Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Uitzondering op de regel (2008)

Informatie terzijde

Titelpagina van Uitzondering op de regel
Afbeelding van Uitzondering op de regelToon afbeelding van titelpagina van Uitzondering op de regel

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.44 MB)

Scans (0.80 MB)

ebook (2.96 MB)

XML (0.67 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

proefschrift
studie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Uitzondering op de regel

(2008)–Lenny Vos–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

De positie van vrouwelijke auteurs in het naoorlogse Nederlandse literaire veld


Vorige Volgende
[pagina 63]
[p. 63]

3
Literaire nevenactiviteiten van beginnende auteurs

[pagina 65]
[p. 65]

3.1. Introductie

Eigenlijk begon er in 1960 van alles tegelijk. Voor mezelf had ik al een tijdje kritieken en verhandelingen geschreven over allerhande boeken, dus toen me gevraagd werd voor Het Vaderland een stuk te schrijven over Tolstoj had ik daarin al enige oefening. Ook voor de Haagse Post werkte ik een tijdje, en voor de NRC. Ik heb dus niet het gevoel dat ik ‘als vrouw’ het zo moeilijk had om aan werk te komen. Voor de VARA-boekenrubriek Boekenwijsheid heb ik jarenlang besprekingen gedaan, ook weleens voor andere omroepen. Een heel enkele keer heb ik daartoe zelf het initiatief genomen maar al gauw zag ik in dat mijn karma vereist dat ik afwacht tot ik ergens voor word gevraagd. Het enige dat ik uit mezelf doe is boeken schrijven.Ga naar voetnoot1

Margaretha Ferguson schreef in 1985 deze terugblik op de nevenactiviteiten die zij tijdens haar literaire loopbaan had ontplooid. Naast auteur, vertaler en recensent is ze actief geweest in verschillende organisaties in het literaire veld zoals het Fonds voor de Letteren, de Raad voor de Kunst en het bestuur van de Jan Campertstichting. Bij het ontplooien van deze activiteiten heeft ze geen hinder ondervonden van het gegeven dat ze vrouw is, zo schrijft ze: ‘Misschien hebben ze mij bij die verschillende kranten, tijdschriften en radiorubrieken inderdaad wel op een tweede plaats willen duwen omdat ik een vrouw ben. Ik heb dat zelden of nooit beseft.’Ga naar voetnoot2 Opvallend aan het citaat is de constatering van Ferguson dat zij in de meeste gevallen niet zelf het initiatief heeft genomen tot het ontplooien van nevenactiviteiten, maar dat ze afwachtte tot ze ergens voor werd gevraagd.

 

In dit hoofstuk staan literaire nevenactiviteiten, de activiteiten die een auteur kan ontplooien in het literaire veld naast het publiceren van literair werk in boekvorm, centraal. Kenmerkend voor deze activiteiten is dat het initiatief tot het ontplooien van deze activiteiten niet altijd bij de auteur ligt, vaak worden auteurs hiervoor gevraagd, zoals blijkt uit het citaat van Margaretha Ferguson. Alhoewel de effecten van het ontplooien van literaire nevenactiviteiten niet exact meetbaar zijn, zijn deze activiteiten binnen een literaire loopbaan wel van groot belang. Onderzoek naar de literair-kritische receptie van het werk van auteurs in de jaren zeventig van de twintigste eeuw toont aan dat er een positieve samenhang is tussen het ontplooien van literaire nevenactiviteiten en de literair-kritische aandacht voor het werk van een auteur.Ga naar voetnoot3 Er is daarbij geen duidelijke oorzaak-gevolgrelatie, veeleer is het tweezijdig waarbij het ontplooien van literaire nevenactiviteiten en de literairkritische aandacht voor het werk van de auteur elkaar versterken.

Binnen het proces van symbolische productie krijgen auteurs een bijzondere autoriteit toegekend bij de typering van hun werk. In het algemeen heerst de opvatting dat niemand beter uitsluitsel kan geven over de diepere betekenis van een boek dan de schrijver ervan. Door zich openlijk uit te spreken over hun literatuuropvattingen, bijvoorbeeld in interviews of in polemische bijdragen aan literaire tijdschriften, bieden auteurs aanknopingspunten voor de interpretatie van hun werk. Met het noemen van het literaire werk van voorgangers en tijdgenoten, geven auteurs aan in welke traditie hun werk is te plaatsen. Daarnaast bieden

[pagina 66]
[p. 66]

interviews auteurs een gelegenheid om toelichting te geven op hun werk, eventuele misvattingen over hun oeuvre te weerspreken of nieuwe gezichtspunten aan te dragen voor interpretatie.

Voor veel auteurs heeft het ontplooien van literaire nevenactiviteiten een praktisch doel. Zo zijn inkomsten uit activiteiten als lezingen vaak een noodzakelijke aanvulling op het inkomen dat zij ontvangen uit de verkoop van hun boeken. Daarnaast is het voor een succesvolle literaire loopbaan van belang dat een auteur een netwerk van sociale contacten in het literaire veld opbouwt en onderhoudt. Door bezigheden te ondernemen waarbij een duurzaam netwerk tot stand komt, vermeerderen auteurs hun sociaal kapitaal. Bij het opbouwen van een netwerk binnen het literaire veld is publiceren in een literair tijdschrift van belang, in het bijzonder wanneer een auteur zitting neemt in de redactie van het tijdschrift en hierdoor in contact komt met andere auteurs. Ook door het aanvaarden van bestuurlijke functies in het literaire veld kan een auteur zijn netwerk uitbreiden. In het algemeen kan worden gesteld dat auteurs door het ontplooien van literaire nevenactiviteiten hun zichtbaarheid vergroten. Hierdoor worden zij eerder gezien als iemand die meetelt in het literaire veld.

Doel van dit hoofdstuk is meer inzicht te krijgen in de wijze waarop mannelijke en vrouwelijke auteurs zich profileren in het literaire veld door het ontplooien van literaire nevenactiviteiten. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen beginnende en gearriveerde auteurs. Gekozen is voor beginnende auteurs, omdat deze auteurs in de meeste gevallen nog niet kunnen terugvallen op hun bestaande netwerk. Zij zullen meer dan gearriveerde auteurs, die waarschijnlijk eerder gevraagd worden, zelf actief contact moeten leggen in het literaire veld. In het eerste hoofdstuk is gewezen op het gegeven dat vrouwelijke auteurs zich in het interbellum en in het eerste decennium na de Tweede Wereldoorlog in het algemeen op een andere wijze positioneren in het literaire veld dan hun mannelijke vakgenoten en dat dit mede de oorzaak is dat hun werk eerder in de vergetelheid is geraakt. In dit hoofdstuk zal voor de jaren zeventig, tachtig en negentig van de twintigste eeuw worden nagegaan of er verschillen zijn tussen mannelijke en vrouwelijke auteurs in het ontplooien van literaire nevenactiviteiten in hun debuutperiode, waarbij de uitgeverij als factor wordt meegenomen in de analyse.

Van de beginnende auteurs in de bestanden van de peiljaren 1977, 1987 en 1997 is achterhaald welke literaire nevenactiviteiten zij hebben ontplooid. Door te kiezen voor drie opeenvolgende decennia kan meer inzicht worden verkregen in verschuivingen in de tijd. In hoofdstuk twee is gebleken dat sinds de jaren zeventig vrouwelijke auteurs in aantal toenemen en dat sinds de jaren negentig hun aandeel ook procentueel is gestegen. Op basis van deze uitkomsten is de verwachting dat in deze periode de deelname van vrouwelijke auteurs aan literaire nevenactiviteiten toeneemt. Bij de inventarisatie is daarom gekozen voor de drie meest recente decennia. Per literaire nevenactiviteit wordt nagegaan welke verschuivingen in deelname zijn te onderscheiden. Voordat bovenstaande veronderstellingen worden getoetst, volgt eerst een toelichting op de dataverzameling, de keuzes die daarbij zijn gemaakt en de gebruikte bronnen.

[pagina 67]
[p. 67]

3.2. Dataverzameling

3.2.1. Samenstelling auteursbestanden

Van de auteurs die voorkomen in de bestanden van de peiljaren 1977, 1987 en 1997 is geïnventariseerd welke literaire nevenactiviteiten zij hebben ontplooid. Om een zo homogeen mogelijke groep auteurs te vormen, was selectie noodzakelijk. Zo is er geselecteerd op literaire leeftijd, waaronder wordt verstaan het aantal jaren dat een auteur actief is vanaf het debuut. Alleen de auteurs die gerekend vanaf het peiljaar een literaire leeftijd hebben van minder dan tien jaar blijven in het bestand. In deze groep bevinden zich auteurs die na hun debuut geen vervolgpublicaties op hun naam hebben gezet. Voor iedere auteur uit de peiljaarbestanden van 1977 en 1987 is het aantal publicaties geïnventariseerd. Alleen auteurs die twee of meer boeken hebben gepubliceerd, bleven in het bestand. Bij auteurs met één titel op hun naam kan er in het algemeen niet worden gesproken van een literaire loopbaan. Voor de auteurs uit het peiljaar 1997 is dit criterium niet gehanteerd, omdat de periode tussen de publicatiedatum en het moment waarop de data zijn verzameld hiervoor te kort is.

Voor de auteurs uit de bestanden van de peiljaren 1987 en 1997 is nagegaan welke NUGI-code hun publicatie heeft.Ga naar voetnoot4 De voorloper van de NUGI-code, de UGI-code, werd in 1978 ingevoerd waardoor de publicaties die zijn verschenen in 1977 niet zijn gecodeerd. Voor het peiljaarbestand van 1977 is nagegaan welke UGI-code werd toegekend aan de latere publicaties van de auteurs. Auteurs die gepubliceerd hebben in de niet-literaire genres als thrillers, detectives, science fiction, streek- en familieromans zijn op basis van deze codering uit het bestand verwijderd.

De NUGI-code geeft een indicatie tot welk genre het betreffende werk behoort en biedt in het algemeen een goed aanknopingspunt. Deze codering is primair een classificatie-instrument tussen uitgevers en distributeurs. Voor andere instituties in het literaire veld als critici en lezerspubliek is de NUGI-code van geen enkel belang. Het is een code die door de uitgeverij als institutie in het literaire veld wordt toegekend aan een publicatie waardoor naast vergissingen in de loop der jaren ook verschuivingen optreden. Meest opmerkelijke verschuiving is de verruiming van de literaire code waardoor titels in het thrillergenre ook tot deze categorie worden gerekend.Ga naar voetnoot5 In tabel 5 staan per peiljaar de procentuele verhoudingen tussen het aantal mannelijke en vrouwelijke auteurs vermeld na de bovengenoemde selectie.

[pagina 68]
[p. 68]

Tabel 5: procentuele verhouding tussen aantallen mannelijke en vrouwelijke auteurs

peiljaar man vrouw N
1977 79% 21% 107
1987 72% 28% 145
1997 63% 37% 126

Uit tabel 5 blijkt dat de selectie heeft geleid tot een lichte verschuiving in het percentage mannelijke en vrouwelijke auteurs ten op zichte van de procentuele verhoudingen in de peiljaarbestanden. In de oorspronkelijke peiljaarbestanden van 1977 en 1987 is 73 procent van de auteurs mannelijk en 27 procent vrouwelijk. Het oorspronkelijke peiljaarbestand van 1997 bestaat uit 65 procent mannelijke en 35 procent vrouwelijke auteurs.

3.2.2. Bronnen

Tot literaire nevenactiviteiten worden in dit onderzoek gerekend: het publiceren van creatieve of beschouwelijke bijdragen in literaire tijdschriften, zitting nemen in de redactie van een literair tijdschrift, publiceren van literair-kritische bijdragen in dag- en weekbladen, zitting nemen in de jury van een literaire prijs, het geven van interviews en lezingen en het bekleden van bestuurlijke nevenfuncties in literaire organisaties. Deze activiteiten zijn over een periode van vijf jaar geïnventariseerd. Zo zijn voor de auteurs uit het peiljaarbestand van 1977 de literaire nevenactiviteiten achterhaald die zij hebben ontplooid in de jaren 1975 tot en met 1979. Door niet alleen literaire nevenactiviteiten te inventariseren in het betreffende peiljaar, maar ook in de twee voorafgaande en daaropvolgende jaren, wordt het risico verkleind dat de activiteiten niet zouden worden opgemerkt. Hieronder volgt per literaire nevenactiviteit een toelichting op de bronnen die zijn geraadpleegd voor de inventarisatie.

Publicaties in literaire tijdschriften en redacteurschap

Voor de inventarisatie van tijdschriftdeelname van auteurs uit het peiljaarbestand van 1977 is gebruik gemaakt van een databestand dat is samengesteld door onderzoekers van de Katholieke Universiteit Brabant. De vijftien literaire tijdschriften die in dit bestand zijn opgenomen, vormen het tijdschriftcorpus voor het peiljaar van 1977.Ga naar voetnoot6 Voor het peiljaarbestand van 1987 zijn de tijdschriften geïnventariseerd die in dat jaar een exploitatiesubsidie kregen van het ministerie van WVC.Ga naar voetnoot7 Een

[pagina 69]
[p. 69]

vergelijkbaar criterium kon voor het peiljaar 1997 worden gehanteerd. De literaire tijdschriften die in dat jaar voor subsidie van het Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds in aanmerking kwamen, werden in de inventarisatie meegenomen.Ga naar voetnoot8 Het tijdschriftcorpus bestaat voor de peiljaarbestanden van 1987 en 1997 uit elf tijdschriften waarvan de afleveringen van vijf jaargangen zijn doorgenomen. Per auteur is geïnventariseerd in welk(e) tijdschrift(en) hij of zij heeft gepubliceerd en het aantal bijdragen. Tevens is genoteerd of het creatief werk of een essayistische bijdrage betreft. Via het colofon van de tijdschriften kon worden achterhaald welke auteurs uit de drie peiljaarbestanden zitting hadden in de redactie.

Jurylidmaatschap van literaire prijzen

Welke auteurs uit de drie peiljaarbestanden zitting hebben genomen in de jury van een literaire prijs, is achterhaald door een aantal bronnen te raadplegen.Voor de periode tot 1985 is een overzichtswerk beschikbaar waarin de juryleden van alle literaire prijzen staan vermeld.Ga naar voetnoot9 Voor de periode 1986-2000 is een bestand geraadpleegd dat was samengesteld voor een artikel over jurylidmaatschappen.Ga naar voetnoot10 De gegevens uit deze bronnen konden worden aangevuld door het raadplegen van de online database van het Letterkundig Museum en Documentatiecentrum.Ga naar voetnoot11

Lezingen

Lezingen van auteurs komen in de meeste gevallen tot stand door bemiddeling van de Stichting Schrijvers School Samenleving. Het archief van deze organisatie is een waardevolle bron om de lezingen in kaart te brengen. In het archief bevinden zich de contracten die de Stichting SSS heeft afgesloten met auteurs en met scholen en andere organisaties die auteurs hebben uitgenodigd. Het archief is ondergebracht bij het Letterkundig Museum, maar is nog niet ontsloten. Door de auteurscontracten systematisch door te nemen, kon in kaart worden gebracht welke auteurs uit de drie bestanden in de betreffende periode lezingen hebben gehouden.

Recensent in dag- en weekbladen

Om te achterhalen welke auteurs uit de peiljaarbestanden in de betreffende periode in dag- of weekbladen optreden als recensent, is gebruik gemaakt van Literom, de digitale database met recensies waarin ook kan worden gezocht op naam van de recensent. Alhoewel Literom verre van volledig is en er foutieve toekenningen in zijn opgenomen, is de database voor dit doel bruikbaar gebleken.

Interviews

Met behulp van Literom kan ook worden nagegaan welke auteurs interviews hebben gegeven aan dag- en weekbladen. Van iedere auteur is achterhaald of er in dit bestand interviews zijn opgenomen die zijn gepubliceerd in de onderzochte

[pagina 70]
[p. 70]

periode. Daarnaast is nagegaan welke auteurs uit het peiljaarbestand van 1997 te gast waren in radio- en televisieprogramma's in de periode 1995 tot 2000. Als bron is hiervoor de catalogus van het Letterkundig Museum en Documentatiecentrum gebruikt waarin interviews met auteurs in televisie- en radioprogramma's zijn gearchiveerd.

Bestuurlijke functies

Voor het inventariseren van bestuurlijke nevenactiviteiten is gebruik gemaakt van de jaarverslagen van organisaties. Van de volgende organisaties zijn de jaarverslagen geraadpleegd: Fonds voor de Letteren, Amsterdamse Kunstraad, Amsterdams Fonds voor de Kunst, Jan Campertstichting, Prins Bernhard Fonds en de Raad voor de Kunst. Om de namen van de leden van het bestuur van de Vereniging van Letterkundigen te kunnen achterhalen, zijn de notulen van vergaderingen uit de betreffende periode doorgenomen.

3.3. Data-analyse en interpretatie

3.3.1. Literaire nevenactiviteiten

Op basis van de hiervoorgenoemde bronnen is per auteur geïnventariseerd welke literaire nevenactiviteiten zijn ondernomen.Ga naar voetnoot12 Ten eerste is nagegaan hoeveel auteurs uit de drie peiljaarbestanden in hun debuutperiode literaire nevenactiviteiten hebben ontplooid. In tabel 6 staat per peiljaarbestand het percentage auteurs met literaire nevenactiviteiten vermeld.

Tabel 6: Percentage auteurs met literaire nevenactiviteiten

  auteurs met nevenactiviteiten N
1977 54% 107
1987 44% 145
1997 53% 126

Uit tabel 6 blijkt dat ongeveer de helft van de beginnende auteurs uit de peiljaarbestanden in de periode van vijf jaar rondom het peiljaar literaire nevenactiviteiten ontplooit. Van de auteurs uit het peiljaarbestand van 1977 heeft 54 procent één of meer literaire nevenactiviteiten ondernomen in de onderzochte periode, in 1987 was dit gedaald naar 44 procent. Van de auteurs uit het meest recente peiljaarbestand heeft 53 procent literaire nevenactiviteiten op hun naam staan.

Vervolgens is nagegaan of er verschillen zijn tussen het aandeel van vrouwelijke en mannelijke auteurs die literaire nevenactiviteiten ontplooien in hun debuutperiode. In tabel 7 staan de percentages mannelijke en vrouwelijke auteurs vermeld die in de betreffende perioden nevenactiviteiten hebben ontplooid.

[pagina 71]
[p. 71]

Tabel 7: Percentage mannelijke en vrouwelijke auteurs met literaire nevenactiviteiten

  auteurs met nevenactiviteiten N
1977 m 57% 84
  v 43% 23
1987 m 42% 105
  v 50% 40
1997 m 48% 79
  v 62% 47

1977: chikwadraat = 1.358, p > .05 (n.s.)
1987: chikwadraat = .769, p > .05 (n.s.)
1997: chikwadraat = 2.189, p > .05 (n.s.)

Uit tabel 7 blijkt dat het procentuele aandeel van vrouwelijke auteurs met literaire nevenactiviteiten in de drie onderzochte perioden toeneemt van 43 procent in 1977 naar 50 procent in 1987. Van de vrouwelijke auteurs uit het peiljaarbestand van 1997 heeft 62 procent literaire nevenactiviteiten ontplooid. Daarentegen daalt het percentage mannelijke auteurs met literaire nevenactiviteiten van 57 procent in 1977 naar 42 procent in 1987. Van de mannelijke auteurs uit het peiljaarbestand 1997 heeft eveneens minder dan de helft literaire nevenactiviteiten op zijn naam staan. In de twee laatste peiljaren is het percentage mannelijke auteurs dat literaire nevenactiviteiten ontplooit lager dan het percentage vrouwelijke auteurs. Binnen de afzonderlijke peiljaren zijn de verschillen tussen de aantallen mannelijke en vrouwelijke auteurs met en zonder literaire nevenactiviteiten niet significant.

3.3.2. Rol van uitgeverij

Onderzocht is of de auteurs uit de peiljaarbestanden die hun werk publiceren bij uitgeverijen die vallen onder uitgeverijtype I zich bij het ontplooien van literaire nevenactiviteiten onderscheiden van auteurs die publiceren bij uitgeverijtype II.Ga naar voetnoot13 In tabel 8 staan per uitgeverijtype de aantallen auteurs uit de drie peiljaarbestanden en het percentage dat daarvan literaire nevenactiviteiten heeft ontplooid.

[pagina 72]
[p. 72]

Tabel 8: Percentage auteurs met literaire nevenactiviteiten per uitgeverijtype

  auteurs met nevenactiviteiten N
1977 uitgeverijtype I 75% 36
  uitgeverijtype II 38% 71
1987 uitgeverijtype I 78% 50
  uitgeverijtype II 21% 95
1997 uitgeverijtype I 67% 83
  uitgeverijtype II 26% 43

1977: chikwadraat = 13.06, p < .001
1987: chikwadraat = 44.02, p < .001
1997: chikwadraat = 15.57, p < .001
uitgeverijtype I = grote literaire uitgeverijen
uitgeverijtype II = overige uitgeverijen

Uit tabel 8 blijkt dat het merendeel van de auteurs waarvan het werk verschijnt bij grote literaire uitgeverijen, in hun beginperiode literaire nevenactiviteiten heeft ontplooid. Driekwart van de auteurs die in 1977 hun werk publiceren bij een uitgeverij in categorietype I heeft literaire nevenactiviteiten ontplooid, in 1987 en 1997 is dit respectievelijk 78 procent en 67 procent. Wat betreft het al dan niet ontplooien van nevenactiviteiten verschillen de auteurs die publiceren bij uitgeverijtype I significant van de auteurs die hun werk uitgeven bij uitgeverijen die vallen onder uitgeverijtype II.

Voor de drie peiljaren is nagegaan of de vrouwelijke en mannelijke auteurs die publiceren bij uitgeverijtype I bij het ontplooien van literaire nevenactiviteiten zich onderscheiden van hun seksegenoten die publiceren bij uitgeverijtype II. In tabel 9 zijn de absolute aantallen auteurs met en zonder literaire nevenactiviteiten onderverdeeld naar geslacht en type uitgeverij waar zij publiceren.

[pagina 73]
[p. 73]

Tabel 9: Aantallen auteurs met en zonder literaire nevenactiviteiten onderverdeeld naar geslacht en uitgeverijtype

    uitgeverijtype I uitgeverijtype II
1977 v-auteurs met litnv 6 4
  v-auteurs zonder litnv 0 13
  m-auteurs met litnv 23 25
  m-auteurs zonder litnv 7 29
  totaal 36 71
1987 v-auteurs met litnv 12 8
  v-auteurs zonder litnv 0 20
  m-auteurs met litnv 28 16
  m-auteurs zonder litnv 10 51
  totaal 50 95
1977 v-auteurs met litnv 24 5
  v-auteurs zonder litnv 4 14
  m-auteurs met litnv 32 6
  m-auteurs zonder litnv 23 18
  totaal 83 43

1977: chikwadraat = 17.334, p < .001
1987: chikwadraat = 41.679, p < .001
1997: chikwadraat = 26.361, p < .001

Uit tabel 9 blijkt dat de vrouwelijke auteurs uit de peiljaarbestanden 1977 en 1987 die hun werk publiceren bij de grote literaire uitgeverijen allen één of meer literaire nevenactiviteiten hebben ontplooid. De vrouwelijke auteurs zonder literaire nevenactiviteiten uit de eerste twee peiljaarbestanden publiceren zonder uitzondering bij uitgeverijen die vallen onder uitgeverijtype II. Van de mannelijke auteurs die publiceren bij grote literaire uitgeverijen in de peiljaarbestanden 1977 en 1987 heeft respectievelijk 23 procent en 26 procent geen nevenactiviteiten ontplooid. In het peiljaarbestand van 1997 publiceert eveneens het merendeel van de vrouwelijke auteurs met literaire nevenactiviteiten bij grote literaire uitgeverijen. Van de mannelijke auteurs uit het laatste peiljaarbestand publiceert daarentegen het merendeel zowel met als zonder literaire nevenactiviteiten bij uitgeverijen in type I. De chi-kwadraat-toets laat zien dat er wederom sprake is van een significante samenhang tussen het uitgeverijtype en het ontplooien van literaire nevenactiviteiten. In het hiernavolgende deel zal er per literaire nevenactiviteit worden bekeken welke verschuivingen zijn opgetreden in de deelname van mannelijke en vrouwelijke auteurs.

[pagina 74]
[p. 74]

3.3.3. Deelname per literaire nevenactiviteit

Om meer inzicht te krijgen in de deelname van mannelijke en vrouwelijke auteurs aan literaire nevenactiviteiten is voor iedere activiteit afzonderlijk nagegaan hoeveel auteurs de betreffende activiteit hebben ontplooid. De nevenactiviteiten zijn vervolgens ingedeeld in drie categorieën. In de eerste categorie zijn de creatieve bijdragen aan literaire tijdschriften, zoals gedichten of een kort verhaal, opgenomen. De tweede categorie is samengesteld uit nevenactiviteiten met een beschouwelijk karakter, waartoe recenseren in dag- en weekbladen, publiceren van essays in literaire tijdschriften en houden van interviews en lezingen behoren. In de derde categorie zijn bestuurlijke nevenactiviteiten samengenomen. Hieronder vallen activiteiten als het jurylidmaatschap van een literaire prijs en bestuurlijke functies in adviesorganen en commissies in het literaire veld. In tabel 10 wordt per categorie een overzicht gegeven van het aantal auteurs uit de drie peiljaarbestanden dat nevenactiviteiten in deze categorieën heeft ontplooid en het percentage mannelijke en vrouwelijke auteurs dat heeft deelgenomen aan de betreffende nevenactiviteiten.

Tabel 10: Percentage mannelijke en vrouwelijke auteurs met literaire nevenactiviteiten

  m v N
1977 auteurs met tijdschriftpublicaties 90% 10% 47
  auteurs met beschouwelijke activiteiten 75% 25% 37
  auteurs met bestuurlijke activiteiten 90% 10% 10
1987 auteurs met tijdschriftpublicaties 72% 28% 50
  auteurs met beschouwelijke activiteiten 73% 27% 52
  auteurs met bestuurlijke activiteiten 46% 54% 13
1997 auteurs met tijdschriftpublicaties 55% 45% 45
  auteurs met beschouwelijke activiteiten 55% 45% 47
  auteurs met bestuurlijke activiteiten 45% 55% 11

1977a: chikwadraat = 5.85, p = .016
1977b: chikwadraat = 1.03, p > .05 (n.s.)
1977c: chikwadraat = .864, p > .05 (n.s.)
1987a: chikwadraat = .286, p > .05 (n.s.)
1987b: chikwadraat = .732, p > .05 (n.s.)
1987c: chikwadraat = 4.93, p = .02
1997a: chikwadraat = 1.53, p > .05 (n.s.)
1997b: chikwadraat = 1.75, p > .05 (n.s.)
1997c: chikwadraat = 1.53, p > .05 (n.s.)
[pagina 75]
[p. 75]

Publiceren in literaire tijdschriften

Van de beginnende auteurs uit het peiljaarbestand van 1977 heeft 44 procent (47) in de periode 1975-1979 in een literair tijdschrift gepubliceerd. Van de auteurs uit het peiljaarbestand van 1987 bedraagt dit 35 procent (50). In het peiljaarbestand van 1997 heeft eveneens 35 procent (45) van de auteurs in de onderzochte periode publicaties in literaire tijdschriften op hun naam staan.

Alhoewel het publiceren in literaire tijdschriften een veelvoorkomende nevenactiviteit is, blijken vrouwelijke auteurs sterk ondervertegenwoordigd te zijn in de groep die in de periode 1975-1979 in literaire tijdschriften heeft gepubliceerd. Onder de 47 auteurs met tijdschriftpublicaties bevinden zich in de periode 1975-1979 slechts vijf vrouwen. De procentuele verhouding van 90 procent mannelijke auteurs en 10 procent vrouwelijke auteurs met een tijdschriftpublicatie wijkt sterk af van de procentuele verhouding in het auteursbestand. Voor dit jaar wijst de chi-kwadraattoets uit dat de groepen vrouwelijke en mannelijke auteurs significant van elkaar verschillen.Ga naar voetnoot14

Vergeleken met de procentuele verhouding tussen het aantal mannelijke en vrouwelijke auteurs in het peiljaarbestand van 1987 publiceren in de periode 1985-1989 verhoudingsgewijs evenveel mannelijke als vrouwelijke auteurs in literaire tijdschriften: 36 (72%) mannelijke tegen 14 (28%) vrouwelijke auteurs. Dit betekent dat het aandeel van vrouwelijke auteurs met bijdragen in literaire tijdschriften vergeleken met de voorgaande periode sterk is gestegen. Het aantal mannelijke auteurs met tijdschriftbijdragen is in dezelfde periode daarentegen gedaald van 42 naar 36.

Onder de auteurs met tijdschriftpublicaties bevinden zich in het peiljaar 1997 verhoudingsgewijs meer vrouwelijke auteurs dan verwacht kan worden op basis van de procentuele verdeling in het peiljaarbestand; 25 (55%) mannen en 20 (45%) vrouwen. Het aantal vrouwelijke auteurs met tijdschriftpublicaties is in deze drie perioden gestegen van vijf in het peiljaarbestand van 1977 naar veertien in het daaropvolgende peiljaarbestand en twintig in het meest recente peiljaarbestand. Het aantal mannelijke auteurs met tijdschriftpublicaties in deze periode gedaald van 42 in het eerste peiljaarbestand naar 36 in het peiljaarbestand van 1987 en 25 in het laatste peiljaarbestand. De deelname van mannelijke en vrouwelijke auteurs loopt per tijdschrift sterk uiteen. Zo leidt het redactiebeleid van het tijdschrift Lust & Gratie er toe dat alleen vrouwelijke auteurs hierin publiceren. De literaire tijdschriften met het hoogste percentage mannelijke auteurs zijn De Gids, De Revisor, Tirade en Raster.

Redacteur van een literair tijdschrift

Van de auteurs uit de drie peiljaarbestanden is geïnventariseerd wie zitting had in de redactie van een literair tijdschrift. Zeven auteurs uit het peiljaarbestand van 1977 waren in de onderzochte periode actief als redacteur van een literair tijdschrift. Onder deze auteurs bevonden zich drie vrouwelijke auteurs.Ga naar voetnoot15 Geen van de vrouwe-

[pagina 76]
[p. 76]

lijke auteurs uit het peiljaarbestand van 1987 heeft in deze periode in de redactie van een literair tijdschrift plaatsgenomen. De auteurs uit het peiljaarbestand 1987 met een redacteurschap zijn alle vier man.Ga naar voetnoot16 Van de auteurs uit het peiljaarbestand van 1997 zijn één man en één vrouw in de periode 1995 tot en met 1999 toegetreden tot een tijdschriftredactie.Ga naar voetnoot17 Over het algemeen kan dus een daling worden geconstateerd van het aantal auteurs dat in het begin van hun literaire loopbaan zitting neemt in de redactie van een literair tijdschrift.

Literatuurbeschouwelijke activiteiten

Tot nevenactiviteiten van literatuurbeschouwelijke aard worden gerekend: recenseren in dag- en weekbladen, publiceren van essays in literaire tijdschriften en houden van interviews en lezingen. De deelname aan literatuurbeschouwelijke nevenactiviteiten vertoont in het algemeen een lichte stijging. Van de auteurs uit het peiljaarbestand 1977 heeft 35 procent (37) nevenactiviteiten in deze categorie ontplooid. Dit aantal neemt toe tot 36 procent (52) in het peiljaarbestand van 1987 en 37 procent (47) in het laatste peiljaarbestand.

Uit tabel 10 blijkt dat een kwart van de auteurs in het peiljaarbestand van 1977 die literatuurbeschouwelijke nevenactiviteiten heeft ontplooid van het vrouwelijke geslacht is. Het peiljaarbestand van 1987 laat een kleine wijziging in de procentuele verhouding ten gunste van het aandeel van vrouwelijke auteurs zien. In 1997 nemen verhoudingsgewijs meer vrouwelijke auteurs deel aan deze nevenactiviteiten dan verwacht kan worden op basis van de procentuele verhouding tussen mannelijke en vrouwelijke auteurs in het peiljaarbestand. Van de mannelijke auteurs uit het peiljaarbestand van 1977 hebben er 28 in de onderzochte periode literatuurbeschouwelijke nevenactiviteiten ontplooid. Dit aantal stijgt naar 38 auteurs in het peiljaarbestand 1987 en daalt in het laatste peiljaarbestand naar 26 auteurs. Het aantal vrouwelijke auteurs dat deze nevenactiviteit ontplooit, stijgt van negen in het bestand van 1977, naar veertien in het daaropvolgende bestand en 21 in het laatste peiljaarbestand.

Bovenstaande uitkomsten geven een algemeen beeld van de deelname aan literatuurbeschouwelijke nevenactiviteiten. Per activiteit zijn er echter grote verschillen. Zo vertoont het aantal auteurs uit de peiljaarbestanden dat in de onderzochte periode lezingen geeft, een sterke stijging van zeven procent (7) in de jaren zeventig naar 26 procent (37) in de jaren tachtig. In de jaren negentig daalt dit aantal naar zeventien procent (21). Het aantal auteurs dat recensies publiceert in dag- en weekbladen daalt van dertien procent (14) in het peiljaarbestand 1977 naar zeven procent (10) in 1987 en acht procent (10) in 1997. De meest voorkomende nevenactiviteit in deze categorie is het geven van interviews. De deelname vertoont echter gedurende de drie decennia een dalende lijn. Van de auteurs uit het peiljaarbestand van 1977 geeft 28 procent (30) in hun debuutjaren interviews, van de peiljaarbestanden 1987 en 1997 is dit respectievelijk 24 procent (35) en twintig procent (25).

[pagina 77]
[p. 77]

Onder de auteurs die als recensent werkzaam zijn, is het aandeel van vrouwelijke auteurs verhoudingsgewijs minder dan verwacht kan worden op basis van de procentuele verhouding tussen mannelijke en vrouwelijke auteurs in de peiljaren. Van de auteurs uit het peiljaarbestand 1977 treden dertien mannelijke auteurs en twee vrouwelijke auteurs als recensent op. De twee daaropvolgende peiljaren is het aantal mannelijke auteurs met deze nevenactiviteit gedaald naar acht. Het aantal vrouwelijke auteurs dat in hun beginperiode recensensies publiceert is drie in 1987 en twee in 1997.Ga naar voetnoot18

Onder de auteurs uit de drie peiljaarbestanden die lezingen geven, bevinden zich in 1977 twee vrouwelijke en vier mannelijke auteurs. In 1987 is het aantal auteurs met lezingen in hun beginperiode sterk gestegen tot 36. In deze groep bevinden zich 25 mannelijke auteurs en elf vrouwelijke auteurs. De vrouwelijke auteurs die deze literaire nevenactiviteit ontplooien zijn in beide peiljaarbestanden in de minderheid, met respectievelijk 29 procent en 30 procent. Daarentegen zijn de vrouwelijke auteurs uit het meest recente peiljaarbestand met 66 procent veruit in de meerderheid: onder de auteurs uit het peiljaarbestand van 1997 die in de onderzochte periode lezingen hielden, bevinden zich veertien vrouwelijke auteurs en zeven mannelijke auteurs.

De procentuele verhouding tussen het aantal mannelijke en vrouwelijke auteurs met interviews in hun debuutperiode vertoont in de drie peiljaren een lichte verschuiving: 30 procent (9) van de geïnterviewde auteurs uit het peiljaarbestand van 1977 is van het vrouwelijke geslacht. In het peiljaarbestand van 1987 is dit percentage 29 procent (10). In het laatste peiljaar is het percentage vrouwelijke auteurs waarmee interviews zijn verschenen, toegenomen tot 39 procent (12).

Negen auteurs uit het peiljaarbestand van 1977 hebben een essayistische bijdrage aan een literair tijdschrift geleverd. In deze groep bevinden zich twee vrouwelijke auteurs, Doeschka Meijsing en Hannes Meinkema, en zeven mannelijke auteurs waardoor de procentuele verhouding gelijk is aan die van het peiljaarbestand. Het aantal vrouwelijke auteurs in deze groep stijgt in de daaropvolgende perioden, van drie in 1987 naar vijf auteurs in 1997. In de twee laatste peiljaarbestanden bevinden zich zes mannelijke auteurs met een essayistische bijdrage. Het aandeel van vrouwelijke auteurs in deze groep stijgt van 22 procent in 1977, naar 33 procent in 1987 en 45 procent in 1997 wat gelijke tred houdt met de procentuele stijging van het aandeel van vrouwelijke auteurs met tijdschriftpublicaties. Alleen voor de auteurs in het peiljaarbestand van 1997 kon worden achterhaald of zij zijn geïnterviewd in een radio- of televisieprogramma. Van deze auteurs heeft 18 procent (23) in de periode 1995 tot 2000 hun opwachting gemaakt in een radio- en/of televisieprogramma. Deze groep auteurs bestaat voor twee derde (15) uit mannen en voor een derde (8) uit vrouwen, wat bij benadering overeenkomt met de procentuele verhouding van het auteursbestand van 1997. Zes vrouwelijke auteurs en drie mannelijke auteurs uit het peiljaarbestand gaven zowel lezingen als interviews in dag- en weekbladen en in radio- en/of televisieprogramma's.

[pagina 78]
[p. 78]

Bestuurlijke nevenfuncties in het literaire veld

Tot de bestuurlijke nevenfuncties in het literaire veld behoren activiteiten als het jurylidmaatschap van een literaire prijs en bestuurlijke functies in adviesorganen en commissies in het literaire veld. In tabel 10 staan de percentages mannelijke en vrouwelijke auteurs die in de onderzochte perioden bestuurlijke nevenactiviteiten hebben ontplooid. Slechts een kleine groep auteurs uit de drie peiljaarbestanden heeft bestuurlijke nevenactiviteiten ontplooid. In het eerste peiljaarbestand telt deze groep tien auteurs. Van de auteurs uit de peiljaarbestanden van 1987 en 1997 nemen er respectievelijk dertien en elf in hun beginperiode deel aan bestuurlijke nevenactiviteiten. Opvallend is de toename van het aantal vrouwelijke auteurs: van één in 1977 naar zeven in 1987 en zes in 1997. Het aantal mannelijke auteurs daalt daarentegen van negen in 1977 naar zes in 1987 en vijf in 1997. De chi-kwadraattoets laat een significant verschil zien tussen de groep vrouwelijke auteurs met bestuurlijke nevenfuncties en de groep mannelijke auteurs met deze activiteit in het peiljaarbestand 1987.

Van de beginnende auteurs uit het peiljaarbestand 1977 blijken twee mannelijke auteurs zitting te hebben gehad in een bestuur of commissie.Ga naar voetnoot19 Drie auteurs uit het peiljaarbestand 1987 hebben deze literaire nevenactiviteit ontplooid: twee mannelijke auteurs en één vrouwelijke auteur.Ga naar voetnoot20 Geen enkele auteur uit het peiljaarbestand 1997 heeft in de onderzochte periode activiteiten op dit gebied ontplooid. Veruit de meeste bestuurlijke nevenactiviteiten komen voor rekening van de jurylidmaatschappen.Ga naar voetnoot21 Zijn de mannelijke auteurs uit het peiljaarbestand van 1977 als jurylid nog veruit in de meerderheid, in de jaren tachtig en negentig verandert dit. Van de auteurs uit het peiljaarbestand 1987 hebben meer vrouwelijke dan mannelijke auteurs zitting genomen in een jury van een literaire prijs. Deze omslag wordt gecontinueerd in de jaren negentig.

[pagina 79]
[p. 79]

3.4. Tot besluit

Uit de analyse van de drie peiljaarbestanden blijkt dat ongeveer de helft van de beginnende auteurs literaire nevenactiviteiten heeft ontplooid. De meest voorkomende literaire nevenactiviteit van beginnende auteurs is het publiceren in literaire tijdschriften, alhoewel het procentuele aandeel van auteurs met tijdschriftpublicaties daalt in de loop van de drie decennia. Het geven van interviews is eveneens een veel voorkomende nevenactiviteit; ongeveer een kwart van de auteurs uit de drie peiljaarbestanden heeft deze activiteit ontplooid in hun beginperiode. Opmerkelijk is dat het merendeel van de auteurs met literaire nevenactiviteiten op hun naam publiceert bij uitgeverijen met de meeste status in het literaire veld.

In de loop van de drie decennia neemt de deelname van vrouwelijke auteurs aan literaire nevenactiviteiten in het algemeen toe. Een aantal literaire nevenactiviteiten laat een opmerkelijke toename van het aandeel van vrouwelijke auteurs zien. Zo stijgt het aantal vrouwelijke auteurs in de peiljaarbestanden dat zitting heeft in jury's van literaire prijzen gedurende de drie decennia aanzienlijk. Het aandeel van vrouwelijke auteurs die in de debuutperiode tijdschriftpublicaties op hun naam hebben staan, neemt eveneens sterk toe. De deelname van vrouwelijke auteurs aan literaire tijdschriften is in het peiljaarbestand van 1997 zelfs groter dan te verwachten valt op basis van de procentuele verhouding tussen het aantal mannelijke en vrouwelijke auteurs. Bij het geven van lezingen zijn vrouwelijke auteurs uit het peiljaarbestand van 1997 eveneens in de meerderheid. Tot slot blijken meer vrouwelijke dan mannelijke auteurs uit de peiljaarbestanden 1987 en 1997 zitting te nemen in de jury's van literaire prijzen. Niet iedere nevenactiviteit laat een dergelijke verschuiving zien. Zo nemen vrouwelijke auteurs verhoudingsgewijs minder dan hun mannelijke collega's deel aan nevenactiviteiten als het recenseren van literatuur voor dag- en weekbladen en het publiceren van essays in literaire tijdschriften. Bovenstaande bevindingen geven aanleiding tot een nadere beschouwing van de positie van vrouwelijke auteurs in het literaire veld en de verschuivingen gedurende de drie onderzochte decennia. Tot besluit van het eerste deel van deze studie zal op deze ontwikkelingen in de hiernavolgende conclusies en discussie nader worden ingegaan.

[pagina 81]
[p. 81]

Conclusies en discussie

Tot besluit van het eerste deel van deze studie worden de belangrijkste resultaten van de analyses uit hoofdstuk twee en drie in een breder perspectief geplaatst en bediscussieerd.

Het aandeel van vrouwelijke auteurs in het Nederlandse naoorlogse literaire veld

In hoofdstuk twee is met behulp van peiljaren nagegaan wat het aandeel is van vrouwelijke auteurs in het literaire veld en welke verschuivingen hierin zijn opgetreden gedurende de tweede helft van de twintigste eeuw. Uit de analyses blijkt dat het aantal vrouwelijke auteurs in deze periode toeneemt, maar tevens dat de procentuele verhouding tussen de aantallen mannelijke en vrouwelijke auteurs lange tijd nagenoeg gelijk blijft. Pas in de jaren negentig neemt ook procentueel gezien het aandeel van vrouwelijke auteurs toe, maar ook dan vormen zij nog steeds een minderheid in het literaire veld. De feminisering van de literatuur in de jaren tachtig en negentig is getalsmatig gezien minder sterk dan de beschouwingen uit die periode suggereren. Het lijkt er eerder op dat vrouwelijke auteurs pas in de jaren negentig aan een inhaalslag zijn begonnen om hun getalmatige achterstand op mannelijke auteurs in te lopen.

Dat vrouwelijke auteurs in de jaren negentig nog steeds in de minderheid zijn, is opmerkelijk gezien de uitkomst van een steekproef uit 1998 waaruit blijkt dat 54 procent van de naar schatting miljoen Nederlanders die aangeven dat zij creatieve teksten schrijven van het vrouwelijk geslacht is.Ga naar voetnoot1 Wellicht is het auteurschap voor vrouwen minder aantrekkelijk dan voor mannen of koesteren zij in het algemeen minder ambities om hun werk gedrukt te zien. Het is onmogelijk om voor de onderzochte periode te achterhalen hoeveel vrouwen ambities hebben om auteur te worden en hoeveel van hen daadwerkelijk in contact met uitgeverijen en literaire tijdschiften treden omdat zij hun werk willen publiceren. Meer onderzoek naar de uitgeverij als gatekeeper, analoog aan de studie van Tuchman, zou meer inzicht kunnen geven in de mogelijke oorzaken. Zo zou kunnen worden achterhaald hoeveel manuscripten van mannelijke en vrouwelijke aspirant-auteurs in een periode zijn aangeboden en hoeveel van deze manuscripten worden geaccepteerd.

In dit licht is de geconstateerde afname vanaf de jaren zestig van het aandeel van vrouwelijke auteurs die hun werk publiceren bij grote literaire uitgeverijen opmerkelijk. Wanneer boekpublicaties van een auteur bij een minder prestigieuze uitgeverij verschijnen, heeft dit invloed op de literair-kritische aandacht voor het werk, hetgeen weer nadelig kan zijn voor het vervolg van een literaire loopbaan. Het lijkt er op dat vanaf de jaren vijftig de drempel voor het publiceren bij grote literaire uitgeverijen voor vrouwelijke auteurs hoger is geworden en dat er in dit opzicht een proces van de-feminisering van het literaire veld gaande is. Voor het achterhalen van mogelijke oorzaken van deze verschuiving kan zowel worden gekeken naar de auteurs en hun beweegredenen als naar het beleid van de uitgeverijen.

Er is echter weinig bekend over hoe vrouwelijke auteurs het contact met hun uitgeverij hebben ervaren. Incidenteel vertellen schrijfsters in interviews over ervaringen met hun uitgever. Nel Noordzij was in de jaren vijftig een veelbesproken schrijfster, die gedichten, verhalen en romans publiceerde. Haar werk verscheen

[pagina 82]
[p. 82]

bij De Bezige Bij, die vanaf de jaren vijftig een vooraanstaande plaats had binnen de Nederlandse literatuur. De uitgeverij was lange tijd een coöperatieve vereniging waarin auteurs een belangrijke stem hadden in de bedrijfsvoering en dat betekende voor auteurs naast publiceren ook deelnemen aan overleg. Terugkijkend op de gang van zaken bij De Bezige Bij zegt Nel Noordzij in een interview hierover: ‘Ik was destijds praktisch de enige vrouw in hun fonds. Hella Haasse had er geloof ik iets gepubliceerd, maar die zat verder bij Querido. Het was een jongenswereld, niet eens een mannenwereld, maar een jongetjeswereld. Zij voelden elkaar allemaal goed aan, maar ik als vrouw, en dan nog zo'n individualistisch type, paste daar niet in. (...) Ik was een vreemde eend in de bijt.’Ga naar voetnoot2 Naast de vijandige houding van de recensenten tegenover haar controversiële werk en het gebrek aan steun van haar uitgever noemt zij in het interview het negeren door de mannelijke auteurs van De Bezige Bij als reden waarom zij in de jaren zestig besloot te stoppen met schrijven.

Voor auteurs veranderde er veel in het literaire veld van de jaren zestig. Het lezerspubliek nam toe, onder andere omdat de naoorlogse babyboom-generatie naar de middelbare school ging, en daardoor stegen de verkoopaantallen van boeken. Zo werd het voor een grotere groep auteurs mogelijk om een inkomen te verwerven met schrijven. Daarnaast werd het lezingencircuit profijtelijker door de oprichting van Stichting Schrijvers School Samenleving. Voorts werden er van overheidswege werkbeurzen verstrekt, waardoor auteurs de mogelijkheid kregen om zich voor een bepaalde tijd uitsluitend bezig te houden met schrijven. Door deze ontwikkelingen nam de professionalisering van het auteurschap toe en daarmee samenhangend de status van het vak. Het schrijverschap werd kortom aantrekkelijker en trok meer gegadigden. Dit blijkt uit de opmerkelijke stijging van het aantal auteurs tussen 1967 en 1977 van 76 procent. In de twee decennia daarna stijgt dit aantal verder tot boven de vierhonderd. Deze stijging laat onverlet dat slechts voor een zeer gering deel van deze auteurs een succesvolle literaire loopbaan is weggelegd. Wellicht zou hierin een verklaring te vinden zijn voor de hiervoor geconstateerde ‘de-feminisering van het literaire veld’. Door de toegenomen interesse in een literaire loopbaan worden de concurrentie en wedijver in het literaire veld aangewakkerd. Steeds meer gegadigden strijden om het schaarse symbolische kapitaal. Delven vrouwelijk auteurs daarbij het onderspit?

Het ontplooien van literaire nevenactiviteiten

In hoofdstuk drie staat de deelname van beginnende auteurs aan literaire nevenactiviteiten in de periode tussen 1975 en 2000 centraal. Uit de analyses blijkt dat ongeveer de helft van de beginnende auteurs uit de drie peiljaarbestanden literaire nevenactiviteiten heeft ontplooid. Opmerkelijk is dat auteurs die publiceren bij grote literaire uitgeverijen vaker literaire nevenactiviteiten ontplooien dan auteurs die bij kleinere uitgeverijen met minder literaire status publiceren. Op basis van de data-analyse valt een groep beginnende auteurs te onderscheiden die in meerdere opzichten actief is in het literaire veld en waarvan het werk verschijnt bij uitgeverijen met veel status in het literaire veld. Uit bijlage IV blijkt dat dit een betrekkelijk kleine groep auteurs is waarvan in de meeste gevallen hun literaire loopbaan een succesvol vervolg kent. Daarentegen is een groot aantal auteurs inmiddels gestopt

[pagina 83]
[p. 83]

met hun literaire loopbaan en is hun werk in de vergetelheid geraakt.

De uitkomsten roepen de vraag op waarom sommige auteurs op diverse gebieden in het literaire veld actief zijn en anderen naast het publiceren van werk in boekvorm geen andere activiteiten in het literair veld ontplooien. Allereerst is het van belang te stellen dat het vaak geen bewuste keuze is. Daarnaast speelt de persoonlijkheid van de auteur een rol, evenals de omstandigheden waarin hij of zij verkeert. Omdat de kans dat een boekpublicatie wordt besproken in de afgelopen decennia is afgenomen, is het voor auteurs van belang dat zij zelf de gelegenheid nemen om hun werk onder de aandacht van zowel het lezerspubliek als de recensenten te brengen. Dit kan door middel van interviews, lezingen, essays of andere literatuurbeschouwelijke publicaties. In het algemeen vergroten literaire nevenactiviteiten de zichtbaarheid van een auteur in het literaire veld. Met name voor bestuurlijke activiteiten, waarvoor auteurs in de meeste gevallen worden gevraagd, is dit van essentieel belang.

De uitkomsten van het kwantitatieve onderzoek naar literaire nevenactiviteiten geven inzicht in de wijze waarop vrouwelijke en mannelijke auteurs in de afgelopen decennia hebben deelgenomen aan het literaire veld. In het algemeen vertoont de deelname van vrouwelijke auteurs aan literaire nevenactiviteiten een stijgende lijn. Per nevenactiviteit zijn er echter grote verschillen in de deelname van vrouwelijke auteurs. In de jaren zeventig zijn de mannelijke auteurs uit het peiljaarbestand in jury's van literaire prijzen nog veruit in de meerderheid, maar dit verandert in de jaren tachtig. Van de auteurs uit het peiljaarbestand van 1987 hebben meer vrouwelijke dan mannelijke auteurs zitting genomen in een jury van een literaire prijs. Deze omslag wordt gecontinueerd in de jaren negentig. De toename van het aandeel van vrouwelijke auteurs als jurylid zou mede verband kunnen houden met het overheidsbeleid in de jaren tachtig en negentig waarin werd gestreefd om het aandeel van vrouwen in bestuursfuncties te vergroten. Dat het beleid van positieve discriminatie in dit opzicht succesvol is, blijkt ook uit de opmerking van Margreet Ruardi, de directeur van Stichting Schrijvers School Samenleving: ‘Als wij tien tot vijftien jaar geleden een literaire bijeenkomst organiseerden, dan was er altijd iemand die, het lijstje overziend, riep: “Er moet nog een vrouw bij!” Nu is het vaak: “Oei, we hebben nog geen man.”’Ga naar voetnoot3

Eveneens is in de onderzochte periode het aandeel van beginnende vrouwelijke auteurs met tijdschriftpublicaties sterk toegenomen. In het peiljaarbestand van 1977 was slechts tien procent van de beginnende auteurs met tijdschriftpublicaties van het vrouwelijk geslacht. Dat er in de jaren zeventig weinig bijdragen van vrouwelijke auteurs in literaire tijdschriften stonden, werd toen al opgemerkt. Hannemieke Postma (die onder het pseudoniem Hannes Meinkema in 1974 was gedebuteerd met de roman Maaneter en in 1976 de bestseller En dan is er koffie publiceerde) betoogde in 1977 in het feministische maandblad Opzij dat de kansen om opgemerkt te worden door critici voor vrouwen en mannen ongelijk zijn verdeeld. Ze stelt: ‘Als vrouwen al mogen publiceren - want hoe is het te verklaren dat in de hele jaargang 1976 van literaire tijdschriften als het Hollands Maandblad of De Revisor niet meer dan drie (3!) verhalen van vrouwen staan? Er is immers geen enkele reden om aan te nemen dat er minder vrouwen zouden schrijven dan mannen?’Ga naar voetnoot4 Nicolaas Matsier, auteur en redacteur van De Revisor, reageert in de polemische rubriek

[pagina 84]
[p. 84]

‘Gemengde gevoelens’ in De Revisor op deze constatering. Hij wijst op het gegeven dat er in de jaargang 1976 van De Revisor in totaal slechts zeven verhalen van eigen bodem stonden. Daarnaast draagt hij een andere oorzaak aan voor het nagenoeg ontbreken van bijdragen van vrouwen in literaire tijdschriften: ‘Het aanbod van vrouwelijk proza is vrijwil nihil (een paar verhalen per jaar hoogstens), en van dat aanbod is het meeste niet om over naar huis te schrijven - zo simpel ligt dat.’Ga naar voetnoot5

De uitkomsten van de dataverzameling in hoofdstuk drie laten zien dat de situatie in de loop van de drie decennia sterk is veranderd. Was in de jaren zeventig het aantal vrouwelijke auteurs met tijdschriftpublicaties op hun naam nog gering, een decennium later is hun aandeel sterk gestegen en publiceren er verhoudingsgewijs evenveel mannelijke als vrouwelijke auteurs in literaire tijdschriften. De schrijfsters uit het peiljaarbestand van 1997 publiceren verhoudingsgewijs zelfs vaker in literaire tijdschriften dan hun mannelijke generatiegenoten. Er is echter een andere ontwikkeling gaande, die deze toename in een ander perspectief plaatst. Zo is er gedurende de drie decennia over het geheel een afname te constateren van het percentage auteurs met publicaties in literaire tijdschiften in hun beginperiode. Deze afname is een indicatie dat het literaire tijdschrift als publicatiemedium aan belang heeft ingeboet, onder meer door de concurrentie van dag- en weekbladen die een groter lezerspubliek bereiken en auteurs beter kunnen betalen. Daarnaast is de rol van literaire tijdschriften als kweekvijver voor met name proza-auteurs kleiner geworden.Ga naar voetnoot6

Er blijken zich twee ontwikkelingen in het literaire veld voor te doen: enerzijds de afname van het belang van het literaire tijdschrift in het literaire veld en anderzijds de toegenomen deelname van vrouwelijke auteurs aan literaire tijdschriften. Deze ontwikkelingen zijn des te interessanter wanneer ze samen worden bekeken: kan worden gesteld dat vrouwelijke auteurs meer mogelijkheden krijgen voor publicatie in literaire tijdschriften door afname van het belang van het literaire tijdschift als institutie in het literaire veld?

Opmerkelijk veel vrouwelijke auteurs nemen deel aan publieksgerichte nevenactiviteiten als lezingen en interviews. Tussen deze activiteiten vindt een wisselwerking plaats: het geven van interviews bevordert de naamsbekendheid van een auteur bij het lezerspubliek wat doorwerkt in het aantal aanvragen voor lezingen. Deze activiteiten hebben met elkaar gemeen dat zij sterk gericht zijn op het lezerspubliek en dat vereist van een auteur een publieksgerichte houding. Daarentegen is bij een aantal andere literaire nevenactiviteiten de participatie van vrouwelijke auteurs nog steeds gering. Zo blijft de deelname van vrouwelijke auteurs aan het recenseren voor dag- en weekbladen en het publiceren van essayistische bijdragen in literaire tijdschriften achter bij die van hun mannelijke collegae. Deze nevenactiviteiten vereisen een expliciete poëticale stellingname. Beginnende auteurs dienen zich voor het ontplooien van literair-kritische nevenactiviteiten als het recenseren voor dag- en weekbladen duidelijk te profileren in het literaire veld, dat wil zeggen een standpunt innemen en hun mening over literatuur onder woorden brengen. Dit vereist een zelfbewuste en actieve attitude van de auteur.

De uitkomsten van het eerste deel van deze studie geven inzicht in algemene veranderingen, maar roepen ook vragen op waarop deze kwantitatieve methode geen antwoord kan geven. Door gebruik te maken van kwalitatieve methoden

[pagina 85]
[p. 85]

kan worden nagegaan welke redenen auteurs hebben voor het al dan niet ontplooien van bepaalde nevenactiviteiten, op welke wijze de ontplooide literaire nevenactiviteiten van invloed zijn op de beeldvorming rond het werk van individuele vrouwelijke auteurs en welke rol literaire instituties hierin spelen. In de volgende hoofdstukken wordt door middel van casestudies een antwoord gezocht op deze vragen.

voetnoot1
Ferguson in Meulenbelt (1985), 101-102.
voetnoot2
Ibid., 102.
voetnoot3
Zie Janssen (1994) en Van Dijk (1998).

voetnoot4
NUGI is een afkorting van Nederlandse Uniforme Genre Indeling. Vóór 1987 werd de UGI gehanteerd. Met ingang van januari 2003 is NUGI vervangen door de NUR. Zie bijlage III voor een overzicht van de codes en de omschrijvingen.
voetnoot5
Zie Van Rees, Janssen en Verboord (2006), 257-264 waarin daarnaast wordt gewezen op de gevolgen van de minder restrictieve toekenning van de literaire NUGI-codes in het onderzoek naar de voorkeuren van lezers en het aandeel van literaire genres in de titelproductie.

voetnoot6
Voor 1977 betreft dit de volgende periodieken: Bzzlletin, Chrysallis, De Gids, De Revisor, Hollands Maandblad, Maatstaf, Raster, Tirade, Gedicht, Mandala, Zomaar.../Tijd Schrift, Horus, Naar Morgen, Kentering en War.
voetnoot7
Voor 1987 betreft dit de volgende periodieken: Bzzlletin, De Gids, De Held, De Revisor, Hollands Maandblad, Lust en Gratie, Maatstaf, Oog in 't Zeil, Optima, Raster en Tirade.
voetnoot8
Voor 1997 betreft dit de volgende periodieken: Bzzlletin, De Gids, De Revisor, De Tweede Ronde, Lust en Gratie, Maatstaf, Millenium, Optima, Parelduiker, Raster en Tirade.

voetnoot9
Michaël et.al. (1986).
voetnoot10
Pam (2001).
voetnoot11
www.letterkundigmuseum.nl/literaireprijzen [27 april 2006].

voetnoot12
Zie bijlage IV voor een volledig overzicht van literaire nevenactiviteiten per auteur.

voetnoot13
Zie voor toelichting op de onderverdeling in twee uitgeverijtypen Hoofdstuk 2, 56-59 en Bijlage II.

voetnoot14
De verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke auteurs wat betreft het genre (poëzie of proza), aantal tijdschriftpublicaties en het publiceren in één dan wel meerdere tijdschriften zijn niet significant.

voetnoot15
Doeschka Meijsing (gastredacteur van De Revisor in 1977), Mensje van Keulen (redacteur van Maatstaf van 1974 tot 1982) en Hannes Meinkema (oprichter en redacteur van Chrysallis van 1978 tot 1981)
voetnoot16
Het betreft de auteurs Hans Bakx (Raster), Daan Cartens (Bzzlletin), Adriaan van Dis (De Gids) en Tomas Lieske (Tirade).
voetnoot17
Manon Uphoff neemt in december 1999 zitting in de redactie van Optima. Maarten Asscher maakt deel uit van de redactie van De Gids. Dit tijdschrift verschijnt bij Uitgeverij Meulenhoff waar Maarten Asscher op dat moment werkzaam is als directeur. Zijn redacteurschap kan ook zijn voortgekomen uit deze betrekking

voetnoot18
De vrouwelijke auteurs uit het peiljaarbestand 1977 die recensies publiceren zijn dezelfde als die essayistische bijdragen aan literaire tijdschriften hebben geleverd: Doeschka Meijsing en Hannes Meinkema. De drie vrouwelijke auteurs uit het peiljaarbestand 1987 die in hun beginperiode recenseren, zijn Kristien Hemmerechts, Nelleke Noordervliet en Maria Stahlie. In het peiljaarbestand 1997 zijn Jessica Durlacher en Sus van Elzen actief als recensent

voetnoot19
frans Kellendonk en Maarten 't Hart.
voetnoot20
Hans Bakx, Graa Boomsma en Nicolette Smabers.
voetnoot21
Het merendeel van de jurylidmaatschappen van de auteurs uit het peiljaarbestand van 1977 komt voort uit activiteiten rond het tijdschrift Propria Cures, zoals de Kerstprijsvraag, de P.C. Onthooftprijs en de Keefmanbokaal. In de jaren negentig is de opkomst van de commerciële literaire prijzen zichtbaar in de jurylidmaatschappen. Zo heeft Jessica Durlacher plaatsgenomen in de jury van de AKO Literatuurprijs en de Rabobank Lenteprijs voor Literatuur. Anna Enquist, Esther Jansma en Barber van der Pol maakten deel uit van de jury van de VSB Poëzieprijs.

voetnoot1
NRC Handelsblad, 30 maart 1998.
voetnoot2
Vogel (1998), 233.

voetnoot3
Elsevier, 17 augustus 1994, 86.
voetnoot4
Postma (1977), 21.
voetnoot5
Matsier (1977), 77.
voetnoot6
Zie Janssen (2000), 72.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken