Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het rad der fortuin (1948)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het rad der fortuin
Afbeelding van Het rad der fortuinToon afbeelding van titelpagina van Het rad der fortuin

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.91 MB)

Scans (20.45 MB)

ebook (4.20 MB)

XML (0.81 MB)

tekstbestand






Illustrator

Charles Roelofsz



Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het rad der fortuin

(1948)–Theun de Vries–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 261]
[p. 261]

II

In de weken, waarin Ekke Wiarda terugwende aan het verblijf onder welgezinden, zag hij Tjalling elke avond ongeduldig worden. De lange, zwijgzame boer zoog heftig aan zijn pijp, stopte ze met stille furie, en begon naar de deur te lopen. En elke avond zei Reinou, als troostend, vanaf haar plaats bij het raam, dat nog wat heldergroen licht ving:

- Geduld nou maar, Meint wil immers ook weten, hoe 't er mee staat.

Buiten klopte Tjalling de pijp op de top van zijn klomp uit en slenterde hij naar het scheefgezakte witte hekje, de bruingeworden rokerstanden scherp op de onderlip, als moest hij zich met geweld beheersen.

Ekke lette eerst niet op deze tekenen, maar na een paar weken werd hij nieuwsgierig:

- Waar wacht Tjalling-oom toch op?

En Reinou keek hem aan, zuchtend en met bedwongen verwijt:

- Nou, vanzelf de Bóeren -!

De Boeren. Ekke luisterde verwonderd naar haar verklaring. De Boeren woonden in Afrika. Scheepsreizen ver weg. Mensen van Hollands bloed. Ze hadden hun nederzettingen en steden op de rotsen en in de weidevlakten; zij doopten het kaffervolk; ze bouwden daar Hollandse huizen en spraken Hollands; ze fokten vee en onderhielden de bijbel en de geboden als de voorvaderen. Maar de Engelsen drongen op naar de Kaapkolonie, en de Boeren trokken aldoor verder het zuiden in, naar Oranje-Vrijstaat, naar Natal, ze stichtten de republiek Transvaal. Het was lang geleden, in de 70-er en 80-er jaren, toen hadden ze al met de Britten gevochten. Want schieten konden ze, vanachter de kopjes, zo heetten de rotspunten in de bergen daar... Maar Engeland was sluw geweest; het had hun de onafhankelijkheid beloofd. En nou was dat alles voor niets; de Britten werden weer landhongerig, toen er goud in de Witwatersrand bloot kwam. Ze hadden het land van de

[pagina 262]
[p. 262]

Boeren willen afnemen, en daarom grepen de Boeren de wapens.

Reinou vertelde het, langer van adem en telkens zoekend naar woorden.

- De Engelsman wil alles, álles in de wereld... De krant schrijft er over. Maar de Boeren zijn niet bang. Ze vechten al maanden, jong... als ze 't maar houden... Elke dag schermutselingen - bloedig gaat 't er toe. En wij zijn voor de Boeren, vanzelf. 't Is ons eigen vlees en bloed! Daarom loopt je oom elke dag naar de weg, as een hond, die zijn baas zoekt... en hij heeft geen rust, voor Meint met de krant komt.

Ekke luisterde, dacht na. Geen onbekend nieuws. Toen hij nog in het waterland woonde, zongen er al jongens op de weekmarkt in het café:

 
En de Boeren hebben overwonnen,
 
hiep-hiep hoera! hiep-hiep, hoera...

maar hij had altijd gedacht, dat ze daar de boeren van de klei mee bedoelden... Later had Ekke dat lied zelden meer gehoord. Nu roerde zich de nieuwsgierigheid in hem. Een van de eerstkomende avonden vergezelde hij Tjalling Wychmans bij diens schilderen aan de weg. Het was een lauwe October, het goud in de heesters ritselde scherp en fijn. Tjalling's mondgroeven verdiepten zich, terwijl hij de weg aftuurde. Ekke ging in het al dauwend gras zitten en trok met de klomp zinloze figuren in het zand. Hij hoorde Tjalling een holle kies uitzuigen.

- Winnen de Boeren, oom Tjalling? vroeg hij onverwacht.

Tjalling keek hem onthutst aan.

- Weet je dan van niks?

Ekke kleurde.

- Ja... van die Boeren daarginds; maar niets van de oorlog.

Tjalling lei de handen op de rug; de harde binnenkant schuurde tegen de harde buitenzijde. Zijn gezicht was vol vijandige bekommernis.

- Allemaal ellende, ellende... Ze houwen 'et niet vol. Eerst

[pagina 263]
[p. 263]

ging het, jawel, we zongen allemaal, hier... De Engelsen kregen op hun tabernakel...

Tjalling begon te vertellen. Zijn zachtgebogen rug spande zich, zijn blik werd licht en streng. Ekke nam hem verwonderd op.

- ...Modderrivier en Magersfontein en Stormberg en Col... Colenso...

Tjalling's hand maakte een leeg gebaar.

- Maar toen...! Ellende, allemaal ellende. Die verdomde Britten, zie, die hebben de meerderheid. Die sturen daar maar soldaten heen, en paarden, en kanonnen en van alles. Daar kan geen mens tegen op. Van Februari af gaat dat nou al. Klappen krijgen ze niet meer. De Boeren... ja, die bloeden, zeg ik je, moorddadig...

Ekke zag, hoe Tjalling, de zachtmoedige, de vuisten balde, het grijsblonde hoofd schoot bijna dreigend vooruit op de brede schouders. Ekke zweeg.

- Van Paul Kruger heb je toch gehoord? Nee? Van oom Paul niet...?

Ekke schudde het hoofd, en Tjalling trok de wenkbrauwen op.

- Maar wáárover praatten ze dan bij Sybranda?

Ekke keek Tjalling aan; verlegenheid in de ogen.

- Bij Sybranda... over het weer, denk ik, en het werk... maar ik was er niet zo vaak bij...

Hij dacht aan zijn vertwijfelde avonden. Tjalling begreep het en keek bedremmeld bij Ekke's eenzame woorden. Hij streek zich langs de stoppelkin, iets zachters sloop in zijn stem.

- Paul Kruger, nou, dat was zoveel als de president daar, het hoofd, zal ik maar zeggen... Een ouwe man, Ekke, die niet tegen de slagen kon. En nou heeft onze koningin 'm hier geroepen, in Holland. Met de Gelderland is ie gekomen, voor een week of vijf... Maar o - die Engelsen!

Tjalling verloor zich weer in gemompelde wraakzuchtige zinsneden, slikte de helft in, om de getroebelde herinneringen van den jongen niet te kwetsen en keek opnieuw met gescherpte blik de weg af. -

[pagina 264]
[p. 264]

- Daar is Meint... láát!

De verre blauwe gedaante van den buurman haastte zich in de vallende avond op hen toe. Tjalling liep hem tegemoet en Ekke kwam, langzaam en verward door wat hij gehoord had achteraan. Boeren... dus dat was het - ze werden uitgeroeid, daar aan de Kaap. Hij zag eensklaps een schoolkaart voor zich aan de wand van een grijsgekalkt lokaal, daarop een groene driehoek met een geel hart, langs de randen bruine slingerende bergketens. Hij had het goed geweten indertijd: waardoor was later zoveel verwist, alsof een grauwe harde bezem in hem alles had overgestreken, wat eenkeer zo pril en verlokkend was geweest...?

Hij hief het hoofd bij de korte driftige uitval van Meint, die altijd haast had.

- Constratiekampen, verdomme!

Tjallings bevend-ingetoomde stem vroeg iets.

- Constra... con...

De twee bejaarde boeren stonden over de uitgevouwen krant gebogen, onder de diepe zachtegale avondhemel vol dunne goudvegen. Ekke naderde hen, benieuwd. Hij zag de donkere hoge petten naast elkaar boven de vlek van het blad, de hakkelend korte stem van Meint sloeg van achter de krant over:

- Hier staat 't... Con - cen - tratie - kampen! Wat zeg ik?

Meint liet de krant los, Tjalling stond met het losse fladderende blad in één hand. Meint sloeg de vuist op de vlakke hand.

- Een schande en een schrik... vrouwen en kinders op hopen bij mekaar slepen in een kooi, as wilde beesten... soldatevolk met de bajonet d'r om heen...! As daar geen vuur van de hemel op neerkomt -! Maar ik zeg: wij mensen moeten wat doen; óorlog verklaren aan die Britten... oorlog, jawel, Tjalling, man, dat is het enigste, kanonnen op een schip, en met een leger naar die Engelse goudjagers...!

Tjalling had de Leeuwarder Courant opgevouwen, bevend, het voorhoofd vol ontdane bewogen schaduw. Hij lette niet

[pagina 265]
[p. 265]

meer op Meint; hij liep naar huis, terwijl het donker uit de zware heesters over de lichte weg kroop. Ekke groette Meint kortaf, en liep Tjalling na. Bij het hek van de stelp wachtte iemand hen op: Abe, die de krant van Tjalling overkreeg. Hij stak een arm in de lucht.

- Wat is 't nieuws, Tjalling?

Tjalling bleef voor hem staan, de krant stijf tegen het lichaam geklemd.

- 't Is met de Engelsen, of ze de hel te hulp willen roepen, zei hij grimmig. - Ze hebben nou kampen, waar ze de vrouwen en kinders van de Boeren in drijven as vee, zegt Meint... Moordenaarskampen, zegt Meint...

Hij wendde zich snel naar het erf, liep het huis binnen; achter het raam lichtte de witte neepjesmuts van Reinou nog flauw. Abe haastte zich achter hem aan; Ekke volgde als steeds. Hij had zijn oom nooit zo gezien. Tjalling trilde en schokte in alle leden, toen hij de krant op tafel lei. Voor het eerst hoorde Ekke hem Reinou bevelen:

- Kom, de lamp op... de lucifers... 'r staat wat verschrikkelijks in de krant.

Vier mensen bogen zich over het belichte blad. Ze lazen, zoals velen in de streek, in de dorpen en steden, in de wereld, van de nieuwste Engelse schanddaad: het concentratiekamp. Abe prevelde koppig mee, Reinou las toonloos, terwijl Tjalling, de hand aan zijn ijzeren bril, met hortende, brekende zinsneden voorlas van de stervende kinderen in de Afrikaanse gevangenschap. Buiten werd het nacht. Ze vergaten de blinden te sluiten; de klok tikte hard en traag, kwartuur na kwartuur; Tjallings gezicht werd donker, zijn mond sloot zich bitter na elk woord van de gruwelen.

Tegen tienen verdween Abe met de krant. Reinou ging slapen. Tjalling liep door het huis, nadat de buur verdwenen was. Ekke dorst niets meer vragen, en kleedde zich in de zijgang voor de slaapstee sprakeloos uit. Toen hij in bed lag, luisterde hij naar de gejaagde onrust van zijn oom. Tjalling Wiarda's klompen zinderden dof in de stal, schuurden op de

[pagina 266]
[p. 266]

deel, tokten dof onder de heesters van het erf, waar de regenton met eindeloze traagheid voldropte. En hij schrok vreemd op, toen hij zijn oom eensklaps hoorde zingen, een schor en somber lied:

 
Die vierkleur van ons dierbaar land
 
die waai weer o'er Transvaal,
 
en wee die godvergeten hand
 
die hom weer neer durf haal? -

Het was laat, toen Reinou's stille wijze stem de onrust van Tjalling vermeesterde. Ekke lag diep-verwonderd te staren, hij trachtte te denken, alles samen te rijmen. Goud, moordenaarskampen, oorlog - godvergeten hand - het klonk als een zwarte vloek uit de zachtmoedige mond van den mennisten Tjalling Wychmans Wiarda. Dat afgrijzen, die haat... het beangstte Ekke. Hij wilde het begrijpen. Het leven was donker, vol verraderlijke gebeurtenissen... Oorlog -?

Maar reeds onder het moeizame denken ontbond hem de gezonde, jeugdige slaap.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken