Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het rad der fortuin (1948)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het rad der fortuin
Afbeelding van Het rad der fortuinToon afbeelding van titelpagina van Het rad der fortuin

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.91 MB)

Scans (20.45 MB)

ebook (4.20 MB)

XML (0.81 MB)

tekstbestand






Illustrator

Charles Roelofsz



Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het rad der fortuin

(1948)–Theun de Vries–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

IX

Na enkele dagen wisten allen het - de gebrilde brievengaarder had het rondverteld -: ‘de zoon van den pikeur is ook weer terug’. De oude spotnaam van Jarig deed onverhoeds weer opgeld; ze was niet gaan slapen met den dode; ze had haar dienst nog niet gedaan; ze deugde nog, om den zoon, den zwijgenden, geweldigen jongen man aan te duiden, die zo heimelijk in het dorp was opgedoken.

Ja, Ekke Wiarda was er weer, waar men hem zo lang gekend had; meer dan eens zag men hem langs de weg slenteren, alleen - de handen op de rug, een onverschillige trek om kin en mond, maar de lichte angst in de ogen: wie zal ik ontmoeten, wat zal men mij vragen?

Doch Ekke's terugkeer schokte het waterdorp niet bijster. Hij had nooit behoord tot de christelijke jongemannenvereniging, en ook nu kwam hij niet in het gebouwtje, waar de jongelingen elkaar op gezette tijd stichtten en onderhielden; zingen had hij nooit gekund; ook bij de ‘Harpe Sions’ miste men hem niet. Ekke bemerkte het zelf, geruststellend: zijn vrees voor nieuwsgierigen was zonder veel grond geweest. Het gebeurde nog het meest, dat kinderen, op weg naar school, bleven staan, om den vreemden, blonden reus op te nemen; zij waren het, die krachtens hun alomtegenwoordigheid iederen dorpeling kenden en tegenover hem een van de weinige keren in deze wetenschap faalden; en ook een enkele volwassene draaide zich af en toe om, als Ekke stug en met geknikte groet naar de bakkerij liep, of met de kruiwagen winkelwaren voor Regina van den vrachtrijder haalde. En als des avonds, onder het heldere licht van het voorjaar, dat wijd en parelig en laat over

[pagina 289]
[p. 289]

het dorp bleef dralen, de ‘raad’ vergaderde - dat was de spotnaam voor de praatgrage manskerels, die op de bruggen plegen bijeen te staan en wijdlopige gesprekken te houden? voegde Ekke zich er steeds bij, nog achterdochtig schuw, om met vragen te worden verrast. Maar het kwam zelden voor, dat iemand zich traag uit de kring naar hem toe keerde en vorste:

- Zo Ekke,... en hoe beviel het in de Wouden?

Dan kleurde het verlegen bloed Ekke's wangen; hij draaide op zijn klompen, en sprak moeizaam, alsof het geluid in zijn keel hard en ademloos werd:

- O, dááar... bouw en zo, 't werk is er héél anders... 't is hier geloof ik maar het beste.

Dat antwoord was genoeg. Meestal was de vraag ook enkel gesteld, om een stilte te breken, of een wending te geven aan het gesprek; de nieuwsgierigheid ging niet in kleinigheden, en Ekke was, temidden van mannen en opgeschoten lummels, weer veilig in zijn afgezonderd luisteren naar het wijze en onbetamelijke der redeneringen. -

Veel vertier was er in deze avondbijeenkomsten niet; en dikwijls begon Ekke de andere kant van de weg uit te lopen - de korte afstand naar het vaarwater, waar het bruine roeibootje voor de voetgangers naast de ruwe pont voor vee en wagens dobberde, en wolken en verten spiegelend braken in gedurige stroom en keerstroom. Daar stond hij stil en staarde; de stilte van het buitenveld grazig en diep; de driehoekskappen der spaarzame boerderijen overhuifden laag de groene aarde; er klaagden waterhoenders en grutto's; een reiger zweefde met verachtelijk brede wiekslag tegen het hoge licht van de lentehemel. -

In het begin van de Juni-maand kwam een der dichtbijwonende boeren na het avondwerk het erf van Regina opslenteren, Ekke zat tegen de zijgevel en las de kranten van de vorige dag. Het bezoek was voor hem: of hij mee kon helpen in de hooiing? - Hij nam het bod aan: dertien gulden weekgeld en de kost, zolang er werk was.

[pagina 290]
[p. 290]

Einde Juni keerde hij alweer bij zijn moeder terug; en opnieuw begon de onvervulde, zoekende tijd, als na zijn aankomst; het luisteren naar de ‘raad’, of het staren over de godverlaten wijdte. Hij redderde met trage hand het werk rondom het huis, dat niet veel mannekracht vergde; hij sleepte met balen en kisten voor de winkel, en trok de spijkers uit kratten; hij kruide lege olie- en vetkannen naar het dorp. Des Dinsdags ging hij naar de Sneker markt, en bracht bestellingen aan den grossier, ontevreden, omdat hij lopen moest en zijn fiets in een onberaden opwelling verkocht had. De zomer ging voorbij, schelle dagen en oranje, verhitte avonden, nachten op een doorgezwete strozak, de balken van de zolder volgezogen met stoffige gloed. Heel het dorp stond donkergeurig doortogen van de warmte, de zoete bedwelming van het hooi, dat in laatste rissen op het weidland roosterde en als hooi in vakken en mijten broeide. Iedere week gaf Ekke aan zijn moeder een paar rijksdaalders; hij had uitgerekend, dat hij het zo een paar jaar kon uithouden, voor het geld in het valies op was. Regina nam ze steeds kortaf aan, en borg ze weg; en daarbij keek ze hem misprijzend aan, in een ongesproken vraag, die hij balorig verstond:

- Waarom zoek je geen vast werk?

Nee, hij wilde niet. Hij wilde geen knecht meer zijn - bij vreemden. Maar dat was niet alles. Niet alleen de trots weerhield hem; er begonnen andere stemmingen in hem te treiteren, die van onbeslotenheid en zachte wanhoop. Hij dacht zelden meer aan Tjalling en Reinou; zijn hoofd was vreemd en leeg. Maar uit de verdrongen wrok wies een weerzin in alles, wat boerenbezigheid was; en die afkeer zat in zijn handen, in zijn hele lichaam. Hij begreep het niet; hij had nooit een tegenzin gehad in de arbeid; in de hooitijd, die pas achter hem lag, had hij de anderen verbaasd met zijn kracht. Ja, hij kon zich manhaftig weren, daarover was iedereen het eens. En toch plaagde hem nu iets, dat hem machteloos maakte, dat zijn wil tot een besluit lam sloeg: alsof een heimwee, zo zonderling en beangstigend als hij het ook bij Sybranda niet gekend had, hem volslagen van de mensen en hun bedrijf ging vervreemden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken