Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Evert in turfland (1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van Evert in turfland
Afbeelding van Evert in turflandToon afbeelding van titelpagina van Evert in turfland

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.02 MB)

XML (0.27 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Evert in turfland

(1930)–Anne de Vries–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 111]
[p. 111]

13. Bange zorgen.

't Was Vrijdag.

Evert had dien dag met angst en vrees zien naderen. Zijn bibliotheekboek was nog niet terug. Niets hadden de jongens na Zondag nog van de geschiedenis gehoord.

Ze hadden het Jan verteld en lang en breed er samen over gesproken, maar die wist ook geen raad.

Thuis wisten ze nog niets. Maar soms, als Evert bij tafel zoo stil voor zich uit had zitten staren en weer opkeek, zag hij vaders vriendelijke oogen onderzoekend op zich gevestigd.

Dan had hij maar gauw doorgegeten en rustig was hij niet geweest.

't Was ook, voor zoo ver Evert zich kon herinneren, de eerste keer, dat hij iets belangrijks thuis niet verteld had. Hoe dichter de Vrijdag kwam, hoe banger hij werd, als hij aan meester dacht. Maar ook, hoe zwaarder het hem drukte, dat hij iets verzweeg voor vader en moeder.

Een paar keer was hij er bijna over begonnen. Dan had hij haast gevraagd: ‘Vader, wat moet ik nu toch?’ Hij was niet gewoon, iets te verbergen.

En hoe langer het duurde, hoe moeilijker het werd, het nú nog te zeggen.

Moeder had hem eens gevraagd, wat hem toch scheelde.

[pagina 112]
[p. 112]


illustratie

‘Je bent zoo stil,’ had ze gezegd. ‘Je bent toch niet ziek?’

‘O, neen moes,’ had hij geantwoord en hij ging heel druk met zus spelen.

Even later zat hij al weer te peinzen.

‘Daar zit je nou al weer! Ga eens wat in je boek lezen van school,’ zei ze.

Toen wist Evert niet meer, waar hij 't zoeken moest. Hij mompelde zoo wat van: ‘Neen, dat doe 'k maar niet. Liever buiten,’ en liep gauw de deur uit, naar Arend.

Bij hèm was hij nog het liefst. Dàn kon hij zijn hart eens uitstorten, maar 't hielp niet veel.

[pagina 113]
[p. 113]

Hij was heelemaal niet gelukkig geweest. 't Was, of er een pak op zijn hart lag, dat hoe langer hoe zwaarder werd.

En nu was 't Vrijdag.

Vanmorgen, had hij Arend weer om raad gevraagd.

‘Zeg, dat je 't vergeten hebt,’ zei die eindelijk.

Evert had toen verontwaardigd zijn hoofd geschud.

‘Vader zegt altijd: Lieg niet, al moet je hoofd er ook af,’ zei hij. ‘Dat doe 'k niet.’

Arend was deze week bijna net zoo vroolijk geweest als anders. Alleen als Evert er met hem over sprak, keek hij ook even bedrukt. Maar verder leefde hij er weer gauw overheen. Hij wist niet wat piekeren was.

‘Nou, dan moet je 't natuurlijk zeggen,’ zei hij. ‘Maar dan lap je mij er ook in. En dat is gemeen!’

Voor 't eerst waren ze 't niet eens geweest. Evert had nog lang nagedacht en op school wist hij 't nog niet.

‘Lieg niet, al gaat je hoofd er ook af.’ Ja, maar: ‘Je vriend verraden is ook gemeen.’

Als hij meester aankeek, dien vriendelijken, goeden meester, stelde hij zich al voor, hoe teleurgesteld die kijken zou. Dat was nog haast het ergste!

Niet aan zich zelf, aan meester dacht hij.

Neen, hij durfde 't hem niet vertellen!

Straks, na de rekenles, moesten de boeken ingeleverd worden. Evert begon heen en weer te schui-

[pagina 114]
[p. 114]

ven op zijn bank. Wàt moest hij nu toch zeggen? Was hij maar met meester alleen. Hij kon toch in ieder geval niet alles vertellen, waar al die kinderen bij zaten.

‘En nu de boeken,’ zei meester opeens. ‘Evert haal jij ze eens op. Leg ze maar voor aan de bank, jongens! Deze week krijgen jullie geen nieuw boek mee. Eerst moet de bibliotheek nieuw genummerd worden. Zijn ze er allemaal?’

Evert zat meester maar aan te staren. Hij hoorde de helft niet. Bij 't noemen van zijn naam was hij heelemaal in de war geraakt. Maar dit begreep hij plotseling: hij draaide er nog tusschen uit misschien. Hij behoefde nog niets te zeggen!’

‘Toe, schiet op,’ zei meester. ‘Of doe je 't niet graag?’

‘Jawel, meester.’

En Evert stapte uit zijn bank en haalde de boeken op, die netjes twee aan twee voor aan de banken lagen.

‘Waar is jouw boek?’ vroeg zijn buurman, toen hij aan zijn eigen plaats kwam, maar Evert antwoordde niet. Toen vroeg de jongen ook niet verder.

Niemand merkte iets.

Arend knipoogde. Evert zette den stapel boeken voor 't bord.

‘Mooi hoor,’ prees meester. ‘Je bent toch maar een flinke vent!’

[pagina 115]
[p. 115]

Maar dit pluimpje vond Evert heelemaal niet aardig. Hij kleurde nog erger, en was blij, toen hij weer op zijn plaats zat.

De onrust in hem werd nog grooter. Nu had hij eigenlijk tòch gelogen, want meester dacht, dat zijn boek er ook bij was. En hij had nog wel gezegd, dat hij flink was! Hij moest het maar eens weten, dacht Evert.

Dien heelen dag was hij niet bij zijn werk. Soms dacht hij even niet meer aan zijn boek, maar als hij opkeek en meester aanzag, schokte 't ineens weer door hem heen: ‘Ik heb gelogen, gelogen!’

Hij was blij, toen het vier uur was, blij, dat hij niet langer bij dien meester behoefde te zijn, bij dien goeden, vriendelijken meester!

Jan moest weer even blijven; meester had hem nog iets te zeggen. De meeste kinderen vroegen zich nieuwsgierig af, wat er toch zou zijn. Ze begrepen dien Jan heelemaal niet meer!

Wat had hij zijn best gedaan vandaag! En wat was meester vriendelijk tegen hem. Dat was de oude meester nooit geweest. Maar toen was Jan ook heel anders. Wat was er toch gebeurd?

Vanmiddag was meester even de klas uitgegaan. Hij had gezegd: ‘Jullie werkt stil door, hè? Ik vertrouw er op.’

Toen hij weg was, gingen een paar jongens tòch praten. Toen had Jan zich omgekeerd en gesnauwd:

[pagina 116]
[p. 116]

‘Zul je stil zijn? Heb je niet gehoord, wat meester zei? Of zal ik je vanavond eens eventjes? Hè?’

En hij had zoo nijdig gekeken, dat ze uit angst voor dien grooten, sterken Jan gauw hun mond gehouden hadden.

Ze begrepen er niets van. Vroeger haalde hij zelf allerlei streken uit, als meester weg was....

Daar kwam Jan al aan. ‘Wat moest je, Jan? Wat was er? Moet je een boodschap doen? Heb je straf gehad?’ bestormden ze hem.

‘Gaat je niks aan!’ schreeuwde Jan en hij rende zijn vrienden na, die al een eind weggeloopen waren.

‘Wie gaat morgen met me mee naar 't dorp?’ riep hij vroolijk, toen hij ze ingehaald had.

‘Ikke!’ zei Arend dadelijk.



illustratie

[pagina 117]
[p. 117]

Evert kon niet. Hij moest met moeder mee een nieuw pak koopen.

‘Wat moet je daar doen?’ vroeg hij.

Jan zei: ‘Weet je wel, die broche?’

‘Wat broche?’

‘O, ja, dat weet je nog niet. Nou, gistermiddag, vlak voor schooltijd, heb ik een broche gevonden.

‘Daar heb je niets van gezegd,’ verweten ze hem.

‘Nou ja, luister maar. En toen zat ik er in de school mee te spelen en toen.... ja, toen.... nou ja, dat weet je wel, toen ging ik blèren hè?’

Hij werd verlegen, maar ging voort:

‘En toen is meester bij den veldwachter geweest en gisteravond hoorde hij, dat juffrouw Lanting, o neen, mevrouw moeten we zeggen van meester, nou ja, toen hoorde hij, dat die hem verloren had. En nou mag ik hem zelf brengen, zie je! En ik mag een jongen meenemen ook.’

‘Je vertelt ook niks,’ zei Arend nog eens.

‘En ik heb nou net alles verteld!’

‘Nou ja, nu pas!’

‘Nou, ik weet alles ook pas. Ga je mee of niet?’

‘Graag,’ zei Arend vergenoegd.

‘Jammer, dat ik niet kan,’ zei Evert.

‘'k Mag ook maar één meenemen. Maar als we wat krijgen, zal ik wat voor je bewaren hoor!’

‘Ik ook, hoor,’ troostte Arend.

[pagina 118]
[p. 118]

‘Dat is goed, maar ik wou dat ik mijn boek maar terug had.’

‘Dat krijg je niet terug,’ zei Jan beslist.

‘En.... de volgende week komt het vast uit, als we nieuwe boeken krijgen. En 'k weet niet, wat ik zeggen moet!’

‘Vertel maar alles,’ raadde Jan. ‘Bij dezen meester, verzwijg daar maar niets! Die merkt het toch!’

Maar Arend zei weer: ‘Nou, als 't niet noodig is, hou dan je mond maar. Anders loop ik er ook in.’

‘Moet ik dan liegen?’

‘Misschien merkt hij 't niet.’

Even werd het lichter in Everts hart. Ja, misschien merkt hij 't niet, misschien merkte hij 't nòòit!

't Was of het zonnetje van blijheid en onbezorgdheid ineens begon te schijnen. Maar dadelijk daarop was 't ook, of een groote, donkere wolk zich er weer voor schoof.

‘Dan is 't stelen,’ riep hij ineens. ‘Want een boek leenen en nooit terug brengen, dat is stelen!’

Ja, dan wist Arend het ook niet.

En weer kwam de gedachte: ‘Eerlijk alles zeggen! Er zit niets anders op!’

Maar daarvoor schrok hij ook weer terug. En weer piekerde hij, om nog een klein sluipgaatje te vinden, een ander middel, dat hem redding bracht. Hij vond niets en zocht toch telkens weer van

[pagina 119]
[p. 119]

voren af aan. Hij had er hoofdpijn van. Hadden we maar dadelijk alles gezegd, Zondagmorgen, dacht hij. Dan was 't nu niet zoo akelig in huis. Maar nu gaat het niet meer....

Of had ik vanmiddag maar dadelijk alles aan meester gezegd. Dan was 't nu al voorbij. Morgen hebben we gelukkig vrij van school. Dan is 't Zaterdag. Maar Maandag! En Vrijdag! O, wat moet ik toch!

Daar kwam Bruno aanspringen. Jan zat dadelijk op zijn hurken en liet zich liefkozen. Toen kregen Arend en Evert een beurt. Daarna begon een stoeipartij tusschen de turfhoopen, dat het stof opvloog.



illustratie

Maar Evert deed niet mee. Ja, Jan kon vroolijk zijn! Die was goede vrienden met meester! En die mocht op visite.

En die Arend, die had ook maar geen verdriet!

't Was zijn boek ook niet.

Evert voelde zich alleen.

‘Toe, gaan jullie nou mee?’ vroeg hij. ‘Wat heb je daar nou aan!’

En terwijl ze voortliepen, tobde hij maar door.

‘Wat moet ik toch....’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken