Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het rad der fortuin (1948)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het rad der fortuin
Afbeelding van Het rad der fortuinToon afbeelding van titelpagina van Het rad der fortuin

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.91 MB)

Scans (20.45 MB)

ebook (4.20 MB)

XML (0.81 MB)

tekstbestand






Illustrator

Charles Roelofsz



Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het rad der fortuin

(1948)–Theun de Vries–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

V

Met Kerstmis was Rudmer thuis geweest. De woudwegen lagen zwaar ingesneeuwd en over de donkere huizen en het klein geboomte hing het zwijgen van de diepe midwinter. Tjalling had hem met de kapwagen van het station gehaald. Hij drukte Rudmers hand met een verlegen blijdschap, en Rudmer werd warm en verward, toen hij de onbeholpen liefde van zijn vader zag. - Ze waren naar huis gereden; er vielen nog weinig woorden; Rudmer huiverde half, half was hij verheugd om de ernst en vertrouwdheid van het roerloos landschap, maar er was ook een zwaarte in zijn hart: hij zag tegen de ontmoeting met Reinou en Herre op. Op het erf

[pagina 96]
[p. 96]

schaamde hij zich opnieuw, toen de arbeider het paard aan de toom vatte, en met de andere hand een kort, onwillekeurig gebaar maakte, alsof hij de pet af wou nemen. Hij zette zich schrap tot een brede kwasi-vermaakte lach:

- Wat nou, Tymen, je kent mij toch nog wel...?

Tymen nam hem van onder tot boven op, en grinnikte:

- Vanzelf... Je ziet er anders zo voornaam uit... ik dacht 'n moment, dat je heit met 'n heerschap uit de stad thuis kwam -

Tjalling lachte nu ook vrijer:

- Nou, hij komt toch uit de stad...?

Rudmer liep naar binnen. Zijn moeder kwam hem in het zijgangetje al tegen. Zij kusten elkaar niet, maar ze hield zijn hand lang vast. Ze leek kleiner en gebukter en haar glimlach kwam als van verre afstand. In Herre's handdruk was meer van de oude nabijheid.

Hij had zich, de eerste dag al, in de voorkamer ingericht, waar hij ook als gymnasiast zijn schoolwerk maakte. Daar zat hij nu, dag aan dag, urenlang en alleen, als de sneeuwstormen op het erf huishielden. In de stallen dorst hij om zijn goede pak niet lang te blijven; de koeien spatten en sloegen hun staarten wervelend door de mestgeul. Maar als hij in zijn afzondering zat te lezen, had hij het vaag gevoel, dat zijn ouders en broer in de keukenkamer op hem wachtten. Hij was na een of twee dagen met hen uitgepraat. Wat moest hij nog vertellen? Hij had vluchtig gesproken van Vitringa; van het ontgroenen en de sociëteit dorst hij niets zeggen. En zij zaten daar, gespannen en nieuwsgierig, om nog meer van hem te weten - een voelbare afwachting, die hem inwendig machteloos maakte. Onder het eten kwamen de vragen weer: aarzelende, half onderdrukte van Tjalling, opener van Reinou; hij probeerde te schertsen, de oude gesprekstoon te vinden, in de hoop, dat hij rechtstreekser met hen zou kunnen praten; maar tussen hen en hem zweefde de ongeneeslijke vervreemding. En bijna nam hij het zijn moeder kwalijk, dat zij mooier vlees voor hem had gekookt, en dat ze hem een bonte zakdoek over de knieën spreidde, bij wijze van servet, en hem - als de

[pagina 97]
[p. 97]

anderen er niet bij waren - een schoteltje met ingelegde zomervruchten bracht; het was, of ze erkende, dat hij reeds van een hoger mensenslag was; het verdriette hem en maakte de afstand groter; en hij verwenste zichzelf.

Op de eerste Kerstdag ging hij met zijn ouders in de wagen naar de kerk. Zij liepen langzaam door de kleine haag van zwartgeklede mannen, die voor de deur van de vermaning wachtten, tot de dienst beginnen zou. - Tjalling groette breed naar beide zijden; Rudmer knikte met de verlegenheid van een opgeschoten blaag tegen de oude bekenden, die hem overrompeld en vragend aanstaarden. Hij voelde, toen hij voorbij was, hun ogen in de rug, op de slanke donkergrijze jas en de stijve hoed; hij kon zich voorstellen, wat er in hun harde, onwereldse hoofd omging, hóórde hen onderling spreken:

- Die mijnheer... dat was Rudmer van Tjalling!

- Student is ie nou... en je ken het zien...

- Al helemaal stadsmenieren, wat ik zeg...

- Z'n grootvader had 'm zo eens moeten zien...!

En een enkele met een ruim gemoed zou in goedig ongeduld antwoorden:

- Nou ja, de tijden veranderen... Als dit maar goed is! - en zich op de borst slaan, alsof hij daar de schuilplaats van het karakter vermoedde.

Rudmer had half geluisterd naar de preek; de voorganger werd zichtbaar ouder, en Rudmer had een vage herinnering de woorden, die hij sprak, eerder gehoord te hebben. Er groeide een klemmende angst in hem: was dit nu zijn voorland? Hij had zich dit alles nooit zo nabij voorgesteld: een kleine dorpsgemeente, geharde, stugge boeren, die hij moest stichten - een pastorie midden in verlaten wegen en stegen - zieken bezoeken... Hij veegde zich met de zakdoek over het voorhoofd, en keek van zijn vader naar Herre; Tjalling zat rechtop, grauwblond, ernstig meedenkend met de woorden van de kansel; Herre's ogen waren doelloos op het raam; hij had kennelijk andere zorgen aan 't hoofd. -

Na de preek had de dominé Rudmer bij zich gewenkt; hij had

[pagina 98]
[p. 98]

hem natuurlijk al onder het gehoor herkend. Inwendig rebellerend, maar met wereldse toegeeflijkheid en een glimlach onderwierp hij zich aan het verhoor over de college's, de studenten, het leven in de stad; of hij er aan zou denken, dat hij als volgeling van Menno zijn zelfstandigheid bewaren zou, en niet bezwijken voor de druk van de ethische en de Leidse richtingen...

Hij beloofde het.

De vacantiedagen schoven sneeuwomduisterd en traag op de stelp; Herre was meermalen voor zaken naar Leeuwarden. Rudmer vergezelde hem een keer; de friese hoofdstad leek kleiner en doodser, en het enige, wat Rudmer beviel, was, dat hij tijdens Herre's bezoek aan de Beurs, een borrel kon gaan drinken. Verwonderlijk, dacht hij, dat zes jaar op dit gymnasium mij niet méér aan deze straten en huizen binden...

De andere keren, dat Herre naar Leeuwarden moest, bleef hij al thuis, in de beslotenheid van de mooie kamer; hij las Pascal, maar was blij, dat hij tevens een Zola en een Maupassant mee had genomen. Hij rookte bijna een volle sigarenkist leeg, en betrapte er zich na elke avond op, dat hem een lokkend beeld van een verlicht café vol roezige, goedgeklede, jonge mannen voor ogen rees. De stilte langs de oude Zomerweg was slaapwiegend. Hij ging vroeg naar bed; Reinou's gaststee was dik van veren matrassen, maar de ruimte leek eensklaps drukkender en nauwer, en hij sliep zonder zich uit te kunnen rekken en schrok op, als de beesten in de stal ronkten en zich wentelden in de dierlijke slaap. - Hij stelde zich nu de companen voor, de zonen der gegoede burgerij: ook zij waren thuis, en ze waren er gelukkig door. En hij zat hier, dag in, dag uit, en verveelde zich, en vond zijn makkelijke houding niet op de rechte houten knopstoelen en matten zittingen van Reinou's meubilair, en geeuwde de avond tegen, en werd zwijgzamer, en ergerde zich mateloos over zichzelf en zijn verveling. Wat wilde hij eigenlijk? - Ja, wat wil ik eigenlijk? herhaalde hij de vraag voor zichzelf. Hij wist, wat hij eenkeer in het dagboekje geschreven had, maar hij vaagde de zinsneden uit

[pagina 99]
[p. 99]

zijn herinnering weg, en wenste nog slechts, dat hij weer in Groningen was...

Toen Pasen naderde, zag hij al lang tevoren tegen het bezoek aan het ouderlijk huis op, trots de vrijheid van de lente, die hem althans niet achter de gesloten deuren en luiken van de stelphuizing bannen zou. Reeds vroeg in April begon hij te overleggen, wat hij kon doen, om het verblijf thuis kort te maken; zijn ouders verwachtten hem in hun eenvoudige trots; en hij was Herre, die hem de vorige keer ongevraagd een bankje van honderd had gegeven, wel verschuldigd, zich te tonen. Hij ging in een opwelling naar Vitringa en opperde plannen voor een gezamenlijk reisje. Vitringa keek hem scherp aan bij het voorstel en vorste genadeloos:

- Moet je dan niet naar de boerderij? Voorjaar op het land? De vrije friese natuur?

Zijn stemklank verried, dat hij Rudmer doorzag, en Rudmer erkende driftig:

- Nee... Ik kom er voor uit, dat ik niet naar huis verlang... Geen gebrek aan goede wil, hoor... maar ze zijn zo anders.

Vitringa haalde sarcastisch de schouders op:

- Nee, zij zijn dezelfde gebleven; jij bent alleen maar veranderd. Overigens zou dit voor een aanstaand predikant een prachtige gelegenheid zijn, om te laten zien, dat het je ernst is met je evangelische herderschap... daarbij: kinderliefde, en wat dies meer zij... Maar goed: speel eens voor verloren zoon. Wroeging is ook zoet, en in elk geval veel opwinderder dan braafheid.

- Je bent een satanskind, dankte Rudmer.

Ze spraken af, naar Norderney te gaan. Rudmer kwam twee dagen voor Pasen thuis, en vertrok weer op de vooravond van het feest. Hij had een hekel aan zichzelf, toen hij de teleurgestelde, lege blik van zijn vader zag; Reinou zat in haar stoel en keek pijnlijk bevreemd, toen hij, haastig en verontschuldigend, van zijn voornemen vertelde.

- ...Het is nu eenkeer afgesproken... Ze rekenen vast op me... ik kan niet zo maar wegblijven. -

[pagina 100]
[p. 100]

Tjalling ging zuchtend zitten:

- Vanzelf niet... we begrijpen het best... maar 't is jammer, jammer...

Reinou verzette zich nog:

- Maar wij zijn toch je ouders, en bij die... heren ben je immers altijd? Je komt hier zo zelden... En we hebben haast nog over niks gepraat - -

Maar Herre, die de krant las, gooide de bladen met een ruk van ongeduld op tafel:

- Ach kom, Mem moet toch inzien, dat die studenten onder mekaar veel meer plezier hebben... Wat moet de jongen hier nou op die dooie plaats? Koeien en biggen heeft ie al zovaak gezien. En met 'm praten? Hij wordt ons toch veel te geleerd - hij praat liever met dokters en professors en zo...

Hij lachte, en gaf Rudmer een broederlijke klap op de schouder:

- Vooruit geleerde heer, ruk maar in... En stuur me een ansicht!

Tjalling en Reinou zwegen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken