Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Jaap en Gerdientje. Deel 8. Jaap wordt groter (1952)

Informatie terzijde

Titelpagina van Jaap en Gerdientje. Deel 8. Jaap wordt groter
Afbeelding van Jaap en Gerdientje. Deel 8. Jaap wordt groterToon afbeelding van titelpagina van Jaap en Gerdientje. Deel 8. Jaap wordt groter

  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.45 MB)

Scans (5.50 MB)

ebook (5.16 MB)

XML (0.14 MB)

tekstbestand






Illustrator

Tjeerd Bottema



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen
non-fictie/schoolboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Jaap en Gerdientje. Deel 8. Jaap wordt groter

(1952)–Anne de Vries–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 74]
[p. 74]

11. Een droevig verhaal.

Gijs en Vader kwamen juist met de wagens het erf oprijden. Jaap hielp mee, om het paard uit te spannen en op stal te zetten.

'Hoe was 't bij de boswachter?' vroeg Gijs. 'Al resultaat?'

'Neen, hij is wéér het bos in,' antwoordde Jaap.

'Vreemd,' zei Gijs.

Die avond kwam hij er op terug, toen ze samen in de kamer bezig waren. Jaap draaide de worstmolen en Moeder stopte het vlees er in, dat Vader en Gijs gemalen hadden. Puk krabde aan de deur, maar hij mocht niet binnen.

'Vertel me nu eens, wie de drijvers waren bij die laatste jacht,' verzocht Gijs.

Jaap noemde ze. Het waren allen mannen en jongens uit het dorp.

'Als de stroper in deze nacht niet bij de haas komt, moet iemand hem gewaarschuwd hebben, dat de strikken ontdekt zijn,' meende Gijs. 'En wie kan dat anders gedaan hebben dan een van de drijvers? Zei je niet, dat die Bram misschien iets ontdekt had?'

'Ja,' zei Jaap, 'die liep achterom te kijken.'

'Kan niemand anders jullie gezien hebben? Denk eens goed na.'

[pagina 75]
[p. 75]

Jaap dacht even aan Polleke, boven op die turfhoop tegen de rode avondlucht, maar die gedachte verwierp hij meteen weer. Polleke zou in contact staan met een stroper?... Dat was te dwaas!

Maar toen hij aan Polleke dacht, schoot hem het gebeurde van die morgen met de notaris te binnen en hij vertelde van diens boosheid, die plotseling verdwenen was en van de zak vol noten, die Polleke later kreeg.

'Wat een rare man, hè?' eindigde hij.

'Niet zo raar als je denkt,' zei Vader. 'Als je alles van hem weet, valt het best te begrijpen, dat hij zo handelde...'

'Dat zeggen jullie iedere keer,' zei Jaap. 'Vertel het me dan eens.'

'Doe jij het maar, Gijs,' zei Vader. 'Jij weet er het meest van.'

'Nou,' zei Gijs, 'luister dan. Toen de notaris zich hier vestigde in het dorp, nu zo'n dertig jaar geleden denk ik, was hij een vrolijke jonge kerel. Hij bracht een allerliefst jong vrouwtje mee, een buitenlandse, de een zei een Italiaanse, de ander een Franse. Wat ze was, ik weet het niet; ze sprak in ieder geval een taal die niemand hier verstond. Maar het duurde niet lang, toen begon ze al een beetje Nederlands te babbelen, want ze was niks groots en ze kwam veel bij de mensen. Tenminste, wanneer ze niet ziek was, want het was maar een teer poppetje en ze kon slecht tegen dit koude

[pagina 76]
[p. 76]

klimaat. In de winter was ze dan ook meestal een paar maanden weg, dan ging ze net als de trekvogels naar een warmere streek. Hoe heette het daar ook?... Het was iets met rivier...'

'De Rivièra zeker,' zei Jaap. 'Aan de kust van de Middellandse zee.'

'Dat kan wel,' zei Gijs, 'die naam komt me bekend voor. Nou, en dan zo in April of Mei, dan kwam ze terug en dan zag je haar weer door het dorp gaan, altijd lachend en altijd vriendelijk. Nou, en toen hebben ze een kindje gekregen, maar dat stierf na een paar maanden. En toen een paar jaar later nog eens en daar is het ook verkeerd mee gegaan. En toen kregen ze hun derde kindje en dat bleef in leven, maar niet lang daarna is dat vrouwtje gestorven. En daar zat de notaris toen, alleen met dat jongetje van een maand of drie. Er kwam een dame in huis, om er voor te zorgen. Maar och heden, het bleek al gauw, dat het kind niet helemaal goed was... Er was iets met zijn voetjes ook, maar veel erger was, het had zijn verstand niet. De notaris is er, geloof ik, zowat de hele wereld mee afgereisd en de knapste dokters hebben er hun best op gedaan en hij kreeg het jochie groot, maar het bleef een ongelukkige stakker. Het praatte zo vreemd en het zag er zo raar uit en het kreupelde wel net zo erg als Polleke. Er zijn wel inrichtingen voor zulke kinderen, maar daar wilde de notaris niets van weten; hij was teveel aan het kind gehecht om het te kunnen

[pagina 77]
[p. 77]

missen. Hij omringde het met zijn goede zorgen, hij gaf het alles wat het hebben wilde, het mooiste speelgoed was niet te duur en het jongetje ging gekleed als een prinsje. Het bleek van dieren te houden, nou, toen kreeg het dieren: hondjes en katten en een grote volière vol met vogels in de tuin.

Maar ja, toen de jongen groter werd, was hij in de tuin niet meer te houden, hij wilde de straat op. Naar school kon hij natuurlijk niet, ik geloof, dat de meester hem thuis een beetje les gaf, maar dat het niet veel uithaalde. Maar Tony - zo heette het ongelukkige jochie - zou wel graag naar school gewild hebben, want hij voelde zich tot andere kinderen aangetrokken. Als hij ze maar zag op straat, dan hinkte hij naar het hek. En toen, in die tijd, heeft de notaris zo'n hekel aan andere jongens gekregen. Dat was niet goed van hem, maar het was te begrijpen. Kinderen kunnen soms zo wreed zijn en zo dom. Ze bedoelen het misschien niet zo kwaad, maar ze denken niet na, en ze hebben soms maar al te graag plezier ten koste van een ongelukkig mens...

Ze plaagden dat kleine idiootje soms vreselijk. Ze vroegen hem gekke dingen, ze leerden hem rare versjes, ze bauwden hem na, alles opdat ze maar om hem zouden kunnen lachen. Vooral als ze hem kwaad konden krijgen, dan hadden ze schik. Als de notaris zich vertoonde, gingen ze er natuurlijk vandoor, maar die kon er niet altijd

[pagina 78]
[p. 78]

op toezien. Die moest dikwijls op reis of naar een verkoping. En sluit zo'n jongen dan altijd maar eens op! Tony was er ook erg handig in om te ontsnappen en de straatjongens maakten het hek wel voor hem open en lokten hem de tuin uit. En dan moest hij later weer gezocht worden, door de knecht of door de dienstmeisjes of door de notaris zelf. Dat gebeurde tenslotte elke week wel een keer...

Op een keer was ik in de stad naar de markt geweest en kwam tegen donker in de regen met paard en wagen terug. Toen zag ik hem ver achter het dorp tegen een boom zitten, kletsnat en huilend en totaal uitgeput. En nòg stonden

illustratie

[pagina 79]
[p. 79]

er een paar kwajongens vóór hem die hem versjes wilden laten zingen. Nou, ik zal een kind niet gauw slaan, maar die twee heb ik met de zweep weggejaagd. De kleine jongen heb ik in een paardendeken gepakt en op de wagen meegenomen.

Toen ik in het dorp kwam, was daar alles in rep en roer, want ze hadden het kind al uren gemist en dachten wel zeker, dat het verdronken zou zijn. Ik leverde het zelf aan de notaris af en sinds die dag kan ik geen kwaad meer bij hem doen. Om een voorbeeld te noemen: Toen de vader van Polleke zich hier een jaar of wat geleden wou vestigen als bezembinder en mandenmaker, was de notaris er niet voor te vinden om hem dat huisje achter het bos te verhuren. Hij wou daar geen vreemd volk in hebben zo dicht bij zijn jachtveld. Maar toen ik even naar het dorp ging, om te zeggen dat ik Zandstra van vroeger kende en voor hem in kon staan, was het meteen voor elkaar...'

'Maar dat jongetje, hoe is het daarmee gegaan?' vroeg Jaap.

'Droevig,' zei Gijs. 'Dat jongetje, die Tony, is vlak daarop aan het sukkelen geraakt en na een paar maanden is hij gestorven. De mensen zeiden, dat het zo misschien nog maar het best was, want hij zou zijn leven lang een ongelukkige stakker gebleven zijn, een last voor zijn vader en voor andere mensen. Maar de notaris was ontroostbaar, want het was alles, wat hij nog had.

[pagina 80]
[p. 80]

En sinds die tijd is hij zo wonderlijk. Hij wijt de dood van zijn kind aan het geplaag van de kwajongens en kan die niet meer uitstaan. Begrijpelijk, hè?... Vooral ook, omdat hij van de enige troost in leven en sterven, zoals wij die kennen, niet weten wil. Ik heb hem die wel eens voorgehouden, maar altijd vergeefs. Hij is zo verbitterd, die arme man!... Hij snauwt mij ook wel eens af, maar dan denk ik aan zijn verdriet en dan kan ik er tegen. In jouw plaats zou ik dat ook maar doen, Jaap. Vind je niet?'

'Ja,' knikte Jaap. Hij kon niets zeggen. Want hij zag tranen in Moeders ogen en hij zelf moest ze met geweld terugdringen.

Hij moest nog dikwijls denken aan dit droevige verhaal en hij begreep nu ook, waarom de boswachter zoveel van zijn baas verdragen kon zonder boos te worden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken