatsbedrijven een maatschappij waarin de vrije marktwerking de boventoon ging voeren.

Tijdens de lange jaren vijftig was door de grote welvaartsgroei, waarvan een groot deel van de bevolking profiteerde, een consumptiemaatschappij ontstaan. Het bezit van een auto, koelkast en wasmachine werd steeds vanzelfsprekender. Maar de meest in het oog springende verandering in het interieur was het televisietoestel. In 1962 was in 47 procent van de huishoudens een televisietoestel aanwezig en dit percentage was in 1975 verdubbeld.Ga naar voetnoot10 In de loop van de jaren zestig kreeg het lezen als vrijetijdsbesteding geduchte concurrentie van de televisie. Alhoewel de vrije tijd tussen 1955 en 1990 sterk toenam, halveerde in deze periode het aantal uren dat aan lezen werd besteed, met name onder de jeugd.Ga naar voetnoot11 Uitzondering hierop vormen vrouwen die vóór 1950 zijn geboren en middelbaar of hoger onderwijs hebben genoten. Zij zijn juist meer gaan lezen.Ga naar voetnoot12

Sinds de jaren zestig is het aantal uren dat aan lezen wordt besteed gedaald, daarentegen nam de aandacht voor literatuur in de media sterk toe. Aan het begin van de jaren zeventig werd de berichtgeving over literatuur in dag- en weekbladen sterk uitgebreid. Zo verscheen vanaf 1970 het Cultureel Supplement van het NRC Handelsblad en in 1972 volgde Vrij Nederland met een boekenbijlage. Andere

[pagina 51]
[p. 51]

dagbladen als de Volkskrant, Trouw en Het Parool gingen eveneens meer aandacht besteden aan literatuur en ook regionale kranten ruimden meer plaats in voor recensies.Ga naar voetnoot13

Op de Nederlandse televisie zijn er in de afgelopen decennia verschillende programma's geweest die aandacht aan boeken besteedden. Hier is... Adriaan van Dis was het meest spraakmakende en langstlopende boekenprogramma. Als een auteur zijn opwachting maakte in dit programma, zorgde dit vaak voor hoge verkoopcijfers van zijn boek en voor veel naamsbekendheid. Boekverkopers en uitgevers beklaagden zich dan ook toen het programma in 1992 na negen seizoenen stopte. Andere televisieprogramma's over boeken hadden zonder uitzondering een korte levensduur. Succesvoller daarentegen zijn de optredens van auteurs in veelbekeken talkshows zoals van Sonja Barend. In het culturele televisieprogramma De Plantage, dat tussen 1994 en 2001 op zondagmiddag werd uitgezonden, had presentatrice Hanneke Groenteman regelmatig auteurs te gast. In de radioprogramma's als Ophef & Vertier, De Avonden en Schuim en As werd in de jaren negentig eveneens aandacht aan literatuur besteed, onder andere door interviews met auteurs. In de afgelopen decennia is de rol van de massamedia, met name televisie, in een auteursloopbaan steeds meer een factor van betekenis geworden.Ga naar voetnoot14

Binnen de uitgeversbranche is sinds de tweede helft van de jaren zestig een proces van schaalvergroting en concernvorming aan de gang. Alhoewel veel toonaangevende uitgeverijen uit de jaren vijftig, als De Bezige Bij, Bert Bakker, De Arbeiderspers en Querido, nog steeds bestaan, zijn het inmiddels geen zelfstandige bedrijven meer, maar onderdeel van een groot concern.Ga naar voetnoot15 Meer dan voorheen ligt in de bedrijfvoering de nadruk op de commerciële kant van het uitgeversvak. Drie mediaholdings beheersen het grootste deel van de boekenmarkt: PCM Uitgevers, WPG en Veen, Bosch & Keuning. De uitgeverijen De Arbeiderspers, Querido, Nijgh & Van Ditmar, De Bezige Bij en Thomas Rap maken deel uit van WPG Uitgevers (Weekbladpersgroep) die daarnaast ook tijdschriften als Vrij Nederland uitgeeft. Veen, Bosch & Keuning is ontstaan uit een fusie van Veen Uitgevers Groep en Bosch & Keuning en omvat uitgeverijen als Ambo, Contact, Atlas en Augustus. Tot PCM Uitgevers behoren de dagbladen NRC Handelsblad, de Volkskrant, Trouw en Algemeen Dagblad en literaire uitgeverijen als J.M. Meulenhoff en Prometheus/ Bert Bakker, die in het voorjaar van 2007 weer zelfstandig is geworden. Daarnaast is er in 2007 sprake geweest van een fusie tussen PCM Uitgevers en Veen, Bosch en Keuning.Ga naar voetnoot16 Een aantal zelfstandige, niet-consortiumgebonden uitgeverijen is eveneens actief in het literaire veld, zoals Van Oorschot, Podium en De Geus.

In de tweede helft van de twintigste eeuw zijn de opvattingen over de rol van mannen en vrouwen in de samenleving ingrijpend veranderd. De ‘harmonieuze ongelijkheid’ uit de jaren vijftig heeft plaats gemaakt voor een streven naar gelijke verdeling van betaalde en onbetaalde arbeid. De maatschappelijke positie van vrouwen in de Nederlandse samenleving is sterk verbeterd. De deelname van vrouwen aan de arbeidsmarkt liet in de jaren zestig en zeventig een langzame stijging zien. In het begin van de jaren tachtig hadden drie van de tien vrouwen

[pagina 52]
[p. 52]

een betaalde baan van twaalf uur of meer. In 1999 was dit aandeel toegenomen tot ruim de helft.Ga naar voetnoot17 Een toenemend aantal vrouwen neemt deel aan hoger onderwijs en in de leeftijdsgroep 25-44 jaar zijn vrouwen inmiddels zelfs iets hoger opgeleid dan mannen van die leeftijdsgroep.Ga naar voetnoot18

In hoeverre de emancipatie van vrouwen als voltooid kan worden beschouwd, daarover lopen de meningen sterk uiteen. Ondanks de gelijke uitgangspositie van vrouwen is er sprake van seksesegregatie in het onderwijs en op de arbeidsmarkt. Daarnaast laat de toegenomen arbeidsparticipatie onverlet dat vrouwen nog steeds ondervertegenwoordigd zijn in invloedrijke posities. De metafoor van het glazen plafond wijst op het bestaan van veelal onzichtbare mechanismen die de doorstroming van vrouwen naar topfuncties belemmeren.Ga naar voetnoot19 In 2006 constateert de emancipatiemonitor van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) dat er op enkele onderdelen van het emancipatieproces vooruitgang is geboekt, maar dat er vaker sprake is van stagnatie. De groei in de deelname van vrouwen, die op tal van terreinen in de jaren negentig van de vorige eeuw zichtbaar was, is in het begin van deze eeuw afgezwakt en vervolgens op vele punten tot stilstand gekomen.Ga naar voetnoot20 Over een langere periode bezien, is er in de levens van vrouwen echter zeer veel veranderd. Twee op de drie vrouwen hebben een baan en vrouwen zijn doorgedrongen in de hogere en besluitvormende functies. Het huisvrouwschap heeft voor de meeste vrouwen zijn glans verloren en zij besteden steeds minder tijd aan het huishouden. Al met al, zo stelt het SCP, is het leven van de gemiddelde vrouw in 2005 niet te vergelijken met dat van vrouwen in bijvoorbeeld 1975.Ga naar voetnoot21

In het verlengde van de ontwikkelingen die hiervoor zijn geschetst, kan de verwachting worden uitgesproken dat gedurende de tweede helft van de twintigste eeuw het aandeel van vrouwelijke auteurs zal toenemen in de Nederlandse literatuur. In dit hoofdstuk zal door kwantitatieve data-analyse deze hypothese worden getoetst. Met behulp van peiljaren is een inventarisatie gemaakt van het aantal mannelijke en vrouwelijke auteurs en de procentuele verhouding tussen deze aantallen. Voordat de resultaten van de data-analyse worden gepresenteerd zal eerst nader worden ingegaan op de bronnen waaruit de dataverzameling is opgebouwd.

2.3. Opzet dataverzameling

In dit hoofdstuk wordt een kwantitatief beeld geschetst van het aandeel vrouwelijke auteurs in het naoorlogse literaire veld. Op deze wijze is te achterhalen of de hiervoor genoemde maatschappelijke veranderingen een doorwerking hadden in het literaire veld. Allereerst zal een antwoord gezocht worden op de vragen hoeveel vrouwelijke auteurs er in de naoorlogse Nederlandse literatuur actief zijn en hoe dit aantal zich verhoudt tot het aantal mannelijke auteurs in dezelfde periode.

Om een beeld te krijgen van kwantitatieve verschuivingen op de lange termijn is gekozen voor de periode vanaf het eind van de jaren veertig tot en met de jaren

[pagina 53]
[p. 53]

negentig. Gekozen is om per decennium één peiljaar te nemen, te beginnen in 1947. Deze keuze maakt het haalbaar om gegevens te verzamelen die betrekking hebben op een periode van vijftig jaar. Auteurs die in de zes peiljaren een boekpublicatie hebben gepubliceerd, vormen de basis van de databestanden die voor de beantwoording van deze vragen zijn samengesteld.

2.3.1. Bronnen

Om te komen tot een bestand van auteurs, die in een bepaald peiljaar een boekpublicatie op hun naam hebben staan, zijn de delen van Brinkman's Cumulatieve Catalogus uit de periode van 1946 tot en met 2000 als bron genomen. Hierin staat per deel de totale titelproductie van vijf jaar vermeld. De naslagwerken worden samengesteld op basis van de gegevens zoals deze door de uitgeverijen worden aangeleverd. Brinkman's Catalogus verschijnt ieder jaar en wordt per vijf jaar herzien en als Cumulatieve Catalogus in gebonden vorm uitgegeven. Zo is het auteursbestand van het peiljaar 1947 gebaseerd op de gegevens zoals deze voorkomen in Brinkman's Cumulatieve Catalogus van boeken over de periode van 1946 tot en met 1950.Ga naar voetnoot22 In het apart uitgegeven Repertorium van Brinkman staan de verschenen werken in deze vijfjaarlijkse periode gerangschikt naar categorie. Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van de gegevens afkomstig uit de Brinkmancategorieën ‘romans en novellen oorspronkelijk’ en ‘gedichten oorspronkelijk’. In het Repertorium van Brinkman worden de titel van de publicatie, de naam van de auteur en de naam van de uitgeverij vermeld. Vervolgens kon in het titelregister van Brinkman worden nagezocht in welk jaar de titels zijn verschenen en welke druk het hier betreft. Voor ieder van de zes peiljaren is deze werkwijze gevolgd. Naast de gegevens over de publicatie (genre, titel en uitgeverij) zijn ook gegevens over de auteur opgenomen zoals geslacht en nationaliteit. Voor het vaststellen van het geslacht kon in de meeste gevallen de voornaam uitsluitsel geven. Indien alleen de initialen bekend waren, werd de NCC geraadpleegd.Ga naar voetnoot23 Daarnaast zijn de nationaliteit en het geslacht van auteurs met behulp van naslagwerken achterhaald.Ga naar voetnoot24

2.3.2. Schoning en selectie van de bestanden

Op basis van de publicatiegegevens zoals deze voorkomen in Brinkman is voor ieder van de zes peiljaren afzonderlijk een databestand opgesteld. Het bestand beoogt een beeld te geven van het aantal auteurs waarvan in de zes peiljaren een oorspronkelijk Nederlandstalige proza- en/of poëziepublicatie is verschenen om zo tot een benadering te komen van het aantal auteurs dat in een peiljaar actief is in het literaire veld.Ga naar voetnoot25 Alleen de auteurs waarvan in het betreffende peiljaar de eerste

[pagina 54]
[p. 54]

druk van hun publicatie verscheen, zijn opgenomen in het bestand. Bij meer dan één publicatie van een auteur in hetzelfde jaar is slechts één titel opgenomen. Daarnaast komen er enkele auteurs in het bestand voor waarvan zowel een prozaals een poëziepublicatie in een peiljaar is verschenen en deze auteurs zijn in eerste instantie in beide categorieën opgenomen.Ga naar voetnoot26 Bij bestudering van de zes bestanden bleken enkele aanpassingen noodzakelijk te zijn. Zo zijn auteurs met postume uitgaven uit het bestand verwijderd. Daarnaast bleken er abusievelijk kinderboeken voor te komen in de Brinkmancategorie ‘romans en novellen oorspronkelijk’ en ook deze publicaties zijn uit het bestand verwijderd.

De samenstellers van Brinkman nemen in de categorieën ‘romans en novellen oorspronkelijk’ en ‘gedichten oorspronkelijk’ ook de titels op die zijn verschenen bij Vlaamse uitgeverijen. De Vlaamse literatuur na 1945 wordt door sommige Neerlandici beschouwd als een autonoom veld.Ga naar voetnoot27 Het is evenwel mogelijk om de Vlaamse literatuur te bestuderen als een geïntegreerd veld met de (Noord-) Nederlandse literatuur.Ga naar voetnoot28 In het naoorlogse Nederlandse literaire veld zijn naast Nederlandse auteurs ook Vlaamse auteurs actief, bijvoorbeeld door te publiceren bij een Nederlandse uitgeverij of door mee te werken aan een Nederlands literair tijdschrift. Om deze Vlaamse auteurs te behouden in het bestand, is er een schifting gemaakt in het bestandsdeel van Vlaamse auteurs. Gekozen is voor een institutionele selectie; wanneer Vlaamse auteurs tenminste één publicatie bij een Nederlandse uitgeverij op hun naam hebben staan, werden deze auteurs in het bestand gehouden. De Vlaamse auteurs die alleen bij Vlaamse uitgeverijen of bij één van de Vlaamse uitgeverijfondsen in een Vlaams/Nederlands samenwerkingsverband hebben gepubliceerd, zijn uit de bestanden verwijderd.Ga naar voetnoot29 Per peiljaar zijn alle publicaties van Vlaamse auteurs op deze wijze bekeken.Ga naar voetnoot30

[pagina 55]
[p. 55]

2.4. Onderzoeksresultaten

2.4.1. Aantallen auteurs per peiljaar

Op basis van de peiljaarbestanden is het mogelijk om een antwoord te vinden op de vraag hoeveel auteurs per peiljaar actief zijn in het literaire veld. In tabel 1 staan de aantallen auteurs in de betreffende peiljaren vermeld.

Tabel 1: Aantal auteurs per peiljaar

peiljaar aantal auteurs
1947 287
1957 250
1967 202
1977 367
1987 439
1997 427

Uit tabel 1 blijkt dat het aantal auteurs per peiljaar sterk wisselt. Het peiljaarbestand van 1947 telt 287 auteurs. Na 1947 is er een daling te constateren van het aantal auteurs in de peiljaren 1957 en 1967.Ga naar voetnoot31 In 1977 is het aantal auteurs sterk toegenomen in vergelijking met het vorige peiljaar. Deze toename zet door in 1987, waarna het aantal auteurs in 1997 een lichte daling vertoont.

Om het aandeel van vrouwelijke auteurs in de auteurspopulatie te achterhalen, zijn de auteurs in de databestanden van de peiljaren uitgesplitst naar geslacht. In tabel 2 staan de aantallen mannelijke en vrouwelijke auteurs weergegeven, in zowel absolute als procentuele getallen.

[pagina 56]
[p. 56]

Tabel 2: Aantal mannelijke en vrouwelijke auteurs per peiljaar

peiljaar aantal mannelijke auteurs aantal vrouwelijke auteurs totaalGa naar voetnoot32
1947 205 (76%) 63 (24%) 268
1957 187 (75%) 61 (25%) 248
1967 151 (76%) 47 (24%) 198
1977 256 (73%) 93 (27%) 349
1987 316 (73%) 114 (27%) 430
1997 279 (65%) 148 (35%) 427

Uit tabel 2 blijkt dat het aantal vrouwelijke auteurs vanaf 1967 toeneemt, evenals het aantal mannelijke auteurs. Opvallend is echter dat de procentuele verhouding tussen het aantal mannelijke en vrouwelijke auteurs in de gehele periode nagenoeg gelijk blijft. Ongeveer een kwart van de auteurs is vrouwelijk en dit percentage verandert in de loop van veertig jaar niet. Pas in de jaren negentig verandert de procentuele verdeling tussen het aantal mannelijke en vrouwelijke auteurs en neemt het aandeel van vrouwelijke auteurs in het literaire veld ook procentueel gezien toe. Met uitzondering van het peiljaar 1977 zijn er geen significante verschillen gevonden tussen de aantallen mannelijke en vrouwelijke auteurs en de genres waarin zij publiceren. In het peiljaar 1977 publiceren verhoudingsgewijs meer vrouwelijke auteurs (75%) dan mannelijke auteurs (61%) in het genre proza.Ga naar voetnoot33

Op basis van de gegevens uit de peiljaarbestanden kan worden geconcludeerd dat vanaf de jaren zeventig het aantal vrouwelijke auteurs toeneemt; in 1967 waren 47 auteurs van het vrouwelijk geslacht, in 1977 was dit aantal toegenomen tot 93 en deze toename zet zich voort in de daaropvolgende decennia. Door een evenredige toename van het aantal mannelijke auteurs blijft echter het procentuele aandeel van vrouwelijke auteurs tot aan de jaren negentig nagenoeg hetzelfde. Pas in de jaren negentig stijgt het aandeel van vrouwelijke auteurs naar procent.

2.4.2 De rol van uitgeverijen

In de peiljaarbestanden is de uitgeverij, waar het werk van de auteurs is verschenen, opgenomen als variabele. Met behulp van deze variabele is meer inzicht te krijgen in de positie die auteurs innemen in het literaire veld. In de symbolische productie neemt de uitgeverij een belangrijke plaats in. Wanneer een auteur nog geen reputatie in het literaire veld heeft opgebouwd, doet de naam van de uitgeverij dienst als een kwaliteitskeurmerk op grond waarvan een titel al dan niet wordt geselecteerd om besproken te worden. De status die het fonds van de uitgeverij geniet in het literaire veld en die ontstaat in wisselwerking met de literaire kritiek, is daarbij van doorslaggevend belang.Ga naar voetnoot34

[pagina 57]
[p. 57]

Tabel 3: Aantal uitgeverijen per peiljaar

peiljaar aantal uitgeverijen
1947 118
1957 80
1967 71
1977 117
1987 159
1997 124

In tabel 3 staan de aantallen uitgeverijen, die voorkomen in het auteursbestand, per peiljaar vermeld. Uit deze tabel blijkt dat het aantal uitgeverijen per peiljaar sterk wisselt. Opvallend is het grote aantal uitgeverijen in 1947: maar liefst 118. Het aantal uitgeverijen neemt in de daaropvolgende twee peiljaren af. Tussen 1967 en 1977 en tussen 1977 en 1987 stijgt het aantal uitgeverijen. In 1997 is het aantal uitgeverijen gedaald tot 124. Bij een vergelijking van de getallen van tabel 1 en tabel 3 valt op dat het aantal uitgeverijen samenhang vertoont met het aantal auteurs in de peiljaarbestanden. Voor ieder peiljaar is nagegaan met hoeveel publicaties een uitgeverij in het bestand voorkomt. Opmerkelijk is het grote aantal uitgeverijen met één publicatie in de bestanden: rond de vijftig procent van het totaal aantal uitgeverijen. Uitgeverijen met minder dan zes publicaties nemen eveneens een grote plaats in: tussen de 82 procent (in 1957) en 92 procent (in 1987) van het totaal aantal uitgeverijen. Alleen in 1977 en 1987 komen uitgeverijen voor met twintig publicaties of meer. Op basis van het aantal publicaties is een tweedeling gemaakt tussen uitgeverijen. De uitgeverijen uit het auteursbestand zijn in eerste instantie per peiljaar in twee categorieën ingedeeld: grote en kleine uitgeverijen. De uitgeverijen die in de categorie ‘grote uitgeverijen’ zijn opgenomen, zijn de uitgeverijen met meer dan vijf publicaties in het bestand van het betreffende peiljaar. Als ‘kleine uitgeverijen’ worden hier uitgeverijen aangemerkt met vijf of minder publicaties in het bestand van het betreffende peiljaar. Nagegaan is of er verhoudingsgewijs meer mannelijke auteurs dan vrouwelijke auteurs publiceren bij de uitgeverijen die vallen in de categorie ‘grote uitgeverijen’. De verschillen tussen het aantal mannelijke en vrouwelijke auteurs en de grootte van de uitgeverij waarbij zij publiceren zijn niet significant.Ga naar voetnoot35

In de categorie ‘grote uitgeverijen’ zijn echter uitgeverijen met uiteenlopende fondsen opgenomen. Zo blijken de prestigieuze uitgeverijen De Bezige Bij en Meulenhoff in dezelfde categorie ‘grote uitgeverijen’ voor te komen als bijvoorbeeld de uitgeverijen Gottmer en West-Friesland, die veel minder hoog in aanzien staan in het literaire veld. De uitgeverijen in de categorie ‘grote uitgeverijen’ zijn voor alle peiljaren opnieuw bekeken. Vervolgens is er een nieuwe indeling gemaakt naar de mate van prestige in het literaire veld. Hierbij is gebruik gemaakt van de indeling

[pagina 58]
[p. 58]

naar type uitgeverij gebaseerd op de aandacht in de literaire dag- en weekbladkritiek voor nieuwe titels per uitgeverij in 1978 en 1991.Ga naar voetnoot36 Op deze wijze is een nieuw onderscheid in de uitgeverijen aangebracht.Ga naar voetnoot37 De uitgeverijen die in Janssen (1994) worden getypeerd als groot literair en middelgroot literair zijn opgenomen in de categorie ‘uitgeverijtype I’. In de categorie ‘uitgeverijtype II’ vallen de kleine uitgeverijen en de uitgeverijen die in Janssen (1994) worden aangemerkt als groot niet-literair en middelgroot niet-literair.

Voor de eerste drie peiljaren kon slechts gedeeltelijk gebruik worden gemaakt van de indeling van uitgeverijen zoals gehanteerd voor 1977, 1987 en 1997. De uitgeverijen die in de laatste drie peiljaren zijn opgenomen in de categorie uitgeverijtype I en die in 1947, 1957 en/of 1967 in de categorie ‘grote uitgeverijen’ staan vermeld, vallen ook in de eerste drie peiljaren in de categorie uitgeverijtype I. In de peiljaren 1947 en 1957 komen echter ook uitgeverijen voor met meer dan vijf publicaties in de betreffende jaren waarvan geen typering bekend is. Van deze uitgeverijen is bekeken met welke publicaties zij in het bestand voorkomen. Vervolgens is nagegaan in het Lectuur-Repertorium welke indicatie deze publicaties hebben gekregen van de samenstellers van het repertorium.Ga naar voetnoot38 Op basis van deze indicatie is de betreffende uitgeverij ondergebracht in categorie I of II.Ga naar voetnoot39

De uitgeverijen zijn onderverdeeld in een groep die getypeerd kan worden als de meest prestigieuze literaire uitgeverijen en een groep uitgeverijen van het tweede echelon. Deze laatste groep geniet minder prestige in het literaire veld, omdat de uitgeverij een klein fonds heeft of het fonds in minder hoog aanzien staat. Dit onderscheid op basis van fondskenmerken is echter niet onproblematisch. Zo negeert deze indeling noodgedwongen verschuivingen en bepaalde nuances in de status van een uitgeverij. De status is aan verandering onderhevig, omdat auteurs wisselen van uitgeverij, evenals redacteuren die in hoge mate bepalen welke titels worden uitgegeven.

Binnen de institutionele benadering heerst er evenwel een consensus over de uitgeverijen die in het naoorlogse Nederlandse literaire veld worden aangeduid als ‘de grote vijf’. Tot deze groep worden de uitgeverijen De Arbeiderspers, Meulenhoff, Querido, De Bezige Bij en Bert Bakker gerekend. Deze vijf uitgeverijen worden door de jaren heen als toonaangevend beschouwd en behoren daarnaast tot de meest productieve in het literaire veld.Ga naar voetnoot40 De grootte en de status van deze uitgeverijen is in de periode die dit onderzoek bestrijkt, als gezegd aan verandering onderhevig. In de jaren tachtig en negentig zijn de uitgeverijen, die als ‘de grote vijf’ worden aangeduid, niet langer zelfstandige bedrijven, maar zijn zij opgegaan in uitgeefconcerns waar het beleid in grote mate wordt bepaald door hoge rendementseisen. De status per uitgeverij verandert eveneens in de loop van de tijd. Zo wordt in een onderzoek naar de loopbanen van debutanten gewezen op de verandering in status van De Bezige Bij. De voormalige verzetsuitgeverij had in

[pagina 59]
[p. 59]

de jaren vijftig en zestig een grote aantrekkingskracht op auteurs die als jong en modern werden beschouwd. Toen in de jaren zeventig jonge beginnende auteurs kozen voor de vooroorlogse uitgeverijen Querido en Meulenhoff daalde het prestige van het fonds van De Bezige Bij.Ga naar voetnoot41 Uitgeverij De Arbeiderspers, die bestaat sinds het begin van de twintigste eeuw, kreeg pas in de jaren zeventig door de komst van Theo Sontrop een literair karakter. In de jaren negentig steeg door het aantrekken van auteurs van andere fondsen het prestige van De Bezige Bij en vanaf 2001 belandde Meulenhoff in een vrije val na vertrek van een groot aantal auteurs.Ga naar voetnoot42

Het resultaat van onderverdeling in de categorie ‘uitgeverijtype I’ en ‘uitgeverijtype II’ voor de zes peiljaren is in tabel 4 weergegeven.

Tabel 4: Aantal mannelijke en vrouwelijke auteurs per type uitgeverij

peiljaar   uitgeverijtype I uitgeverijtype II
1947 m 21% 43 79% 162
N = 268 v 21% 13 79% 50
Chikwadraat = .003, p = .954          
1957 m 42% 79 58% 108
N = 248 v 48% 29 52% 31
Chikwadraat = .525, p = .469          
1967 m 40% 60 60% 91
N = 198 v 15% 7 85% 40
Chikwadraat = 9.880, p = .002Ga naar voetnoot*)          
1977 m 36% 92 64% 164
N = 349 v 15% 14 85% 79
Chikwadraat = 14.070, p = .000Ga naar voetnoot*)          
1987 m 33% 105 67% 211
N = 430 v 19% 22 81% 92
Chikwadraat = 7.811, p = .005Ga naar voetnoot*)          
1997 m 50% 139 50% 140
N = 427 v 36% 53 64% 95
Chikwadraat = 7.489, p = .006Ga naar voetnoot*)          

Uit tabel 4 blijkt dat de mannelijke en vrouwelijke auteurs niet evenredig over de twee uitgeverijtypen zijn verdeeld. Uitzondering hierop vormen de eerste twee peiljaren.

[pagina 60]
[p. 60]

In 1947 is de procentuele verdeling over de twee uitgeverijtypen tussen mannelijke en vrouwelijke auteurs gelijk: 21 procent van de mannelijke en vrouwelijke auteurs publiceert bij uitgeverijen die vallen in de categorie ‘grote literaire uitgeverijen’. In het volgende peiljaar is deze verdeling verschoven. Het procentuele aandeel van vrouwelijke auteurs in de categorie ‘grote literaire uitgeverijen’ is 48 procent in 1957. Dit is hoger dan het procentuele aandeel van mannelijke auteurs in deze categorie: 42 procent van de mannelijke auteurs uit het peiljaarbestand 1957 publiceert bij een uitgeverij in deze categorie.

In 1967 is er een omslag in de procentuele verdeling. Van de mannelijke auteurs publiceert veertig procent bij een uitgeverij in de categorie ‘grote literaire uitgeverijen’. Het procentuele aandeel van vrouwelijke auteurs in deze categorie is sterk gedaald tot vijftien procent. De drie daaropvolgende peiljaren laten hetzelfde beeld zien. Van de vrouwelijke auteurs publiceert een kleiner percentage in de categorie ‘grote literaire uitgeverijen’ dan van de mannelijke auteurs. Dit verschil is voor de peiljaren 1967 tot en met 1997 statistisch significant.

Er valt een opmerkelijke verschuiving vanaf de jaren zestig te constateren waarbij verhoudingsgewijs minder vrouwelijke auteurs publiceren bij uitgeverijen in de categorie ‘grote literaire uitgeverijen’. Dit in tegenstelling tot de eerste twee decennia na de Tweede Wereldoorlog toen vrouwelijke auteurs in deze categorie nog niet ondervertegenwoordigd waren. In het licht van de symbolische productie van literatuur en de rol van de uitgeverij hierin kan deze ontwikkeling als negatief worden beschouwd. De status van de uitgeverij in het literaire veld is immers medebepalend voor de keuze van de literaire dag- en weekbladkritiek om een boek te bespreken. Als het literaire werk van een auteur bij een minder prestigieuze uitgeverij verschijnt, heeft dit invloed op de literair-kritische belangstelling voor zijn of haar literaire werk, wat een nadelig effect op het verdere verloop van de literaire loopbaan kan hebben.

2.5. Tot besluit

In de periode vanaf de jaren vijftig voltrekken zich grote veranderingen in de Nederlandse samenleving. Zo is in de afgelopen decennia de maatschappelijke positie van vrouwen in Nederland sterk verbeterd: een toenemend percentage vrouwen neemt deel aan hoger onderwijs en steeds meer vrouwen hebben een maatschappelijke loopbaan. Gezien de maatschappelijke veranderingen ligt het in de lijn der verwachtingen dat het aandeel van vrouwelijke auteurs in deze periode eveneens toeneemt.

In het eerste deel van deze studie wordt aan de hand van zes peiljaarbestanden een beeld gegeven van het procentuele en absolute aandeel van vrouwelijke auteurs in de naoorlogse periode. Door deze onderzoeksopzet is het mogelijk om een globaal beeld te schetsen van de aantallen mannelijke en vrouwelijke auteurs over een periode van zes decennia. Uit de inventarisatie blijkt dat het aantal auteurs dat actief is in het naoorlogse literaire veld sterk wisselt per peiljaar: vanaf 1947 is er een afname van het aantal auteurs te constateren en pas na 1967 neemt het aantal toe. Het grote aantal uitgeverijen in 1947 en de omvang van de boekproductie in 1947 kunnen worden beschouwd als indicaties van de naoorlogse leeshonger. Richten we onze blik op de aantallen mannelijke en vrouwelijke auteurs, dan blijkt dat de procentuele verhouding tussen deze groepen in de periode van veertig jaar

[pagina 61]
[p. 61]

nagenoeg niet verandert; ongeveer driekwart van de auteurs is van het mannelijk geslacht. Alhoewel het aantal vrouwelijke auteurs toeneemt in de periode na 1967, blijft hun procentuele aandeel schommelen rond een kwart. Pas in de jaren negentig komt daar verandering in en neemt ook procentueel gezien het aantal vrouwelijke auteurs toe. Wel blijven ook in 1997 de schrijfsters met een aandeel van 35 procent in de minderheid.

Er is evenwel een verschuiving waar te nemen wanneer wordt gekeken naar de status van de uitgeverij waarbij het werk van de auteurs uit de betreffende peiljaren verschijnt. In de peiljaren 1947 en 1957 zijn nog geen significante verschillen tussen het aantal mannelijke en vrouwelijke auteurs dat hun werk publiceert bij grote literaire uitgeverijen. Dit verandert in 1967. Het aandeel vrouwelijke auteurs dat publiceert bij uitgeverijen in deze categorie blijft achter en dit zet door in de daaropvolgende peiljaren. Dit opmerkelijke resultaat zou verband kunnen houden met de professionalisering van het auteurschap en de daarmee samenhangende toename van de status van het vak. In de conclusies en discussie aan het eind van het eerste deel zal hier nader op worden ingegaan.

Doel van dit hoofdstuk was het weergeven van algemene longitudinale tendensen in het literaire veld met betrekking tot de positie van vrouwelijke auteurs. Deze positie heeft niet alleen te maken met publicaties, maar ook met de wijze waarop vrouwelijke auteurs zich in het literaire veld opstellen. In het volgende hoofdstuk zal de focus verschuiven naar de activiteiten die auteurs ontplooien naast het publiceren van werk in boekvorm: de literaire nevenactiviteiten.

voetnoot1
Het geschetste tijdsbeeld is in grote lijnen gebaseerd op C. Schuyt en E. Taverne e.a., Welvaart in zwart-wit. Nederlandse cultuur in Europese context, Den Haag: SDU, 2000. Gegevens zijn, indien geen andere bron wordt genoemd, uit dit overzichtswerk afkomstig.

voetnoot2
bron: www.speurwerk.nl/bc/eeuw.htm [8 januari 2000].
voetnoot3
Anbeek en Goedegebuure (1988), 64-65.
voetnoot4
Anbeek (1986), 133.
voetnoot5
Micheels (2006), 152-163.
voetnoot6
Luis (1998).
voetnoot7
Zie Komter (1990), 48.
voetnoot8
Kool-Smit (1967), 268-269.
voetnoot9
Zie Van der Loo (2005).

voetnoot10
Knulst (1989), 162.
voetnoot11
Knulst en Kraaykamp (1996), 247.
voetnoot12
Ibid., 254.
voetnoot13
Van Dijk en Janssen (2002), 210-211.
voetnoot14
Van Dijk (2003), 63-83.
voetnoot15
Dorleijn en Van Rees (2006), 254 -256.
voetnoot16
NRC Handelsblad, 4 juni 2007
voetnoot17
Keuzenkamp en Oudhof (2000), 57.
voetnoot18
Ibid., 44.
voetnoot19
Ibid., 163-167.
voetnoot20
Portegijs, Hermans en Lalta (2006), 308.
voetnoot21
Ibid., 313.

voetnoot22
In het vervolg van het hoofdstuk zal ik naar Brinkman's Cumulatieve Catalogus refereren als Brinkman.
voetnoot23
Nederlandse Centrale Catalogus.
voetnoot24
J. Moerman (samenst.), Spectrum Nederlandstalige Auteurs, Utrecht: Het Spectrum, 1985, C. Brackmann en M. Friesendorp (red.), Oosthoek Lexicon Nederlandse & Vlaamse literatuur, Utrecht/Antwerpen: Kosmos-Z&K uitgevers, 1996 en http:www.dbnl.org/ auteurs/.

voetnoot25
Van iedere publicatie zijn de volgende gegevens opgenomen in het bestand: vooren achternaam van de auteur, geslacht van de auteur, titel van de publicatie, naam van de uitgeverij, genre (proza of poëzie) en nationaliteit van de auteur (Vlaams of Nederlands)
voetnoot26
Het aantal dubbele auteursvermeldingen betreft per peiljaar: 1947: 0, 1957: 6, 1967: 4, 1977: 10, 1987: 11 en 1997: 1.
voetnoot27
Anbeek (1999), 133.
voetnoot28
Zie hierover de volgende bijdragen over interactiepatronen tussen Noord en Zuid in het themanummer van Nederlandse Letterkunde, jrg. 4, nr. 2, 1999: Van den Akker en Dorleijn, 191-210 en Brems, 98-115.
voetnoot29
In zijn beschouwing over de poëzie in het literaire veld in de jaren negentig stelt Dorleijn dat enerzijds Noord en Zuid als relatief afzonderlijke circuits functioneren en anderzijds er sprake is van een zekere asymmetrie qua dominantie waarbij het zwaartepunt van de uitgeefactiviteiten in Nederland ligt, veel Vlaamse auteurs (vooral de gereputeerde auteurs) bij Nederlandse uitgevers publiceren en dat Nederlandse auteurs bij Vlaamse uitgeverijen bijna niet voorkomt. Dorleijn (2002), 402.
voetnoot30
Op basis van dit criterium zijn de volgende aantallen Vlaamse auteurs verwijderd: 1947: 54, 1957: 48, 1967: 82, 1977: 68, 1987: 78 en 1997: 5.

voetnoot31
Deze trend van de titelproductie in absolute aantallen komt globaal overeen met de gegevens zoals verzameld door Stichting Speurwerk over de totale boekproductie in Nederland in de 20e eeuw. Bron: Een eeuw boeken, KVB/Stichting Speurwerk, www. speurwerk.nl/bc/eeuw.htm [8 januari 2000].

voetnoot32
Van een aantal auteurs was het geslacht niet te achterhalen. Deze auteurs worden in tabel 2 niet meegerekend in het totaal waardoor de getallen lager zijn dan het totaal aantal auteurs in tabel 1. Het aantal auteurs waarvan het geslacht niet was te achterhalen en het percentage van het totale aantal auteurs betreft per peiljaar: 1947: 19 (6%), 1957: 2 (0,8%), 1967: 4 (2%), 1977: 18 (5%), 1987: 9 (2%) en 1997: 0.
voetnoot33
Chi-kwadraat = 6.139, p = .013.

voetnoot34
Janssen (1994), 77.

voetnoot35
Zie Bijlage I.
voetnoot36
Deze indeling is afkomstig uit Janssen (1994), 214-220.
voetnoot37
Zie Bijlage II voor de lijst met namen van uitgeverijen en de categorieaanduiding.
voetnoot38
J. Baers, Lectuur-Repertorium, 's-Gravenhage/Antwerpen: NBLC/Katholiek Centrum voor Lektuurinformatie en Bibliotheekvoorziening, 1952, 1952-1966 en 1967-1978.
voetnoot39
Op basis van de indicaties in het Lectuur-Repertorium van Baers zijn de volgende uitgeverijen toegevoegd aan categorie I:
In 1947: Amsterdamse boek- en courantmaatschappij, Kroonder, Strengholt en Stols In
1957: Boucher, Daamen, Stols en Van Oorschot
Bovenstaande uitgeverijen zijn dus ook opgenomen in uitgeverijtype I van de kruistabellen
van de betreffende peiljaren in tabel 4.
voetnoot40
Zie De Glas (1998a), Van Dijk (1999) en Janssen (1994).
voetnoot41
Zie Van Dijk (1999), 369.
voetnoot42
Zie Van Krevelen (2006).

voetnoot*)
significant
uitgeverijtype I = grote literaire uitgeverijen
uitgeverijtype II = overige uitgeverijen
voetnoot*)
significant
uitgeverijtype I = grote literaire uitgeverijen
uitgeverijtype II = overige uitgeverijen
voetnoot*)
significant
uitgeverijtype I = grote literaire uitgeverijen
uitgeverijtype II = overige uitgeverijen
voetnoot*)
significant
uitgeverijtype I = grote literaire uitgeverijen
uitgeverijtype II = overige uitgeverijen


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken