Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Evert in turfland (1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van Evert in turfland
Afbeelding van Evert in turflandToon afbeelding van titelpagina van Evert in turfland

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.02 MB)

XML (0.27 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Evert in turfland

(1930)–Anne de Vries–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 16]
[p. 16]

3. Jan gaat niet mee.

‘Gaan we 't Hooge niet op?’ vroeg Arend, toen Evert hem meetrok naar den weg.

‘Neen, jo. Daar groeit toch geen gras?’

‘En òf! Ik weet een plek, daar is het wel zóó groot.’ Arend wees ter hoogte van zijn knieën. ‘Daar hebben we gauw een mand vol.’

‘O, bedoel je dat veengras!. Neen hoor, dat mag ik niet snijden. Daar geeft onze sik geen melk van. Dat is veel te hard en te taai. En hij lust het ook niet eens graag. Ik heb er laatst mijn vinger nog aan gesneden, 't Bloed liep er uit!’

‘Meester zegt, dat ze dat gras in de duinen helm noemen,’ zei Arend. ‘Maar anders groeit er niets dan mos en heide. Waar moeten we dan heen?’

‘Kom maar, ik weet het wel. We gaan naar nummer 32, bij die slooten, weet je?’

‘O ja, dâ's goed. Dan roepen we Jan meteen aan en vragen of ie meegaat.’

Nu liepen ze samen over den zandweg langs het kanaal en sloegen na een poosje linksaf een landweggetje in. Daar waren ze op nummer 32. Zoo werd deze lange akker genoemd. Ieder stuk veen of land tusschen twee dwarswijken had een nummer.

Evert woonde op nummer 35. Arend ook.

De voorste helft van nummer 32 was al ontgonnen. Dat was nog een heel werk geweest.

[pagina 17]
[p. 17]

Toen het veen afgegraven werd, was de bovenste laag op het land achtergebleven.

Die laag heette bonkveen en was heel los en licht. Nu moest die laag eerst geslecht worden. De hooge gedeelten werden afgegraven en in de lagere gebracht, tot alles mooi gelijk lag. Toen werden slooten gegraven. Daardoor werd de groote akker in kleinere verdeeld. Als er nu zware regenbuien kwamen zou het water niet op het land blijven staan, maar door die slooten wegloopen. Het zand uit die slooten en uit de wijken werd over het bonkveen gekruid en ook weer geslecht Toen was het land klaar. Nu stond het koren er al zoo hoog, dat de jongens er niet overheen konden kijken. En wat verder groeiden de aardappels zoo welig, dat ze den bodem geheel bedekten.

Van de droogte hadden de planten geen last. De veenlaag onder het zand hield als een spons het water vast en daaruit zogen nu de worteltjes zooveel ze wilden.

‘Ik weet nog wel, dat vader hier turf droogde,’ zei Arend.

‘Ik ook wel. Dat is nog maar twee jaar geleden. Mijn vader heeft hier meegeholpen met zand kruien. Zeg, hier groeit al gras genoeg.’

‘Maar we zouden Jan halen!’

Nog een korenakker liepen de jongens voorbij en toen zagen ze het huisje van Jan Braams voor zich.

[pagina 18]
[p. 18]


illustratie

Het was heel klein en armoedig, 't Leek wel, alsof het zich schaamde in de rij bij de andere huizen te staan en daarom hier midden in 't veen een plaatsje gezocht had. En die andere huizen waren toch ook niet groot.

Hier was alleen de voorgevel van steen. De zijwanden bestonden uit op-elkaar-gestapelde heideplaggen en ook het dak was er mee bedekt.

In het tuintje voor de kleine ruitjes stonden een paar schrale berken, die alle naar één zijde gebogen waren door den wind.

Verder was er niets om het bouwvallige hutje, dat schaduw gaf. Nu brandde het zonnetje op de heiplaggen met volle kracht.

En straks, in den herfst, als de winden kwamen spoken over het vlakke veen, zouden de muren schudden en kraken.

Maar in den winter.... dan kwam het ergste! Dan hielden de tochtige wanden en het lekke dak de kou, de vinnige kou niet buiten.

Nú was het zomer. En koud was 't heelemaal niet.

[pagina 19]
[p. 19]

Jan Braams zat voor 't huis op een paar boomstammen. Hij zat met het hoofd in zijn handen en steunde de ellebogen op zijn knieën. Hij moest thuisblijven om ‘op 't huis te passen,’ want Klaasje, zijn zuster, hielp vader op 't veen.

Jans moeder was een jaar geleden gestorven.

Voor hem, in het droge, stoffige zand, liep zijn broertje. Die had een dikken aardappel gevonden, keek met zijn schitteroogjes zijn grooten broer aan en zei met een ernstig gezichtje: ‘Zal 'k zal 'k es een gat in de lucht gooien?’ En hij wees met zijn kleine, vuile vingertje omhoog naar den hoogen, blauwen hemel.

Jan lachte om den dreumes.

‘Ja,’ zei hij, ‘toe maar. Maar hard gooien hoor!’

Broer zou gooien! Hij boog zich schuin achterover, tot zijn hand met den aardappel den grond raakte. Daar zwaaide hij het ding weg, met al de kracht van zijn kleine lijfje.

Het suisde vlak langs Jans hoofd heen en patste toen in het zand neer.

Broer was van den schok op den grond gevallen en zat verbaasd zijn aardappel na te kijken. Hoe kwam die daar nou terecht?

Maar Jan sprong overeind. Hij hield zijn armen beschermend voor zijn gezicht en riep met een bange stem:

‘Neen, da's gemeen! Jij gooit op mij! Jij wilt een

[pagina 20]
[p. 20]


illustratie

gat in mijn hóófd gooien. Ik word bang voor jou, hoor! Zóó ga 'k weg!’

De kleine jongen schaterlachte.

‘Ja, Jan gooien, Jan gooien!’ riep hij en hij liet het zand bij handenvol rondstuiven.

Jan liep met malle sprongen weg, maar, toen hij den hoek van het huis omliep, stond hij ineens vlak voor Arend en Evert. Hij schrok er haast van.

‘Hè, wat doen jullie hier?’ vroeg hij verwonderd en meteen regende hem een handvol zand om zijn ooren. Hij had kleine broer heelemaal vergeten.

‘Schei uit, even wachten. Straks ga 'k weer met je spelen, hoor!’

[pagina 21]
[p. 21]

De jongens lachten. ‘Ga je mee, gras snijden?’ zei Evert.

‘Neen,’ was 't antwoord. ‘'k Moet bij huis blijven. Klaasje is nog niet terug. 'k Ben alleen met broer.’

Jan wreef in zijn hals. Dat zand jeukte zoo.

‘Och, toe maar,’ zei Arend. ‘Je broertje kan wel mee. Dien zetten we in de mand.’

‘Dan krijg je ook een wortel,’ zei Evert en hij haalde een dikken, rood-zwarten knoest uit zijn zak. Die Jan kon zoo hard snijden en de mand was zoo groot....

Jan keek eens naar den wortel en toen naar zijn broertje.

‘Neen, 'k doe 't niet,’ zei hij toen. ‘'k Moest thuis blijven, heeft vader gezegd. Maar dien wortel wil ik wel hebben.’

‘Dan krijg je hem ook niet,’ zei Evert. ‘Kom maar, Arend.’

Hij wou het ding al weer in zijn zak stoppen, maar zag toen ineens, hoe kleine broer er naar keek.

‘Hebben jullie geen wortels?’ vroeg hij.

‘Neen,’ zei Jan stug, ‘maar 'k hoef hem niet, hoor!’ Hij keek ineens minder blij. De andere jongens hadden zooveel dingen, die hij niet had.

‘Nou, hier dan,’ zei Evert edelmoedig, ‘half voor je broertje, hoor!’

Hij gooide den wortel voor den kleinen jongen neer, die hem dadelijk opraapte.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken