Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Jaap en Gerdientje. Deel 6. De wijde wereld (1953)

Informatie terzijde

Titelpagina van Jaap en Gerdientje. Deel 6. De wijde wereld
Afbeelding van Jaap en Gerdientje. Deel 6. De wijde wereldToon afbeelding van titelpagina van Jaap en Gerdientje. Deel 6. De wijde wereld

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.34 MB)

Scans (5.87 MB)

ebook (6.14 MB)

XML (0.09 MB)

tekstbestand






Illustrator

Tjeerd Bottema



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen
non-fictie/schoolboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Jaap en Gerdientje. Deel 6. De wijde wereld

(1953)–Anne de Vries–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 67]
[p. 67]


illustratie

13. Als kaarsjes in de nacht.

Sapoeri deed geweldig zijn best op school. Lezen en schrijven kon hij al gauw en het scheen wel, dat hij nooit genoeg kon leren naar zijn zin. Als ik een wandeling ging maken, of een boodschap had in een dorpje in de buurt, vroeg hij vaak, of hij mee mocht, wat ik hem altijd graag toestond. En als we dan naast elkaar over de weg liepen vroeg hij naar alles en nog wat.

We kwamen ook wel eens in het dorp, waar hij gewoond had en op een keer zagen we Oendámi. Hij was aan het strand bezig met zijn netten. Toen pakte Sapoeri mijn hand en vroeg: 'Toewan, mag ik Oendámi mijn mes geven?'

Dat mes had Sapoeri pas gekregen en ik wist, dat hij er heel zuinig op was. Nu gaf hij het

[pagina 68]
[p. 68]

zo-maar weg. Hij hield het Oendámi voor en zei een paar vriendelijke woorden. Maar de man was nog even hard en ruw als vroeger. Hij griste Sapoeri het mes af en.... draaide hem de rug toe, zonder een woord.

Maar Sapoeri scheen er niet erg verdrietig om te zijn. Hij had misschien niet anders verwacht. Hij zei: 'Nu weet Oendámi, dat ik niet boos op hem ben.' Dat hij zijn mooie mes kwijt was, scheen hem niets te spijten. En voortaan, als we in het dorp kwamen, zocht hij al naar zijn stiefvader. Als hij hem zag, ging hij altijd even naar hem toe en gaf hem wat of praatte vriendelijk tegen hem. Maar de man bleef even nors als altijd.

Drie jaar was Sapoeri bij ons geweest, toen wij met verlof naar Nederland zouden gaan. Hij was toen al een flinke jonge kerel geworden, die ons prachtig hielp in de school en in het hospitaal.

Een paar dagen, vóór wij weg zouden gaan, kwamen we op een avond nog eens in zijn dorp. Het waaide hard, het stormde en er was geen mens bij de huizen. Ze stonden allemaal aan het strand te turen over de zee. De storm was plotseling opgekomen. En de vissers, die dicht bij de kust hun netten hadden uitgeworpen, waren al binnen. Maar enkele vissers werden nog vermist. En één van hen was Oendámi.

We bleven ook staan wachten en keken mee uit. En eindelijk zagen we ze komen: drie prauwen, drie kleine, ranke bootjes kwamen in

[pagina 69]
[p. 69]

vliegende vaart, vóór de wind, recht op de kust af. Maar vóór ze daar waren, moesten ze de branding nog door. Dàt zou het gevaarlijkste ogenblik zijn. Want daar waren ook de klippen, scherpe rotspunten, vlàk onder het water.

Toen zagen we het gebeuren. Twee prauwen kwamen behouden door de branding. De derde, die van Oendámi, verongelukte. We zagen het

illustratie

bootje nog, hoog op de top van een golf. Toen verdween het in de diepte. En toen we het weer zagen, dreef het omgekeerd op de golven.

De mensen op het strand schreeuwden allemaal dooreen, maar er was niemand, die een hand uitstak om Oendámi te redden. Niemand, behalve Sapoeri!.... Die schoof een prauw in het water en sprong er in.

'Kom mee!' riep hij. 'Wij moeten hem redden!'

[pagina 70]
[p. 70]

Ik kon niet mee. Ik had nooit met een prauw gevaren en ik zou het ongeluk misschien nòg groter hebben gemaakt. Maar twee van de dapperste mannen sprongen al naast Sapoeri en grepen de riemen.

Dàt was roeien, jongens!.... Ik zal het nooit vergeten, hoe die drie kerels worstelden tegen de wind en de golven. Maar ze kwámen er en ze vonden Oendámi. Ze brachten hem bewusteloos aan land.

Hij had een grote wond aan zijn achterhoofd. Misschien was hij op een klip terechtgekomen. Ik heb toen een voorlopig verband gelegd en samen met Sapoeri heb ik hem op een draagbaar naar het zendingshuis gedragen.

Toen we weg moesten, twee dagen later, lag hij nog met zware koorts in het hospitaal. En wie was het, die hem verzorgde? Wie zat nacht en dag aan zijn bed?.... Sapoeri, de jongen, die hij eens bijna doodgeslagen had!....

Nou, Jan-Pieter, had Sapoeri begrepen, wat de Here Jezus van ons vraagt?....'

'Nou!' zei Jan Pieter, 'òf hij het begrepen had!'

'Misschien begrijpt Oendámi het nu ook,' zei Meneer. 'Het zou een groot wonder zijn, als die man met zijn harde hart tot Jezus zou komen. Maar bij God is niets onmogelijk. Ik heb een brief gekregen, waar in stond, dat Oendámi weer beter is en weer is gaan wonen in zijn dorp.

[pagina 71]
[p. 71]

Maar dikwijls komt hij Sapoeri bezoeken. De liefde van die jongen heeft hem overwonnen. De liefde van God kan het ook.'

Ze zaten nog een poosje bij elkaar. Het was al bijna donker geworden. Opeens flitste het licht van de vuurtoren over de veranda.

Er werd niet veel meer gesproken. Ieder dacht aan die bruine jongen in het verre land.

'Zo'n jongen,' zei Meneer, 'is ook een licht. Een klein lichtje in de duistere heidenwereld.... De vuurtoren wijst de schepen de weg naar de haven. En hij, Sapoeri, zal misschien nog heel veel mensen de weg naar de hemel wijzen....'

Toen begon Mevrouw zacht te zingen en de kinderen vielen dadelijk bij:

 
'Jezus zegt, dat Hij hier van ons verwacht,
 
Dat wij zijn als kaarsjes, brandend in de nacht.
 
En Hij wil, dat ieder tot Zijn ere schijn',
 
Gij in uw klein hoekje en ik in 't mijn....'

Toen stond Jan-Pieter op. Hij had aan Maartje beloofd, dat hij haar zou komen halen in het dorp om haar langs de donkere duinweg naar huis te brengen. Hij was dikke vrienden met het vissersmeisje. En de kinderen moesten naar bed.

In de verte ruiste de zee haar lied....


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken