Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het zwaard, de zee en het valse hart (1966)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het zwaard, de zee en het valse hart
Afbeelding van Het zwaard, de zee en het valse hartToon afbeelding van titelpagina van Het zwaard, de zee en het valse hart

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.19 MB)

ebook (3.60 MB)

XML (0.20 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

novelle(n)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het zwaard, de zee en het valse hart

(1966)–Theun de Vries–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 51]
[p. 51]

13



illustratie

Wij hadden meer tegenstand van koning Rankgonus verwacht, maar de hele winter verliep zonder dat hij zich liet zien of middels krijgsvolk een hand uitstak om ons in onze volkplanting te beletten. Zelfs moet ik zeggen dat een deel van onze manschap, hoewel met de wapens omgord, bezoeken begon af te leggen op de grote herenhoeven en bij het boerenvolk in de wijde omtrek. Zij waren niet gevraagd, dat is waar; zij werden in het begin met scheve ogen aangekeken, maar zij lieten zich niet ontmoedigen; en Hengist legde hun niets in de weg want hij zag in hen een soort vreedzame verkenners.

Zodoende liepen onze mannen de oude Romeinse heerbaan af die tussen Rankgonus' stad Kantelberg en Lundunwike ligt, want alle nederzettingen van belang, zo hadden wij destijds al bemerkt, lagen langs dat oude krijgerpad. Ik deed nooit mee aan deze bezoeken, waarvan het enig doel was de genegenheid van jong vrouwvolk te winnen; ik week niet van Hengists zijde. Mijn vrienden en stamgenoten liepen uren lang terwille van die genegenheden en ik begreep uit hun verhalen dat het hun niet slecht afging. Zij hadden eerst hun neus gestoten, maar metter-

[pagina 52]
[p. 52]

tijd wisten zij in de warme stallen en schuren te komen bij de inheemsen, zij hielpen de koeiers en veemeiden bij het werk, molken mee en roskamden de paarden - een bezit waar de onzen naijverig op waren, want wij hadden alleen wat van de ruige paardjes, buitgemaakt op de Pikten -, hielpen daken dichten of greppels graven. Zij drongen zich langzaam en volhardend in de gunst van de vreemde meisjes en slavinnen, hoewel de Britse mannen het niet graag zagen. Het was althans een goed ding dat zij een teveel aan vrouwen hadden, en zo viel deze wending van zaken gunstiger uit dan het houden van strooptochten of gewelddadige vrouwenroof. De onzen leerden een paar woorden Brits en gaven van onze taal wat aan de bewoners van de hoeven af; in het boerenwerk en minder nog in het liefdesspel heeft men veel woorden nodig.

Het winterde druilerig in deze hoek van de wereld; na elke storm vielen lange stilten met natte nevels of snel voorbijgaande sneeuw. Mijn makkers hoorden het Brittenvolk zeggen dat de zee aan deze zijde van hun land bestendig mild was zodat vorst zelfs aan de zuidkust hoogst zelden voorkwam. Hengist liet zich alles vertellen wat onze vrijers zagen of vernamen omtrent het land en zijn gesteldheid en de stemming onder zijn bewoners. Op die manier knoopten onze mannen met arbeid en kussen de eerste banden aan met de onderdanen van Rankgonus en het was Hengist ten dele naar de zin. Toch zei hij: ‘Wat een krijgsman en een koemeid tezamendrijft, kan een koning met het zwaard ongedaan maken. Wij moeten waakzaam zijn.’ Hij stak op kalme

[pagina 53]
[p. 53]

winterdagen vaak over naar Thanet waar hij raad pleegde met Horsa, en omdat ik hem meestentijds vergezelde werd het mij duidelijk dat zij nieuwe beschikkingen voorbereidden. In het pas gebouwde Oxhem hadden wij die winter een bestaan geleid van jagen, strikken zetten, eten, drinken en dobbelen. Skene had ons gezongen van Donar die zijn hamer onder de reuzen gaat zoeken, van de dode bruidegom die rondspookt om zijn bruid te halen, van oude bloedwraken en het alfenschot dat stervelingen in de schemer treft en krankzinnig maakt -: wij bleven in de jachtbossen nooit langer dan wij tussen de boomkruinen door de vlucht van haviken en buizerds konden zien.

Onze mannen die al vaker in de nederzettingen en hofsteden van de Britse adelingen verkeerden, begonnen te zeggen dat de holen waarin wij wegkropen rokerig en bedompt waren in vergelijking met die van de inheemsen, dat wij stinkende fakkels gebruikten die meer walm dan licht gaven, waar de Britten lampen bezaten waarin olie gebrand werd - licht dat zichzelf stil en effen verteerde -, dat zij watermolens hadden waardoor zij nooit met een scheppot naar de bron hoefden te lopen, en meer zulke zaken. Wij bespotten hen omdat zij uit liefde tot de Britse vrijsters zelf tot halve Britten dreigden te verworden. Hengist riep bij hun aanmerkingen: ‘Verbroedering is goed en om wat mannen en vrouwenvreugd in de lange winternachten maal ik niet, maar Britten kunnen wij niet worden, want al wat zij schijnbaar meer hebben dan wij is Romeins en vervloekbaar en weegt niet op tegen hun verbastering; als wij hen navolgden

[pagina 54]
[p. 54]

zouden wij ons eigen makelij schenden wat de genadigde goden verhoeden!’

In de nawinterweken riep hij mij een keer bij zich en zei: ‘Liafbarn, hertog Horsa en ik weten niet hoe de dingen thuis gesteld zijn en hoe het oude land er voor ligt; wij willen ook niet de sterkte prijsgeven die wij ons hier hebben gebouwd, maar ze behouden en uitbreiden. Als de aarde jong en droog wordt en het gras terugkomt, zal koning Rankgonus zich te Lundunwike beklagen (als hij het al niet gedaan heeft) en wie weet tegenstand in het veld brengen. Die verrassing zal ik hem uit de hand slaan. Ik stel twintig man onder jouw bevel en draag je op om scheep te gaan en zoveel volk uit het oude land te halen als er bereid is mee te gaan.’

Ik verschoot bij de gedachte aan de zee en haar gruwel, hoewel ik tegelijk aangedaan werd bij Hengists woorden, want het beeld van het Kreiler Woud en de Swanskarren had mij in de winternachten vaak geplaagd; zodoende wist ik niet of ik bang moest zijn of blij, en ik dwong mij geen van beide te tonen. Hengist zei dat ik hem bovendien zijn gezin moest brengen, hij had genoeg van het gedwongen weduwnaarschap: daar waren zijn hertogsvrouw Blida, zijn zonen Aesko en Okta en zijn dochter Reonix; hij wilde met hen op de nieuwe sala wonen, zo zei hij, en Britse bodem niet meer verlaten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken