Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vader en Jaap (1949)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vader en Jaap
Afbeelding van Vader en JaapToon afbeelding van titelpagina van Vader en Jaap

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.51 MB)

Scans (6.11 MB)

XML (0.18 MB)

tekstbestand






Illustrator

R. Snapper



Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vader en Jaap

(1949)–Anne de Vries–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 57]
[p. 57]

Zevende hoofdstuk

Jaap valt in slaap en God stuurt hem wat. Vader krijgt een steek in zijn hoofd, maar moeder loopt te zingen.

De klas keek vreemd op, toen Jaap meer dan een uur te laat binnen kwam stappen en barstte daarna in een luid gelach uit. Jaap moedigde dat nog een beetje aan, door zijn andere wang ook op te blazen en als een aap achter zijn oor te krabben. Maar toen hij aan de meester zijn verhaal verteld had, lachte er niemand meer. Alle kinderen keken toen erg bewonderend. En de meester kon het best begrijpen, dat Jaap voor zo'n grote zwerm te laat gekomen was.

‘Je moet hem in een kast zetten, Jaap,’ zei hij. ‘Dat kan een prachtig volk worden!....’

‘Ja meester, dat wil ik ook,’ zei Jaap. ‘Mijn vader zal een kast maken, maar wij moeten eerst het hout nog bij elkaar zoeken. Wij hebben misschien niet genoeg en het is te duur om te kopen.’

‘Ik heb nog wel wat broedramen over. En ook een paar honingramen. Die mag je wel hebben,’ zei de meester.

Jaap was erg dankbaar, want die ramen, daar had hij nog het meest over in gezeten. Dat waren rechthoeken van dunne latjes, die precies in de kast pasten, en waar de bijen hun raten in moesten bouwen. De broedramen moesten onderin, in de

[pagina 58]
[p. 58]

broedkamer, en de honingramen bovenin, in de honingkamer. Waar had hij die mooie dunne latjes vandaan moeten halen? Hij nam de raampjes om vier uur dadelijk mee. Vijf broedramen en zes honingraampjes waren het. Negen van elk moesten er zijn voor een kast. Nòg zo'n gelukje en hij zou voor één kast al klaar wezen.

Vader was al druk bezig. Hij had alle hout bij elkaar gezocht en stond er nu met een bedenkelijk gezicht de maten van op te nemen.

‘Wij komen er niet, geloof ik,’ zei hij. ‘Maar ik zal eens bij de bakker gaan vragen. Als dat nou maar een beetje meevalt....’ ‘En ik ga naar de zwerm,’ zei Jaap. ‘Ik neem de hengel mee, vader! Je kan nooit weten!’

Hij ging eerst bij moeder een boterham vragen, want het zou laat worden, eer hij weer thuiskwam.

‘Zou de kast klaar komen, Jaap?’ vroeg ze. En ze was erg blij, toen ze het hoorde van de raampjes van de meester. Ze leefde zo in alles mee, die lieverd!

In een papieren zak deed Jaap een beetje tabak uit vaders kistje en stak dat bij zich. Toen zocht hij een jutezak, die hij straks onder de korf wilde spannen en vier spijkers, om die zak mee vast te zetten. Tenslotte nog zijn jampotje met de carbollap; dat was een lap, gedrenkt in een verdunde carboloplossing. Voor die geur waren de bijen doodsbenauwd, daar kon hij ze mee naar binnen jagen. Oude imkers deden dat met tabaksrook, de meester ook, maar dat was Jaap te vies. Ziezo, nu het jampotje in de zak gerold, de zak achter op moeders fiets en toen maar gauw naar het kanaal. Hij fietste hard, want hij was niet gerust, voor hij de korf zag staan. Alles was in orde, de bijen vlogen al in en uit, zoemden tevreden en brachten al stuifmeel binnen. Jaap legde de zak er bij en ging Eefting de tabak brengen. De oude arbeider was blij-verrast.

[pagina 59]
[p. 59]

‘Daar heb ik nou de hele middag al naar verlangd,’ bekende hij. En toen hij om vijf uur weg wilde gaan, bleef hij nog een poosje bij Jaap aan de kant van het kanaal zitten en beloofde, dat hij ook nog eens zou kijken naar een plankje.

Het vissen was natuurlijk niets, het was nog veel te warm. De dobber dreef stil op het vettige water. Jaap liet zijn hengel in de steek en ging in de schaduw van een struik liggen, vlak bij de korf en of het nu van het eentonige gezoem van de bijen kwam of doordat hij die morgen al zo vroeg was opgestaan, maar hij viel warempel in slaap.

Toen hij wakker schrok, was het koel geworden. De zon stond al laag aan de hemel en de bijen vlogen bijna niet meer. Hij rekte zich uit en liep naar zijn hengel. En hij sperde zijn slaperige ogen wijd open van verrassing, want ziedaar, was 't nou geen wonder?.... Daar lag de hengel helemaal tegen de kant gedreven door een grote plank, die tegen het snoer was aangevaren!

Jaap kon zijn ogen haast niet geloven. Hij daalde af tot bij het water.... Ja, het was heus een plank en een beste ook!.... Te dik voor de wanden van de kast, maar prachtig geschikt voor de bodem. Wel twee bodems zaten er in! Wat een geluk, wat een toeval!.... Toeval?.... Hoe zei moeder het ook weer?.... Toeval bestaat niet. Het zijn allemaal zegeningen van God, die onze gebeden hoort.... Zou het mogelijk wezen?.... Jaap stond in de stilte van de zomeravond bij het eenzame kanaal en keek omhoog naar de hemel, waar heel hoog witte wolkjes zweefden in de richting van de rode avondlucht. ‘Zou dat kunnen,’ dacht hij verwonderd, ‘dat God die plank naar mij toe heeft gestuurd?.... Zou Hij aan mij denken en er voor zorgen, dat wij de kast klaar krijgen?....’

Het was hem haast te wonderlijk. Hij had er immers niet eens om gebeden! Hij dacht er aan, dat hij eigenlijk de hele dag nog

[pagina 60]
[p. 60]

niet gebeden had, niet anders dan vanmiddag aan tafel en daar wist hij ook al niets meer van. Neen, om hem deed God het niet. Maar om wie dan? Om moeder?.... Zou moeder om hout voor de bijenkast hebben gevraagd? Zeker wel! Zij besprak alles met God in het gebed....

Hij haalde de zware plank met moeite uit het water en wierp hem op de wal. Een loopplank van een schip leek het wel en hij had zeker al lang rondgedreven, want hij was helemaal doordrongen van het water. Maar het hout was nog best!

Nu gauw voortmaken! Hij spreidde de zak op de grond, naast de korf. Een heel troepje bijen zat voor het vlieggat, maar toen hij de carbollap er maar even bij hield, kropen ze dadelijk boos brommend naar binnen. Vlug stopte hij het gat dicht met een bosje gras en zette toen de korf voorzichtig op de zak. Wat een zwaarte van al die bijen! Hij sloeg de vier punten van de zak omhoog en zette ze elk met een spijker vast. De hengel en de plank kon hij nu niet meenemen, die verstopte hij tussen de struiken; hij moest twee reizen maken. Het schemerde al, toen hij voor de tweede maal thuiskwam. Vader stond er bleek en moe bij te kijken, toen hij de korf in de stal plaatste, naast zijn oude volk en hij greep telkens naar zijn rug, waar een doffe pijn hem plaagde, wanneer hij zich, zoals nu, teveel had ingespannen. En toen kreeg die stakker ook nog een prik van een bij in zijn hoofd, toen Jaap het vlieggat van de zwerm opentrok. Wel een half uur later, toen ze bij een klein petroleumlampje in de keuken nog even zaten na te praten over deze wonderlijke dag, zat hij nog over zijn bol te wrijven.

Moeder stopte een kous van Mientje. Ze werkte tot het laatste ogenblik, maar ze keek zo vergenoegd, alsof ze het alles voor haar plezier deed en toen Jaap de ladder opklom naar zijn bed, hoorde hij haar in de kamer neuriën. Wat zong ze?.... Het was een gezang....

[pagina 61]
[p. 61]

Hij neuriede het zachtjes mee, toen hij zich uitkleedde en toen vond hij de woorden.

 
‘Nooit kan 't geloof te veel verwachten;
 
Des Heilands woorden zijn gewis.
 
't Faalt aardse vrienden vaak aan krachten,
 
Maar nooit een vriend, als Jezus is....’

En toen hij zijn avondgebed gedaan had en van zijn bed af door het dakraam de avondster zag blinken, wist hij het heel zeker, dat het God was, die met opzet de plank heel precies tegen zijn snoer had gestuurd.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken