Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het rad der fortuin (1948)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het rad der fortuin
Afbeelding van Het rad der fortuinToon afbeelding van titelpagina van Het rad der fortuin

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.91 MB)

Scans (20.45 MB)

ebook (4.20 MB)

XML (0.81 MB)

tekstbestand






Illustrator

Charles Roelofsz



Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het rad der fortuin

(1948)–Theun de Vries–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 150]
[p. 150]

VI

De Mei kwam laat, door vissigwitte regenweken en zachte nachten vol natte aardse geur. Antje Adzers droeg haar zwangere lijf als een schaamachtige last; sinds de dagen van Maart en April had ze zich bijna niet meer buiten vertoond. En Herre Wiarda zag, hoe zij veranderd was en nog bleef veranderen; bij haar stugge hoekige schroom voegde zich de vreesachtige ongewendheid jegens de komende gebeurtenis. Zij werd zwijgzamer en nukkiger; en hij schuwde het bijwijlen, naar haar te zien, gezwollen als zij werd, onvrouwelijk trots alle tekenen van het naderend moederschap. Hij was niet onvriendelijk tegen haar - de vriendelijkheid van het welgeschapene, onbelemmerde leven tegenover het lelijke en bezwaarde, met een druk van schuldbewustheid en een vage wrevel, die hij terugdrong...

Herre Wiarda had nog andere zorgen. Als een hond om de gloeiende brij draalde hij tegen het feit, dat hij zijn ouders moest vertellen, naar wien hij zijn zoon wilde noemen. Telkens nam hij zich voor, naar de Zomerweg te gaan en de bittere punt van het waagstuk af te bijten. En telkens vond hij weer de uitvlucht van zakenbrieven, van dringende bezoeken of vermoeidheid, die hem van het voornemen afhielden. Maar toen de dag van de bevalling naderde, werd het voornemen langzaamaan noodwendigheid. Hij kon Tjalling en Reinou niet op het ogenblik van de geboorte met het nieuws verrassen, dat voor hen een schaduw op de trots moest zijn.

Op een middag van schrale zonneschijn, die over het vaalgroene land een nog bedrieglijk en rillend voorjaarswaas ademde, betrad hij het voorhuis van de stelp aan de Zomerweg, waar hij geboren was. Het was een middaguur, waarop zijn ouders zeker beide in huis zouden zijn: onder het theedrinken.

Om de naakte tafel met het ingelegde zeildoek van het lage lichte voorhuis vond hij zijn ouders en den arbeider, zoals hij verwacht had; maar er zat een vierde bij hen, een nieuweling,

[pagina 151]
[p. 151]

een lange brede jongen van een jaar of zestien. Herre stond, nog met de klink in de hand, verbaasd om de onbekende gast. Een nieuwe knecht? Met zijn vuile grauwe broek en blauwe kiel had de knaap daar het meeste van weg. Terwijl Herre de deur sloot en op de tafel toe liep, nam hij de nieuwe op - magere polsen staken uit de mouwen van het buis; het haar van den jongen viel met een losse wilde slag achter de oren en krulde licht aan de nek. In het ronde, sterke gezicht met de rechte mondstreep was iets familjaars, dat Herre trok, zonder dat hij het thuis kon brengen. In de vier of vijf seconden van deze onderzoekende oogopslag kwam reeds de uitleg van Tjalling:

- Herre, dat is nou Ekke - de zoon van je oom Jarig!

Herre keek snel naar zijn vader, die met een onbekende stemval sprak. - Ekke, dit is onze Herre, waarvan ik je verteld heb. -

Ekke! De zoon van Jarig! Herre verbaasde zich niet langer over de trekken van herkentenis. Een neef, die half zo oud was als hij -! Hij stak den jongen de hand toe en lachte; een grote sterke knuist drukte de zijne, en Herre zag eensklaps het verschil tussen zijn eigen verstadsende handen en die van den boer; de handen van Ekke waren rood en rauw en gekloofd als bij een volwassene; de jongen had blijkbaar al jarenlang hard werk verricht.

- Zo... Ekke, zei Herre, zo hartelijk als hij kon. - Wat een nieuwe familie! -

De knecht vertrok het gezicht in een grijns; voor hem was het even onbegrijpelijk als nieuw, dat er onverhoeds familie komt opduiken, die men vroeger nooit gekend heeft; daarvan zal hij in de streek heel wat te vertellen hebben. Ekke Jarigs Wiarda glimlachte vaag en verlegen. - Hoe komt hij hier zo ineens verdwaald? vroeg Herre, half naar zijn ouders gekeerd.

Tjalling kuchte een bevangen lach, en schoof zijn theekommetje bij.

- We hebben 'm uitbesteed bij Sybranda in Hardegarijp,

[pagina 152]
[p. 152]

legde hij uit. - Hij komt er de twaalfde, als jongknecht, en zolang woont hij hier.

Nog steeds had Ekke weinig gezegd. Hij zat op de rand van de oude knopstoel, een zwak rood op de jukbeenderen. Herre nam hem met groeiend welgevallen op. De jongen beviel hem, recht en slecht en niet van het brutale soort.

- En hoe lijkt je de woudstreek, Ekke?

- O... bestig, zei de zoon van Jarig, die zijn kopje in het schoteltje omkeerde met de vreesachtige behoedzaamheid van iemand, die bang is, dat hij te veel gerucht zal maken, of op zal vallen.

De knecht stond op en ging naar buiten. Ekke keek hem weifelend na, daarna gleden zijn blikken heen en weer tussen Tjalling en Reinou.

- Ga maar met Wiebe mee, zei de oude vrouw.

Ekke stond op, kennelijk verheugd, dat hij gaan kon, en schroomvallig tegelijk, omdat hij voelde, hoe ze allen naar hem zagen. Toen zijn klompen wegklepten door het dwarsgangetje en over de deel, zuchtte Tjalling. En Herre verstond de stomme meewarigheid en verwondering in die zucht: hoe vreemd is 's levens beloop.

- Wonderlijk, zei hij, - zo'n jongen... En z'n moeder - wat is 't voor een mens - wat doet ze?

Tjalling ontweek de blik van zijn oudsten zoon.

- Regina? O... die heeft, g'loof ik, een winkeltje opgezet... Jarig, je oom, had de melkrijderij van het fabriek, zie. Maar dat is vanzelf voorbij. Ekke was d'r nog niet oud genoeg voor - -

Ze zwegen. Herre dacht weer aan het doel, waarvoor hij hier was gekomen, en het tikken van de staartklok werd eensklaps pijnlijk hoorbaar in de stilte. Jarig, Tjalling, Ekke; allemaal Wiarda's... Hoe moest hij het vertellen? Terwijl hij het derde of vierde oorloze kopje aannam, dat Reinou hem, opstaande, aanschoof, en ouder gewoonte getrouw, als hij zijn ouders bezocht, het warme vocht in het schoteltje omschonk, vertelde hij, al blazende op het kleine wolkende oppervlak

[pagina 153]
[p. 153]

tussen zijn handen, wat hij van plan was, als Antje een zoon ter wereld mocht brengen.

Hij zag zijn ouders getroffen zwijgen. De strenge lijn van Reinou's witte muts beefde even tegen het goudige raam, en Tjallings grijze krullen bogen voorover naar de tafel.

Het werd een stokkend en gerekt gesprek met lange stilte's vol wederzijds wantrouwen en verlegenheid. Herre zuchtte inwendig: hoe ver liepen zijn wegen al uiteen met die van zijn ouders. Zij begrepen niets van zijn overwegingen, zelfs al had hij die breedvoerig kunnen verklaren. Tjalling begreep ze niet, omdat hij den ouden Wychman moest hebben verfoeid - hij had immers ook zijn kinderen niet naar hem genoemd; zijn moeder begreep ze niet, omdat zij vreemd was aan het Wiardabloed, en in de vernoeming van een ongekenden grootvader enkel gril en willekeur zag. Herre onttrok zich ten slotte door een snel afscheid aan het steeds woordelozer verwijt en de stroeve gezichten; blij, dat gezegd was, wat er gezegd moest worden. Eens werden ze het nooit... En onder het naar huis slenteren langs het vertrouwde binnenpad kiemde de eerste ingeving in hem, dat 't te mal werd, nog langer in dit dorp te blijven hokken, dat hem hardnekkig in zijn persoonlijke wensen leek te willen weerstaan.

De streek -! Ze was een geheime macht, dit stukje geboortegrond, dat al het doen en laten van zijn bewoners met de overgeleverde ongeschreven wetten van het verleden bond en belemmerde. Maar Herre was bereid, de strijd tegen dat verleden aan te binden!

Hij zette de gehele omgeving in een stormvlaag van verbazing, toen hij tegen de tijd, waarop het kind verwacht werd, een verpleegster in huis haalde. Men oordeelde het een schande, een stadse en ingebeelde afdwaling van dwazen, voor wie de deugdelijke instelling van het platteland, een eerzame baker, niet goed genoeg meer was. Het was de eerste maal in de geschiedrollen van deze woudbuurt, dat een wijkzuster dienst deed bij een bevalling. Dat wou zeggen: bij een boerenzoon. Een dokter, een notaris, een predikant... dat waren nu een-

[pagina 154]
[p. 154]

maal lieden, die men niets kwalijk nemen mòcht, al hadden zij nog zoveel uitheemse noten op hun zang. Maar zelfs een Herre Wiarda had zich te onderwerpen aan de wet van vader en vadersvader... Herre echter ging lijnrecht in tegen het verhitte veroordeel - zelfs tegen het schuw en schuchter verzet van Antje, die klaagde, dat 't toch geen gewoonte was, dat niemand ooit zó'n nieuwigheid bestaan had, en dat zij het best durfde wagen met een beproefde, ouderwetse baker. Het was de enige maal sinds haar zwangerschap, dat Herre in woede uitbarstte, al was die woede niet tegen haar gekeerd, maar tegen de dwang, die iedereen krachtens de ingeroeste overtuiging van het geboorteland op hen uit wilde oefenen.

- Bakers! Die verdomde ouwe kletskousen! viel hij uit. - Bijgelovige koffieleuten, die kinderen zoet houden met dotjes vol brandewijn! Ze weten immers niet eens, hoe ze een kind moeten aanpakken - het klein grut sterft onder hun handen - als ze blijven leven is 't alleen, omdat ze sterker van inhoud zijn dan de behandeling... En waar komen die bakers vandaan? Uit de armeluisbuurten, van de achterwegen, waar de mot en de schimmel en de houtwurm in alle stoelen en kleerkasten zitten... Ik vertrouw mijn kind - óns kind - niet aan zo'n dweil toe. Laat Beits en Oept en Wybren en godweetwie maar kletsen, wat ze willen: hier komt een zuster in huis! Ik laat me de wet niet voorschrijven door iederen woudker, die nog in de zeventiger jaren leeft! -

De zuster kwam.

Het was een stille, bedreven, niet meer jonge verpleegster in kraakhelder wit-en-blauw, die met gladgestreken haar en roodgeboende, smetloze handen den dokter bijstond, om het kostbaar kind van Antje Adzers ter wereld te brengen.

De bevalling was pijnlijk en lang, alsof de schoot van de moeder het kind slechts met tegenzin en door dwang prijs wilde geven. Herre Wiarda had er niet aan getwijfeld, dat het een zoon zou zijn; hij kreeg gelijk. Toen hij na de bevalling in de voorkamer gelaten werd, waar Antje in de brede veren kussens van het ‘uutvanhuzersbed’ lag - de legerstee, die

[pagina 155]
[p. 155]

doorgaans alleen door gasten werd benut, vertelde de zuster het hem droog en zonder geestdrift - het was haar zoveelhonderdste. Maar Herre werd wild en zorgzaam tegelijk, toen hij naar de bedstede ging. Antje lag daar bleek en uitgeput, met sporen van tranen en zwarte vouwen onder de ogen - en in de diepe kinderwagen, die tevens wieg was, kreet een gerimpeld klein wezen met een spits muizengezichtje - een aanblik, zo machteloos en meelijwekkend, dat 't Herre plotseling nameloos aangreep en hij zich naar de moeder terugwendde, om haar voorzichtig op het vochtige perkamentwitte voorhoofd te kussen. -


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken