Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vader en Jaap (1949)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vader en Jaap
Afbeelding van Vader en JaapToon afbeelding van titelpagina van Vader en Jaap

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.51 MB)

Scans (6.11 MB)

XML (0.18 MB)

tekstbestand






Illustrator

R. Snapper



Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vader en Jaap

(1949)–Anne de Vries–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 24]
[p. 24]

Derde hoofdstuk

Een monnik aan de haak. Vader stort zijn hart eens uit. Wat moet je zeggen in zo'n geval?

Stil zaten ze weer naast elkaar en even later ving vader een voorn, die niet veel kleiner was dan die van Jaap. Toen had Jaap er weer een. Nauwelijks had hij ingelegd, of hij had alweer beet. En dat was het spannende, dat je nooit van tevoren wist, wat er in die donkere diepte om je aas zwom. Dat verklapte de dobber ook niet. Soms schoot hij onder met een vaart, alsof hij nooit weer boven zou komen en toch was het een ding van niks, dat aan je haak spartelde. En een andere keer zat een vis zo lang te bijten, alsof het aas veel te groot voor hem was en hij de dobber niet mee trekken kon en als je hem ving, bleek het toch een heel behoorlijk beest te zijn.

Ze vingen maar, om de beurt. Na een paar uur was hun netje bijna vol met glanzende spartelende vissen. Vader werd er vrolijk van. Hij ving een blei met bleke schele ogen en zei lachend: ‘Wat kwam die zwaar boven, Jaap!.... Man, ik dacht een ogenblik, dat er zo'n oude monnik uit het klooster aan de haak zat!....’

‘Stel je voor, dat die met zijn hoofd boven water kwam!’ lachte Jaap mee. Toen dacht hij ineens aan zijn droom en vertelde die.

[pagina 25]
[p. 25]

‘'t Was zo benauwd!’ zei hij aan het slot. ‘Toen ik wakker werd, had ik nòg het gevoel, dat we moeder kwijt waren en haar nooit meer terug zouden zien....’

Floep!.... Daar ging zijn dobber alweer. Al weer een vette!.... En nauwelijks had hij opnieuw ingelegd, of al weer had hij beet. Pas, toen hij ook die gevangen had, kreeg hij rust en kon eens naar vader kijken.

En wat was dàt nou?.... Die vader zat daar, alsof hij nog geen visje gevangen had. Heel zijn leuke jongensachtige vrolijkheid was weg. Diepe rimpels waren in zijn voorhoofd gekomen. Somber en moedeloos staarden zijn ogen. Het leek wel, alsof hij plotseling tien jaar ouder geworden was!

Jaap zat verschrikt en verbaasd naar hem te kijken.

‘Vader,....’ zei hij zacht.

Toen keek ook vader op. Hij probeerde te glimlachen, maar het lukte niet al te best.

‘Ja jongen, het is wat te zeggen,’ zei hij met een zucht. En toen begon hij te spreken. Hij praatte met Jaap, zoals hij nog nooit met hem gepraat had. Als met een grote vriend, met een volwassene. Het kwam zeker door hun mooie kameraadschap van deze morgen.

‘Weet je wel,’ vroeg hij, ‘dat ik mij vaak bezorgd maak over moeder? Ze begint er hoe langer hoe slechter uit te zien. En dat is geen wonder ook. Dag aan dag tobt zij zich af, om de boel knap te houden en de monden open van ons kleine inkomen: mijn pensioentje en die paar gulden, die ik met kwitantielopen verdien en wat zij zelf verdient in haar werkhuizen. Het valt niet mee, om daarvan rond te komen, de boel is allemaal zo ontzaglijk duur! Vooral de kleren zijn haast niet te betalen. En wat we nog opzij kunnen leggen daarvoor, wordt aan jullie besteed - jullie groeien allemaal tegen de verdrukking in; telkens moet er weer wat nieuws wezen voor

[pagina 26]
[p. 26]

één van de kinderen. En ik moet er ook knap uitzien, als ik bij de weg ben, zegt moeder. Over zich zelf denkt zij niet, zij schiet er altijd bij in. Zij is zo nodig aan een Zondagse mantel toe, zij kan met haar oude haast niet meer naar de kerk, maar daar hoor je haar niet over. Zij offert zich op voor ons, ook met het eten. Jullie en mij stopt zij het beste toe, maar zelf moet zij ook veel beter voedsel hebben. Maar een stukje vlees komt er bij ons haast niet op tafel, dat weet je ook wel. 's Zondags een plakje spek en door de week blokvet en olie....’

Vader zweeg even en schudde mistroostig zijn hoofd. Toen ging hij verder: ‘En ik sta daar bij en ik kan met de beste wil van de wereld niet helpen. Ik snak er naar, om hard voor jullie te werken en ik kan het niet, ik mag het niet van de dokter. Na mijn operatie ben ik een zwak mannetje en er is niet veel hoop, dat dat in de toekomst veel beter zal worden. Gisteren zou ik even het spinaziebed omspitten in de tuin en halverwege moest ik er bij gaan zitten, omdat het koude zweet mij uitbrak en de hele tuin met mij ronddraaide. En als ik een beetje te ver of te hard gefietst heb, is mijn rug als gebroken.... Jongen, jongen, wat een wrak ben ik geworden!.... En nu moet ik het onmachtig aanzien, dat mijn vrouw en kinder te kort komen en dat mijn gezin verarmt.... Dat is hard, Jaap! Dat is soms haast niet om te dragen....’

Jaap antwoordde niet. Hij durfde niet. Hij keek maar stil naar zijn dobbertje, dat roerloos op het blinkende water dreef en hij was diep onder de indruk van vaders klacht. Zijn hart was zwaar van medelijden.

‘Dat ik daar zo weinig aan gedacht heb,’ peinsde hij. ‘Ik heb altijd maar alleen aan mij zelf gedacht! Ik heb vaak gemopperd, als we weer geen boter op ons brood kregen, maar alleen een beetje koude aardappels. En de vorige week ben ik kwaad weggelopen, omdat ik die oude gelapte broek nog aan moest naar

[pagina 27]
[p. 27]

school. Hè, wat een nare vent was ik toch! Wat heb ik moeder vaak verdriet gedaan.... Ik heb ook nooit geweten, dat het zo erg was.... Maar nu zal het anders worden, hoor! Nu ik alles weet, nu doe ik zo niet meer....’

Hij gluurde even opzij. Vader zat stil in de verte te staren en de hengel hing vergeten in zijn hand.

‘Ik moet toch wat zeggen,’ dacht Jaap. Zal ik mijn arm om zijn hals slaan en zeggen: ‘Vader, ik zal u wel helpen, hoor! Ik zal al mijn best doen, om u en moeder het leven lichter te maken?’....

Maar dat sprak toch vanzelf, dat hij dat doen zou! Wacht eens, hij wist wat anders. Hij zou zeggen: ‘Vader, maar de lieve Heer is er toch ook nog? Hij zorgt toch wel voor ons? Wij kunnen toch bidden, of Hij u weer sterk en gezond wil maken en of Hij ons uit de armoede wil helpen?....’

Ja, dat moest hij zeggen, dat was het beste. Maar Jaap kuchte een keer en hij zuchtte een keer en hij durfde dat toch ook niet. En zo zaten ze daar maar stil naast elkaar in de eenzame wei, in de warme zonneschijn.

Toen keek vader op en legde zijn hand op Jaaps schouder. Kijk, nu lachte hij toch weer een beetje.

‘Wat heb je toch een domme vader, Jaap,’ zei hij. ‘Die bederft jou helemaal die mooie vismorgen!’

‘O neen, vader,’ zei Jaap zacht. Maar hij had een raar stemmetje en zijn lippen trilden.

‘Weet je wat?’ stelde vader toen voor. ‘Wij zullen samen ons best doen, om moeder te steunen, hè jong? Wij moeten ons er maar samen doorvechten. Jij, als de oudste, jij kunt al best eens een beetje helpen. Afgesproken?’

Nou, dat beloofde Jaap graag. Dat had hij zich immers al voorgenomen?

[pagina 28]
[p. 28]

‘Nog maar ruim een jaar, dan kan ik van school af,’ zei hij.

‘Dan kan ik ook mee helpen verdienen, vader. Dat scheelt dan ook alweer.’

‘Ja,’ zei vader, ‘daar rekenen we ook al op. Het eerste jaar is het moeilijkste. Maar tot zolang moet je goed je best doen op school. Dat komt je later van pas.’

Natuurlijk, dat zou Jaap doen.

‘En de vis, vader,’ zei hij. ‘We hebben zo'n mooie zooi! Hoeveel zou het wel wezen samen, een pond of zes?’

‘Minder zeker niet....’

‘Nou,’ zei Jaap, ‘ik heb gedacht, daar kunnen we best wat van verkopen. Bij het pension van Van der Lugt willen ze het misschien wel hebben. Daar hebben ze een heleboel gasten en iedere Vrijdag eten ze daar vis, maar ze moeten die soms helemaal uit de stad halen. Dat zei Gert, die bij mij in de klas zit. En 't is nou Donderdag, dat is dus net op tijd.’

‘Jongen, ja, als dat eens mogelijk was!’ riep vader.

Hij tilde het net uit het water en bewoog het op en neer in zijn hand. Wat een gespartel en geblink tussen de mazen!

‘Wel zes pond, dunkt me,’ zei hij. ‘Maar met zo'n huis vol mensen moeten ze heel wat hebben. En hoe moet dat dan, Jaap, dan hebben we zelf nog niks....’

‘Nou, we kunnen toch zeker nog wat vangen,’ zei Jaap. ‘Hoe laat is het, vader?’

Vader keek op zijn horloge.

‘Kwart over zeven,’ zei hij.

‘Kunnen we nog een uur,’ zei Jaap. ‘Als ik om halfnegen thuis ben, kom ik nog best op tijd. Vooruit, dan nog gauw even ons best doen, va!’

Hij tilde zijn snoer uit het water. Natuurlijk, het deeg was er schoon af. Bij vader net zo. Ze hadden er geen van beiden iets

[pagina 29]
[p. 29]

van gemerkt, dat ze beet gehad hadden. Maar nu opgelet! Ze legden opnieuw in, keken elkaar even aan en lachten. Ze hadden weer nieuwe moed en de blijdschap kwam terug. Omdat ze zulke dikke vrienden waren en zo'n mooi verbond gesloten hadden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken