Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Gedichten (1887)

Informatie terzijde

Titelpagina van Gedichten
Afbeelding van GedichtenToon afbeelding van titelpagina van Gedichten

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.63 MB)

ebook (3.12 MB)

XML (0.21 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Gedichten

(1887)–Carel Vosmaer–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Lied van Sigurd en Brunhild.

 
Eertijds was Sigurd getogen
 
In koning Giuki's burg,
 
Hij had met 's konings zonen
 
Bezworen een bond van trouw.
 
 
 
Zij schonken hem schatten in menigt'
 
En Gudrun, de jonge maagd;
 
Hem had haar moeder Grimhild
 
Bevangen met tooverdrank.
 
 
 
Zoo spelde 't hem vroeger Gripir:
 
- Zijt gij maar éene nacht
 
De gast van koning Giuki,
 
Dan valt g' in Grimhilds list;
 
 
 
De witgesluierde vrouwe
 
Geeft u haar dochter Gudrun,
 
Niet meer gedenkt gij Brunhild,
 
De schoone heldenmaagd.
 
 
 
Dan moet gij met Gunnar wisslen
 
Gestalte en gelaat;
 
Doch ieder houdt zijn gedachten.
 
Geen menschenhand die 't keert. -
 
 
[pagina 103]
[p. 103]
 
Voor Gunnar zijnen zwager
 
Moest hij nu Brunhilds hand
 
Verwinnen: in Gunnars gestalte
 
Verwierf hij de gouden maagd.
 
 
 
In Gunnars naam en gestalte
 
Had hij naast haar gerust,
 
Maar legde tusschen beiden
 
Zijn zwaard met ringen versierd.
 
 
 
Hij kuste niet de maged,
 
De Hunenkoning trouw,
 
Hij nam haar niet in zijn armen,
 
Doch bracht haar aan Gunnar rein.
 
 
 
Maar Brunhild, de gouden Valkyre,
 
Had Sigurd den held bemind;
 
Zij wrokte Gudrun, zijner vrouwe,
 
En doolde eenzaam rond.
 
 
 
Zij zat in den duisteren avond
 
En luide klonk haar klacht:
 
- Ik wil in mijn armen hebben
 
Mijn Sigurd den bloeienden held.
 
 
 
Hij heeft Gudrun tot vrouwe
 
Maar Gunnars vrouw ben ik;
 
Zoo weefden ons nijdige Nornen
 
Lang smachten in 's levens draad.
 
 
 
Eens smaadde haar nu Gudrune,
 
Dat zij als Gunnars vrouw
 
Gerust had in Sigurds armen.
 
Zoo werd het bedrog haar bekend.
 
 
[pagina 104]
[p. 104]
 
Gram dwaalt zij nu elken avond
 
Op de bergen van sneeuw en ijs,
 
Als Sigurd zijn schoone vrouwe
 
Des avonds hult in 't kleed.
 
 
 
- Geen man, geen vreugde heb ik;
 
Ik wil mijn grimmig gemoed
 
Ophitsen tot bittere wrake;
 
Mijn Sigurd behoudt gij niet! -
 
 
 
En in haar woeste gramschap
 
Bewoog zij Gunnar tot moord;
 
Als hadde hem Sigurd bedrogen,
 
Gelogen tegen zijn eed.
 
 
 
- Ik wil weer henen varen
 
Van waar ik tot u kwam,
 
Daar wil ik zitten en sterven,
 
Als gij niet Sigurd doodt.
 
 
 
Vergramd zat Gunnar en weiflend,
 
En peinsde over den moord;
 
Toen deed hij Haugni roepen,
 
In al zijn raad vertrouwd.
 
 
 
- Zij is mij meer dan allen,
 
Brunhild, der vrouwen vorstin,
 
Eer wil ik mijn leven laten
 
Dan verliezen de schatten dier vrouw. -
 
 
 
Doch Haugni sprak: - 't Waar' schande
 
Met zwaarden te breken den eed;
 
Ik weet waar voeren die wegen,
 
Brunhild heeft u verdwaasd.
 
 
[pagina 105]
[p. 105]
 
- Laat Gudorm d' onervaarne,
 
De jongere broeder het doen;
 
Hij was daar niet aanwezig
 
Bij 't zweeren van eed en trouw.
 
 
 
In Sigurds hart stak 't ijzer; -
 
Handwringend kreet Gudrun,
 
Dat de ganzen schreeuwden in 't hofperk,
 
De rossen sloegen op stal.
 
 
 
Toen lachte luid Brunhilde
 
Als tot haar rustbed klonk
 
Het wilde jammerklagen
 
Van Sigurds vrouw Gudrun.
 
 
 
Doch Gunnar sprak: - Gij stichtster
 
Van onheil, lach niet meer -
 
Reeds zwijmt op uwe wangen
 
De schoone levenskleur.
 
 
 
Dit zoudt gij wel verdienen
 
Dat gij voor uwe oogen zaagt
 
Verslaan uwen broeder Atli,
 
En zijn gudsende wonden verbondt.
 
 
 
Toen barstte zij uit in woorden:
 
- Uw strijden heeft afgedaan,
 
Niets deert uw dreigen aan Atli;
 
Hij leeft wel langer dan gij.
 
 
 
Ik wil 't u zeggen, Gunnar,
 
Ik was noch bloesemjong
 
Toen zij mij trouwloos verloofden
 
En ik uw vrouwe werd.
 
 
[pagina 106]
[p. 106]
 
Een enklen minnen, niet velen!
 
De goudmaagd wankelde nooit,
 
Geen ander wil ik dan Sigurd -
 
Getuige 't mijn laatste daad. -
 
 
 
Snel rees de koning, zijn handen
 
Sloeg hij om haren hals,
 
Zij scheurde zich los en rukte
 
Zijn handen van haar hals.
 
 
 
Zoo jammerlijk was zij te moede
 
De goudgepantserde maagd,
 
Toen zij de spits des zwaardes
 
Zich in den boezem stak.
 
 
 
Op 't kussen zonk zij en zeide:
 
- Zit ginder, Gunnar, neer,
 
De levensmoede Valkyre
 
Zij spelt wat zal geschiên:
 
 
 
Gij zult Odrun begeeren,
 
Maar Atli gedoogt het niet,
 
Zij mint u in stilte weder,
 
Hij stort u in 't slangengraf.
 
 
 
Dan neemt mijn broeder Atli
 
Gudrun tot zijne vrouw,
 
Doch in zijn slaap doorsteekt hem
 
De grimmige Gudrun.
 
 
 
Een dochter wordt geboren,
 
Gudruns en Sigurds kind,
 
Zwaanhilde blanker dan daglicht,
 
Dan glanzende zonnestraal.
 
 
[pagina 107]
[p. 107]
 
De nimmer rustende Nornen
 
Doen Zwaanhild ook vergaan;
 
Dan is geheel vernietigd
 
Vorst Sigurds Volsing-geslacht.
 
 
 
Zoo heeft Gudrun de Gramme
 
Veel dat zij betreuren moet,
 
Het zou haar beter geweest zijn
 
Haar man te volgen in 't graf.
 
 
 
Nu bid ik noch éene bede,
 
De laatste hier op aard,
 
De stem begint te zwijmen,
 
De wijde wonde stroomt.
 
 
 
Maak ons een ruime grafplaats
 
In 't veld, met schilden omringd,
 
Met vele doodsgewaden
 
Besprengd met der dienaars bloed.
 
 
 
En slacht voor den Hunenkoning
 
Mijn dienaars met banden van goud,
 
Verbrand hen, met een havik
 
Ter weerszij van zijn hoofd.
 
 
 
Verbrand den Hunenkoning
 
En mij met hem, en leg
 
Dat zwaard weer tusschen ons beiden,
 
Als toen men ons heette gehuwd.
 
 
 
Zoo volg ik mijnen Sigurd,
 
En sluit zich Valhalls poort,
 
Met ringen rijk beslagen,
 
Niet achter hem alleen.
 
 
[pagina 108]
[p. 108]
 
Veel zei ik, meer wilde ik zeggen,
 
Vergunde het 's werelds heer;
 
De wonde stroomt, de adem
 
Vergaat; - waar was mijn woord.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken