Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het rad der fortuin (1948)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het rad der fortuin
Afbeelding van Het rad der fortuinToon afbeelding van titelpagina van Het rad der fortuin

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.91 MB)

Scans (20.45 MB)

ebook (4.20 MB)

XML (0.81 MB)

tekstbestand






Illustrator

Charles Roelofsz



Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het rad der fortuin

(1948)–Theun de Vries–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

VI

Hij had nauwelijks aandacht meer voor de jacht, in die verholen spanning van elke nieuwe dag, waarin hij At des middags in de molen vond. Korte minuten waren het, waar hij een heel etmaal naar uitkeek, minuten, waarin ze elkaar omarmden, sprakeloos, tot ze elkaars kracht en verlangen in wildverrukkende kussen proefden - de enige liefkozing, die zij nog durfden geven. Iedere middag keerde hij van de schapenwei terug naar de boot, en liet zich op één riem loom over het water wiegelen, zonder op richting of afstand te zinnen, warm van de warme roes der ontmoeting.

Thuis begon hij Regina en Arjen Taekes te vermijden; hij zat achter op het grasveld bij het boothuis en zocht kleine karweitjes, die hem de tijd gaven, aan At te denken. -

Maar bij deze jonge bedwelming van zijn bloed vergat Ekke den vijand niet. Hij vermeed ontmoeting en gesprekken met den onvervaarden indringer; en onderwijl zon hij op een middel, van hem af te komen. Want Ekke kreeg een dubbele vrees: dat Arjen Taekes zo lang zou stoken, dat Regina hem, Ekke, de deur wees; maar het ergste leek hem, dat de Ooststellingwerver iets zou bemerken van de vrijage in de watermolen. - De noodzaak van een beslissing over aanwezigheid of uitbanning van Arjen Taekes Hooghiemstra en zijn sarrende kwelgeesterij drong zich feller aan Ekke op, naarmate hij At vaker ontmoette en banger werd voor de veiligheid van zijn geheim.

Een week of drie van spannende tegenstrijdigheden gingen. Toen gebeurde het, dat Arjen Taekes drie dagen en nachten achtereen wegbleef. Regina was gejaagd, een groef van zorg

[pagina 376]
[p. 376]

en gemis tussen de ogen. Ekke zag het met hartgrondig leedvermaak; en op de morgen van de vierde dag, toen zijn moeder riep, dat de koffie klaar was, en hij op de stoel tegenover haar neerstreek, viel hij bot en schamper uit met zijn vraag:

- Niet, dat ik 'm erg mis, hoor... maar komt die zwankebast eigenlijk nog terug?

Hij sloeg haar gade, hatelijk, zonder medelijden. Haar gezicht werd wit tot onder de wortels van de duisterfelle haardos. Aarzelloos bracht hij de tweede slag toe:

- De politie heeft 'm toch niet weggehaald?

Het was een van de weinige keren, dat Regina radeloos leek. Ze stond daar zonder antwoord. Het ingehouden gieren van haar adem was overwinningsmuziek voor Ekke's gehoor. Hij had haar getroffen - in het levende hart. Hij vatte de koffiekom en blies op het gloeiend nat:

- Dus hij laat je zo maar weer in de steek, hè, zo'n banjerheer... zonder te zeggen, waar ie blijft.

Het bloed stroomde onrustig naar Regina's versmald gezicht terug. De bovenlip beefde minachtend vals - maar ze had haar stem in de macht:

- Wat kan 't jou schelen, en mij? Wat mijn klanten doen, dondert niet. Laat ie naar den duivel en z'n moer wezen - hij mag het zelf weten.

Ekke dronk met slorpende kleine teugjes. En onderwijl sprak hij, de blik over de dikke rand van de kom heen op Regina's verduisterd angstgezicht:

- Mooie klandizie, die je hier aanhaalt... alles opvreten... zuipen voor niks... alle plezier, dat de schobbejakken willen...

Hij zette de lege koffiekom neer en stond op. Hij boog zich zwaar over de tafelrondte heen naar Regina, oog in oog met zijn moeder:

- Wanneer houdt dat smerige gedoe hier nou eindelijk op?

Regina was bang. Hij zag het. Niet voor hem, maar om den Ooststellingwerver.

Ze overlegde, hij kon het zien. Ze wikte haar gedachten en woorden, in rapgejaagde haast, haar voorhoofd vol beweging:

[pagina 377]
[p. 377]

- Nou... 't kost jóú toch geen cent?

Hij knikte, onverwacht hartstochtelijk en woest.

- Ja, verdomme! Die vent vreet ook van mijn kostgeld - en dat weet je! Die vent zuipt ook van mijn verdienste!

Regina's ogen vonkten somber in hun donkere holten.

- Je liegt 't, verrekkeling dat je bent! Je liegt 't, hij betaalt me, elke week! Vraag 'et aan hemzelf!

Ekke gromde honend, en liep naar de deur, vóór het schel gekrijs van haar stem oversloeg. Op de drempel draaide hij zich nog een keer om, zijn stem trilde van gedwongen kalmte:

- Betalen of niet... ik heb je gewaarschuwd. Die kerel moet opdonderen. D'r gebeuren ongelukken, als ie hier terugkomt.

Hij wierp de deur dicht. Hij hoorde haar met de vuisten op het hout slaan, haar furiekreet:

- Wáág het eens, hem an te raken! Ik steek je de ogen uit, ik - - -

Hij haastte zich naar de boot.

 

Hij vond At die middag niet bij de schapen, en toen hij meer dan een half uur in het geslingerd riet had liggen wachten, zo rusteloos als de groene lissen, zag hij haar vader komen. Marten Offinga was een kleine man van misschien vijfenvijftig jaar; zijn armen slingerden ordeloos onder het gaan, en hij schudde licht en schoksgewijs na elke tred. Aan zijn arm hing het emmertje. Hij knielde achter het eerste schaap neer, en begon de dieren op de rij af te melken.

Wat was er met At? Ekke beet zich op de droge lippen. Hij wachtte vol bleke, koortsige teleurstelling, tot Marten Offinga zijn werk voltooid had, en terugliep naar het koemelkershuis aan de dwarsvaart. De kleine boer verwijderde zich; vanuit Ekke's boot gezien hortte zijn nietige gestalte langs de hemel, een blauwe onooglijke schaduw vol stille zorg.

Ekke stiet af, en stevende de brekken op.

 

Hij had des avonds de roeier nog niet in het boothuis, of hij hoorde al de diepe grove basstem:

[pagina 378]
[p. 378]
 
Mag ik u vergezellen
 
ma - de - ma - selle,
 
en zou ik het mogen wagen
 
naar uw gezondheid te vragen?

Hij stond, door teleurstelling en wrok gezwiept, in de kamer: Arjen Taekes zat naast Regina, de laarzen lagen naast hem op de mat, met korsten van klei; de lange sterke donkere hand van den kerel gleed hebberig langs Regina's schouder.

Zodra Ekke in de deuropening verscheen, haalde hij die hand terug, en streek de fijne snorpunten op.

- Kijk er es aan, daar is de majoor ook! Goejenavond, majoor! Wat zijn de orders voor vandaag, majoor? Hagel of onweer?

Voor Ekke er erg in had, was de man opgestaan; zijn spotzieke trage toon sloeg onverhoeds in snauwen over:

- Goed, dat je eindelijk komt, zeun, ik zit juist om jou verlegen... een klein hartig woordje maar...

Ekke had de karabijn in een hoek willen zetten, maar hij hield haar in de hand.

- Een hartig woordje... over vanmorgen...

Ekke leunde op het vuurwapen.

- Toen zat jij niet hier, broer. Van vanmorgen kun jij niks weten.

Arjen Taekes sloeg de hand op tafel, naast de overbekende kruik.

- Nee? Nou, ik wéét, wat daar gezegd is! Doerak! Wou jij me bekladden?

Ekke sarde somber terug:

- Wat zoveel kladden heeft, kan moeilijk vuiler...

De lange, brede vrijbuiter keek hem een tel verbluft aan. Ekke sprak door. De hittige troebelheid en alcoholwalm van de kamerlucht stegen hem met al de verwarde en duistere gevoelens der laatste dagen dronkenmakend naar het hoofd.

- Als er iemand wat te zeggen hééft, ben ik het! - Zijn stem schrilde. - En als iemand wacht, dan ben ik het óók:

[pagina 379]
[p. 379]

ik wacht er op, dat 't afgelopen is met 't schandaal hier in huis!

Arjen Taekes hees zijn broek met een ruk. Regina was achter hem gesprongen. Hij zag haar wit gezicht bij de schouder van den zwerver; hoorde haar stem, hoog en schel:

- Schandáá!?

Ekke's hand gleed naar de geweerhaan.

- Wat anders! En als jij niet begrijpt, wat een schandaal is, dan moet die bijslaper van je het toch zeker weten!

De grote kerel met de krullen deed een stap nader; zijn harde, bruine ogen namen Ekke geringschattend op.

- Bijslaper zegt ie... Nou, is daar wat tegen? Is dat soms niet menselijk? Hou jij er dan niks op na - -

At! Dat was tegen At Offinga. Deze evangenisklant, deze dief en luilak, die het bed van Regina gedeeld had...!

Ekke siste de woorden op de twee af:

- Een hoer en een hoerenjager! Dáár! Dat is, wat ik een schande noem!

De Ooststellingwerver duwde de tafel krakend opzij. Ekke zag hem naderen, een grommend machtig hoofd, twee vuisten, die als donkere vlekken op en neer gingen. Een vurige stralende genoegdoening verblindde hem een oogwenk; de karabijn schokte in zijn hand. Maar de kamerruimte was te klein voor een schot; Arjen Taekes was nog drie passen van hem. De geweerloop viel als een slagboom tussen de twee mannen. De jager greep het metaal; maar Ekke was de snelste, wrikte de loop opwaarts, neerwaarts; hij hoorde de elleboogpezen van den ander knakken - toen was het wapen vrij. Hij hief het met een zwaai, de kolf boven zijn hoofd; daar, tegenover hem, stond de gehate donkere kop - nu de slag -

En nogmaals: At Offinga! Hij zag plotseling den Ooststellingwerver niet meer. Hij zag het zonlicht op de maatloze vlakte, een rietkraag waarvan de vanen langs elkaar wapperden - daarboven een licht gezicht, een mond, die blinkend lachte en zwellend en week tussen zijn lippen gezogen werd. - Geen moord, in godsnaam -! - Een kreunende gewaarwording

[pagina 380]
[p. 380]

van eindelijk ontbonden wraakzucht. Ekke liet het geweer vallen. Maar tegelijkertijd dreunde de vuist van Arjen Taekes in zijn gezicht. -

Er bleef nu enkel de haat. Een haat met laarzen aan, die kunnen trappen; haat met steenharde vuisten, met tanden vol verscheuring. De Ooststellingwerver brak onder de sprong van Ekke. Het boezeroen, gespannen om schouders en bruine nek - een zweetflard; het bloed uit Ekke's neus drupte dik op de huid van den vijand. Arjen Taekes steunde en nokte, toen Ekke's laars in zijn zijde viel. Hij richtte het bovenlijf op, greep Ekke in de borst. Maar de haat was sneller. De indringer viel voorover, toen Ekke's nekslag hem velde. Hij lag stil, de knieën tegen de maagholte.

De pendule tikte hoger en scheller, toen Ekke in een vreemde stilte opstond, en naar den roerlozen man keek. Hij hoorde de vliegende ademhaling van Regina. Met een laatste vleug van vergeldingszucht trad hij op haar toe. Ze sperde ogen en mond, en trachtte zich te bukken. Maar zijn handslag viel al, waar ze gemikt was, een brandende smaad op haar wang - zoals de slag van een vader in het gezicht van een dochter, die zich in schande verlopen heeft.

 

De nacht was ruim en vol zwevende sterrenevel. De geur van de jonge zomer, jong gras, water in het donker. Ekke liep doelloos langs het kanaal; zijn voet schopte tegen stenen en knersend zand van de losplaats. Hij ging naar het uiterste van de kade, en viel in het gras neer, ontdaan over zijn eigen gewelddadige kracht. Hij hoorde nu alleen het water nog; het was, of hij met de hand het gerucht kon grijpen. De aarde dauwde, door zijn kleren, door zijn gedachten steeg de rillende koelte. Het schokken in zijn ledematen hield op. Hij snoof het bloed naar binnen; het lag lauw en zoet op zijn tong. Ergens achter hem sidderde een krekel - een kleine zilveren harp in het heelal.

Toen hij eindelijk, na uren, opstond en naar huis terugkeerde, was de stilte op het erf angstwekkend. Hij liep snel over het

[pagina 381]
[p. 381]

bruggetje. Er brandde geen licht meer. Hij tastte zich door het achterhuis; op de richel vond hij de lucifers. Hij streek er een aan.

Er was geen mens in huis. Op de tafel stond nog de kruik, waarmee Arjen Taekes begonnen was. Het penantkastje was opengezet - er lagen op de planken alleen een paar rode, bonte zakdoeken, een gebreide onderbroek, enkele knopen, een kaart spelden. Ekke knielde voor de laden, en trok ze uit. Ontruimd.

Hij stond op en haastte zich naar de winkel. De toonbanklâ was half uitgetrokken; het geldblikje leeg. Hij liep terug naar het achterhuis. De buks en de jekker van Arjen Taekes Hooghiemstra ontbraken.

Hij klom naar boven, en greep in het donker naar zijn valies. Het lag niet op zijn plaats. Toen hij een lucifer aanstreek, zag hij het valies naast het luik liggen; het lijfgoed zat er nog in, maar zijn geld was er niet meer. Toen hij opstond, bemerkte hij op de dekens het achteloos neergeworpen horloge van Jarig Wychmans Wiarda.

Hij zat lange tijd beneden, tot de petroleumvlam zakte en fladderde in de dunne glazen kooi. Hij schroefde de lamp uit, en vond in het donker de ladder. Toen hij naar boven wilde gaan, schuurde er iets warms en ruigs langs zijn been, waar hij een tel van schrok. Toen werd hij week. De hond! Hij nam het beest onder de arm, en droeg het met zich mee. Het nestelde zich dadelijk aan het voeteneinde.

Toen Ekke in bed lag, leek het, of zijn gehele lichaam in een gloeiend dun vlies stak; maar daaronder groeide de kou der ontsteltenis.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken