Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vader en Jaap (1949)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vader en Jaap
Afbeelding van Vader en JaapToon afbeelding van titelpagina van Vader en Jaap

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.51 MB)

Scans (6.11 MB)

XML (0.18 MB)

tekstbestand






Illustrator

R. Snapper



Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vader en Jaap

(1949)–Anne de Vries–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 30]
[p. 30]

Vierde hoofdstuk

Pietje Secuur. Is het somtijds onmogelijk, om eerlijk te zijn? - Moeder moet er maar niets van weten!....

De vis beet niet zo goed meer. 't Was net, alsof ze geen honger meer had. Misschien was 't alleen klein goed, dat er rondspeelde om het aas. Het zat heel lang te tukken, voor het de dobber ondertrok en met grote moeite vingen ze nog een paar.

‘Ik ga het eens wat verderop proberen,’ zei Jaap.

Hij liep een meter of wat langs de stroom, legde in en bleef toen ineens stokstijf staan van de schrik.

‘Vader, de veldwachter!’ riep hij gedempt.

Vader keek snel om zich heen.

‘Doorvissen!’ gromde hij tegen Jaap. ‘Gewoon doorvissen!’ Door de bladeren van de struik kon hij de veldwachter zien komen, aan de overkant van de beek. Hèm kon de man nog niet gezien hebben. Maar als hij de hengel gewoon ophaalde, zou de veldwachter die zien boven de struik. Daarom slingerde vader die schuin uit het water, zodat die dicht bij Jaap in het gras neerkwam. Toen ging hij achterover liggen met de handen onder zijn hoofd en deed, alsof hij sliep.

Jaaps hart bonsde hevig, maar hij beheerste zich.

‘Hou je goed,’ zei hij tegen zich zelf. ‘We kunnen geen geld missen. Die boete moeten we ontgaan....’

[pagina 31]
[p. 31]

De veldwachter was nu dichterbij gekomen. Het was een lange jonge kerel met een bars gezicht. Hij was nog maar enkele maanden in het dorp, maar de mensen mochten hem niet graag. Een echte dienstklopper noemden ze hem, een kinderachtige man.

Vlak tegenover Jaap, aan de overkant van de kolk, bleef hij staan.

‘Ben je aan het vissen?’ vroeg hij.

‘Ook een vraag!’ dacht Jaap. Hij had zin om te zeggen: ‘Nee, ik ben aan 't vogeltjes vangen....’ Maar 't was beter, om het niet te doen.

‘Ja meneer,’ zei hij.

‘Heb je een hengelakte?’

‘Nee meneer.’

‘Hoe oud ben je?’

‘Twaalf jaar, bijna dertien.’

De man bromde wat.

‘Wie is dat, die daar ligt?’ vroeg hij toen.

‘Dat is mijn vader.’

‘Heeft die met die hengel gevist?’

‘Wat - wat zegt u?’ vroeg Jaap. Hij vroeg het alleen maar, om tijd te winnen.

‘Of je vader met die hengel gevist heeft, die daar naast je ligt! Je verstaat me toch wel!’ riep de veldwachter ongeduldig.

Maar voor Jaap antwoord kon geven, kwam vader overeind. ‘Hè, hè!’ steunde hij, rekte zich uit en stond langzaam op. ‘O, goeiendag, Muller, komt u ook een poosje hengelen? Zeg, moet u daar nou ook een akte voor hebben, of is de politie vrij?’

Muller verwaardigde zich niet, om daar een antwoord op te geven.

‘Heb jij wel een hengelakte?’ snauwde hij.

‘Ik niet,’ zei vader lachend. ‘Maar moet je ook al zo'n ding

[pagina 32]
[p. 32]

hebben, om naar het vissen van je zoon te kijken of om een tukje te doen aan de kant van het viswater?’

‘En wat doet die tweede hengel daar dan?’

‘Die ligt daar uit te rusten,’ zei vader.

‘Daar heb ik straks mee gevist,’ zei Jaap ineens.

‘Heb je met twee hengels gevist?’ vroeg de man hoopvol.

‘Dan krijg je ook een bekeuring.’

‘Nee,’ loog Jaap, ‘eerst met de ene en toen met de andere....’ En hij dacht: ‘Dat is de tweede leugen vanmorgen....’ Maar het moest immers? Of niet?.... Was het niet onmogelijk, om eerlijk te zijn?....

Meteen zag hij, dat zijn dobber weg was. Hij haalde snel op en een flinke voorn spartelde aan de haak. Hij liet die met de hengel in het gras vallen en legde meteen de andere hengel in. ‘Ziet u,’ zei hij, ‘zo doe ik dat! Dan verlies ik geen tijd!....’ Vader maakte de voorn los, deed weer een stukje deeg aan de haak en legde de hengel gereed bij Jaap.

‘Zie je, ik speel voor zijn hulpje,’ zei hij. ‘Zo kan ik mij ook nog een beetje nuttig maken. Dat is toch niet verboden?’

De veldwachter antwoordde niet. Hij bleef een hele poos staan wachten. Vader legde de voorn in het gras en keek vol aandacht naar Jaaps dobber, die weer begon te dansen.

‘Haal dat net eens uit het water,’ beval de veldwachter opeens.

‘Wat wou je dan?’ vroeg vader.

‘Hoor je niet, wat ik zeg?’

‘Nou, nou, je hoeft niet zo te schreeuwen! Met beleefdheid en vriendelijkheid kom je veel verder!’ zei vader. Maar hij haalde toch het net even op, deed de voorn er in en liet het meteen weer zakken.

‘Gooi het eens over de beek,’ beval Muller.

‘Wàt zeg je?’ deed vader verbaasd.

‘Gooi mij het net eens toe! Daar is ondermaatse vis bij!’

[pagina 33]
[p. 33]

‘Je kan me nog meer vertellen,’ antwoordde vader. ‘Een net vol vis over de beek gooien! Waar wij.... waar mijn jongen drie uur voor gevist heeft! Op gevaar af, dat alles in het water terecht komt!’

‘Je bent bang voor een bekeuring!’ riep de veldwachter kwaad. ‘Vooruit, doe wat ik zeg!’

‘Ik ben je knechtje niet,’ zei vader kalm. ‘Als je ze zien wilt, loop je maar om of je komt maar dwars door de beek met je mooie pakkie! En sta daar nou maar niet langer te schreeuwen en te stampvoeten, want zo jaag je de vis ook nog weg!....’

‘Je bent nog niet van mij af!’ riep de veldwachter. ‘Wacht maar, ik vind je wel!’

Hij keerde zich om en liep snel weg, de beek langs.

‘Foei, wat een rare man!’ lachte vader. ‘Haal op, Jaap, je hebt er weer een!’

Ja, een aardige brasem werd door Jaap weer de wal opgezwaaid. Vader deed die in het net, Jaap legde de andere hengel weer in. Zijn handen beefden en zijn benen waren zwaar. Hij bewonderde vader, die zo kalm gebleven was.

‘Je zult zien, dat hij ons straks staat op te wachten,’ voorspelde vader. ‘Hou hem in de gaten, Jaap, waar hij blijft....’ De veldwachter verdween achter de bosjes bij de boerderij van Hamstra. Daar had hij zijn fiets zeker staan. Vader haalde het net uit het water en schudde de inhoud uit op het gras. Wat een prachtige vangst!....

‘Hoe lang moeten ze wezen, Jaap?’

Dat wist Jaap precies.

‘Voorn vijftien centimeter en brasem achttien,’ zei hij.

Met vader zocht hij alle vissen, waarvan ze twijfelden of ze groot genoeg waren, uit de hoop. Hij wou ze weer in het water gooien, maar vader hield hem tegen.

‘Ben je mal, jô!’ zei hij. ‘Daar hebben we ze niet voor ge-

[pagina 34]
[p. 34]

vangen! Een beetje hard gebakken zijn ze heerlijk, dan eet je de graatjes mee op.’

Hij zocht ze bijeen in zijn grote rode zakdoek en knoopte die dicht. Ze konden er maar juist in. Aan de kant van een sloot die op de beek uitliep, stopte hij het pak weg en dekte het met een graspol toe.

‘Knappe kerel, die ze daar vindt,’ grinnikte hij. ‘Kom maar, jô, nu wordt het tijd, om naar huis te gaan. Die muggenzifter zal ons ook nog wel een poosje ophouden.’

Vader bleek goed gezien te hebben. Toen ze van het landweggetje de straat wilden opdraaien, kwam de veldwachter achter een boom vandaan en hield ze staande. Hij controleerde de vangst, mat de kleinste exemplaren na met een duimstok, maar moest erkennen dat ze allemaal ruim de maat hadden.

‘De andere heb je zeker gauw in het water gesmeten, hè?’ zei hij teleurgesteld.

‘Dat heb je nou es mis, meneer!’ antwoordde vader naar waarheid. ‘Er is, nadat je bij ons weggegaan bent, niet één meer in de beek gegooid. Jaap?’

‘Nee, niet één!’ beaamde Jaap. ‘Maar onder het vissen door wel een paar, die te klein waren.’

En ook dat was waar. En toch.... Bedrogen ze de man nu, ja of nee?

Hij scheen dat zelf ook te voelen.

‘Ik waarschuw jullie, dat je de wet in acht neemt in het vervolg,’ dreigde hij.

‘Ja,’ zei vader, ‘je zal nog wel eens weer op ons loeren. Heb je niks beters te doen?.... Stel je nou eens voor, dat je ons had kunnen bekeuren. Zou je dat dan zo fijn gevonden hebben, om mensen die iedere cent moeten omkeren, een boete van een paar gulden te laten opleggen?.... Ik kan zelfs die paar

[pagina 35]
[p. 35]

kwartjes voor een hengelakte niet missen. Moet je nou beslist op alle slakjes zout leggen?’

‘Het is mijn plicht toch?’ zei de veldwachter, maar hij keek toch een beetje verlegen.

‘Ja, ja,’ zei vader, ‘je moet nog leren, om de wet naar de geest toe te passen en niet naar de letter. Denk daar maar eens over na.’

Ze stapten op en reden naar huis.

‘Ik ga vandaag die visjes wel even halen,’ zei vader. ‘Als hij op de markt moet zijn....’

Ze hadden samen schik, dat ze er zo goed afgekomen waren. En tòch.... wat vader gezegd had van de geest en de letter, daar moest Jaap maar aldoor aan denken. Hij begreep dat niet goed. Het nam iets van de vreugde weg, deze hele geschiedenis. Iets bitters bleef er van over. Dat hoefde toch niet? Wat je met je vader deed, dat was toch niet slecht?.... En hoe zat het nou met die wekker? Moest hij dat nog zeggen?.... Welneen, het leek hem nu helemaal niet meer nodig....

Moeder liep overal tevergeefs naar het geitentouw te zoeken, toen ze thuiskwamen. Jaap haalde het gauw van de zolder en bracht de geit op de bleek. Toen hij terugkwam, stonden vader en moeder de vis te bekijken op het straatje achter het huis. Jaap keek naar ze en dacht: Wat hou ik toch veel van ze! Wat zal ik mijn best voor ze doen!

‘Wat zegt u er van, moeder?’ vroeg hij.

‘Prachtig!’ zei moeder. ‘Jullie kunnen het, hoor! Alleen jammer, dat er zoveel dure olie bij moet, om ze te bakken. Een fles olie hadden jullie ook moeten vangen!....’

‘Wacht maar!’ zei vader geheimzinnig. ‘Dat komt misschien ook nog wel.’ Hij knipoogde tegen Jaap. O ja, het pension!.... Vader vertelde niets van de historie met de veldwachter en Jaap zweeg er ook over. Waarom zouden ze moeder daarmee

[pagina 36]
[p. 36]


illustratie

[pagina 37]
[p. 37]

plagen?.... Ze maakte zich zo gauw ongerust. Ja, en ze was zo door en door eerlijk ook!.... Misschien durfde vader wel niet goed....

‘Maar jij moet naar school, Jaap!’ schrok moeder opeens. ‘De zusjes zijn al een hele poos weg. Wil je nog een boterham?’

‘Neen moeder, ik heb helemaal geen zin!’ jokte Jaap. Hij waste gauw zijn handen met wat groene zeep, niet teveel zeep, want die zou ook wel duur wezen....

‘Dá-àg!’ riep hij, ‘tot vanmiddag!’ En holde het hek uit. Hij voelde zijn maag jeuken, toen hij aan de boterham dacht, die hij geweigerd had. Maar wat deed het er toe?.... Voor moeder spaarde het alweer wat uit. Haar gaf het misschien een beetje minder zorg.... Vooruit maar, hoor! Hij zou het best volhouden. Vanmiddag kon hij vis eten, zoveel hij lustte. Ten minste, als vader niet alles verkocht!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken