Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Evert in turfland (1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van Evert in turfland
Afbeelding van Evert in turflandToon afbeelding van titelpagina van Evert in turfland

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.02 MB)

XML (0.27 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Evert in turfland

(1930)–Anne de Vries–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 120]
[p. 120]

14. Ouwe Derk.

Er waren veel menschen op 't veen aan 't werk. 't Was in den druksten tijd nu. Overal waren ze in groepjes bezig.



illustratie

Mannen hadden plankjes onder de voeten gebonden, om de modder, die uit de machine was gekomen en nu al wat gedroogd was, effen te trappen.

Anderen schoven een soort karretje voor zich uit: twee wieltjes met een groot mes er tusschen. Dat sneed door de half gedroogde modder heen en maakte er turven van.



illustratie

Dat was zwaar werk! Als vader een heelen dag getrapt of gesneden had, kwam hij 's avonds haast zijn stoel niet uit en ging héél vroeg naar bed.

Vrouwen en kinderen waren bezig met het lichtere

[pagina 121]
[p. 121]

werk. De natte turven werden op elkaar gezet in lange rijen. Als de bovenste in de zon waren gedroogd, moest de heele rij worden omgekeerd: de droge onder, de natte er boven op. Dan werden die door wind en zon hard en droog gemaakt.

Hier en daar stond een kinderwagen of speelden kleine kindertjes tusschen de turven. Die moesten mee naar 't veen met moeder. Ze konden toch niet alleen thuis blijven! Hun gezichtjes waren bruin van de zon en het stof: net negertjes leken het soms.

‘Daar is ouwe Derk ook. Die is altijd alleen, hè?’ zei Arend.

‘Zijn vrouw, is ook al zoo oud.’ zei Jan.

‘Vader zegt, dat hij veel te hard moet werken voor zoo'n ouden man,’ merkte Evert op. ‘Hij is 's morgens altijd de eerste en 's avonds de laatste.’

Ze keken naar 't oude mannetje. Hij stond in gebogen houding turfjes te keeren: droog onder, nat boven, altijd maar door. Regelmatig gingen zijn handen heen en weer.

‘Dag, Derk!’ riep Jan.

De oude man richtte zich langzaam op.

‘Hèèh,’ zei hij toen met een langen zucht. ‘Dag, jongens!’

Hij steunde de handen in zijn rug.

‘Heb je 't druk, Derk?’ vroeg Jan.

‘Doet je rug pijn, Derk?’ vroeg Arend.

‘Van beides,’ zei Derk. ‘Dit alles moet nog ge-

[pagina 122]
[p. 122]

keerd worden vandaag.’ Hij wees met zijn vinger rond. ‘Maar ik kom niet klaar...’



illustratie

Hij bukte zich al weer en werkte verder: Eén, twee; één, twéé; droog onder, nat boven. Hij scheen de jongens niet meer te zien.

Ze keken elkaar even glimlachend aan. Die Derk deed altijd zoo vreemd!

Arend fluisterde: ‘Weet je, wat we doen? We helpen hem stilletjes! Achter hem aan, dan merkt hij niets. Dan kan hij vanavond wat vroeger naar huis. Doen?

‘Ik vind 't goed,’ zei Evert. Jan had niet veel zin.

‘Dan kan ik thuis ook wel gaan werken,’ zei hij.

‘Och, een poosje maar, vooruit! Je vader is toch nog niet thuis.’

Ze namen ieder een rij voor hun rekening en begonnen.

‘Ieder drie rijen, hoor,’ ijverde Arend, ‘anders helpt het niets.’

Stil werkten ze door. Ze kenden het werk wel. Ze hadden het thuis ook wel moeten doen.

Ineens keek Derk achterom.

‘Wat doen jullie daar?’ vroeg hij een beetje strak.

‘Wij gaan je wat helpen Derk,’ zei Arend, ‘dan

[pagina 123]
[p. 123]

kun je wat vroeger naar huis. Je bent altijd zoo laat!’

‘Neen, neen,’ zei Derk. ‘Dat mag niet. Jullie bent nog jong. Je moet spelen of zwemmen of zoo. Werken komt later wel, wacht maar!’

‘Maar wij doen 't goed,’ zeiden ze. ‘Wij hebben 't wel vaker gedaan. En wij willen je graag helpen.’

‘Nou, toe dan maar,’ zei Derk. ‘Maar als 't je verveelt, wegloopen hoor!’

Ze werkten zwijgend door.

‘Goeie jongens,’ hoorden ze Derk mompelen.

Er kwam wat prettigs in ze. Goed-doen maakt gelukkig. Evert vergat er zijn boek door....

't Verveelde Arend gauw. Telkens rekte hij zich uit en voelde aan zijn rug.

‘Mijn rug doet pijn,’ zuchtte hij en keek den weg op naar huis.

‘Muggen hebben geen ruggen,’ zei Jan. ‘Werk door, jo!’

Een poosje ging 't goed.

Twee rijen hadden ze gedaan. Even rustten ze.

‘'k Schei er nou toch maar mee uit, geloof ik,’ begon Arend aarzelend en hij keek naar de anderen, wat dìe er van zeiden.

‘Werk door, zeg ik je,’ snauwde Jan. ‘Als je wegloopt, ...., nou, pas op! Je hebt zèlf gezegd: drie rijen.’

‘Jullie moet nu maar weggaan,’ zei Derk.

[pagina 124]
[p. 124]

‘Nog één rij!’ antwoordde Jan. ‘Vooruit jongens!’

Ze waren al gauw klaar.

‘Nou gaan we weg,’ zeiden ze. Arend keek erg vroolijk en Evert was ook blij.

‘Mooi hoor,’ zei Derk. ‘Hebben jullie ook dorst?’

‘Nou en òf!’

‘Kom, dan krijg je koffie van me. Je hebt me zoo flink geholpen. Beste jongens zijn jullie.’

Ze zeiden niets, maar gingen bij Derk zitten in de schaduw van een turfhoop.

‘Lust je wel kouwe koffie?’ vroeg de oude man. ‘Ik kan geen vuur aanleggen op 't veen. 't Is alles zoo droog!’

Derk haalde een groote, zwart-gerookte ketel onder de turven uit en een vuil kommetje. Dat spoelde hij eerst met wat koffie om.

Toen vulde hij het beurt om beurt voor ze.

Ze dronken het zwarte vocht en trokken alle drie een leelijk gezicht. 't Was zoo bitter!

‘Lekker, hè?’ glimlachte Derk. ‘Maar 't helpt goed voor den dorst, hoor!’

Hij dronk zelf ook, met lange teugen. Drie komnietjes achter elkaar. De jongens veegden het zweet van hun voorhoofden.

‘Jullie hebt een nieuwen meester, hè?’ zei Derk.

‘Ja,’ zeiden ze, ‘een besten meester.’

‘En hij kan mooi vertellen,’ voegde Arend er aan toe.

[pagina 125]
[p. 125]


illustratie

‘Waarvan vertelt hij dan?’ vroeg Derk weer.

‘Vanmorgen van den rijken man en den armen Lazarus,’ zei Arend.

‘Ja, dat was mooi,’ knikten de anderen.

‘Ja, ja,’ zei Derk. ‘Dat is mooi. Die moesten beiden voor God verschijnen hè? Ja, ja, dat is mooi!’

Toen keek hij zijn helpers eens onderzoekend aan en vroeg: ‘Zouden jullie niet bàng zijn, om voor God te komen?’

‘Neen,’ zei Evert dadelijk. Jan en Arend keken een beetje verlegen den ouden man aan. Die ouwe Derk, die was toch heel anders dan andere menschen. Die deed soms zulke rare vragen!

‘En waarom niet?’ vroeg Derk.

Evert dacht even na.

[pagina 126]
[p. 126]

‘Dan.... dan ging ik achter Jezus staan,’ zei hij toen zacht, maar beslist. ‘Want....’

Maar opeens dacht hij aan zijn boek en.... zweeg.

‘Dat is goed,’ zei ouwe Derk. ‘Dat is goed, jongen! Ga jij maar achter Jezus staan. Daar is 't goed, hoor! Daar alléén is 't goed!’

Er kwam een lach op zijn gezicht en meteen kwam er een traan uit zijn oog rollen.

‘Gek,’ dacht Arend, ‘dat je daar nou om huilen moest! En wat leek dat raar bij zoo'n ouwen man.... Je kon precies zien, waar de traan langs geloopen was.’

Derk veegde met den rug van zijn hand over zijn wang.

‘En nu naar huis,’ zei hij. ‘Dag, jongens. Jullie zijn beste jongens, hoor! Welbedankt hoor, dubbel bedankt!’

Hij strompelde weer naar zijn werk.

‘Dáár alleen is 't goed,’ mompelde hij nog eens.

Hij werkte al weer: droog onder; nat boven; één, twéé, al maar door.

De jongens liepen verder. Ze zeiden niet veel meer en stapten flink aan. 't Was al laat geworden.

En Evert dacht maar, dacht maar....

't Was ineens nog véél erger met hem geworden. De Heere Jezus, díe wist alle dingen. Die wist het ook van 't boek. O, dat was 't ergste, 't ergste van alles! Daar dacht hij nu pas aan.... En toen hij

[pagina 127]
[p. 127]

's avonds voor zijn bed stond, leek het hem net, of hij nu al een heelen tijd, weken wel, zoo ongelukkig was.

Hij knielde neer om zijn avondgebed te doen. ‘O Heere Jezus,’ bad hij, ‘U weet alles, U weet het ook van 't boek. En ik weet niet, wat ik doen moet, neen, ik wéét het niet. Vergeef het mij Heere en leer mij, wat ik doen moet. Amen.’

Toen kroop hij gauw onder de dekens en lag op zijn rug te staren naar 't dakraampje en den helderen hemel.

't Gebed had hem geen rust gegeven.

‘Alles eerlijk zeggen,’ zei die stem weer, maar nu veel harder dan vandaag.

‘Neen,’ dacht Evert, ‘dàt durf ik niet, dat wil ik niet. Dan komt er nog meer verdriet!’

‘Maar de Heere Jezus wil het,’ zei die stem weer.

‘O, neen, neen, dat niet, nù niet meer!’ En Evert woelde heen en weer in zijn bed, om die stem niet meer te hooren.

Domme Evert! Hij begreep nog niet, dat het doen van wat Jezus wil, àltíjd gelukkig maakt, al lijkt het eerst ook anders. Altijd!

Hij zocht allerlei andere middeltjes....

Arme Evert! Moe van 't denken viel hij eindelijk in slaap.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken