Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het rad der fortuin (1948)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het rad der fortuin
Afbeelding van Het rad der fortuinToon afbeelding van titelpagina van Het rad der fortuin

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.91 MB)

Scans (20.45 MB)

ebook (4.20 MB)

XML (0.81 MB)

tekstbestand






Illustrator

Charles Roelofsz



Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het rad der fortuin

(1948)–Theun de Vries–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 291]
[p. 291]

X

In Augustus begon een regentijd, die weken duurde; September had nog schrille dagen met lichte verblindende zon, maar de lucht bleef onrustig, en na vroege najaarsonweders sloot zich de hemel vlagend en bedekt, en verdween het uitzicht onder lage wolken. Het water rees in de boezemsloten, de molens klepperden met houten rateling, maar zij konden niet alles vermalen; het water klotste over de wallen van het grote scheepskanaal, en in de boerenopvaarten bespoelde het vlonders en steigers, waar de vrouwen de emmers boenen en schuren; al de hellende erfjes liepen aan de laagzijde blank. Regina haalde de kachel vroegtijdig van de zolder. De avonden vielen naargeestig en kil over de alleenstaande huizingen. De kleine winkel had weinig nering meer; wat binnenschippers, die hier voor de winter oplegden, en een paar boeren en arbeiders uit de omtrek. Maar de geheime slijterij begon weer volk te trekken. De hele zomer had Regina moeten oppassen; de dagen waren te licht en te lang, en er was een nieuwe veldwachter, jonger dan zijn goedmoedigen voorganger, die scherp en fel bleek als een fret, en alle overtredingen genadeloos aanbracht.

Ekke zat hele dagen achter de kachel, de voeten in de zware, gestopte sokken op de porceleinen plaat. Er lagen wat oude boeken op de zolder, die hij naar beneden haalde, maar ze boeiden hem niet; er was ook een stapel kranten in een touw, waar hij een wolk perkamentgrauw stof afblies, ‘De Klok’. Er stond allerlei in over veenders en stakers, over socialisten en burgemeesters, over verdrukkers en verdrukten; hij las ze door en begreep het niet allemaal; het oude papier ritselde luid en houtig, als hij het omvouwde. Zo las hij, half werktuigelijk, om zijn dode gedachten bedrijvigheid te geven; maar meestal sukkelde hij in een slaap, waaruit hij wakker schrok, als Regina met opzettelijke luidruchtigheid de borden op tafel zette, en er de tinnen vorken en lepels naast gooide. - Dan rekte hij zich, zwaarte en een domme wezenloosheid in zijn leden;

[pagina 292]
[p. 292]

achter het raam zwiepten lege bomen, korte gebroken dode twijgen joegen losgerukt tegen het glas. -

Ze aten, bijna zonder een woord. Regina's ogen, gittig en haatdragend, namen hem op, vorsend naar het zonderling geheim van Ekke's afzijdigheid; - de verwijdering tussen de twee mensen was grondig, alsof de vrouw den groten stilzwijgenden man tegenover haar niet met eigen lichaam geboren en gevoed had.

Reeds des morgens begon het: Regina schreeuwde drie, vier maal onder aan de ladder, dat Ekke uit zijn nest moest komen; en als hij dan, laat en nors en met verward haar in de kamer verscheen, begroette hem haar vijandige blik, en dikwijls spraken ze in uren geen woord. Als het nodig was, ging hij naar buiten, waar de ruwe talhouten gestapeld lagen, en hakte hij brandstof voor de hoge kachel. Hij ruimde gevallen hout en bladeren op, en staarde vanonder het karrenafdakje in de lucht, waaruit koude regenmonden bliezen. Hij kwam weer binnen, slobberde zijn koffie en thee, sliep opnieuw in bij de kachel, at zijn avondbrood, kroop naar de zolder, luisterde onder het uitkleden naar de woedende weersgeruchten onder het pannendak en woelde zich in een slaap, loodzwaar of met kwellende dromen. -

Het gebeurde een enkele keer, dat Regina niet in de kamer was, als er iemand steels om het huis kwam en op de kamerdrempel verscheen - een klant voor de dranknering. Het waren boeren, schippers, landwerkers, of de veerman, die aan zijn vrouw ontsnapt was met het voorwendsel, dat hij het weer in ogenschouw moest nemen. Ze waren niet bang meer voor Ekke's tegenwoordigheid, evenmin als Regina; soms opende hij zelf de kelderkast, en ontkurkte hij de bruine stenen kruiken, om hem in te schenken. Zelfs posteerde hij zich somtijds, als er drinkers in de nacht-affaire waren, achter het verduisterd winkelraam, om een oog te houden op de weg, en bij onraad te waarschuwen. - Het was een medeplichtigheid, die hij in den beginne verachtelijk vond, en die later slechts een onverschillige gemelijkheid in hem liet; maar dan ook alleen, omdat het Regina was, die hij als handlanger diende.

[pagina 293]
[p. 293]

In die sombere, doorstormde en zonloze herfstmaanden wist hij één ding steeds beter: de wassende afkeer jegens zijn moeder; zijn verbeten haat, als ze hem uit de vergetelheid van zijn dommel op liet schrikken met haar nurkse haast en gekefte etensroep; als ze de winkeldeur openliet, en met dozen en lege blikken onder de toonbank begon te smijten. Bij tijd en wijle zwiepte het een grimmigheid in hem op, die alles aan zijn lijf aan 't trillen bracht; en één keer vloog hij op, stotterend en schor:

- Jezus, mens, kan het niet wat stiller!

Het was de eerste keer, dat hij zo eigenmachtig en openlijk tegen zijn moeder uitbarstte. Hij schrok er zelf van, ontsteltenis en woede hamerden in hem na, en redelozer schreeuwde hij:

- Láát me verdomme waar ik ben!

Regina's adem ging scherp, haar borsten deinden, de mond beefde saamgetrokken:

- Een jonge kerel, hè, die zijn moeder bekaf laat sloeberen, en zelf geen poot uitsteekt...!

Ekke's hand lag op het kille natgewreven tafelzeil, het bloed bonsde met voelbare slagen in zijn polsen:

- Ik zit jóu toch niet in de weg? Ik geef toch kostgeld!

Regina's oogleden knipperden onder de furieuze afweer van zijn blik. Ze keken elkaar een paar seconden aan; ze hijgden, alsof er een handgemeen moest volgen. Toen ging Ekke naar de zolder, en rolde zich in de dekens; het was het enige toevluchtsoord.

Tot woorden kwam het tussen hem en zijn moeder niet meer; maar de wrokkende tweedracht bleef van beider zijde en kerfde dieper, gereed, om bij elke gevaarlijke zwenking van blik of gerucht in een daad van haat naar buiten te slaan. In Regina's bleek, slank gezicht, in haar rukkende gebaren beefde de boosaardige hartstocht, maar ze was killer verschrikt door de onstuimigheid, waarmee Ekke op haar wekenlange uitdagingen geantwoord had, dan ze zichzelf toe wilde geven. Ze had plotseling in hem den vreemdgeworden, overmachtigen man gezien, die haar, dat begreep ze, in zijn razernij af zou kunnen

[pagina 294]
[p. 294]

rossen. En haar zelfzuchtig hart was bang voor deze tomeloze jeugd; ze vreesde de blinde woede, die zij toch uit haar eigen schoot aan Ekke had meegegeven.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken