Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vader en Jaap (1949)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vader en Jaap
Afbeelding van Vader en JaapToon afbeelding van titelpagina van Vader en Jaap

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.51 MB)

Scans (6.11 MB)

XML (0.18 MB)

tekstbestand






Illustrator

R. Snapper



Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vader en Jaap

(1949)–Anne de Vries–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 62]
[p. 62]

Achtste hoofdstuk

De bakker en de slager. Jaap vindt de latjes. Moeten ze maar zo stom niet wezen!

De volgende morgen moest moeder uit werken en dus ging vader niet met kwitanties op stap. Want er moest toch iemand zijn, om op Hansje te passen? Maar hij zou anders ook wel thuisgebleven zijn, want vandaag moest de kast klaar, zodat de bijen er in konden. Anders bouwden ze al grote stukken raat in de korf en dat zou dan bij hun verhuizing naar de kast allemaal vergeefs werk zijn geweest.

Jaaps gezicht was alweer bijna normaal en hij ging dus als anders naar school. Toen hij om vier uur thuiskwam, stond de nieuwe kast reeds kant en klaar bij de bijenstal, groen geschilderd met witte randjes.

‘O vader, wat prachtig!’ riep Jaap. ‘Had u nog verf?’

‘Een restje,’ zei vader. ‘Eigenlijk te weinig, op de achterkant moest ik het wel heel erg uitsmeren. Maar de raampjes, jong, die heb ik nog niet. Hoe moeten we daar nou mee an?’

Ja, Jaap wist het ook niet. Latjes kopen, dat was het enige. Een meter of zeven moesten ze wel hebben....

‘En ze kosten een kwartje de meter,’ zei vader. ‘Waar halen we een gulden vijf en zeventig vandaan?.... Als we niet aan ons potje willen komen, waar we pas mee begonnen zijn, heb ik nog net één kwartje en dat is voor de bakker bestemd. Kom

[pagina 63]
[p. 63]

maar, we gaan even binnen zitten. Ik wil wel graag even rusten....’

Vader was weer bleek, zag Jaap. Eigenlijk was dit snelle werken veel te zwaar voor hem. Hij viel moe in zijn stoel en zat maar wat mistroostig voor zich uit te staren. Hansje wou op zijn knieën kruipen, maar Jaap zette hem in zijn hoekje bij de blokken en hielp hem een beetje tot hij gezellig aan het spelen was. Toen kwam de bakker. Het was Klaas Eefting niet, het was een oudere knecht, een echte praatjesmaker. Toen hij de kamer binnenkwam, begon hij meteen een heel verhaal, hoe warm het geweest was in de bakkerij, en onder het praten door zette hij een roggebroodje op tafel en vader legde er een kwartje naast. ‘Zie je?’ vroeg vader.

‘Ja, ja,’ zei de knecht en hij praatte maar door. Hij ging zitten, schoof het roggebrood opzij en legde ongegeneerd zijn armen op tafel. Nu had hij het over het roken. Hij stak een cigaret op uit een volle doos. Jaap zag vader hunkeren, die rookte zo graag een cigaret, maar hij kreeg er geen. De bakker had het er over, hoeveel cigaretten hij wel nodig had in een week en of het roken schadelijk was voor de gezondheid. Vader zei niet veel en toen stond de vent eindelijk op en zocht tevergeefs naar zijn geld.

‘Waar is dat kwartje nou?’ zei hij verwonderd. ‘Heb je dat teruggenomen, Van der Ham?’

‘Welnee,’ zei vader. ‘Ik heb het hier neergelegd en ik ben er met geen hand meer aan geweest.’

‘Nou, ik heb het toch ook nog niet bij me gestoken,’ zei de knecht, ‘dan zou ik het toch weten?’

‘Dat zul je toch wel gedaan hebben,’ meende vader. ‘Want het ligt er niet meer.’

Hij zette het brood opzij. Neen, de tafel was leeg.

‘Jij bent er toch ook niet aan geweest, Jaap?’

[pagina 64]
[p. 64]

‘Ik, welnee,’ zei Jaap. ‘Ik ben daar niet eens geweest. Maar ik heb wel gezien, dat u het er neerlegde, vader, vlak voor de bakker. Misschien hebt u het met uw armen van de tafel geveegd, bakker?’

Er werd op de grond gezocht. Niets. Nog eens het brood opzij. Geen kwartje. Hansje?.... Die was zijn hoekje niet uit geweest....

‘Nou, dan zal ik het toch wel hebben ingepikt,’ lachte de bakker en hij ging weg. Jaap nam het brood op en bracht het in de kelder. Toen hij het op de plank zette, hoorde hij wat rinkelen op de keldervloer. Daar lag het kwartje. Het had onder aan het brood vastgekleefd gezeten.

Hij bracht het aan vader en samen lachten ze er om. De bakker was al te ver weg, om hem nog te roepen. Of kwam hij daar juist weer het hek in? Neen, dat was de slager met zijn witte jas. Die liep ook meteen door de kamer in. Dat was hier zo de gewoonte.

‘Van der Ham, wat moet er wezen voor de Zondag?’ vroeg hij. ‘Een stukje spek? Wat mooie varkenslapjes?....’

‘Niet nodig van de week,’ zei vader. Jaap zag een treurige trek op zijn gezicht, toen hij dat zei. Varkenslapjes en spek?.... Er was geen geld voor. En schulden maken wilde moeder niet. Als er geen geld was, dan ook geen vlees of spek. Ze zouden het Zondag wel weer met olie moeten doen.

‘Maar wat mooie beentjes voor de soep heb ik voor je vastgehouden,’ zei de slager. ‘Daar heeft je vrouw een poos geleden al eens naar gevraagd. Kijk eens, wat een prachtige beentjes!....’

‘Wat kosten die?’ vroeg vader. ‘Wij kunnen niet zoveel betalen, dat weet je toch?’

‘Dat weet ik,’ zei de slager. ‘Zeg dan maar, wat je missen kunt.’

[pagina 65]
[p. 65]

‘Voor een kwartje kan ik ze hebben,’ zei vader ineens met een harde stem.

‘'t Is best, hoor,’ zei de slager goedig. ‘Dan laat ik ze hier. Kook er maar een lekkere pot soep van.’

Het kwartje lag nog op de tafel. Vader schoof het hem toe. Even ontmoetten zijn ogen die van Jaap en het was net, alsof hij schrok. De slager stak het geld bij zich en ging met een vrolijke groet heen.

Nu liep vader naar de kelder, om de beentjes op te bergen en intussen liep hij hardop te mopperen.

‘Die opschepper,’ zei hij, ‘die de ene cigaret na de andere rookt en zijn geld verbrast, het geld, dat een ander zo nodig heeft.... Zouden wij om zo'n snertvent honger lijden?.... Moet hij maar beter op zijn tellen passen.... Moet hij maar zo stom niet wezen....’

Stilte.

En toen, zachter, alsof hij zich bedacht: ‘Enfin, hij kan het later ook nog krijgen....’

Jaap antwoordde niet. In zijn hart gaf hij vader gelijk. Die vent kon dat kwartje best missen. Kocht er toch maar cigaretten voor.... En toch.... waarom voelde hij zich nu ineens zo verdrietig? Hij liep maar weg. Hij ging het dorp in, om naar latjes te zoeken....

Eerst liep hij naar de andere kant van het dorp, waar Vriezema woonde, een oude postbode, die ook bijen hield. Vriezema was een grote man met een grijze stekelsnor en een brombeerstem. Hij was juist druk met zijn bijen aan het werk en ze wolkten om hem heen.

‘Blijf daar!’ riep hij. ‘Wat mot je hier zo dichtbij?.... Mot je een steek hebben?.... Wat mot je, hè? Zeg het nou maar gauw!’

‘Ik zit zonder raampjes,’ zei Jaap schuchter. ‘Ik wou zo graag

[pagina 66]
[p. 66]

een paar raampjes van u hebben.... Gewone simplex-maat....’

‘En wat wou je daar dan mee?’

‘In mijn kast zetten,’ verklaarde Jaap. ‘We maken een nieuwe kast, maar ik heb geen raampjes genoeg....’

‘Nou, dan kun je ze toch kopen!’ riep Vriezema. ‘Waarom koop je ze dan niet?’

‘Ik heb geen geld,’ zei Jaap verlegen.

‘Zooo,’ zei de man, met een lange o, ‘heb jij geen geld? Ja, jongetje, zonder geld kom je niet ver in de wereld.... En nou meen je, dat een ander maar voor je betalen moet, hè?.... Het is fraai, hoor, dat mot ik zeggen! Ik de raampjes kopen voor zeven stuivers het stuk en jij ze gratis in je kast zetten! 't Is een mooie boel in de wereld tegenwoordig!....’

Hij mopperde nog, terwijl hij zich weer over zijn bijen boog, maar Jaap had zich reeds omgedraaid en ging er maar gauw vandoor. Hij schaamde zich vreselijk. Het was immers ook te gek, hij liep gewoon te schooien!.... Hoe had hij er toe kunnen komen? Hij kreeg een hekel aan zich zelf....

Stil slenterde hij het dorp door, bij de school langs. De meester zat voor het raam en stak zijn hand op. Jaap wuifde terug. Zou hij daar nog gaan vragen?.... Neen hoor, dat durfde hij nu helemaal niet meer. Hij bedelde niet meer. Hij moest dan die zwerm maar verkopen. Had hij meteen geld voor de raampjes en dan kon die zwerm uit zijn eigen volk daarop.... Maar dan bleef er nog voor het potje bijna niets over.... Hun mooie plannetje was in het water gevallen.... Vriezema had gelijk: Zonder geld kwam je niet ver in de wereld....

Hij zuchtte, het was bitter en opstandig in zijn hart. Hij dacht aan de vorige avond, toen hij die plank vond. Toen had hij nog wel gedacht, dat God voor hem zorgde en hem die plank regelrecht toe had gestuurd!.... Zou God hem dan nou ook zien lopen? En weten, wat hem ontbrak?.... Och, God bemoeide

[pagina 67]
[p. 67]

zich zeker niet met al die kleine dingen....

Hij liep het dorp aan de buitenkant om, hij wou geen mens meer zien. Daar werd een huis gebouwd aan de rand van het bos. Een rijke meneer uit de stad bouwde zich daar een huis. Het was al bijna klaar, de kap was er al op. Jaap ging er even kijken, de timmerlui waren al weg. Jongens, wat een aardig huis werd dat! Wat een grote kamer en wat een aardig keukentje!.... En een mooie garage er bij!.... Nou, de meneer, die dat bouwen liet, moest toch wel een heleboel geld hebben!.... En toen vond hij de latjes. Een hele bos stond zo maar in de hoek van de garage tegen de muur! Latjes van verschillende lengte, met een eind touw slordig in een dikke bos gebonden. Maar allemaal van dezelfde dikte en precies de dikte, die hij nodig had....

‘Verdraaid!’ zei Jaap verwonderd.

Hij moest die bos even in zijn handen hebben. Wat mooi goed was het. Zo mooi glad geschaafd.... Maar sommige waren gebroken. Resten waren het zeker, die de timmerlui niet meer nodig hadden. Waren ze er nou maar, dan kon hij er om vragen!.... Maar die zouden ook wel weer neen zeggen. Hij kon ze veel beter zo maar meenemen. Zij brandden ze misschien wel op.... Of gaven ze aan een ander.... Zuinig waren ze er niet op, anders lieten zij ze hier zo niet staan....

Hij liep het huis nog een keer rond en keek naar alle kanten. Er was geen mens te zien.... Zou hij het doen?.... Het hart klopte hem in zijn keel. Wat moest hij zeggen, als hij er mee thuiskwam?.... Wat zou vader er van zeggen?.... En toen dacht hij aan het kwartje en aan het nare gevoel, dat hij gehad had, toen hij bij Vriezema had staan schooien.

‘Die meneer is rijk genoeg,’ dacht hij. ‘Moeten die timmerlui maar zo stom niet wezen....’

Hij nam de bos onder zijn arm, keek nog even links en rechts

[pagina 68]
[p. 68]

en stapte er mee weg. Met een paar stappen was hij in het bos. Dat liep hij met een omweg door tot achter zijn eigen huis. Toen een weiland dwars over, de droge sloot door en hij was in hun eigen tuin.



illustratie

Achter de bijenstal wierp hij de bos neer. Ziezo, daar lagen ze, veilig en wel. Geen mens had hem gezien. Nou hadden ze misschien wel genoeg voor de beide kasten....

Hij liep het huis in. Moeder was er al en kwam juist de kelder uit.

‘De slager is er ook geweest, zie ik,’ zei ze. ‘Wat een fijne beentjes.... Dag Jaap. Hoe is het, jongen? Had je nog geld, man, of heb je schulden gemaakt? Neen toch?....’

[pagina 69]
[p. 69]

‘Neen, ik had nog een kwartje,’ zei vader en keek Jaap even aan. Over de bakker praatte hij niet. En toen wist Jaap ook, wat hij doen moest.

‘Vader, kom es mee,’ zei hij. ‘Ik geloof, dat ik er wat op weet met die kast....’

Ze liepen samen de tuin in. Achter de bijenstal wees Jaap met zijn voet naar de latjes.

‘Kijk es,’ zei hij, ‘ik ben al klaar....’

‘Kerel,’ riep vader blij-verrast, ‘wat een bos!.... Waar heb je die gekregen?’

‘Ze lagen bij dat nieuwe huis,’ zei Jaap. ‘Het zijn resten. Er lagen nog meer van die eindjes....’

‘O jongen,’ zei vader, ‘maar dat is geen afval!.... Zie eens, er zijn stukken van meer dan een meter bij!’

‘Och,’ zei Jaap, ‘die meneer is rijk genoeg, die smijt met het geld. En wij zaten er immers om verlegen.... Moeten die timmerlui maar zo stom niet wezen. Ze stellen er zeker niet veel prijs op, anders hadden zij ze wel weggesloten....’

Toen keek vader hem weer aan met dezelfde ogen als vanmiddag. Een beetje treurig, een beetje bang, een beetje nijdig ook. En hij bromde wat tussen zijn tanden, een lelijk woord, dat Jaap niet goed verstond. Daarna zuchtte hij diep, keerde zich om en liep terug naar huis.

Jaap volgde hem ongerust.

‘Wanneer maakt u de raampjes, vader?’ vroeg hij.

‘Straks dadelijk,’ zei vader.

‘Fijn, vader, dan kan de zwerm er nog op.’

‘Ik zou er binnen maar niet over praten....,’ zei vader nog.

‘Komen jullie eten?’ vroeg moeder opeens dichtbij, achter de vlierstruik.

‘Ja!’ riepen ze beiden verschrikt. En ze keken elkaar aan als betrapte samenzweerders.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken