Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het rad der fortuin (1948)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het rad der fortuin
Afbeelding van Het rad der fortuinToon afbeelding van titelpagina van Het rad der fortuin

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.91 MB)

Scans (20.45 MB)

ebook (4.20 MB)

XML (0.81 MB)

tekstbestand






Illustrator

Charles Roelofsz



Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het rad der fortuin

(1948)–Theun de Vries–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 114]
[p. 114]

VIII

Rudmer's derde jaar in Groningen kwam, en het sleepte zich trager en minder glansrijk dan de eerste twee. Rudmer kende het academieleven; hij had, als tweedejaars, de nieuwelingen meegedonderd, zonder dat het hem 't genoegen gaf, dat hij er zich van had voorgesteld, toen hij groen na groen bij zich ontbood en onzinnige opdrachten verzon. Hij had tweemaal de Februarimaand en de dies der hogeschool meegefeest en zich inwendig geamuseerd en geërgerd over de stompzinnigheid van heren op leeftijd en met positie's, die jong trachtten te doen met de jongelingen, en vuilbekten, en studentenjargon gebruikten, vol zaten met herinneringen uit de 70-er en 80-er jaren en elkaar aanspraken met de onbetamelijke en belachelijke bijnamen, die de trots van hun wildste en blijkbaar enig levende jaren waren geweest. Rudmer had alle voldoeningen van zijn begaafdheid geproefd; hij was niet achtergebleven, als het er om ging, in de feestweek of de kermis halsbrekende en schandaalverwekkende streken te volvoeren, die den burger tot op het merg der braafheid moesten schokken. Hij had het leren kennen... en het verveelde hem licht. Hij kende de stad, haar bierhallen, vreetplanken, stegen, bordelen, kanalen. Hij was haar zo moe, dat hij in dat derde jaar vòor het eerst de vacantiedagen aan de Zomerweg niet meer ergerniswekkend en benauwend vond, en blij was om de landstilte zonder vindicatoren, kroeggeraas, zonder Kees Jeruzalem, de harde collegebank, en de sleep van bewonderaars, die volgde, waar hij ging en zat.

Rudmer deed zijn candidaats stipt op tijd en met de feilloze uitslag, waarvan hij al bij voorbaat zeker geweest was. In het voorjaar van '99 gaf hij in Mutua zijn afscheidsfuif met een verlicht en vrij gemoed, dat hij nu, eindelijk, zijn leerjaren achter de rug had en de studie zou kunnen vervolgen daar, waar geen wilde elementen en dwaalsterren als Vitringa de reine hemel van zijn innerlijk meer zouden verschrikken en uit het lood slingeren: aan het seminarie in Amster-

[pagina 115]
[p. 115]

dam, waar men de doopsgezinde predikanten schoolt. -

Hij zag Vitringa voor zijn eindvertrek nog éénkeer - op straat. Rudmer draalde een paar tellen voor de winkelruit, waar hij stond. Zou hij den ouden mentor kennen, de hand drukken, voor het laatst een paar woorden zeggen? Zijn hart tikte dof en onbesloten; zijn huid prikte. Toen wendde hij zich naar het glas van de winkelruit, alsof de uitgestalde sigaren en pijpen hem bizonder boeiden. Het vaag en kantelig spiegelbeeld van den Mefisto met zwabber en flambard zwenkte achteloos langs de gevels van de overzij. Vitringa was gegaan... Maar in Rudmer leefde nog minutenlang de schaamte, en zijn hele avond was oversomberd door de onverjaagbare bijgedachte, dat hij een verzuim begaan had, dat niet te vergeven was, - nu niet, en nooit.

Joël, de fotograaf, kiekte hem temidden van zijn studiegenoten op het perron, toen hij Groningen verliet. Rudmer stond in napoleontische pose tussen de zingende en luide vrienden van drie jaar in, wachtend op de onveranderlijke lijfspreuk van den corpsfotograaf: - 'Et is gebeurd, 'eren. - Er werd gelachen, twee of drie begonnen het vindicatorenlied te brullen,

 
Hoe ver uiteengedreven...

de conducteur waarschuwde goedwillig en vermaakt, handen grepen de zijne, stemmen schreeuwden, dat hij uit de buurt van het Rembrandtplein moest blijven, de adem van de dolsten gloeide op zijn gezicht bij onzinnige omarmingen. Hij groette de achterblijvers breed en voornaam vanaf de treeplank; ze waren, trots hun beperktheid en waanwijsheid toch kameraadschappelijke kerels geweest... - Terwijl hij nog zwaaide en de trein wegschoof, - de uitbundigsten holden naast het portier mee, zover het perron het toeliet - had hij echter al het lege, vragende gevoel, waartoe dit alles gediend had. Men had hem erkend, hij was zelfs gevierd; hij had hun laten zien, waartoe een friese boerenzoon in staat is. Men zou over hem spreken, na deze zomer en winter nog; misschien zouden ze nieuwelingen van hem vertellen... Maar ergens in Groningen liep een lange, schonkige man, die anders dan anderen aan hem

[pagina 116]
[p. 116]

terug dacht; en dat hij dien enen bedrogen had, gaf hem ee besef van ijdele onmacht, zo vermoeiend, dat zijn hand eensklaps zwaar leek en hij het portier vroegtijdig sloot voor het geestdriftige uitgeleid, dat hem bereid werd. -

Rudmer zat achter het smalle ruitje van de coupé en keek naar het overbekende, wegdraaiend uitzicht. Verre zeilen, torens, die stomp en oeroud uit het roestig rood der dorpsdaken staken, de plotselinge kletter van een brug over een groot, recht vaarwater, boerderijen, de eenzame bolwerken in de vlakte. Het volk kroop en werkte op de landen. - Wat had Vitringa ook weer gezegd? ‘De zwetende, lijdende, zichtbare mensheid -’ Rudmer vaagde de gedachte weg. Hij wilde enkel denken aan wat hem in Amsterdam wachtte. Maar de gedachte bleef, ergens ver achter de drempel van zijn bewustzijn, klagend en zachtjes sarrend. En des avonds, toen Rudmer weer alleen zat in Reinou's statige kamer, onder het koperen tikken der regulateur, haalde hij werktuiglijk het dagboekje uit de koffer. Het had nog vele lege bladzijden; hij las het weer door, met het medelijden en de afstand van de eerste levenservaringen; het was trots alle gemaaktheid zo simpel en kinderlijk. En plotseling roerde het hem; roerde hem de ernst, waarmee hij het begonnen had, en die oprechter was geweest dan de koude zinloze roem, waarmee hij was weggetrokken. Het boekje verborg zoveel meer, dan het uitsprak. En die avond thuis, met de zachte toorts van de petroleumvlam boven zijn blonde haren, schreef hij er voor het eerst misschien de waarheid in, al was het ook in de vorm van een vraag, zoals die schor en eenzaam in hem rees:

‘Heb ik gevonden, wat ik zocht, of heb meer verloren dan gewonnen?’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken