Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het rad der fortuin (1948)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het rad der fortuin
Afbeelding van Het rad der fortuinToon afbeelding van titelpagina van Het rad der fortuin

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.91 MB)

Scans (20.45 MB)

ebook (4.20 MB)

XML (0.81 MB)

tekstbestand






Illustrator

Charles Roelofsz



Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het rad der fortuin

(1948)–Theun de Vries–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

VII

Toen hij de andere dag, na kwartieren van wachten, At Offinga in de wei achter de molen zag verschijnen, werd het grimmig en hard gevoel in zijn borst ontbonden als bij een kind, dat na uren van doodsbang alleen-zijn een volwassene ziet komen. Zij was er weer -! Hij ging met grote gretige passen op haar

[pagina 382]
[p. 382]

af - ze schrok een ogenblik, toen ze hem zag naderen, en het flitste door hem heen, dat er furie en ontdaanheid op zijn gezicht moesten zijn. Hij vatte haar handen in een knellende begroeting, een vraag om hulp in zijn verbijstering; toen trok hij haar mee in de molen.

- At! Gisteren - waar was je...?

Ze streelde verwonderd langs zijn harde kaak.

- Maar het was immers Dinsdag... markt in de stad! Ik dacht, dat je 't begrijpen zou!

Markt in de stad! Neen, hij had het niet begrepen. Ze lag in zijn armen, hoofdschuddend en teder met gesloten ogen, terwijl zijn gemis en angst in woeste liefkozingen over haar kwamen.

Toen ze eindelijk weer rustig in zijn gezicht mocht zien, brak zijn verhaal los. Ze luisterde stilzwijgend, geslagen - in haar ogen kwamen deernis en schrik, terwijl hij hortelend verslag deed van zijn gevecht tegen den indringer, en de verdwijning van Regina met Arjen Taekes. Haar vingers speelden rusteloos door zijn haar; en ze liet een van haar handen onder zijn kiel glijden, als om de dolle haast van zijn adem te kalmeren. Een hartstochtelijke afhankelijkheid greep hem bij het warm vertroostend gebaar. Hij knielde eensklaps naast haar, duwde het hoofd in haar schoot, trok haar tot zich neer. Ze streefde met een kleine bange glimlach tegen, toen zijn mond van de hare naar de hals gleed, toen zijn lippen en handen samen naar de ferme welvingen onder het jakje hunkerden. Buiten blaatten onverhoeds de schapen, een geluid, dat zich herhaalde, vol onrustig ongeduld. At Offinga duwde Ekke van zich af, zonder hem aan te zien, bevreesd voor de ongetemde, eenzame wens, die in zijn omhelzing smeekte. Hij snikte een keer hoorbaar, toen hief hij zijn gezicht naar het hare; en nog een keer boog ze zich naar hem over, en nestelde zijn hoofd en mond tussen haar borsten.

- De schapen, Ekke, fluisterde ze.

Hij knikte, stom, en stond langzaam op. Ze had haar jakje inderhaast dichtgeknoopt en repte zich naar buiten. Hij volgde en liep langs haar, zonder omzien, roeide weg, naar het lege

[pagina 383]
[p. 383]

huis van Regina. Toen hij de lage kamer binnenging, zwaaiend en duizelig, proefde hij met gescherpte zintuigen nog de geur van den Ooststellingwerver tussen de lichtbedwelmende herinnering aan At, die rond zijn gezicht en neusvleugels beefde. In wanhoop, haat en ongestild verlangen schopte hij de stoel weg, die hem in de weg stond en liet hij zich languit op de harde mat vallen, waar hij het gezicht in de armen begroef.

 

Hij had de groene, door de zon verschoten rolgordijntjes voor het raam van de winkel laten zakken, en de deur op slot gedraaid. De winkel bestond niet langer. Het huis was hem een verschrikking geworden - de mensen nog veel meer. Als hij hoorde, dat er iemand over het bruggetje kwam, en tegen de voordeur bonsde, zat hij ineengedoken van angst, en hield hij de adem in, als zou men buiten kunnen horen, dat er nog iemand in de woning van Regina huisde. In het dorp vertoonde hij zich niet; - maar twee, drie dagen waren genoeg, om de buurtschap te doen gniffelen van geruchten; en des avonds, als het werk gedaan was, stonden er kleine groepjes van mensen op de weg tegenover het huis, en staarden naar de groen verschutte ruiten en de gesloten deur - gissend, roddelend, grijnzend en niet weg te slaan. Zelfs van het uiteinde van de streek, waar men hier zelden kwam -, of alleen, als men over het vaarwater wilde - slenterden de nieuwsgierigen boosaardig naderbij. Regina was verdwenen! De weduwe van Jarig Wiarda had de plaat gepoetst... mèt den zonderlingen vrijbuiter, van wien ieder wist, dat hij een stroper en een drinker was. Het dorp gloeide van donker leedvermaak en dolle verhalen.

In die twee, drie dagen van vreselijke overgang had Ekke zich, somber en verschrikt, meest op het water opgehouden, en dorst hij zich des middags niet naar de watermolen wagen. Maar een avond daarna, die met roerloos hoog waaierlicht over het westen boogde, werd er zacht ‘volk’ geroepen, en verscheen At Offinga in de achterdeur.

Ekke stond langzaam op, en groette; zijn stem stokte in de keel. Ze naderde; het lichtzinnige, heldere en onbevangene

[pagina 384]
[p. 384]

in haar verschijning was er niet meer; over haar voorhoofd en mond hing zorgelijke, zusterlijke ernst. Ekke stond daar, zo terughoudend en eenzaam, als hij het zelden geweest was - alsof ze volslagen vreemden voor elkaar waren. At's blik ging van zijn ongeschoren, versmald gezicht door de kamer, over de tafel met borden en koppen, het broodmes, waaraan resten van spek en boter gekorst zaten, de koffiedroes op het blad met porcelein, de kruimels op de mat, de met fijn stof befloerste pendule.

- Ik zie 't al, zei ze, half bedremmeld. - Hier moet opgeruimd worden... Zó gaat het niet, Ekke.

Het uitspreken van zijn naam ontwapende hem. Hij maakte een ongelukkig gebaar van afweer.

- Ei, dat hoeft niet... 'k Zal zelf wel eens -

Ze trad met besliste stap op de tafel toe.

- Nee, nòu moet 't en ik zal 't doen... alles verslonst en vervuilt... Waar is kokend water? En een bezem? En je bent in dagen niet geschoren.

Hij tastte langs zijn stoppelkin, terwijl hij haar voorop stommelde naar 't achterhuis. Hij wees haar op de dingen, die ze gevraagd had, en bukte zich, om het petroleumstel aan te steken.

- At, 't is bestig van je... maar ik red me immers wel.

Ze lachte, voor het eerst; de wolk van zorgelijkheid vervluchtigde van haar gezicht.

-O ja? Nou, als ik anders die janboel zie...

Hij keek haar aan, en plotseling lachte ook hij. Zijn gramstorige, verlegen hulpeloosheid was verdwenen; hij zag het beeld van de kleine kamer met de wildverschoven stoelen, het begin van een zorgeloze ontreddering; het was onhoudbaar, ja, gelijk had ze; en het leek dwaas, belachelijk dwaas, als hij zichzelf in het spiegelscherfje bekeek, dat tegen het vochtig behang van het achterhuis hing. Bij het petroleumstel vonden hun handen elkaar weer, bevrijd van de dwang. At liet stoffer en blik vallen, en nestelde zich lang en met de ogen dicht tegen de welvertrouwde ruigte van zijn trui.

[pagina 385]
[p. 385]

Terwijl hij zich zeepte en schoor, bij het dovend avondlicht, veegde At de vloeren, klopte ze de losse matten op het erfje uit, wies ze koppen en vorken, en spoelde ze de koffieketel grondig bij de waterput. Het doorzichtige rosse gloeien boven de vlakte werd paarser en blauwer, tot het in een lange grijze bank vernevelde. De avond veegde door de takken, het geluid was vol koelte en de zwelling van jong gebladerte. Ze stonden tegenover elkaar, de ellende vergeten. Toen hij haar - binnen - weer in zijn omarming trok, wilde ze hem niet meer loslaten. En hij omving haar als nooit te voren: teder, haast vaderlijk, geroerd, en met een inwendige blijdschap om haar onstuimig antwoord op zijn verlangen. In het raam twinkelden losse sterren, de nacht zuchtte tevreden en loom. Zonder angst dit keer liet At zich door hem begeren, zonder angst fluisterde ze aan zijn borst, toen zijn stem smekend en schor in haar haren trilde:

- Ja. Nu wil ik het, nu wil ik het óók.

De hemel was stil en bleek, toen hij haar uitliet. Ze liep schichtig langs de berm van de weg, al was er geen schaduw op het open land, die haar kon beschermen. Hij stond nog te luisteren, toen hij haar al niet meer zag. De stilte was vol onnaspeurlijke geluiden. Weer in bed gerold ademde hij met de slaap de lucht van schapen, van arbeid, vrouwenzweet, van gras en lente - de geur van een nieuwe, innige eenzaamheid, waarin hij niet langer alleen was.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken