Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het rad der fortuin (1948)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het rad der fortuin
Afbeelding van Het rad der fortuinToon afbeelding van titelpagina van Het rad der fortuin

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.91 MB)

Scans (20.45 MB)

ebook (4.20 MB)

XML (0.81 MB)

tekstbestand






Illustrator

Charles Roelofsz



Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het rad der fortuin

(1948)–Theun de Vries–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

II

Het beeld van het bakstenen gebouw op het gruizig terrein, met de gehaaste arbeiders, de wachtende schepen, het gieren der karretjes, verdween allengs uit Herre's verbeelding, en liet zich niet weer in dezelfde nadrukkelijkheid en kracht oproepen. Maar het denkbeeld: eigen heer en meester van een groot bedrijf te zijn, begon Herre's denken sinds die Aprilmorgen in het geheim te richten; het woelde zich, na de schok en de ontdekking der inbezitname, rustig en hardnekkig vast in zijn bestaan, joeg niet meer op, maar werd een overtuiging; en er was vrijwel niets meer, dat geen verborgen samenhang had met dit plan.

[pagina 43]
[p. 43]

Het verhaastte ook Herre's huwelijk, na zoveel jaren, waarin hij zich niet had willen laten koppelen.

Antje Adzers Eisinga, die naar de contrijen van Oostermeer woonde, was een jaar ouder dan Herre. Toen hij haar leerde kennen, op de feesten te Bergum, bij de kroning van 1898, was ze negen-en-twintig. Ze kwam met enkele anderen aangefietst - wedstrijden en vermakelijkheid werden overal onderbroken, waar de blinkende voertuigen langs suisden, want er waren weinig fietsers in die streek en die tijd -, en stapte vlak voor hem af. Hij wist natuurlijk, wie ze was; welgestelde boeren uit één gemeente zijn maar al te goed onderricht van elkaars bestaan. Maar hij zag haar eigenlijk voor het eerst goed: gespierd en lang als ze was en slecht in haar vlees. Haar ellebogen en schouders waren hoekig, ondanks de strikken en boordsels en pofmouwen, waarmee ze haar gebreken trachtte te verbergen. Ze was nog niet lelijk van gezicht, wat hard en streng, toch bedreigd door de vroege dorheid van een ouwevrijsters-bestaan, Hij volgde haar, eerst op een afstand, in een vage nieuwsgierigheid, naar de dansvloer; later vroeg hij haar voor een mazurka. Ze danste houterig en langzaam, de ogen neergeslagen, haar hand ging gloeien in de zijne, haar knieën maakten lange scherpe vouwen in haar rokkensleep. Ze praatte bijna niet.

Antje Adzers Eisinga was een enige dochter en rijk. Ze wantrouwde, sinds haar ouders haar van kind af aan gewaarschuwd hadden, elken vrijer; vooral, als ze wist, dat hij in een huwelijk weinig mee zou brengen; en die kwamen het meest op haar af.

Herre Wiarda woonde nog altijd bij Tjalling en Reinou thuis. Hij deed zijn zaken, en hij hielp mee in het werk, al naar het seizoen. Hij liet wel geen cichorei meer branden op de eest, hij maalde niet langer het graan van de streek, hij verkocht condens aan de beurs. Hij trouwde niet. Hij hield van de vrouwen met de korte en hongerige en snel-verzaadbare trek, welke mannen hebben, die hun tijd en kracht voor andere dingen dan liefde bewaren. Herre verachtte de vrouwen, als het er op aan-

[pagina 44]
[p. 44]

kwam. Hij vrijde, wanneer het er tijd voor was - des Zondags, zoals hij dat van zijn jongensjaren af naar boerenzede had gedaan, en zoals het hem gerechtigd voorkwam. Het was simpel, en het bond niet, als men dikwijls wisselde. En die gemakkelijke eenvoudigheid en vrijheid lieten hem de speelruimte om te denken en na te leven, wat voor hem van het meeste belang was. Vroeger had men in de streek altijd over zijn ongehuwde staat gemompeld - ‘elk jaar een ander liefje, met zoveel geld is dat ook makkelijk’ -; het was het wantrouwig misprijzen en misgunnen van een zelfgekozen voorrecht bij deze bevolking, die gewend was aan jonge huwelijken, en de vrijgezellenstaat alleen erkende in overbevreesde of overlichtzinnige naturen.

Het was een soort duistere ingeving, die Herre, den bewonderden en benijden vrijer, naar Antje Adzers dreef. Hij wist van haar geld. Het geld trok hem. Hij had naast het onaanzienlijke meisje in de herberg onder de groene en oranje feestslingers gezeten, en na het sluiten van de kroeg met haar in het gras gelegen, de halve duur van de warme nazomernacht, totdat de dauw rillende witte netten over het gras en tussen de slootkruiden spon. Zij kon niet vrijen; het gaf hem een ongekend leedvermaak, met haar onervarenheid te sollen, stug en links en afhankelijk als zij bleek. Hij zag, dat hij haar in zijn macht kon krijgen, als hij dat wilde; en zij was rijker dan hij. Maar het spel had hem spoedig verveeld, en hij had bij het afscheidnemen niet gevraagd, of hij haar des Zondags thuis mocht komen opzoeken.

Een blunder? Ja, hij had later bij tussenpozen de angel van de spijt voelen steken; er was een kans in zijn leven verspeeld, die niet terug zou keren, zo dacht hij toen; de Eisinga's en Antje Adzers zelf zouden hoogmoedig genoeg zijn, om hem te weren, na deze al te grove versmading...

De gedachte aan de fabriek en het kapitaal, dat welkom en nodig zou zijn, bracht Herre weer spijtig in herinnering, dat Antje nog bestond, ongehuwd, rijk, lelijk, vol hulpeloze verdrongen verliefdheid. Bij de herinnering keerde

[pagina 45]
[p. 45]

de afkeer; maar de trek naar het geld was machtiger.

- Des zomers kwam er van vrijen niets. De hele maand Juni werkte Herre bij zijn vader in de hooiing, zoals hij dat van kindsbeen af aan gewoon was. Er volgde een. droge, warme tijd na een lente vol storm en waterhozen. De arbeid prikkelde het gespannen lichaam heet, Herre werkte in de harde kracht van zijn boerenmannelijkheid, geblakerd overdag, des nachts verloren in zware beschonken slaap. Er was geen tijd voor een vrouw, voor zakendoen. In het warme halfjaar was het aan de beurs stil. Herre reed de eerste maaimachine van de woudstreek, waar men van heinde en ver naar kwam kijken en vragen; hij voelde op de wiegende stalen zetel het geweldig sterven van de bundels rul gras, die achter hem neerzonken. Hij schudde de rijpe zwaden met de hooiers, keerde opper bij opper, de broeiende vochtzijde van het hooi naar de steile Junizon. Hij werd mager en bruin, at met de gretigheid van een wolf, liep in witte onderkleren te zweten achter de paarden, en was weer volop de boerenzoon, die het werk kent, de arbeiders tot haast aanjaagt, hun de taak van de dag wijst, en zelf tot diep in de nacht meezwoegt, om de bergen binnen te halen voor de regens neer zullen razen. Het was een dwaze gedachte, die af en toe in hem kiemde, en waarover hij inwendig lachte: wat, als de portier van de beurs, de kellners van Amicitia of De Nieuwe Doelen hem zo zagen, de haren klam van het uitputtend werk, met grote gulzige happen etend van Reinou's sterke boerenmalen, - hem, die ze in de stad al niet anders meer aanspraken dan met het ‘mijnheer’ van den notaris, den dokter, den dominé... hem, die eigenlijk fabrieksbezitter was? -

De tegenstellingen in zijn eigen bestaan waren Herre bekend, en hij haalde er de schouders over op, licht-vermaakt, dat hij boer en koopman tegelijk kon zijn; maar ook met een ongevormd voornemen, dat weer samenhing met het denkbeeld van een eigen fabriek: dit eindigt spoedig. In een soort vage, dronken weemoedigheid ging hij des avonds, als hij met het hooi-ijzer uit de schuur terugkeerde, en het hele huis door-

[pagina 46]
[p. 46]

togen was met de zoete kruidige roken van het gevelde gras, op de oude bedstede van zijn jongensjaren slapen. Boven hem was de zolder en de balk, waar hij zijn eerste geld verborgen had. De vleermuizen achter de binten maakten zich al los voor een nachtelijke jacht, de spreeuwenjongen kermden onder de pannen, alles had het overbekende, ingekeerde en ritselende van een oeroud weldadig verleden. En dat verleden was in hem ook; zijns ondanks genoot hij in een sombere gedruktheid van de gedachte, dat hij er, aan ontsnappen zou, vroeger of later... Was het goed, was het kwaad? Wat deed het er ook toe: hij mòest zijn weg gaan, het ene ding bracht onherroepelijk het andere mee, en hij had slechts te gehoorzamen aan de schakeling van oorzaak en gevolg.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken